De op de plankaart
voor “Wonen (W)” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. aanbouwen en
bijgebouwen;
c.waterlopen en
sierwater;
met daarbij
behorende:
d.erven;
e. bouwwerken, geen
gebouw zijnde.
2.1
Voor het bouwen van
hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. als hoofdgebouw
mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
b. een hoofdgebouw
mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
c. de bouwhoogte
van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte
vermeerderd met 10%;
d. de goothoogte
van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte
vermeerderd 10%;
e. bouwwerken die
voorkomen op de A-lijst, B-lijst en Raillijst (lijsten die opgesteld zijn in kader
van een saneringsregeling op grond van de Wet geluidhinder) mogen alleen uitgebreid
of herbouwd worden, indien de geluidsbelasting op de gevel binnen de bandbreedte
van de Wet geluidhinder blijft.
2.2
Voor het bouwen van
bijgebouwen op de gearceerde bestemmingsvlakken (te bebouwen erven) gelden de
volgende bepalingen:
a. de gezamenlijke
oppervlakte van de aanbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer
bedragen dan 1/3e deel van het bij het hoofdgebouw behorende
bouwvlak, mits het gezamenlijke oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt
dan 40 m²;
b. voor zover de
onder het vorige lid bedoelde grond een oppervlakte heeft van meer dan 120 m²,
mag 10% van het oppervlak meer dan 120m² worden bebouwd tot ten hoogste 20m²
boven de onder a genoemde maximum oppervlakte.
c. de bouwhoogte
van een aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte
vermeerderd met 10%;
d. de goothoogte
van aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte
vermeerderd 10%;
e. de goothoogte
van een aanbouw mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van
het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en
isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is.
f. ten aanzien van
vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
1. de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter mag bedragen;
2. de goothoogte
niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.
2.3
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte mag
niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter
de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de hoogte niet meer dan 2.00
meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde
gevellijn, waarvan de hoogte niet meer dan 1,00 meter mag bedragen.
3.
Gebruiksvoorschriften
3.1
In iedere woning
en/of bijgebouw is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of
dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling toegestaan onder de
voorwaarden dat:
a. niet meer dan
1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte
van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m²,
voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
b. geen vergunning-
en/of meldingplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving
vereist is;
c. bij het gebruik van een garage, er voor
parkeergelegenheid op het eigen erf wordt gezorgd.
3.2
Detailhandel is
uitsluitend toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel
zijn vervaardigd.
3.3
Burgemeester en
wethouders kunnen ontheffing verlenen van de voorwaarde dat de uitoefening van
een beroep en/of bedrijf niet meldingplichtig mag zijn in het kader van de Wet
milieubeheer of andere milieuwetgeving, indien blijkt dat deze activiteit niet
of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.
3.4
Het is verboden de
gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot
een doel, strijdig met deze bestemming.
3.5
Tot een gebruik,
strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.4, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van
vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
b. het gebruik van
bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.6
Burgemeester en
wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 3.4, indien strikte toepassing
daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke
beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4. Afstemming waterkering
Indien de in lid 1 bedoelde gronden samenvallen met de gronden als bedoeld in artikel 20 (Waterkering), zullen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de desbetreffende beheerder alvorens bouwvergunning te verlenen.
Overtreding van het bepaalde in lid 3.4 en
3.5 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2º
van de Wet economische delicten.