Artikel 3 Agrarisch - Onbebouwd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
cultuurgrond;
-
sloten, bermen en beplanting,
waarbij de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt nagestreefd,
met de daarbij behorende:
-
paden;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en "wro-zone - wijzigingsgebied 2" de bestemming wijzigen in de bestemmingen ‘Bedrijventerrein’, ‘Groen’, ‘Groen - Uilengebied’, ‘Tuin’, ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‛Waarde - Archeologie’, met dien verstande dat:
-
de behoefte voor een nieuw bedrijventerrein is aangetoond;
-
voor 70% van de bouwpercelen in de bestemming ‘Bedrijventerrein’ een omgevingsvergunning voor het bouwen moet zijn verleend;
-
de bouwpercelen aan de noordrand van het plangebied worden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2;
-
de stedenbouwkundige structuur van de bestemming ‘Bedrijventerrein’ wordt voortgezet, waarbij de bouwhoogte van gebouwen maximaal 8 m tot 15 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte aan de noordelijke begrenzing van de bestemming ‘Bedrijventerrein’ over een breedte van 10 m niet meer dan 8 m mag bedragen;
-
de diepte van de bestemming ‘Groen’ ten minste 21 m bedraagt, gemeten vanaf de noordelijke en westelijke begrenzing;
-
de afstand van bouwvlakken tot het hart van de rijbaan van de Zwaagdijk ten minste 150 m bedraagt;
-
geen voorkanten en reclame-uitingen richting de Zwaagdijk mogen worden gerealiseerd;
-
voor het overige de regels van artikel 4 tot en met 10 van overeenkomstige toepassing worden verklaard;
-
de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" uitsluitend kan worden gewijzigd wanneer geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming 'Groen-Uilengebied' als genoemd in artikel 6, lid 6.4.
-
Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage, onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2” uitsluitend bedrijven die zijn genoemd onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan;
-
de opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen en de opwekking van duurzame elektriciteit, waarbij:
-
de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit minder bedraagt dan 50 MW;
-
de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie minder bedraagt dan 5 MW;
-
voor zover uit het genoemde onder a detailhandel voortvloeit tevens voor productiegebonden detailhandel/detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van (groot)handel;
-
kringloopwinkels met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 250 m²;
-
webwinkels;
-
perifere detailhandel;
-
voor zover uit het genoemde onder a tot en met f de kantoorfunctie voortvloeit tevens voor productie-/bedrijfsgebonden kantoren;
-
een facilitycenter, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “centrum”;
-
een bedrijfsverzamelgebouw, met units van minimaal 150 m² en bedrijfsverzamelgebouwen, met in het plangebied gezamenlijk ten hoogste 50 units van minimaal 75 m²;
-
zelfstandige kantoren, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m² per kantoor; en:
-
een kantoor uitsluitend op de verdieping van een bedrijfsverzamelgebouw is toegestaan,
met de daarbij behorende:
-
wegen, straten en paden, met dien verstande dat wegen en paden worden ingericht in overeenstemming met de profielen weergegeven in paragraaf 4.5 van de plantoelichting;
-
parkeervoorzieningen;
-
sloten en waterpartijen;
-
nutsvoorzieningen;
-
groenstroken en beplanting;
-
erven en terreinen, met dien verstande dat voor de bedrijven langs de noordelijke ontsluitingsstructuur geen auto-uitritten langs deze structuur zijn toegestaan. Toegang tot deze terreinen verloopt via de secundaire structuur;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, bruggen, dammen en duikers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet minder of meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding “minimale - maximale bouwhoogte (m)”, waarbij de minimale bouwhoogte niet van toepassing is voor het verkooppunt voor motorbrandstoffen ter plaatse van de aanduiding “centrum”;
-
de diepte van parkeergarages en kelders mag niet meer bedragen dan 15 m;
-
het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 45% en niet meer bedragen dan 80%;
-
de afstand van de niet-aaneengebouwde zijde van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
-
de afstand van bedrijfsgebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare weg mag, onverminderd het bepaalde in lid 4.2.1 onder a, niet meer dan 4 m bedragen, dan wel mag, met uitzondering van de kwalitatieve ruimtes, meer dan 12 m bedragen, waarbij de kwalitatieve ruimtes worden gevormd door:
-
de centrale waterpartij (noord en zuid);
-
de entree vanaf de Westfrisiaweg;
-
de weg richting de Rijweg;
-
de weg parallel aan de Rijweg;
-
de fietsverbinding Bangert/Oosterpolder - Zwaagdijk;
-
de meest zuidelijk gelegen weg, parallel aan de Westfrisiaweg.
4.2.3 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
-
de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, voor zover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan ten hoogste 2 m²;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m;
-
de rotoroppervlakte van gebouwgerelateerde windturbines mag niet meer bedragen dan 2 m² en de masthoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, gemeten vanaf het dak;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.2.4 Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan uitsluitend worden verleend wanneer door middel van een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning voldoende is verzekerd dat:
-
geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt;
-
het gebruik van daken ten behoeve van een duurzame functie voldoende is verzekerd;
-
indien een vegetatiedak of een daktuin op een gebouw wordt toegepast, de substraatdikte niet minder bedraagt dan 0,20 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 4.2.1. sub b en toestaan dat voor de realisatie van opbouwen ten behoeve van installaties, liftschachten en dergelijke de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot met ten hoogste 3 m;
-
het bepaalde in lid 4.2.1. sub b en toestaan dat met ten hoogste 2 m wordt afgeweken van de minimale bouwhoogte;
-
het bepaalde in lid 4.2.3. sub e en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven met een bruto kavel- of perceelsgrootte van meer dan 1,5 ha per bedrijf;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven in de sector transport, distributie en logistiek;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven in de sector agribusiness;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, met uitzondering van de horecabedrijven, zoals een restaurant en daghoreca, ter plaatse van de aanduiding “centrum”;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfswoningen en overige bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor partijverkopen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor bedrijfsverzamelgebouw met units kleiner dan 150 m², met uitzondering van bedrijfsverzamelgebouwen, met gezamenlijk ten hoogste 50 units van minimaal 75 m²;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “centrum” een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG is toegestaan indien:
-
het vulpunt en de voorraadtank ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg” zijn gesitueerd;
-
de afstand van de afleverzuil tot beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten ten minste 15 m bedraagt;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor vuurwerkbedrijven;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor bedrijfswoningen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – vervoer gevaarlijke stoffen” ten behoeve van kwetsbare objecten en de aanwezigheid van verminderd zelfredzame personen;
-
het, vanuit de openbare ruimte zichtbaar, opslaan van materiaal.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 4.1, sub a, en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage, onder de categorie 4.1, die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage, onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, met dien verstande dat,
-
het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
-
ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2” uitsluitend bedrijven mogen worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage, onder de categorieën 1 en 2;
-
het bepaalde in lid 4.1, sub j en toestaan dat de oppervlakte van bestaande kantoren wordt vergroot tot ten hoogste 250 m²;
-
het bepaalde in lid 4.5, sub a, voor het vestigen van een bedrijf met een bruto kavel- of perceelsgrootte van meer dan 1,5 ha;
-
het bepaalde in lid 4.5, sub b, voor het vestigen van een bedrijf in de sector transport, distributie en logistiek;
-
het bepaalde in lid 4.5, sub c, voor het vestigen van een bedrijf in de sector agribusiness;
-
het bepaalde in lid 4.5, sub g, en toestaan dat in bedrijfsverzamelgebouwen, met gezamenlijk ten hoogste 50 units met een oppervlakte van 75 m² tot 150 m², worden gerealiseerd;
-
het bepaalde in lid 4.5, sub i en toestaan dat tevens risicovolle inrichtingen worden gevestigd, mits:
-
de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico of, indien van toepassing, de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, gelegen is:
-
binnen het perceel van de risicovolle inrichting, of;
-
op gronden met de bestemming ‘Groen’, ‘Groen - Uilengebied’, ‘Tuin’, ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‘Bedrijventerrein’;
-
een verantwoording wordt gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenstroken en beplanting;
-
een vulpunt en voorraadtank ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;
met de daarbij behorende:
-
sloten en waterpartijen;
-
paden en uitsluitend rondom het LPG-vulpunt, wegen;
-
nutsvoorzieningen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, bruggen, dammen en duikers.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 6 Groen - Uilengebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - Uilengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
leefgebied voor de steenuil zoals omschreven in paragraaf 6.2 van de toelichting op dit bestemmingsplan;
-
groenstroken en beplanting;
met de daarbij behorende:
-
sloten en waterpartijen;
-
paden;
-
nutsvoorzieningen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, bruggen, dammen en duikers.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen in de bestemmingen ‘Bedrijventerrein’ en ‘Groen’, indien door een deskundige ecoloog is aangetoond dat geen sprake meer is van een leefgebied voor de steenuil, dan wel indien door het daartoe bevoegd gezag is ingestemd met een mitigatieplan waarin wordt voorzien in een alternatief leefgebied voor de steenuil, met dien verstande dat:
-
de bouwpercelen worden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2;
-
de stedenbouwkundige structuur van de bestemming ‘Bedrijventerrein’ wordt voortgezet, waarbij de bouwhoogte van gebouwen maximaal 8 m tot 10 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte aan de noordelijke begrenzing van de bestemming ‘Bedrijventerrein’ over een breedte van 10 m niet meer dan 8 m mag bedragen;
-
de diepte van de bestemming ‘Groen’ ten minste 21 m bedraagt, gemeten vanaf de noordelijke begrenzing;
-
de afstand van bouwvlakken tot het hart van de rijbaan van de Zwaagdijk ten minste 150 m bedraagt;
-
geen voorkanten en reclame-uitingen richting de woonomgeving mogen worden gerealiseerd;
-
indien sprake is van een mitigatieplan waarin wordt voorzien in een alternatief leefgebied voor de steenuil, de realisatie daarvan voldoende is gewaarborgd;
-
voor het overige de regels van artikel 4 en 5 van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
-
Op de regels van het besluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
voortuinen en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
-
paden,
met de daarbij behorende:
-
sloten en waterpartijen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mogen geen erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
-
de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van parkeren;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van goederen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, indien sprake is van een duurzaam bedrijfsconcept, mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor parkeren.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden, waarbij het aantal rijstroken voor wegverkeer, uitgezonderd ter plaatse van kruispunten, niet meer dan 2 mag bedragen;
-
een vulpunt en voorraadtank ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”,
met de daarbij behorende:
-
groenstroken en beplanting;
-
sloten en waterpartijen;
-
nutsvoorzieningen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, bruggen, dammen en duikers,
met dien verstande dat:
-
wegen en paden worden ingericht in overeenstemming met de profielen weergegeven in paragraaf 4.5 van de plantoelichting;
-
langs de wegen in het plangebied die oost-west gericht zijn, een laanbeplanting van bomen in de 1e grootte orde dient te worden gerealiseerd;
-
in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bushaltehavens zijn begrepen;
-
de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een wijziging van het aantal rijstroken voorziet.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sloten en waterpartijen, met natuurlijke waarden;
-
groen en oeverstroken;
-
paden;
-
een reclamezuil ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water-reclamezuil”;
-
een vulpunt en voorraadtank ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “vulpunt lpg”;
-
recreatieve functies waaronder een vaarroute voor kleine vaartuigen en bijbehorende voorzieningen zoals een kano-opstapplek en steigers,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers,
met dien verstande dat:
-
het oppervlakte oppervlaktewater voldoet aan de voorwaarden zoals geformuleerd in het Waterstructuurplan Bedrijventerrein ’t Zevenhuis van 28 september 2010;
-
waterpartijen dienen te worden ingericht met:
-
aan ten minste één zijde een plasdras en een flauw oplopende oever;
-
zowel diepe als ondiepe plaatsen, waarbij de diepe plaatsen minimaal 1,5 m diep zijn en de ondiepe plaatsen maximaal 0,5 m diep zijn.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
9.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mag niet meer dan 1 reclamezuil worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van een reclamezuil mag niet meer bedragen dan 30 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
een goede waterhuishouding;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.2.2 Indien uit het in lid 10.2.1, genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
10.3.2 Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
10.3.3 De in lid 10.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
10.3.4 Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.3.5 Indien uit het in lid 10.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
