Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 wat betreft geur, stof en gevaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 wat betreft geur, stof en gevaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”;
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 wat betreft geur, stof en gevaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”;
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2 en 5.1 wat betreft geur, stof en gevaar, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 5.1”;
-
bedrijven met een afwijkende bedrijfscategorie:
-
Perfetti Van Melle, Protonweg 3;
-
Hoogland Vis V.O.F., Protonweg 8,
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – afwijkende categorie bedrijven”;
-
productiegebonden detailhandel;
-
bestaande zelfstandige detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
-
bestaande perifere detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandel in meubelen;
-
bestaande kringloopwinkels met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 250 m²;
-
webwinkels;
-
detailhandel in watersportartikelen, uitsluitend in combinatie met aan watersport gerelateerde bedrijvigheid, zoals productie van en reparatiewerkzaamheden aan boten, scheepsmotoren en zeilen;
-
productie-/bedrijfsgebonden kantoren;
-
bestaande zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kantoor”;
-
bestaande zelfstandige kantoren, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m² per kantoor, en:
-
een kantoor uitsluitend op de verdieping van een bedrijfsgebouw is toegestaan;
-
daghorecabedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
-
bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”,
met daaraan ondergeschikt:
-
wegen en paden;
-
water;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn in de bestemming begrepen.
Risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven zijn niet in de bestemming begrepen, met uitzondering van de bedrijven:
-
Fem’s Handelsonderneming, Protonweg 14c;
-
Perfetti Van Melle, Protonweg 3;
-
Crown Speciality Packaging, Anodeweg 3.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen van de in lid 3.1, sub a tot en met o, genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m, dan wel de bouwhoogte aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)”;
-
de afstand van de niet-aaneengebouwde zijde van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de afstand niet minder dan de bestaande afstand mag bedragen;
-
de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd indien voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2, met dien verstande dat deze regeling niet van toepassing is voor bestaande gebouwen.
3.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” worden gebouwd, met dien verstande dat per aanduiding 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd;
-
de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 350 m, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is.
3.2.3 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
-
de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, voorzover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan ten hoogste 2 m²;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m;
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte" een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van 5 m is toegestaan;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de zuidoriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van passieve en actieve zonne-energie.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in sublid 3.2.1 sub b en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 15 m;
-
het bepaalde in sublid 3.2.1 sub d en toestaan dat wordt afgeweken van de in bijlage 2 opgenomen parkeernormen indien door de bouw van het gebouw geen grotere, dan wel een minder grote parkeerbehoefte ontstaat;
-
het bepaalde in sublid 3.2.3 sub d en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, met uitzondering van de daghorecabedrijven ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor partijverkopen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfswoningen en overige bewoning, met uitzondering van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” voor het gebruik als bedrijfswoning;
-
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
-
het opslaan van materiaal voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s).
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat tevens risicovolle inrichtingen worden gevestigd met dien verstande dat:
-
de effectafstand van de inrichting dient te passen binnen de ter plaatse geldende bedrijfscategorieën, zoals genoemd in bijlage 1;
-
de toepasselijke grenswaarden voor het risico c.q. risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
-
met de toepasselijke richtwaarden voor het risico c.q. risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
-
het groepsrisico wordt afgewogen, overeenkomstig het gestelde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
-
het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat de oppervlakte van bestaande kantoren wordt vergroot tot ten hoogste 250 m², wanneer is aangetoond dat vestiging elders (op kantoorlocaties) niet mogelijk is;
-
het bepaalde in 3.1 onder h, i en n en nieuwe vestigingen van deze functies toestaan, met dien verstande, dat wordt voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 2.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduidingen “bedrijfswoning”, “detailhandel” en/of “kantoor” te verwijderen, mits het betreffende gebruik ter plaatse is beëindigd.
Artikel 4 Bedrijf – Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
naar de aard van de onder a genoemde gebouwen gelijk te stellen gebouwen,
met uitzondering van risicovolle inrichtingen,
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van de zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding “zend-/ontvangst-installatie” niet meer mag bedragen dan 76 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 5 Bedrijf – Windturbine
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Windturbine’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie door middel van windturbines;
-
opstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van windturbines;
-
kabels en leidingen ten behoeve windturbines,
met de daarbij behorende:
-
terreinen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:
-
per bestemmingsvlak mag 1 windturbine worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan 36 m;
-
de rotordiameter van een windturbine mag niet meer bedragen dan 27 meter.
5.2.2 Voor het bouwen van overige bouwwerken, gelden de volgende regels:
-
behoudens het bepaalde in artikel 5.2.1 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenstroken en beplanting;
-
waterlopen en waterpartijen;
-
parkeervoorzieningen en inritten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “verkeer”;
-
paden;
-
sloten en bermen,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten;
-
paden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
sloten, bermen en beplanting,
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de verkeerssituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
-
waterpartijen,
met de daarbij behorende:
-
oevers;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een goede waterhuishouding;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Wonen – Stolpboerderij
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Stolpboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen,
met de daarbij behorende:
-
tuinen en erven;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, hoofdgebouwen niet meegerekend, mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het erf.
9.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
per bouwvlak mag ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de bestaande uitwendige hoofdvorm, bepaald door de bestaande goothoogte, nokrichting en dakvorm dient gehandhaafd te blijven.
9.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”, tenzij het erkers of carports betreft in welk geval de volgende regels gelden:
-
erkers mogen worden gebouwd over maximaal 85% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
-
de diepte van een erker mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
-
carports mogen worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw mag ten hoogste 40% van de oppervlakte van het erf bedragen tot:
-
115 m², indien het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 750 m²;
-
135 m², indien het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 1.000 m²;
-
155 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.000 m²,
met dien verstande dat maximaal 75% van deze oppervlakte mag worden benut voor bijgebouwen;
-
de afstand van een aan-, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de insteek van een waterloop dient ten minste 1 m te bedragen;
-
de breedte van een aan- of uitbouw of een overkapping aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
een aan -of uitbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan achter de achtergevel van een hoofdgebouw mag worden voorzien van een kap die minimaal 2 m minder hoog is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping mogen niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m bedragen;
-
de goothoogte van een bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping is voorzien van een plat dak, mogen op het dak geen afscheidingen worden gebouwd.
9.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande, dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 1 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m, met uitzondering van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
de woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in sublid 9.2.2 sub d en toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de bestaande uitwendige hoofdvorm, mits:
-
het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit;
-
de handhaving van het bouwwerk in redelijkheid niet kan worden gevergd en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen niet opgeheven kunnen worden;
-
de kappen worden uitgevoerd in piramidevorm, met een dakhelling van globaal 45°;
-
het bepaalde in sublid 9.2.3 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping buiten het gebied ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, mits:
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de stolpboerderij;
-
het bepaalde in sublid 9.2.3 sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen mag worden vergroot met ten hoogste 30 m², mits:
-
de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de huisvesting van minder validen;
-
het bepaalde in sublid 9.2.3 sub d in die zin dat de breedte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping wordt vergroot, mits:
-
de breedte ten hoogste 1 m minder breed is dan de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van de aan- of uitbouw of de overkapping niet meer dan 6 m mag bedragen;
-
het bepaalde in sublid 9.2.3 sub e en toestaan dat de kap van een aan -of uitbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw wordt verhoogd;
-
het bepaalde in sublid 9.2.3 sub h en toestaan dat de bouwhoogte van een bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 6 m.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
-
het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangepast;
-
de maximale bedrijfsvloeroppervlakte (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) meer dan 20 m²2 bedraagt;
-
de activiteit niet wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
er sprake is van detailhandels- en/of horeca activiteiten;
-
de activiteit een zodanige verkeersaantrekkende werking en verkeersoverlast tot gevolg heeft dat verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
-
onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het woongenot en de privacy van omwonenden onevenredig wordt geschaad;
-
de activiteiten worden aangemerkt als inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (meldingsplichtige- of vergunningsplichtige inrichtingen);
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horecadoeleinden en/of bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.1, sub b, en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor:
-
ambachtelijke bedrijven;
-
ateliers;
-
dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
-
logiesverstrekking,
mits:
-
de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
-
de activiteiten qua ruimtelijke uitstraling passend zijn in de omgeving;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de activiteit niet onevenredig toeneemt;
-
er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk in de naaste omgeving.
Artikel 10 Waarde – Archeologie 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.2.2 Indien uit het in sublid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
10.3.2 Het bepaalde in sublid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
10.3.3 De in sublid 10.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
10.3.4 Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.3.5 Indien uit het in sublid 10.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 11 Waarde – Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.2.2 Indien uit het in lid 11.2.1, genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
11.3.2 Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
11.3.3 De in lid 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
11.3.4 Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.3.5 Indien uit het in lid 11.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 12 Waarde – Archeologie 5
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
12.2.2 Indien uit het in lid 12.2.1, genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
12.3.2 Het bepaalde in lid 12.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² beslaan.
12.3.3 De in lid 12.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
12.3.4 Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
12.3.5 Indien uit het in lid 12.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 13 Waterstaat – Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemming tevens bestemd voor:
-
waterkerende werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;
-
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
13.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 13.2.1 en toestaan dat gebouwen worden gebouwd.
13.3.2 Het bevoegd gezag legt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor aan de waterbeheerder, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van beplanting;
-
het afgraven of ophogen van gronden.
13.4.2 De onder sublid 13.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:
-
die het normale onderhoud tot doel hebben;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.4.3 Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan de waterbeheerder, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
