Actualisatieplan Heerhugowaard 2017    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.2 van de Wet ruimtelijke ordening dienen bestemmingsplannen eenmaal in de tien jaar te worden herzien. De gemeente Heerhugowaard heeft recent een grote inhaalslag gemaakt en beschikt nu over een groot aantal recente plannen.

De maatschappij en landelijke wetgeving blijft echter in ontwikkeling. Omdat de plannen recentelijk zijn aangepast zou het verwerken van die ontwikkeling pas over langere tijd meegenomen kunnen worden. Om na de intensieve inhaalslag ervoor te zorgen dat de bestemmingsplannen actueel blijven is er besloten om een jaarlijkse herziening voor te bereiden (indien nodig) waarbij recente ontwikkelingen gebundeld worden voor besluitvorming. Er is daarom vanuit efficiëntie oogpunt besloten om de diverse punten die naar voren zijn gekomen uit de praktijk te bundelen en gezamenlijk in een partiële herziening op te nemen.

1.2 Plangebied     

Deze partiële herziening heeft betrekking op enkele verspreide aanpassingen in de regels van geldende bestemmingsplannen en aanpassingen op de verbeelding (plankaart). De locaties liggen verspreid over het gehele grondgebied van Heerhugowaard. In de regels wordt in de aanhef aangegeven of de regel geldt voor heel Heerhugowaard, voor het plangebied van een bepaald bestemmingsplan of voor een specifieke locatie.

1.3 Doel     

Met de herziening van het bestemmingsplan wordt een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande activiteiten opgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met mogelijke toekomstige wensen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een aantal voorziene ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

Vanuit efficiëntie oogpunt is besloten om diverse punten op kavelniveau of een klein deel van bestaande regels, die naar voren zijn gekomen uit de praktijk te bundelen en gezamenlijk in een partiële herziening op te nemen. Het gaat daarbij om de volgende onderwerpen:

  • De vergunde recreatieve voorziening aan de Waarddijk, bij de voormalige dwanghaven is positief bestemd.
  • De vergunde omzetting van het kantoor aan Umbriëllaan 10 is positief bestemd en er is een flexibiliteitsbepaling opgenomen voor het eventueel beperkt in gebruik nemen als kantoor (maximaal 25% van het gebouw).
  • Naast het perceel Monniksrob 13 wordt een perceel bestemd voor woningbouw, eerder was hier geen woningbouwontwikkeling mogelijk vanwege aanwezige geluidswaarden.
  • Op het perceel Veenhuizerweg 49 wordt een bedrijfsbestemming beëindigd, de bedrijfsopstallen gesloopt en wordt ter compensatie voor het beëindigen van het bedrijf de toevoeging van een woning toegestaan.
  • Op de locatie Bergmolen van het Huygenscollege wordt een nieuw schoolgebouw gerealiseerd. De nieuwe school kan met een reguliere procedure vergund worden, waarbij echter wel wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Het nieuwe schoolgebouw wordt positief bestemd en er wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een extra bouwlaag.
  • Het bestemmingsplan Zuidoosthoek wordt partieel herzien, de regels worden aangevuld zodat hekwerken bij dakterrassen aan de voorzijde van een woning op de dakrand geplaatst mogen worden in plaats van tenminste 0,7 meter achter de dakrand.
  • Bij enkele percelen die als snippergroen zijn verkocht wordt de bestemming gewijzigd zodat het gebruik als tuin en erf is toegestaan.
  • De bestaande bedrijfswoning op het perceel James Wattstraat 10 wordt positief bestemd middels een aanduiding 'bedrijfswoning'.
  • Op het perceel Middenweg 243 B wordt de kap op een opslagloods die met vrijstelling is vergund in het verleden, positief bestemd. Op het naastgelegen perceel Bickerstraat 56B wordt de bestaande (bedrijfs)opslag positief bestemd.
  • Op het perceel Veenhuizerweg 14 wordt het bouwvlak gewijzigd van vorm, maar met hetzelfde oppervlak voor het efficiënter benutten van de bouwmogelijkheden.
  • De verbeelding voor het perceel Straalsteen 41 wordt gewijzigd, in het oorspronkelijke bestemmingsplan was een deel van de woning niet meegenomen in het bouwvlak.
  • Op het perceel Beukenlaan 1 B wordt de bestemmingsgrens aangepast zodat de bestaande fietsenstalling geheel binnen de bestemming Maatschappelijk valt.
  • De algemene regels die bepalen dat het bestaand aantal woningen als uitgangspunt geldt, gelden nu alleen voor de bestemming Wonen, deze worden ook van toepassing verklaard voor andere bestemmingen die woningen toestaan.
  • De algemene regels worden aangevuld zodat steigers toegestaan zijn in het water indien deze gerealiseerd worden ten behoeve van een woning die direct grenst aan het water en past binnen de bepalingen van het Keur van het Hoogheemraadschap.
  • De bestemming Bedrijf-2 in het bestemmingsplan Zandhorst e.o. wordt gewijzigd om duidelijker aan te geven dat ABCgoederen binnen deze bestemming toegestaan zijn.
  • De bestemming Agrarisch in het bestemmingsplan Buitengebied wordt tekstueel aangevuld, bij de bepalingen over ondersteunende teelt is de term “achtergevel” weggevallen.
  • De bestemming Centrum-3 wordt gewijzigd om duidelijker te maken dat woningen toegestaan zijn op de tweede bouwlaag en hoger.
  • De bestaande situatie bij Middenweg 475 wordt positief bestemd. Een deel van het perceel met de bestemming Bedrijf wordt omgezet naar de bestemming Wonen.
  • De begrenzing van het bouwvlak bij de Middenweg 455 wordt gewijzigd voor het efficiënter benutten van de bouwmogelijkheden.
  • In het bestemmingsplan De Draai 2014 worden gebieden met de bestemming Groen verkleind en wordt een gedeelte waar de ontsluiting is aangepast (voorheen Wonen en Verkeer) omgezet in de bestemming Wonen – Uit te werken om meer flexibiliteit te hebben bij het uitwerken van de plannen.
  • Op het perceel Nijverheidsstraat 2a worden uitsluitend bedrijven toegestaan in milieucategorie 1 en 2 in verband met de gerealiseerde woningbouw op dit perceel.
  • Op twee plaatsen (Raadhuisplein 12a en Middenwaard 1B) wordt de mogelijkheid opgenomen om een terras in de openbare ruimte te realiseren.
  • In het bestemmingsplan wordt de bestaande risicocontour opgenomen rondom het tankstation aan de Rustenburgerweg en wordt vastgelegd dat binnen deze zone geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan. Deze correctie is in overeenstemming met het eerder door de raad genomen voorbereidingsbesluit.

1.4 Geldende planologische regelingen     

Het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Heerhugowaard 2017'vult diverse planologische regelingen aan. In de regels wordt in de aanhef aangegeven of de regel geldt voor heel Heerhugowaard, voor het plangebied van een bepaald bestemmingsplan of voor een specifieke locatie.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie     

2.1 Bestaande situatie     

2.1.1 Ruimtelijke en Functionele structuur     

Deze partiële herziening heeft betrekking op zeer beperkte ingrepen. De algemene ruimtelijke en functionele structuur wordt door deze herziening niet ingrijpend gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.

Naast de hier onder besproken documenten zijn er nog een aantal beleidsstukken waarmee bij de opstelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden. Samenvattingen van deze stukken kunt u lezen op de gemeentelijke website: www.heerhugowaard.nl/beleidskaders_bestemmingsplannen

Ook kunt u via deze site de meeste stukken downloaden.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Besluit algemene regels omgevingsrecht     

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening,

de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Dit deel van het besluit is momenteel alleen nog in ontwerp gereed.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige project.

3.2.2 Duurzaam veilig verkeer     

In het programma 'Duurzaam Veilig' wordt gestreefd naar het wegnemen van de oorzaken van de verkeersonveiligheid. In deze visie wordt een integrale benadering voorgestaan waarbij functie, vorm en gebruik van de weg op elkaar zijn afgestemd. Voor de weggebruiker zal duidelijk moeten zijn tot welke categorie een weg behoort. Er worden drie wegcategorieën onderscheiden:

  • Stroomwegen (buiten bebouwde kom): gericht op een zo veilig en betrouwbaar mogelijke afwikkeling van relatief grote hoeveelheden verkeer met een hoge (gemiddelde) snelheid;
  • Gebiedsontsluitingswegen (binnen en buiten bebouwde kom): gericht op zowel stromen als uitwisselen. Echter deels gescheiden: stromen op de wegvakken en uitwisselen op de kruispunten. De gebiedsontsluitingsweg vormt vaak de verbindende schakel tussen stroomwegen en erftoegangswegen;
  • Erftoegangswegen (binnen en buiten bebouwde kom ): gericht op het toegankelijk maken van erven. Verblijven en recreëren spelen een belangrijke rol. Hierdoor is op zowel de wegvakken als de kruispunten sprake van uitwisseling en moet de snelheid hier laag zijn.

Per wegcategorie is een aantal operationele eisen opgenomen voor wegvakken en kruispunten binnen en buiten de bebouwde kom.

3.2.3 Het Nationaal Waterplan     

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kader Richtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Tevens is een separate samenvatting opgesteld van de vier Stroomgebiedbeheerplannen. Deze maken alle onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

3.2.4 Europese Kaderrichtlijn Water     

Een goede waterkwaliteit is voor Nederland van groot belang. Maar omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, is het voor een belangrijk deel ook een internationale zaak. Daarom is sinds eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet er voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is, onder meer door lozingen aan te pakken. Verder is het de bedoeling het duurzaam gebruik van water te bevorderen, de verontreiniging van het grondwater aanzienlijk te verminderen en de Europese waterwetgeving te harmoniseren. Dit laatste moet uiterlijk in 2013 gereed zijn. De uitvoering van de Kaderrichtlijn Water vraagt een enorme inspanning van de lidstaten van de Europese Unie. Naar verwachting zal het halen van de doelen in 2015 een te grote opgave blijken en zal fasering van de doelstelling onvermijdelijk zijn. De kaderrichtlijn biedt daarvoor ruimte.

3.2.5 AWBZ     

Met het door het Rijk in 1998 in gang gezette proces van modernisering van de AWBZ heeft de vermaatschappelijking van de zorg een sterke impuls gekregen. Het beleid is gericht op minder opnames in instellingen (verzorgingshuis) en veel meer op extramurale voorzieningen om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. In de brief van VROM (Wonen en zorg op maat) wordt aangegeven, dat het Rijk mensen met een zorgbehoefte en andere sociaal zwakkeren, waaronder sommige ouderen, lichamelijk en / of verstandelijk gehandicapten en (ex)psychiatrische patiënten, optimale keuzemogelijkheden wil bieden en de kwaliteit van zorg wil vergroten. Deze mensen kiezen er meer en meer voor zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en daar zorg te ontvangen of, als dit niet mogelijk is, in kleinschaligere zorginstellingen in de wijk te verblijven. Dit vraagt om een toenemende omvang en variatie van zorg- en woonzorgarrangementen.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien.

In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier de ruimte benut en ontwikkeld zou moeten worden. De drie hoofdbelangen zijn daarbij ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil bebouwing in steden verder verdichten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Verder helpt Noord-Holland gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied, vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. Aan de hand van de structuurvisie kunnen uitvoeringsplannen worden opgesteld. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten overeenkomen met de verordening die bij de structuurvisie hoort.

3.3.2 Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan     

'Vlot en veilig door Noord-Holland' is het motto van het Provinciaal Verkeers-en Vervoerplan (PVVP). In dit plan maakt de provincie haar beleid duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer voor de periode 2007-2013.

Het rapport bevat informatie over:

  • De maatregelen
  • Wat de provincie van andere partijen verwacht
  • De effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water

Vlot en veilig

De provincie ontwikkelt plannen voor verbetering van de infrastructuur en voert ze uit. De uitbreiding van de weginfrastructuur is niet genoeg om de groei van het autogebruik bij te houden. Daarom werkt de provincie ook aan andere beleidsonderdelen. De bedoeling is dat het totaal van netwerken efficiënter wordt gebruikt. Daarnaast stimuleert de provincie alternatieven voor het autogebruik.



Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie werkt per speerpunt acties en projecten uit. Daarnaast wijst ze corridors en gebieden aan voor infrastructurele projecten.

3.3.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015     

Het Provinciaal Waterplan geeft de provincie, haar partners en belanghebbenden duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2015. De strategische waterdoelen zijn:

  • Met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming waarborgen van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico’s via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • Met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans is en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • Met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water, door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • Met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem.

Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling pro-actief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan worden integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie. Het collegeprogramma ‘Krachtig, in Balans’ vormt het uitgangspunt voor dit Waterplan. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkelingen

In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie tot en met 2015 zelf doet en wat ze verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven.

3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2015     

Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is hét uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit Provinciaal Milieubeleidsplan. In dit milieubeleidsplan wordt beschreven wat de Provincie gaat doen om bij te dragen aan deze langetermijnvisie.

De activiteiten in de komende vier jaar moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.

Er zijn twee overkoepelende doelen:

  • het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant.
  • het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de volgende acht thema’s:

  • Afval
  • Bodem
  • Externe Veiligheid
  • Geluid
  • Geur
  • Licht en donkerte
  • Lucht
  • Klimaat en energie

De keuze voor de activiteiten is gebaseerd op enerzijds de wettelijke taken, en anderzijds op de rol die de provincie kan spelen. Ook sluiten de activiteiten aan bij onze doelen en de gesignaleerde trends en knelpunten. De omvang en aard van de activiteiten verschillen hierdoor per thema.

Waar meerdere milieuproblemen tegelijk spelen of milieuproblemen samenhangen met andere ontwikkelingen in een gebied, kiest de provincie voor een gebiedsgerichte aanpak.Verder wordt in het PMP aangegeven hoe de provincie vergunningverlening en handhaving inzet bij de uitvoering van de milieutaken.

Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma’s. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld. Door middel van het monitoringprogramma volgt de provincie de voortgang van het milieubeleid en stuurt bij waar nodig.

3.3.5 Provinciale woonvisie, het Regionaal Actie Programma en de Regionale Woonvisie     

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Woonvisie "Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020" vastgesteld. In deze visie staat als doelstelling: "In 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu". De Regionale Actieprogramma’s (RAP’s) zijn voor de provincie het instrument om dit doel te bereiken. De RAP voor de regio Alkmaar is gereed en begin 2012 door de gemeenten vastgesteld.

In 2005 hebben de regiogemeenten de regionale Woonvisie 2005-2015 vastgesteld. Sindsdien is er veel veranderd. De gegevens van de RAP geven een actueler beeld van de woningmarkt en de nieuwbouwprojecten die in voorbereiding zijn. Daarom is, aan de hand van de RAP, gewerkt aan een

nieuwe Regionale Woonvisie regio Alkmaar 2013-2020. Deze is medio 2013 vastgesteld in de 8 gemeenten van de regio.

3.3.6 Waterbeheersplan (2010 - 2015)     

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015

voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de

uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Het kerndoel is vierledig:

  1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden.
  3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:

  • Het beheergebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • Alle inwoners van het beheergebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • Niet alles kan overal;
  • Samenwerking staat centraal;
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening;
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.

3.3.7 Keur van het Hoogheemraadschap     

De Keur is een speciale verordening van het Hoogheemraadschap waarin de regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken zijn opgenomen. Particulieren, bedrijven en andere overheden zijn verplicht zich aan de Keur te houden. De huidige Keur is in december 2009 vastgesteld. Een nieuw artikel dat relevant is voor ruimtelijke plannen is Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak. Uitbreidingen van verharding boven 800 m2 dienen te worden gecompenseerd. Meer informatie over de Keur is te vinden op de website van het Hoogheemraadschap.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2020     

De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. De structuurvie is een verplichting, die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 van kracht is geworden en is een brede visie op de toekomst van de gemeente die het kader vormt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.

De nieuwe structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie ‘Heerhugowaard, Stad van Kansen’, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen.

In dat structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:

  • het completeren van de gemeente; afmaken waar we mee begonnen zijn.
  • het creëren van samenhang en eenheid in de gemeente.
  • het bieden van een thuisbasis in plaats van een uitvalsbasis, met de bijbehorende voorzieningen en vertier (een eigen identiteit).
  • het verenigen van dorpse waarden (groen, ruimte, kleinschaligheid, veiligheid en geborgenheid) en stadse waarden (Stadshart, zorgvoorzieningen en vertier).
  • het landelijk gebied landelijk en open houden.
  • verdere regionalisering zonder daarbij het karakter als individuele gemeente te verliezen.

Deze kansen zijn in het structuurbeeld vertaald naar acties en projecten. Anno 2011 zijn al veel van deze acties uitgevoerd. Heerhugowaard heeft aantrekkelijke woonmilieus, een goed werkklimaat, een Stadshart in ontwikkeling en veel ruimte, water en groen. Hoewel de thema’s uit de stadsvisie nog steeds actueel zijn, is het structuurbeeld aan een actualisatie toe.

Heerhugowaard is de afgelopen jaren mede in het kader van het VINEX-beleid sterk gegroeid. Naar verwachting zal het inwoneraantal groeien tot 57.000 in 2020. Heerhugowaard gaat een nieuwe fase in. Het groeitempo neemt af. De bevolking is kinderrijk en de leeftijdsgroep tussen de 30 en 40 jaar is groot. Het aantal ouderen groeit de komende jaren fors, waarmee Heerhugowaard sterker vergrijst dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft zijn weerslag op het woningbouwprogramma en de voorzieningenstructuur van Heerhugowaard.

verplicht verplicht

Kaart Structuurvisie Heerhugowaard 2020

3.4.2 Beleidsnota Wonen in Heerhugowaard 2007-2015     

In de beleidsnota Wonen is het woonbeleid van de gemeente Heerhugowaard geformuleerd voor de periode van 2007 tot 2015. Het is een nadere invulling van de regionale kaders die zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. De speerpunten van beleid hebben betrekking op:

  • het terugdringen van de lange wachttijden van woningzoekenden op de sociale huurmarkt;
  • het waar mogelijk benutten van binnenstedelijke herontwikkelingslocaties om de diversiteit in het woningaanbod te vergroten;
  • het op peil houden van de kernvoorraad sociale huurwoningen en het realiseren van goedkope koopwoningen;
  • het zoveel mogelijk verkopen van goedkope koopwoningen onder voorwaarden (maatschappelijk gebonden eigendom, bijvoorbeeld KoopGarant en Kanswoning);
  • het hanteren van de WoonKwaliteitsWijzer door de Heerhugowaardse Woon Advies Commissie en de Adviesgroep Ouderenhuisvesting Heerhugowaard (AOH) bij de beoordeling van plannen voor nieuwe woningen;
  • de aandacht en acties gericht op het waarborgen van voldoende passende huisvesting en nieuwe woonvormen voor kwetsbare burgers;
  • het zoveel mogelijk honoreren van de vraag naar kavels voor eigenbouw en het bieden van kennisondersteuning aan eigenbouwers.

3.4.3 Woningbehoefte onderzoek 2005-2015     

De eigen woningbehoefte is de komende jaren nog omvangrijk. Deze woningvraag wordt vooral veroorzaakt door starters (daling gemiddelde woningbezetting) en senioren die een beter passende woning zoeken. Verder ontstaat een toenemende behoefte door de in gang gezette deconcentratie vanuit de zorginstellingen en de wens de wachtlijsten in de bijzondere zorg terug te dringen. In het collegeprogramma is de basisbehoefte geraamd op tenminste 250 woningen per jaar exclusief de aanvullende woningvraag door de zorgsector (deconcentratie en terugdringen wachtlijsten)

RIGO Research en Advies BV heeft onderzoek verricht naar de woningbehoefte in Heerhugowaard (mei 2003. Dit onderzoek laat zien dat er tot 2030 minimaal 1.850 woningen gebouwd dienen te worden om de eigen woningbehoefte op te kunnen vangen. Uitgangspunten hierbij zijn een migratiesaldo in de regio van 0 en de bouw van voldoende woningen in de regio. De maximale woningbehoefte tot 2030 bedraagt 5.150 woningen. Mede op basis van de resultaten van het uitgevoerde woningbehoeftenonderzoek kan worden geconcludeerd dat de komende jaren (vanaf 2007) een gemiddelde bouwproductie noodzakelijk is voor de eigen woningbehoefte van tenminste 310 woningen per jaar inclusief een 60-tal woningen ten behoeve van de deconcentratie. Het woningbehoeftenonderzoek geeft een duidelijk signaal dat het verstandig is, gelet op de enorme demografische verschuiving, na de voltooiing van de VINEX-taak, al voor te sorteren op de vergrijzinggolf van na 2015 alsmede op de grote toename van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens:

Tot 2007 zijn er in Heerhugowaard nog een aanzienlijk aantal woningen gebouwd, waardoor een instroom van huishoudens van overwegend 25 tot 45 jarigen was verzekerd. Dit is de belangrijkste doelgroep voor nieuwbouwwoningen op VINEX-locaties. Vanaf 2007 wordt met de nieuwbouw ingespeeld op de demografische ontwikkelingen in Heerhugowaard en de bijbehorende woningbehoefte. In de periode 2007 tot 2015 neemt vooral de leeftijdsgroep van 45 jaar en ouder nog in omvang toe. Dit houdt in dat de komende jaren een aanzienlijke kwaliteitsvraag kan worden verwacht van doorstromers. De vraag naar starterswoningen zal daarentegen nauwelijks toenemen, omdat het aantal starters na 2006 ongeveer gelijk blijft. Na 2015 neemt de vergrijzing, die al voor die tijd op gang is gekomen, aanzienlijk toe. De toename in het aantal huishoudens doet zich bijna alleen voor onder huishoudens van 65 jaar en ouder en dan ook nog voor een belangrijk deel onder de 75-plussers. In deze groep neemt de behoefte aan zorg en daarop aangepaste woningen toe. Ook is voor deze groep de bereikbaarheid van voorzieningen belangrijk.

Gelet op het bovenstaande is het verstandig te gaan bouwen voor de groep van 45 tot 65 jarigen, oftewel de ouderen van de toekomst. Deze groep neemt in deze periode nog in omvang toe en is meer geneigd tot verhuizen dan de ouderen van nu. Door tegemoet te komen aan hun vraag naar luxe eengezinswoningen en ervoor te zorgen dat deze woningen levensloopbestendig zijn, wordt een deel van de toekomstige vraag naar ouderenwoningen na 2006 al afgevangen. De woningen moeten de mogelijkheid bieden om op de begane grond een slaapkamer en badkamer te realiseren. Gelet op het voorgestane sociaalduurzame wijkenbeleid van de gemeente Heerhugowaard zal er sprake moeten zijn van een gevarieerd woningaanbod (diversiteit in woningtypologieën en bijbehorende “prijskaartjes”) zodat eveneens een gevarieerde wijkpopulatie ontstaat. De gemeente streeft er naar in de periode vanaf 2007 maximaal in te zetten op capaciteitsuitbreiding binnen het bestaande stedelijke gebied. Echter, gelet op de mogelijke capaciteit van bestaande locaties, is een nieuwe woningbouwlocatie noodzakelijk.

3.4.4 Groenstructuurplan Heerhugowaard     

Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een visie opgesteld die door de gemeenteraad op 23 maart 2010 is vastgesteld. Deze visie is opgenomen in het bestuurlijk traject Structuurvisie 2010 – 2020. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn. De groenstructuur visie bestaat uit vijf deelvisies te weten:

  1. Historische structuur

door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt.

  1. Contrast

het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.

  1. Natuurwaarde

de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke natuurwaarde door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.

  1. Recreatiewaarde

de groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.

  1. Duurzame inrichting in drie klassen

de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.

Het groenstructuurplan bouwt voort op de groenstructuurvisie van 1999. De 8 speerpunten van het structuurplan uit 1999 zijn gebruikt voor de 5 visies die nu in de nieuwe Groenstructuurvisie zijn opgenomen. Deze visies dienen weer als uitgangspunt voor het Groenbeleidsplan 2010 – 2015 en het Groenbeheerplan 2010 – 2012.

Met betrekking tot het groen in de woonwijken wordt opgemerkt dat op sommige plaatsen de inrichtring gedateerd en inmiddels wat versleten is, waardoor de karakteristiek van de woonwijk niet overal meer optimaal herkenbaar is. Daarbij zijn in veel wijken beplantingssoorten aangebracht die in het buitengebied beter tot hun recht komen en daardoor minder goed aansluiten bij het huidige stedelijke karakter van Heerhugowaard. Per wijk zal de groenkwaliteit moeten worden onderzocht en in overeenstemming worden gebracht met de ruimtelijke, stedenbouwkundige- en architectonische karakteristiek. Het groen in de wijken zal daarbij in structurerende zin ondergeschikt worden gemaakt aan de beplanting die de orthogonale structuur zal begeleiden.

3.4.5 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan     

In januari 2008 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Het GVVP heeft verkeersknelpunten en problemen in kaart gebracht en geeft een visie voor de toekomst van Heerhugowaard op het gebied van verkeer en vervoer. Binnen die visie worden de mogelijke oplossingsrichtingen aangegeven. Alle in Heerhugowaard lopende infrastructurele projecten worden met elkaar in verband gebracht en op elkaar afgestemd. Zo wil de gemeente doorgaand autoverkeer zoveel mogelijk aan de randen van de stad laten rijden: de N508, N242 en de nog aan te leggen Westfrisiaweg ten noorden van Heerhugowaard. Bestemmingsverkeer (autoverkeer dat in Heerhugowaard moet zijn), moet in eerste instantie gebruik maken van de lokale hoofdwegenstructuur: Zuid-, Oost en Westtangent, Smaragd-Amstel en Beukenlaan-Vondellaan. Dat blijven 50 kilometerwegen. Veel gebieden daarbinnen worden een 30 kilometerzone. Daar hoort bij dat het 'binnengebied' aantrekkelijker gemaakt kan worden voor voetgangers en fietsers. De gemeente verbetert de fietsinfrastructuur en wil fietsgebruik stimuleren.

3.4.6 Gemeentelijk verkeersveiligheidsplan     

Het Gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan is op 22 januari 2013 vastgesteld. Heerhugowaard heeft in de afgelopen jaren goede stappen gezet op weg naar een situatie waarin er geen vermijdbare slachtofferongevallen meer gebeuren in Heerhugowaard. We zijn er echter nog niet. Bovendien wordt vanuit het Rijk van ons gevraagd hogere ambities na te streven. Dat vraagt om een diepe analyse van de verkeersveiligheid in Heerhugowaard en daaraan gekoppeld nieuw beleid voor de komende decennia.

De doelen van dit plan zijn:

  • Een (ver)nieuw(d) kader bieden voor de inrichting van gemeentelijke wegen
  • Een nieuw kader bieden voor aanpak van verkeersonveiligheid, door middel van maatregelen anders dan het inrichten van wegen (zoals gedragsbeïnvloeding, mobiliteitsbeleid gericht op een modal shift, duurzaamheidsbeleid)
  • Kaders te bieden voor het nemen van verkeersbesluiten

3.4.7 Waterplan Heerhugowaard 2006 - 2015     

De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

Belangrijk in het streefbeeld voor het stedelijk gebied is de beleving van water. Niet alleen water als zichtbaar element, maar ook de beleving van water door erop of eraan te recreëren. Hiertoe worden mogelijkheden gecreëerd door het opheffen van barrières. De waterkwaliteit in dit streefbeeld voldoet aan de eisen voor een gezond watersysteem en zodoende aan de eisen die recreatie op en aan het water mogelijk maakt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

Dit Actualisatieplan verbeterd de bestemmingen van enkele specifieke percelen en past slechts beperkt regels aan voor de bestemmingsplannen. Daardoor is de impact op milieu en omgeving zeer beperkt. De aanpassingen zijn vooral gericht op het op een goede manier vastleggen van de bestaande situatie. Er zijn door het specifieke karakter van het plan geen algemeen aan te duiden effecten voor geluid, milieuzoneringen, water, luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

Bij de specifieke planbeschrijving zullen deze onderwerpen nog benoemd worden indien daar aanleiding voor is.

4.2 Water     

4.2.1 Watertoets     

De partiële herziening heeft slechts zeer beperkte ruimtelijke gevolgen. De inhoudelijke wijzigingen hebben geen negatieve effecten voor het waterbeheer. Veel wijzigingen zorgen vooral voor wijzigingen gebruik van bestaande bebouwing, maar zorgen niet voor uitbreiding van bebouwing of verharding. Voor de projecten waarbij er wel wijzigingen zijn is er op projectbasis al eerder overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. Er wordt daarom geen vooroverleg gevoerd of voorafgaand een watertoets opgesteld. Wel wordt het Hoogheemraadschap geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

4.3 Geluidhinderaspecten     

In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. De nieuwe wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder.

Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud. In een protocol of een beleidstuk wordt vastgelegd wanneer een locatie hiervoor in aanmerking komt.

De gemeente is in 2008 begonnen met het opstellen van een Geluidkaart waarop weg-, rail- en industrielawaai zijn aangegeven en de aantallen woningen met een bepaalde geluidbelasting. Deze kaart moet uiterlijk 2012 gereed zijn.

Dit bestemmingsplan is een consoliderend plan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De huidige bouw- en bestemmingsplangrenzen worden gehandhaafd. Nu akoestisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan alleen maar betrekking heeft op de bestaande situatie, kan het achterwege blijven.

Voor de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied met betrekking tot gevoelige bestemmingen (zoals woningen) is advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland ingewonnen en is akoestisch onderzoek verricht indien dit noodzakelijk was.

4.4 Luchtkwaliteit     

Van de lucht kun je niet leven, maar zonder schone lucht evenmin. Om dit laatste te bewerkstelligen moet bij ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen het aspect luchtkwaliteit volwaardig in de beoordeling en besluitvorming worden meegenomen. Op 15 november 2007 is daarom de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’, bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De wet kent op het gebied van de luchtkwaliteit eisen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 titel 2 van de ‘Wet milieubeheer’. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op plaatsen waar naar redelijke verwachting mensen blootgesteld staan aan luchtverontreiniging. De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in normen in de vorm van grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.

Omdat in Heerhugowaard de komende jaren diverse ruimtelijke plannen worden ontwikkeld, waarbij de luchtkwaliteit voor problemen kan zorgen, heeft de gemeente Heerhugowaard besloten voor de gehele gemeente een Luchtkwaliteitplan (LKP) op te stellen. Dit om de luchtkwaliteit in de gemeente te verbeteren en om in 2010 op alle locaties binnen de gemeente te voldoen aan de normen.

Ook het gebied, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is in het gemeentelijk luchtkwaliteitplan getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Daaruit is gebleken dat de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in dit gebied voor de komende jaren niet zullen worden overschreden.

4.5 Bodem     

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming in werking getreden. In de gewijzigde Wbb is een nieuwe formulering opgenomen van de saneringsdoelstelling (‘functiegericht saneren’) en het saneringscriterium (‘wanneer met spoed saneren’). Het bevat een saneringsplicht voor bedrijven en een basis voor een subsidieregeling. Er zijn diverse procedurele aanpassingen doorgevoerd waarvan een aantal leiden tot vereenvoudiging en andere bijdragen aan versterking van de handhaving. De wet bevat een basis voor algemene regels voor eenvoudige saneringen.

Voor de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied is advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland ingewonnen. Er zijn geen situaties waarin er nader onderzoek naar de bodemkwaliteit vereist is.

4.6 Cultuurhistorie en archeologie     

4.6.1 Archeologie algemeen     

Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta) is ingevoerd middels een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg, WAMZ) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het Verdrag heeft tot doel om archeologie te laten fungeren als inspiratiebron en toevoeging van kwaliteit aan de ruimtelijke ontwikkeling van stad en land, ook wel culturele planologie genoemd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het archeologisch onderzoek en de juridisch – planologische vertaling daarvan een volwaardige plaats heeft gekregen in het planologisch afwegingsproces. De WAMZ gaat uit van: het zoveel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem, het bevorderen van een in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening rekening houden met archeologische waarden en het principe “de verstoorder betaald” voor het archeologisch onderzoek en de eventuele opgraving.

De WAMZ kent drie verschillende regimes:

  • voor m.e.r. plichtige projecten;
  • voor het bouwen en uitvoering van werken in het kader van bestemmingsplannen en projectbesluiten;
  • voor ontgrondingen.

De regeling voor m.e.r. plichtige projecten is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.

4.6.2 Regime voor het bouwen en ontgrondingen     

Artikel 38a van de Monumentenwet verplicht de gemeenteraad om bij vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dat betekent dat er een archeologisch onderzoek moet plaats vinden. De conclusie van het onderzoek kan zijn dat de bestemming zich verdraagt met de archeologische waarden, maar dat zal zelden het geval zijn. Gebieden met archeologische verwachtingswaarden zullen in veel gevallen dan ook de dubbelbestemming “Waarde –Archeologie” krijgen. In de voorschriften worden naast de categorie van het gebied, de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologiegebieden als dubbelbestemming met voorrangsbepaling aangegeven. Voor gebieden met deze bestemming geldt met betrekking tot het bouwen, dat herbouw bij recht is toegestaan, mits de bestaande fundering niet wordt gewijzigd. Voor de overige bouwwerken die op grond van de andere bestemming in principe zijn toegestaan en waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist, geldt een bouwverbod waarvan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De omgevingsvergunning wordt verleend als:

  1. er geen archeologische waarden in het geding zijn;
  2. de archeologische waarden in voldoende mate worden veiliggesteld;
  3. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade voorkomen kan worden door het verbinden van regels aan de omgevingsvergunning;

Die regels zijn:

  • het treffen maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen blijven;
  • het doen van opgravingen;
  • de begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

Deze omgevingsvergunning is niet nodig voor vergunningvrije bouwwerken. Voor ontgrondingen is een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden vereist. Deze omgevingsvergunning wordt onder dezelfde voorwaarden verleend als beschreven bij de omgevingsvergunning voor bouwen. De aanvraag van een omgevingsvergunning gaat vergezeld van een rapport, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 41a van de Monumentenwet bepaalt dat voornoemde regeling niet van toepassing is op projecten kleiner dan 100 m2. De gemeenteraad kan hiervan afwijken en een andere oppervlakte vaststellen.

4.6.3 Archeologische waarden in het plangebied     

Het gemeentebestuur heeft een globale inventarisatie van archeologische waarden voor de hele gemeente laten uitvoeren als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet. De resultaten van het onderzoek zijn weergeven op de “Beleidskaart Archeologie”, die als onderlegger dient voor bestemmingsplannen. De archeologische verwachtingswaarde voor de Middenweg en de Rustenburgerweg is op perceelsniveau beoordeeld, waardoor er voor een strook langs de Middenweg en de Rustenburgerweg met een breedte van 150 meter, m.u.v. een perceel t.h.v. Middenweg 214 (nr.15) en de percelen Middenweg 192 (nr.18), Middenweg 190 (nr.16) Middenweg 164 (nr.17) en Middenweg 44 (nr.20) nu een milder regime geldt. Alleen bij plannen groter dan 500 m2 en een ontgraving dieper dan 40 cm1 is een archeologisch onderzoek vereist. Voor de hiervoor genoemde percelen geldt een zwaarder regime en moet bij plannen groter dan 50 m2 en een ontgraving dieper dan 40 cm1 een inventariserend veldonderzoek worden uitgevoerd, om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van resten van oude bewoning.

Voor het overige plangebied geldt volgens de archeologie nota een verwachtingswaarde categorie 5 (archeologisch onderzoek vereist bij plannen groter dan 10.000 m2 en een diepte groter dan 0,40 meter) Het bestemmingsplan Heerhugowaard – Oost is echter een conserverend plan dat zulke grote ontwikkelingen niet mogelijk maakt. Gelet hierop is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 niet opgenomen. Voor binnenstedelijke herontwikkelingen wordt een herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Als deze binnenstedelijke herontwikkeling groter is dan 10.000 m2 zal in het kader van de herziening van het bestemmingsplan, conform de archeologienota, een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.6.4 Cultuurhistorie     

Het gebied waarop het Bestemmingsplan Actualisatieplan Heerhugowaard 2017 betrekking heeft is getoetst aan de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland. In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor.

De Cultuur Compagnie heeft voor het hele grondgebied van de gemeente Heerhugowaard een

historisch - geografische inventarisatie, inclusief de karakteristieke bebouwing, gemaakt. Dit rapport is

als pdf-bestand (3,6 MB) te downloaden vanaf de website van gemeente Heerhugowaard via onderstaande link: http://www.heerhugowaard.nl/fileadmin/bestanden/AH/Monumenten/Historisch-geografische_inventaris a t ie_-_lite_rapport.pdf

Als bijlage bij dit rapport is een overzicht van cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke panden en objecten in Heerhugowaard gevoegd. Deze kunt u downloaden via onderstaande link:

http://www.heerhugowaard.nl/fileadmin/bestanden/AH/Monumenten/Historisch-geografische_inventaris a t ie_-_lite__bijlagen.pdf

4.6.5 Monumenten     

In de gemeente Heerhugowaard komen diverse objecten met monumentale waarde voor, zoals rijks-, provinciaal en gemeentelijke monumenten. Heerhugowaard heeft vijftig gemeentelijke monumenten, één provinciaal monument en 5 rijksmonumenten. Er liggen geen monumenten binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

4.6.5.1 Gemeentelijke monumenten     
bij Kerkweg 26 luidklok
bij Kerkweg 28 brug
Hasselaarsweg 2-4 café
Huygendijk 14-16 polderhuis
Huygendijk 17 gemaal
Jan Glijnisweg 15 kop-rompboerderij
Jan Glijnisweg 30 Rooms-Katholieke kerk met pastorie
Jan Glijnisweg 59 onderwijzerswoning
Middenweg 155 rentenierswoning met kantoor
Middenweg 166 pastorie
Middenweg 168 hervormde kerk
Middenweg 179 raadhuis
Middenweg 200 bejaardenhuis
Middenweg 206 burgemeesterswoning
Middenweg 212 kassierswoning
Middenweg 252 woonhuis
Middenweg 273 rentenierswoning
Middenweg 28 stolpboerderij
Middenweg 30 stolpboerderij
Middenweg 307 boerderij
Middenweg 354-356 dubbel woonhuis
Middenweg 401-403 dubbele arbeiderswoning
Middenweg 411 stolpboerderij
Middenweg 433 kop-romp boerderij met paardenstal
Middenweg 433a woonhuis
Middenweg 451 tuinderswoning met koolschuur
Middenweg 454 boerderij met twee schuren
Middenweg 523 stolpboerderij met koolschuur
Middenweg 541 Rooms-Katholieke kerk met pastorie
Middenweg 584 stolpboerderij
naast oostdijk 5 aardappelhut
Oostdijk 23 bakkerij
Oostdijk 25 woning met molenmakerswerkplaats
Oostdijk 51 stolpboerderij
Oterlekerweg 3 stolpboerderij met kapschuur
Rustenburgerweg 126 kop-romp boerderij
Rustenburgerweg 149 o.l. school met onderwijzerswoning
Rustenburgerweg 235 stolpboerderij met kleinveeschuur
Stationsweg 48 woonhuis
Stationsweg 52 woonhius
Stationsweg 53 gereformeerde kerk
Verlaat 1 bakkerij
Verlaat 30 woonhuis
Verlaat 46-48 herberg
Westdijk 32-34-36 maalderij met kunstmestpakhuis
Jan Glijnisweg 57 stolpboerderij
Kerkweg 28 o.l. school met onderwijzerswoning
Middenweg 479 onderwijzerswoning
Molenweg 8 stolpboerderij
4.6.5.2 Rijksmonumenten     
Jan Glijnisweg 27a stolpboerderij
Middenweg 22 stolpboerderij
Middenweg 23 stolpboerderij
Veenhuizerkade 3 molen
onder Kerkweg 26 graftombe Brederode
4.6.5.3 Provinciale monumenten     
t.o. Verlaat 46 electriciteitshuisje

4.7 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).

Planologisch relevante leidingen zijn:

  • hoofdtransportleidingen;
  • hoogspanningsleidingen van 50 KV en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
  • buisleidingen voor het transsport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
  • buisleidingen voor het transsport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.

Dit bestemmingsplan bevat een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het verleggen van leidingen. De wijzigingsbevoegdheid is echter uitsluitend van toepassing voor het verleggen van het tracé van bestaande leidingen met de bijbehorende dubbbelbestemming. Dit om te voorkomen dat gedurende de planperiode leidingen worden verlegd terwijl de bestemmingsplannen ongewijzigd blijven. Daardoor kunnen ongewenste situaties ontstaan. Enerzijds het niet adequaat beschermen van de leiding op het nieuwe tracé en anderzijds een beperking voor eigenaren terwijl de betreffende leiding niet meer aanwezig is.

Toepassing van de wijzigingdbevoegdheid is uitsluitend mogelijk na onderzoek naar de planologische effecten en met instemming van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke aanpassingen zijn vertaald naar de inhoud van het plan. Er wordt gemotiveerd aangegeven wat in het bestemmingsplan geregeld wordt en op welke wijze. Hieronder is een korte opsomming van de diverse aanpassingen. Deze worden in dit hoofdstuk per punt nader uitgewerkt:

  1. De vergunde recreatieve voorziening aan de Waarddijk, bij de voormalige dwanghaven is positief bestemd.
  2. De vergunde omzetting van het kantoor aan Umbriëllaan 10 is positief bestemd en er is een flexibiliteitsbepaling opgenomen voor het eventueel beperkt in gebruik nemen als kantoor (maximaal 25% van het gebouw).
  3. Naast het perceel Monniksrob 13 wordt een perceel bestemd voor woningbouw, eerder was hier geen woningbouwontwikkeling mogelijk vanwege aanwezige geluidswaarden.
  4. Op het perceel Veenhuizerweg 49 wordt een bedrijfsbestemming beëindigd, de bedrijfsopstallen gesloopt en wordt ter compensatie voor het beëindigen van het bedrijf de toevoeging van een woning toegestaan.
  5. Op de locatie Bergmolen van het Huygenscollege wordt een nieuw schoolgebouw gerealiseerd. De nieuwe school kan met een reguliere procedure vergund worden, waarbij echter wel wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Het nieuwe schoolgebouw wordt positief bestemd en er wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een extra bouwlaag.
  6. Het bestemmingsplan Zuidoosthoek wordt partieel herzien, de regels worden aangevuld zodat hekwerken bij dakterrassen aan de voorzijde van een woning op de dakrand geplaatst mogen worden in plaats van tenminste 0,7 meter achter de dakrand.
  7. De bestaande bedrijfswoning op het perceel James Wattstraat 10 wordt positief bestemd middels een aanduiding 'bedrijfswoning'.
  8. Bij het perceel Jac. Coorenlaan 23 wordt een snippergroenperceel dat verkocht is met de bestemming Verkeer gewijzigd zodat het gebruik als tuin en erf is toegestaan.
  9. Op het perceel Middenweg 243 B wordt de kap op een opslagloods die met vrijstelling is vergund in het verleden, positief bestemd. Op het naastgelegen perceel Bickerstraat 56B wordt de vergunde (bedrijfs)opslag positief bestemd.
  10. Op het perceel Veenhuizerweg 14 wordt het bouwvlak gewijzigd van vorm, maar met hetzelfde oppervlak voor het efficiënter benutten van de bouwmogelijkheden.
  11. Op het perceel J. Duikerweg 4 wordt een aanduiding opgenomen voor het bestaande gebruik als kantoor.
  12. De verbeelding voor het perceel Straalsteen 41 wordt gewijzigd, in het oorspronkelijke bestemmingsplan was een deel van de woning niet meegenomen in het bouwvlak.
  13. Op het perceel Beukenlaan 1 B wordt de bestemmingsgrens aangepast zodat de bestaande fietsenstalling geheel binnen de bestemming Maatschappelijk valt.
  14. De algemene regels die bepalen dat het bestaand aantal woningen als uitgangspunt geldt, gelden nu alleen voor de bestemming Wonen, deze worden ook van toepassing verklaard voor andere bestemmingen die woningen toestaan.
  15. De algemene regels worden aangevuld zodat steigers toegestaan zijn in het water indien deze gerealiseerd worden ten behoeve van een woning die direct grenst aan het water en past binnen de bepalingen van het Keur van het Hoogheemraadschap.
  16. De bestemming Bedrijf-2 in het bestemmingsplan Zandhorst e.o. wordt gewijzigd om duidelijker aan te geven dat ABCgoederen binnen deze bestemming toegestaan zijn.
  17. De bestemming Agrarisch in het bestemmingsplan Buitengebied wordt tekstueel aangevuld, bij de bepalingen over ondersteunende teelt is de term “achtergevel” weggevallen.
  18. De bestemming Centrum-3 wordt gewijzigd om duidelijker te maken dat woningen toegestaan zijn op de tweede bouwlaag en hoger.
  19. De bestaande situatie bij Middenweg 475 wordt positief bestemd. Een deel van het perceel met de bestemming Bedrijf wordt omgezet naar de bestemming Wonen.
  20. De begrenzing van het bouwvlak bij de Middenweg 455 wordt gewijzigd voor het efficiënter benutten van de bouwmogelijkheden.
  21. In het bestemmingsplan De Draai 2014 wordt aan de noordzijde twee gebieden met de Groen verkleind. De bestemming wordt omgezet in de bestemming Wonen – Uit te werken om meer flexibiliteit te hebben bij het uitwerken van de plannen.
  22. Op het perceel Nijverheidsstraat 2a worden uitsluitend bedrijven toegestaan in milieucategorie 1 en 2 in verband met de gerealiseerde woningbouw op dit perceel.
  23. Het recente bestemmingsplan Broekhorn 2017 worden de bouwregels voor bijgebouwen gewijzigd. Het huidige plan bevat een onjuiste verwijzing waardoor de regels onvoldoende duidelijk zijn. De mogelijkheden voor bijgebouwen worden gelijk gesteld aan de mogelijkheden die ook gelden voor de nieuwe ontwikkelingen in De Draai en Heerhugowaard-Zuid.

5.2 Positief bestemmen recreatieve voorziening nabij de Waarddijk     

Bij het kanaal Alkmaar - Kolhorn ligt een haven die oorspronkelijk bedoeld was om te gebruiken voor onderhoud van het kanaal en als berging voor schepen die weggesleept zouden worden. Deze haven is nooit in gebruik genomen door de waterbeheerder (Provincie Noord-Holland). Deze haven is nooit in gebruik genomen, er waren voldoende voorzieningen elders.

De haven met een omliggende strook grond is recentelijk aangekocht door een initiatiefnemer voor de ontwikkeling van een recreatieve voorziening. Met een omgevingsvergunning is medewerking verleend aan dit initiatief, de Hassebas. De recreatieve voorziening bestaat uit: het verhuren van (elektrische) bootjes voor dagtochten, de mogelijkheid om aan te leggen en te overnachten tijdens het recreatieve vaarseizoen met de bijbehorende bebouwing en beperkte horeca-voorzieningen.

De gronden hebben een recreatieve bestemming gekregen. Het water van de haven heeft een waterbestemming.

5.3 Positief bestemmen omzetten kantoor naar woningen Umbriëllaan 10     

Een bestaand kantoorgebouw dat niet meer kon voorzien in de moderne eisen is omgezet naar woningbouw. In het kantoorgebouw zijn kleine appartementen gerealiseerd. Deze markt werd tot nu toe in Heerhugowaard maar beperkt voorzien, terwijl er gedurende enige jaren een overaanbod was van kantoorvoorzieningen. Voor de omzetting naar woningbouw is een omgevingsvergunning verleend.

In verband met de verwachting dat wonen en werken steeds meer zullen vervlechten is er een flexibiliteitsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt om op termijn 25 % van het bebouwd oppervlakt weer om te zetten naar kantoorvoorzieningen.

5.4 Toevoeging extra kavel Monniksrob     

Het realiseren van de ongelijkvloerse aansluiting van de Westerweg (N242) en de Zuidtangent heeft ervoor gezorgd dat er ook geluidsschermen geplaatst zijn die ervoor zorgen dat het geluid ter hoogte van de Monniksrob is afgenomen.

Vanwege de afname van het geluid kon er ook een nieuwe kavel worden gerealiseerd aan de Monniksrob. Deze kavel sluit aan bij het stedenbouwkundige patroon van de al aanwezige woningen en zet het bestaande straatbeeld voort.

De geïnteresseerde in de kavel wil graag woning met een T-vormige kap bouwen. Omdat de bouwplannen nog niet volledig zijn uitgewerkt is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bouwgrens te overschrijden, mocht de vormgeving van de nieuwe woning dit noodzakelijk maken. Ter bescherming van de belangen van omwonenden is bepaald dat deze afwijking niet tot gevolg mag hebben dat de nieuwe woning dichterbij de naastgelegen bestaande woning (Monniksrob 13) mag komen te staan.

5.5 Ruimte voor ruimte initiatief Veenhuizerweg 49     

Bij het perceel Veenhuizerweg 49 is een bedrijfsbestemming aanwezig. Een bedrijfsbestemming zorgt voor veel verkeer en heeft effecten voor de omgeving. Het streven is om in het buitengebied niet-agrarische functies te verplaatsen en/of te beëindigen.

De door de Provincie ingestelde Ruimte-voor-Ruimteregeling is bedoeld voor agrarische functies. Het initiatief voor de Veenhuizerweg 49 is aan de Provincie voorgelegd en deze kon zich vinden in het gelijk toepassen van deze regeling voor deze bedrijfsbestemming. Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De effecten voor de directe omgeving is beoordeeld. Daarbij is gekeken naar de effecten voor de directe omgeving. Er is een grondgebonden agrarisch bedrijf agrarisch bedrijf aan de overzijde van de weg. En een kleine bedrijfsbestemming op meer dan 60 meter van de Veenhuizerweg. Geen van deze beide bedrijven worden beperkt. Ook de effecten voor omliggende woningen zijn beoordeeld. De woningbouw sluit aan bij het beeld van het lint. De woningen komen dichterbij de bestaande woningen dan voorheen. Het huidige bestemmingsplan staat echter al woningbouw op deze locatie toe. De nieuwe ontwikkeling is dan ook niet nadeliger ten opzichte van de huidige planologische regeling.

De bestaande woning met de bedrijfsopstallen worden gesloopt. Daarvoor in de plaats worden twee woningen gerealiseerd. Een woning ter vervanging van de bestaande woning en een woning ter compensatie van de gesloopte opstallen en het vervallen van de bedrijfsbestemming. I

 

5.6 Nieuw schoolgebouw Huijgenscollege inclusief wijzigingsbevoegdheid     

Op de locatie Bergmolen van het Huygenscollege wordt een nieuw schoolgebouw gerealiseerd. De nieuwe school wordt naast de bestaande school gebouwd, waarna het oude gebouw zal worden gesloopt. De nieuwe school kan met een reguliere procedure vergund worden, waarbij echter wel wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan Heerhugowaard Oost.

Het nieuwe schoolgebouw wordt positief bestemd. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee wordt het college bevoegd om een extra bouwlaag toe te staan. Om de belangen voor de omgeving goed af te wegen is er gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid zodat, als deze wens bestaat, er een aanvullende procedure doorlopen moet worden en de betrokken belangen op dat moment afgewogen kunnen worden.

5.7 Aanpassing bestemmingsplan Zuidoosthoek - aanpassen regels voor dakterrassen     

In het bestemmingsplan Zuidoosthoek zijn nu regels opgenomen voor dakterrassen. Daarbij is bepaald dat, in verband met de privacy van omwonenden, het hekwerk bij het dakterras op tenminste 1 meter vanaf de dakrand moet komen te staan. Daarmee wordt direct zicht op omliggende tuinen voorkomen. Er zijn echter een aantal gevallen waarbij er een klein terras aan de voorzijde is gerealiseerd op een erker. Daarbij is het zicht niet op de omliggende tuinen maar op de openbare ruimte. Bovendien gaat het om relatief kleine terrassen, zodat het terugplaatsen van het hekwerk met 1 meter een grote beperking oplevert. Er wordt daarom opgenomen dat hekwerken bij dakterrassen aan de voorzijde van een woning op de dakrand geplaatst mogen worden.

5.8 Wijzigen bestemming verkochte percelen snippergroen     

Er zijn een aantal kleine stukken groen (met bestemmingen Groen/Verkeer) verkocht in de nieuwe wijken. Deze kleinere percelen waren bij de uiteindelijke inrichting van de wijk niet (meer) nodig. Deze percelen zijn in veel gevallen verkocht aan de eigenaren van de naastgelegen woningen. Bij die verkoop is er wel rekening gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten en de afwezigheid van leidingen.

De gronden zijn echter vaak nog bestemd als Groen of Verkeer. Hierdoor worden de nieuwe eigenaren beperkt in de mogelijkheden die zij hebben op deze gronden. Vooral bij het oprichten van bijgebouwen, terwijl er vanuit stedenbouwkundig en praktisch oogpunt geen bezwaar is tegen deze mogelijkheden.



De diverse percelen zijn daarom gebundeld en worden door middel van dit Actualisatieplan voorzien van een passende bestemming.



5.9 Aanpassing bestemmingsplan Zandhorst e.o. - James Wattstraat 10     

In het bestemmingsplan Zandhorst e.o. is zeer terughoudend omgegaan met het positief bestemmen van bestaande bedrijfswoningen. Bij twijfel is een betreffende aanduiding niet opgenomen. Op het perceel James Wattstraat 10 is nader onderzoek gedaan naar aanleiding van een handhavingsactie ten aanzien van het zonder vergunning in gebruik nemen van bedrijfsgebouwen voor wonen. Daar blijkt de betreffende bedrijfswoning aanwezig te zijn en in het verleden vergund. Deze wordt alsnog op de verbeelding vastgelegd.

5.10 Aanpassing bestemmingsplan Oud Centrum - Middenweg 243B/Bickerstraat 56a     

In het verleden zijn er vergunningen verleend voor bebouwing achter de Middenweg. Het gaat om twee percelen die naast elkaar liggen. Middenweg 243B en Bickerstraat 56A. Op het perceel Middenweg 243 B wordt de kap op een opslagloods die met vrijstelling is vergund in het verleden, positief bestemd. Op het perceel Bickerstraat 56A wordt het gebruik van de bijgebouwen voor (bedrijfs)opslag die met vrijstelling is vergund positief bestemd.

5.11 Aanpassing bestemmingsplan Buitengebied - Veenhuizerweg 14     

Op het perceel Veenhuizerweg 14 wordt het bouwvlak gewijzigd van vorm, maar met hetzelfde oppervlak voor het efficiënter benutten van de bouwmogelijkheden.

5.12 Aanpassing bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid-West - Straalsteen 41     

De verbeelding voor het perceel Straalsteen 41 wordt gewijzigd, in het oorspronkelijke bestemmingsplan was een deel van de woning niet meegenomen in het bouwvlak.

5.13 Aanpassing bestemmingsplan Heerhugowaard Oost - Beukenlaan 1B     

Op het perceel Beukenlaan 1 B wordt de bestemmingsgrens aangepast. Er is een bestaande fietsenstalling op het perceel aanwezig tussen de Waardergolf en het Trinitas College. Bij het trekken van de bestemmingsgrenzen is deze fietsenstalling niet meegenomen, waardoor dat gebouw nu deels binnen de bestemming Sport en deels binnen de bestemming Maatschappelijk valt. De grens wordt zodanig aangepast dat het gebouw binnen de bestemming Maatschappelijk valt.

5.14 Wijziging algemene regels - bestaand aantal woningen als uitgangspunt     

In het Actualisatieplan 2015 is vastgelegd dat het bestaand aantal woningen niet gewijzigd mag worden. Daarvoor is gekozen omdat veel bestemmingsplannen alleen grotere bouwvlakken opgenomen zonder dat is vastgelegd hoeveel woningen hier binnen gerealiseerd kunnen worden. Dat is een flexibele regeling, maar heeft als nadeel dat er daardoor onbeperkt gesplitst kan worden. Het splitsen van woningen kan aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor de woonkwaliteit. Omliggende woningen worden immers geconfronteerd met meer personen die zicht hebben op hun perceel. Daarnaast worden ruimten in de oorspronkelijke woning die voorheen niet als gebruiksruimte werden benut, na splitsing vaak wel als verblijfsruimte benut. Hierdoor ontstaat aantasting van de privacy. Bovendien heeft splitsing gevolgen voor de parkeerdruk. Een toename van het aantal bewoners heeft immers ook gevolgen voor het aantal auto's in de wijk.

In het Actualisatieplan 2015 is daarom vastgelegd dat bij de bestemming Wonen het bestaand aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaand aantal, waarbij het bestaand aantal woningen. Deze regeling voldoet aan de verwachtingen, maar er is geconstateerd dat er ook andere bestemmingen zijn met woningen (bijvoorbeeld Centrum, Gemengd, etc.) waar deze regeling voor van toepassing zou moeten zijn. De argumenten tegen het onbeperkt splitsen gelden hier immers ook. Daarom wordt de tekst van de algemene regels aangepast. Bij alle bestemmingen die de functie wonen bevatten zijn de algemene regels nu van toepassing.

5.15 Wijziging algemene regels - Steigers bij woningen     

In het kader van deregulering en het streven naar eenduidige regels is ervoor gekozen om geen eigen regels vast te leggen voor steigers bij woningen, maar om aan te sluiten bij de regels die nu al gesteld worden door de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Wij willen voorkomen dat steigers die wij toestaan, geweigerd worden door de waterbeheerder en omgekeerd. De steigers die op grond van de regels van het Hoogheemraadschap zijn toegestaan hebben door de aard en maximale toegestane omvang ruimtelijk gezien geen grote impact. Bovendien hebben burgers op basis van de afstemming van deze regels de zekerheid dat als zij aan deze regels voldoen, zij bij beide instanties een vergunning kunnen ontvangen.

Daarbij is echter wel van belang dat deze regels alleen van toepassing zijn voor steigers die in het water worden aangebracht direct grenzend aan de eigen grond. Er moet een directe verbinding zijn met de eigen kavel zodat het eigen gebruik gegarandeerd is. Daarmee willen wij voorkomen dat er in de openbare ruimte steigers worden aangebracht waardoor schade aan de openbare ruimte kan ontstaan. De regels van het Hoogheemraadschap zijn niet overgenomen, maar er wordt alleen naar verwezen. Dat is gedaan om te voorkomen dat er verschillen ontstaan bij een latere aanpassing. Dit sluit aan bij de gedachte van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet.

Er is gekozen voor het opnemen in de algemene regels omdat de begrenzing van de oever en het water in de praktijk niet altijd precies evenwijdig loopt aan bestemmingsgrenzen. De bestemming Water en de bestemming Wonen sluiten niet altijd precies op elkaar aan. Daarnaast is er in sommige gevallen nog sprake van een Wonen - Uit te Werken bestemming, waarbij voorafgaand op de uitwerking nog niet bepaald is waar een groenbestemming en een woonbestemming wordt gerealiseerd.

5.16 Aanpassing bestemmingsplan Zandhorst e.o.- verduidelijking bestemming Bedrijf - 2     

De bestemming Bedrijf-2 in het bestemmingsplan Zandhorst e.o. wordt gewijzigd om duidelijker aan te geven dat ABCgoederen binnen deze bestemming toegestaan zijn. Er zijn al een groot aantal bedrijven aanwezig. De afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het vestigen van deze voorzieningen komt te vervallen. In de praktijk was vooral de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid de belangrijkste afwegingsfactor. In de algemene regels is al vastgelegd dat nieuwe ontwikkelingen altijd moeten voorzien in de eigen parkeerbehoefte, zodat de bestaande afwegingsruimte ondervangen is.

5.17 Aanpassing bestemmingsplan Buitengebied - aanvulling tekst over ondersteunende teelt     

De bestemming Agrarisch en Agrarisch - met Waarden in het bestemmingsplan Buitengebied wordt tekstueel aangevuld, bij de bepalingen over ondersteunende teelt is de term "achtergevel" weggevallen.

Op dit moment is in de bouwregels behorend bij de bestemming Agrarisch en de bestemming Agrarisch - met Waarden de volgende tekst opgenomen:

"o. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:"

Deze tekst bij beide bestemmingen wordt aangepast:

"o. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, waarvan:"

Door het woordje achtergevel toe te voegen zijn de regels beter te interpreteren en zijn de regels meer in overeenstemming met de overige regels in het bestemmingsplan, waarbij wel steeds verwezen is naar het verlengde van de achtergevel.

5.18 Aanpassing bestemmingsplan Oud Centrum - verduidelijking regels Centrum - 3     

In het bestemmingsplan is bij de bestemming Centrum - 3 opgenomen dat woningen vanaf de tweede bouwlaag zijn toegestaan. Daarmee wordt bedoeld dat woningen op de tweede bouwlaag en hoger zijn toegestaan. Het woordje "vanaf" zorgt voor onduidelijkheid. Daarom wordt deze bestemming gewijzigd om duidelijker te maken dat woningen toegestaan zijn op de tweede bouwlaag en hoger.

5.19 Aanpassing bestemmingsplan Buitengebied - correctie Middenweg 475     

De bestaande situatie bij Middenweg 475 wordt positief bestemd. Een deel van het perceel met de bestemming Bedrijf wordt omgezet naar de bestemming Wonen. Gebleken is dat bij het opnemen van de bestemming het bestaande gebruik onjuist is vertaald.

5.20 Aanpassing bestemmingsplan De Vork - wijziging Middenweg 455     

De begrenzing van het bouwvlak bij de Middenweg 455 wordt gewijzigd voor het efficiënter benutten van de bouwmogelijkheden. Er is voor het perceel een postzegelbestemmingsplan opgesteld. De omvang van het plangebied blijkt bij de praktische invulling te krap getrokken te zijn. Er is een hui

5.21 Aanpassing bestemmingsplan Zandhorst e.o. - Nijverheidsstraat 2a     

Er is een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de vestiging van een aantal appartementen op dit adres. De aanwezige kantoorruimte is hiermee (tijdelijk) herbestemd. Deze herbestemming sluit aan bij ontwikkeling van het Stationsgebied. Vooruitlopend op herontwikkeling van percelen wordt met tijdelijke bestemmingen voorkomen dat leegstand ontstaat, met het risico op kwalitatieve achteruitgang. Bij de vergunningverlening is als voorwaarde opgenomen dat het terrein rondom het perceel en de entree van de appartementen ook een kwalitatieve verbetering moet ondergaan om uit te stralen dat het gebied langzamerhand een ander karakter zal krijgen.

Bij de vergunningverlening is afgewogen dat woningbouw op dit perceel zich niet verhoudt met de maximale invulling van de bedrijfsbestemming. Op dit moment zijn er op dit perceel bedrijven mogelijk tot en met categorie 3 van de Staat van Bedrijven en Inrichtingen. De afstanden die aangehouden moeten worden bij dergelijke bedrijven en woningen is gebaseerd op het referentiekader van een rustige woonwijk. De vestiging van bedrijven in de milieucategorie 3 verhoudt zich echter niet met de aanwezigheid van woningen op hetzelfde perceel, ook al is er sprake van een omgeving met een sterk bedrijfsmatig karakter in plaats van een rustige woonwijk. Conform de in het kader van de vergunningverlening met de ontwikkelaar gemaakte afspraken wordt daarom de bedrijfsbestemming teruggebracht naar bedrijven tot en met categorie 2.

5.22 Aanpassing bestemmingsplan De Draai - wijzigen bestemming in Wonen uit te Werken     

In het bestemmingsplan De Draai 2014 wordt aan de noordzijde twee gebieden met de Groen verkleind. De bestemming wordt omgezet in de bestemming Wonen - Uit te werken om meer flexibiliteit te hebben bij het uitwerken van de plannen voor de nieuwe woonwijk. De regels ten aanzien van de uit te werken bestemming worden inhoudelijk niet gewijzigd.

Daarnaast wordt bij de Van Veenweg een achter de bestaande woningen gelegen bestemming Wonen - 1 en Tuin - 2 gewijzigd in Wonen - Uit te Werken. Deze rechtstreekse bestemming is in het verleden opgenomen vanwege de verwachte ontsluiting van het gebied. Door de gewijzigde planvorming is ook de ontsluiting gewijzigd, zodat deze bestemming nu niet meer aansluit op de nieuwe verkaveling. De percelen worden daarom bestemd als Wonen - Uit te Werken om aan te sluiten bij de plannen voor de nieuwe woonwijk. De regels ten aanzien van de uit te werken bestemming worden inhoudelijk niet gewijzigd.

5.23 Opnemen aanduiding voor terrassen op twee locaties     

Bij twee kleine horecavoorzieningen is verzocht om in de openbare ruimte een terras aan te leggen. Omdat terrassen het reguliere gebruik van de openbare ruimte kunnen belemmeren en deze effecten kunnen hebben voor omwonenden zijn terrassen niet overal toegestaan. In deze twee gevallen (Raadhuisplein 12a en Middenwaard 1B) gaat het om kleine terrassen bij horecavoorzieningen die beperkte openingstijden hebben en ondersteunend dienen voor de aanwezige detailhandel. De locatie is zodanig gekozen dat fietsers en voetgangers niet belemmerd worden. Deze terrassen wijken daarmee niet af van de al eerder toegestane terrassen bij Centrumwaard en Middenwaard. Er wordt daarom een aanduiding op de verbeelding opgenomen die het mogelijk maakt om een terras ter plaatse te exploiteren onder dezelfde voorwaarden die nu ook al gelden voor overige terrasexploitanten.

5.24 Aanpassing bestemmingsplan Heerhugowaard Oost - toevoegen risicocontour vanwege een bestaand LPGtankstation     

In februari 2013 is het bestemmingsplan "Heerhugowaard Oost" vastgesteld door de raad. In het bestemmingsplan is een bedrijvenlijst toegevoegd waar (beperkt) kwetsbare objecten in zijn opgenomen (onder andere een kinderdagverblijf). Langs de Rustenburgerweg staat een tankstation. Op deze locatie verkoopt men ook LPG. LPG kent een veiligheidsrisico, vooral tijdens het vullen van de voorraadtank door een LPG tankwagen. Op 28 juni 2016 is de Circulaire effectafstanden externe veiligheid bij LPG tankstations van kracht geworden. Hierin is aangegeven dat binnen een cirkel van 160 meter rondom een vulpunt geen kwetsbare objecten zouden moeten worden gesitueerd. Afwijken kan, maar vraagt een zware motivering van het bevoegd gezag.

Naar aanleiding van een afgegeven vergunning is geconstateerd dat er op basis van de staat van de bedrijfsactiviteiten in het bestemmingsplan zeer kwetsbare of(beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen in het groepsrisicogebied (160 meter contour), zonder dat er een afweging plaatsvindt over de aanvaardbaarheid daarvan.

In het Actualisatieplan 2017 wordt de risicocontour opgenomen en wordt vastgelegd dat binnen deze zone geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan. Deze correctie is in overeenstemming met het eerder door de raad genomen voorbereidingsbesluit.

Omdat de risicocontour over een groot aantal percelen valt met veel verschillende bestemmingen is deze correctie opgenomen in de algemene regels (artikel 30.2.). Hierdoor is het mogelijk om de gewenste veiligheidszone in het bestemmingsplan op te nemen zonder dat alle onderliggende bestemmingen overgenomen worden.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten     

6.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt gehandhaafd.

6.2 Juridisch systeem     

Ruimtelijke ordening is niet een eigen zelfstandig belang, maar de belangenafweging zelf. Het doel is te komen tot een afstemming van alle ruimtelijk relevante beslissingen. De Wet ruimtelijke ordening heeft geen primaat boven andere ruimtelijk relevante wetgeving. Het is van belang dat de facetlijnen tijdig worden uitgezet, zodat andere beleidsvelden daarop kunnen inspelen. Conflicterende ruimteclaims kunnen worden voorkomen als er duidelijke dwarsverbanden worden gelegd. Een probleem vormt de planningsstructuur in de diverse beleidsvelden, die vaak anders verloopt dan die in de ruimtelijke ordening. Een andere complicerende factor is dat de besluitvorming vaak dwars door de overheidsniveaus heen loopt.

Onderkent moet worden dat er naast de Wet ruimtelijke ordening ook behoefte is aan wetgeving die de bij een bepaalde ingreep in de bodem betrokken belangen afweegt (bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet), of een bepaald gebruik in het bijzonder beschermd (bijvoorbeeld de Boswet). Niet ieder belang, waaraan een aspect van ruimtelijke ordening is verbonden, kan door de Wet ruimtelijke ordening worden beheerst. Het uitgangspunt is ‘afstemming op maat’, waarbij een creatief gebruik van het beschikbare instrumentarium wordt nagestreefd. Dit geldt in het bijzonder voor de milieuwetgeving die vele raakvlakken heeft met de ruimtelijke ordeningswetgeving. Het milieubelang klinkt steeds vaker door als randvoorwaarde bij het formuleren van het ruimtelijk beleid.

Een bestemmingsplan moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Bij conflicterende regelgeving gelden de algemene voorrangsregels voor wetten; een hogere wet gaat voor lagere wet en een bijzondere wet gaat voor een algemene wet.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. De nadruk ligt op de beheersfunctie van het plan. Daarvoor is een gedetailleerde bestemmingsregeling de aangewezen planvorm. Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden en is een duidelijk toetsingskader voor het beoordelen van (bouw) aanvragen. De bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

6.2.1 Aanduidingen     

6.2.1.1 Functieaanduiding     

In dit bestemmingsplan wordt tevens gewerkt met functieaanduidingen.Voor veel bestemmingen kan worden volstaan met de naam van een hoofdgroep van bestemming. Het kan echter gewenst zijn in het belang van een goede ruimtelijke ordening en van de leesbaarheid van het bestemmingsplan om specificaties aan te brengen. Bij een bestemming die meerdere functies kent kan worden gespecificeerd door middel van een functieaanduiding. Op deze wijze kan tot uitdrukking worden gebracht dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan. Functieaanduidingen lenen zich er ook voor om op een bepaalde locatie een specifieke, niet bij de bestemming passende functie mogelijk te maken.

Verder lenen functieaanduidingen zich ook goed voor het bestemmen in meerdere lagen (ondergronds, begane grond, verdieping enz.).

Ook het niet toestaan van een bepaalde functie kan via een functieaanduiding (met een -teken ervoor) worden aangegeven.

6.2.1.2 Bouwaanduiding     

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Veel voorkomende bouwaanduidingen zijn: vrijstaand, aaneengebouwd, twee-aaneen, gestapeld, onderdoorgang, nokrichting, plat dak, kap, antennemast, karakteristiek, en bijgebouwen. Deze bouwaanduidingen zijn opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP). Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding (sba) gaat, dat wil zeggen een bouwaanduiding die niet in de lijst in de SVBP is opgenomen.

6.2.2 De Wabo en het vergunningvrij bouwen     

Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Artikel 2.1 is het kernartikel van de wet en noemt in de eerste plaats de activiteiten waarvoor op grond van de wet een omgevingsvergunning is vereist. Voor het bestemmingsplan zijn met name de in lid 1 onder a, (bouwen) b (aanleggen) en c (gebruik) genoemde activiteiten van belang. De vergunningsplicht vloeide, voor het grootste deel van de activiteiten, die in het eerste lid worden genoemd, voor de inwerkingtreding van de Wabo voort, uit afzonderlijke wetten, zoals de Woningwet (bouwvergunning), Wet milieubeheer (milieuvergunning) en het bestemmingsplan (vrijstelling). Deze vergunningstelsels zijn nu volledig geïntegreerd in de Wabo. Een bouwvergunning heet sinds het in werkingtreden van de Wabo een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het artikel voorziet in lid 3 ook in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen te maken op de omgevingsvergunningplicht (vergunningsvrije activiteiten)

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt in het algemeen op twee punten aan het bestemmingsplan getoetst namenlijk:

  1. de omvang (lengte, breedte, hoogte, percentage enz.)
  2. gebruik (wonen, detailhandel, horeca enz.)

Als aan de eisen van het bestemmingsplan wordt voldaan, is het bestemmingsplan geen grond om de vergunning te weigeren. Wordt niet aan de eisen van het bestemmingsplan voldaan dan kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Afwijken van het bestemmingsplan kan zowel voor de omvang als voor het gebruik. Het is aan Burgemeester en wethouders om te beoordelen of zij van die bevoegdheid gebruik maken.

De uitzonderingen op de omgevingsvergunningplicht worden genoemd in artikel 2.3 van de Wabo, juncto bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.3 lid 1 van het Bor heeft alleen betrekking op het verbod dat wordt genoemd in artikel 2.1 onder a (bouwen) van de Wabo. Het tweede lid van het artikel heeft zowel betrekking op het verbod genoemd onder a als onder c (bouwen en gebruik). Dat betekent dat de onder lid 1 genoemde categorieën alleen vergunningvrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is of met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. De in lid 2 genoemde catgorieën zijn altijd, ongeacht het gebruik, vergunningvrij. In bijlage II artikel 3 worden de activiteiten genoemd die alleen vergunning vrij zijn als het gebruik confom het bestemmingsplan is. danwel met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. In artikel 2 van bijlage worden de activiteiten genoemd die ongeacht het gebruik vergunningvrij zijn.

In artikel 5 van bijlage II wordt de reikwijdte van de uitzonderingen waarvoor geen vergunning is vereist weer beperkt. Deze beperkingen gelden o.a voor illegaal gebruik, voor monumenten als bedoeld artikel 1 onder d van de Monumentenwet, veiligheidszones rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen en voor veiligheidszones vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10 tot de macht -6 als gevolg van de aanwezigheid van een transportroute, buisleiding of inrichting danwel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding.

Vergunningvrij betekent niet regelvrij. Ook bouwwerken die vergunningvrij zijn moeten voldoen aan het bouwbesluit, redelijke eisen van welstand, het Burgelijk Wetboek enz. De burger is zelf verantwoordelijk voor de toetsing van zijn bouwinitiatief aan de regelgeving. Handhaving door het bevoegd gezag gebeurt achteraf.

6.3 Inleidende regels     

In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.3.1 Begrippen     

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgegd in de RO - Standaarden, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.

6.3.2 Wijze van meten     

In het artikel ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.

Voor het bepalen van de bouwhoogte worden onderschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend. Bij het bepalen van de goothoogte worden incidentele verhoogde goten, zoals bij dakkapellen, wolfseinden en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Omdat dit niet in de RO - Standaarden is geregeld, is in de bouwregels is opgenomen dat deze goten niet aan de goothoogte worden getoetst.

Voor de dakhelling is aangegeven dat deze alleen geldt voor het dakvlak. Incidentele doorbrekingen van het dakvlak zijn voor het bestemmingsplan van minder belang. De doorbreking van het dakvlak kan wel onderdeel uitmaken van een welstandstoetsing.

De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf één meter boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.

6.4 Bestemmingsregels     

De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard. In hoofdstuk 5 Planbeschrijving is een beschrijving opgenomen van de verschillende onderwerpen die in deze partiële herziening zijn opgenomen. Omdat dit grotendeels om zeer gedetailleerde wijzigingen gaat, vaak voor het positief bestemmen van bestaande of reeds vergunde situaties, worden deze niet herhaald maar wordt verwezen naar de beschrijving die is opgenomen in hoofdstuk 5.

6.4.1 Agrarisch     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de ontwikkelingen aan de Veenhuizerweg 49 (genoemd in paragraaf 5.3), de Veenhuizerweg 14 (genoemd in paragraaf 5.11) en de Middenweg 475 (genoemd in paragraaf 5.19).

6.4.2 Agrarisch     

Deze bestemming is opgenomen om de regels van het bestemmingsplan tekstueel aan te vullen, bij de bepalingen over ondersteunende teelt is de term "achtergevel" weggevallen (genoemd in paragraaf 5.17).

6.4.3 Agrarisch met waarden     

Deze bestemming is opgenomen om de regels van het bestemmingsplan tekstueel aan te vullen, bij de bepalingen over ondersteunende teelt is de term "achtergevel" weggevallen (genoemd in paragraaf 5.17).

6.4.4 Bedrijf-1     

Deze bestemming is opgenomen omdat op het perceel James Wattstraat 10 een aanduiding op de verbeelding is opgenomen voor de bestaande bedrijfswoning (genoemd in paragraaf 5.9.).

6.4.5 Bedrijf-2     

Deze bestemming is opgenomen omdat op het perceel Nijverheidsstraat 2a met een tijdelijke omgevingsvergunning woningbouw is toegestaan. Als gevolg hiervan zijn de bedrijfsmogelijkheden beperkt naar maximaal milieucategorie 2 (genoemd in paragraaf 5.21).

6.4.6 Bedrijf-2     

Deze bestemming is opgenomen voor het verduidelijken dat ABCgoederen toegestaan zijn binnen de bestemming Bedrijf-2 van het bestemmingsplan Zandhorst e.o. (genoemd in paragraaf 5.16).

6.4.7 Centrum     

Deze bestemming is opgenomen omdat bij een eerdere wijziging van het bestemmingsplan bij de Middenweg 163, de ter plaatse geldende bouw- en goothoogten niet waren overgenomen. Deze ommissie wordt met dit plan rechtgezet.

6.4.8 Centrum-3     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de verduidelijking dat woningen binnen de bestemming Centrum-3 in het bestemmingsplan Oud Centrum toegestaan zijn op de tweede bouwlaag en hoger (genoemd in paragraaf 5.18).

6.4.9 Maatschappelijk     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de bouw van een nieuw schoolgebouw op de locatie Bergmolen van het Huygenscollege. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het geval op termijn een uitbreiding gewenst is in de vorm van een extra bouwlaag (genoemd in paragraaf 5.6.).

6.4.10 Recreatie     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de ontwikkeling van een recreatieve functie nabij de Waarddijk in een voormalige provinciale haven. Het Recreatiebedrijf De Hassebas is hiermee positief bestemd (genoemd in paragraaf 5.2.).

6.4.11 Tuin     

Deze bestemming is opgenomen in verband met het positief bestemmen van snippergroen (genoemd in paragraaf 5.8).

6.4.12 Tuin-2     

Deze bestemming is opgenomen in verband met het positief bestemmen van snippergroen (genoemd in paragraaf 5.8.) en de ontwikkeling van een nieuwe kavel aan de Monniksrob (genoemd in paragraaf 5.4.).

6.4.13 Verkeer - 1     

Deze bestemming is opgenomen zodat er op twee locaties een aanduiding op de verbeelding is opgenomen voor het realiseren van een terras in de openbare ruimte (genoemd in paragraaf 5.23.).

6.4.14 Water     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de ontwikkeling van een recreatieve functie nabij de Waarddijk in een voormalige provinciale haven. Het Recreatiebedrijf De Hassebas is hiermee positief bestemd (genoemd in paragraaf 5.2.).

6.4.15 Wonen     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de verkoop van diverse stukken snippergroen. Daarnaast is de bestemming opgenomen in verband met de ruimte-voor-ruimte-ontwikkeling van de Veenhuizerweg 49 (genoemd in paragraaf 5.3) en de correctie van de verbeelding bij de Veenhuizerweg 14 (genoemd in paragraaf 5.11) .

6.4.16 Wonen-1     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de ontwikkeling van een nieuwe kavel aan de Monniksrob (genoemd in paragraaf 5.4.). De geïnteresseerde in de kavel wil graag woning met een T-vormige kap bouw en. Omdat de bouwplannen nog niet volledig zijn uitgewerkt is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bouwgrens te overschrijden, mocht de vormgeving van de nieuwe woning dit noodzakelijk maken. Ter bescherming van de belangen van omwonenden is bepaald dat deze afwijking niet tot gevolg mag hebben dat de nieuwe woning dichterbij de naastgelegen bestaande woning (Monniksrob 13) mag komen te staan.

6.4.17 Wonen-2     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de omzetting van het kantoorgebouw naar een appartementencomplex (genoemd in paragraaf 5.3.). Voor de flexibiliteit is opgenomen dat tot 25 % van het gebouw in gebruik genomen kan worden als kantoor, mocht dat in de toekomst wenselijk zijn.

6.4.18 Wonen 4     

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande bijgebouwen en garageboxen achter de bestaande bebouwing aan de Middenweg in het bestemmingsplan Oud Centrum. Het gaat om twee percelen die naast elkaar liggen. Middenweg 243B en Bickerstraat 56A. Op het perceel Middenweg 243 B wordt de kap op een opslagloods die met vrijstelling is vergund in het verleden, positief bestemd. Op het perceel Bickerstraat 56A wordt het gebruik van de bijgebouwen voor (bedrijfs)opslag die met vrijstelling is vergund positief bestemd.

6.4.19 Wonen - Uit te werken     

Deze bestemming is opgenomen in verband met de ontwikkeling van de Draai, waarbij gebleken is dat de keuze voor twee percelen groen en een kavel nabij de Van Veenweg niet meer aansluiten op de gewijzigde indeling van de nieuwe wijk (genoemd in paragraaf 5.22). De bestemming is identiek aan de uit te werken bestemming die is opgenome

n in bestemmingsplan De Draai 2014.

6.4.20 Waarde - Archeologie 2, 3 en 4     

Deze bestemming is opgenomen omdat de bestemming van enkele percelen wijzigt waar deze dubbelbestemming al op aanwezig is. Als de bestemming wijzigt moet ook de aanduiding opnieuw worden opgenomen om te voorkomen dat deze vervalt.

6.4.21 Waarde - Cultuurhistorie     

Deze bestemming is opgenomen omdat de bestemming van enkele percelen wijzigt waar deze dubbelbestemming al op aanwezig is. Als de bestemming wijzigt moet ook de aanduiding opnieuw worden opgenomen om te voorkomen dat deze vervalt.

6.4.22 Algemene aanduidingsregel - Wro zone dakterrassen     

Deze bestemming is opgenomen zodat in het bestemmingsplan Zuid Oosthoek binnen deze zone hekwerken bij dakterrassen aan de voorzijde van de woning niet meer terug hoeven te liggen, maar op de dakrand geplaatst mogen worden (zoals toegelicht in paragraaf 5.7.).

6.5 Algemene regels     

De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.

6.5.1 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

6.5.2 Algemene aanduidingsregels     

In het bestemmingsplan wordt de bestaande risicocontour opgenomen rondom het tankstation aan de Rustenburgerweg en wordt vastgelegd dat binnen deze zone geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan. Deze correctie is in overeenstemming met het eerder door de raad genomen voorbereidingsbesluit.

Omdat de risicocontour over een groot aantal percelen valt met veel verschillende bestemmingen is deze correctie opgenomen in de algemene regels (artikel 30.2.). Hierdoor is het mogelijk om de gewenste veiligheidszone in het bestemmingsplan op te nemen zonder dat alle onderliggende bestemmingen overgenomen worden.

6.5.3 Algemene afwijkingsregels     

Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt.

Het kan zijn dat het toepassen van deze algemene afwijkingsmogelijkheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt, vanwege de belangen van omwonenden of vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ongewenst is. Mocht dit het bij een bepaalde maximale maat het geval zijn, dan zal in de bestemmingsregels worden aangegeven dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet toegepast kan worden.

De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoon- radio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.

Met de komst van het mobiele netwerk is er grote behoefte aan zendmasten. Om een woud van masten te voorkomen, streeft de gemeente naar een gemeenschappelijk gebruik van de zendmasten door de diverse, elkaar beconcurrerende bedrijven. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien de noodzaak wordt aangetoond en de aanvrager de bereidheid uitspreekt ook anderen in de gelegenheid te stellen van deze voorziening gebruik te maken.

6.5.4 Algemene wijzigingsregels     

Aan de algemene wijzigingsregels wordt een artikel toegevoegd waardoor het mogelijk wordt om voor bestaande leidingen het tracé zoals dat op de verbeelding staat te verleggen, als ook de leiding zelf wordt verlegd. Het gaat daarbij om de volgende leidingen:

  • hoofdtransportleidingen;
  • hoogspanningsleidingen van 50 KV en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
  • buisleidingen voor het transsport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
  • buisleidingen voor het transsport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

In de geest van de Omgevingswet wordt de juridische mogelijkheid gecreëerd, waarbij de noodzakeljike onderzoeksplicht ontstaat op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. Door deze wijzigingsbevoegdheid op te nemen kan er snel gereageerd worden op veranderingen zodat omwonenden van een leiding niet lang beperkt worden door de beschermingszone van een niet meer aanwezige leiding op het oude tracédeel, terwijl het nieuwe tracédeel snel van een passende bescherming kan worden voorzien.

6.5.5 Overgangs- en Slotregels     

Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.

Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en onder welke titel het plan heeft.

6.6 Uitvoerbaarheid en handhaving     

6.6.1 Uitvoerbaarheid     

Ingevolge artikel 3.1.6. onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven te worden. Die uitvoerbaarheid kan onderscheiden worden in maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

6.6.1.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze regels komen gedeeltelijk voort uit wettelijke verplichtingen. Daarnaast is bestuurlijk draagvlak van belang. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur. Zij zijn het immers die na vaststelling ook de handhaving van het plan ter hand moeten nemen. Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking en met name onder de bewoners en gebruikers van de wijken van groot belang.

Dit bestemmingsplan is een partiële herziening waarin de beperkte wijzigingen zijn opgenomen.

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg met instanties gewenst als belangen die de instanties bewaken bij het plan betrokken zijn. Vanwege de zeer beperkte impact die deze partiële herziening heeft is er geen aanleiding om dit vooroverleg te voeren.



Om dezelfde reden is er eveneens afgezien van inspraak. Er zijn slechts zeer beperkt rechtstreekse gevolgen. Bovendien wordt het ontwerp van deze partiële herziening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder die wil reageren kan ook gedurende deze periode reageren.

6.6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid     

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwwerken genoemd waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld. Met enkele partijen is zorgvuldigheidshalve een exploitatie-overeenkomst afgesloten. Voor het plan is dan ook geen exploitatieplan opgesteld.

6.6.2 Handhaving     

Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.

Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening is evenwel gebleken dat er onvoldoende garanties zijn voor het op adequaat niveau uitvoeren van het handhavingsbeleid van gemeenten. Er wordt vooral gecontroleerd en opgetreden op verzoek van derden. De Wro is er op gericht om deze geconstateerde tekortkomingen bij toezicht en handhaving weg te nemen. Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.

6.6.2.1 Gemeentelijk handhavingsbeleid     

Voor de sectoren Stadsbeheer en Stadsontwikkeling (waar ruimtelijke ordening onder valt) is daarom de kadernota ‘Handhaving’ opgesteld. Deze kadernota is de eerste aanzet tot een verdere, integrale professionalisering van de handhaving en vormt de basis voor de uitvoeringsnota’s Milieu, Bouwen, Brandveiligheid en Overige vergunningen.

In deze uitvoeringsnota’s is voor de desbetreffende werkvelden concreet aangegeven hoe tot een goede en adequate uitvoering van de handhavingstaken gekomen wordt, met als voornaamste doel het verbeteren van de naleving van regelgeving door burgers en bedrijven. Per taakveld zal jaarlijks een (onderling afgestemd) handhavingprogramma worden vastgesteld, waarin staat aangegeven welke doelen zijn gesteld. De handhavingprogramma’s vinden op hun beurt weer een vertaling in werkplannen.

Per 1 februari 2008 is de handhaving van de vergunningverlening gescheiden en als zelfstandig taakveld ondergebracht in de afdeling Handhaving. De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.

6.6.2.2 Wet op de economische delicten     

Bij wet van 30 juni 2004 zijn de strafbepalingen van de Wet ruimtelijke ordening overgeheveld naar de Wet op de economische delicten. Onder deze wet zijn de volgende delicten gebracht:

  • handelingen in strijd met gebruiksvoorschriften en aanlegvergunningenstelsel;
  • na afloop van een tijdelijke ontheffing het niet herstellen van de situatie in de vorige toestand of het in overeenstemming brengen van de situatie met het bestemmingsplan;
  • handelingen in strijd de aanlegvoorschriften in een voorbereidingsbesluit, een besluit van Gedeputeerde Staten of een vervangingsbesluit;
  • het niet in overeenstemming met de bestemming brengen van werken en werkzaamheden na aanzegging daartoe door burgemeester en wethouders, die zijn uitgevoerd na afloop van de termijn die in de aanlegvergunning is genoemd.

Deze normoverschrijdingen zullen worden aangemerkt als overtreding en als een economisch delict. Strafrechtelijk optreden is ook mogelijk bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, overtredingen die zich telkens weer herhalen en kortdurende overtredingen.

Er kan maximaal een geldboete worden opgelegd van € 45.000,-. Tevens biedt de wet de mogelijkheid de overtreder de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Het openbaar ministerie is belast met de uitvoering van de Wet op de economische delicten en voert daarin een geheel eigen beleid. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden.

6.7 Overige wet- en regelgeving     

6.7.1 Welstandsnota     

In de gemeente Heerhugowaard heeft de gemeenteraad op 28 juni 2016 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld, welke nota op 13 juli 2016 in werking is getreden. Op basis hiervan bestaat het beleid van de gemeente Heerhugowaard uit drie hoofdzaken: het Economisch domein, Sociaal domein en het Fysieke domein. Ingrepen op één van de drie domeinen heeft invloed op de andere twee domeinen.

Met de nieuwe nota wil de gemeente drie onderdelen verwezenlijken:

1. Het beleid vereenvoudigen, minder regels en daar waar het kan vrij laten;

2. De minst kwetsbare gebieden, zoals de bestaande woonwijken en de bestaande industrieterreinen de meeste vrijheid te geven door het welstandsvrije achtererfgebied te introduceren;

3. Bij de meer kwetsbare gebieden zoals de historische linten de ruimtelijke kwaliteit zoveel mogelijk behouden, maar wel door middel van een minimale set van regels.

Aansluitend.zijn vier specifieke deelgebieden bepaald:

  • deelgebieden die vrij zijn van de toets van ruimtelijke kwaliteit;
  • deelgebieden die vallen onder de toets ruimtelijke kwaliteit;
  • deelgebieden die vallen onder de toets ruimtelijke kwaliteit, maar waarvan het achtererfgebied vrij is van toetsing van ruimtelijke kwaliteit;
  • ontwikkelgebieden die door een supervisieteam getoetst worden aan een beeldkwaliteitsplan.

De diverse percelen waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft liggen verspreid in Heerhugowaard. De op de terreinen van toepassing zijnde welstandsregels worden toegepast bij de toetsing van eventuele Omgevingsvergunningen.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

7.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Het bestemmingsplan bestaat voor het overgrote deel uit reeds ingericht terrein. Het bestemmingsplan maakt beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is dan ook niet aan de orde. Met enkele partijen is zorgvuldigheidshalve een exploitatie-overeenkomst afgesloten. Voor het plan is dan ook geen exploitatieplan opgesteld.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak     

Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg met instanties gewenst als belangen die de instanties bewaken bij het plan betrokken zijn. Vanwege de zeer beperkte impact die deze partiële herziening heeft is er geen aanleiding om dit vooroverleg te voeren.



Om dezelfde reden is er eveneens afgezien van inspraak. Er zijn slechts zeer beperkt rechtstreekse gevolgen. Bovendien wordt het ontwerp van deze partiële herziening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder die wil reageren kan ook gedurende deze periode reageren.



Planregels     

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Actualisatieplan Heerhugowaard 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0398.BP70ACTUALISATIE4-VA01 van de gemeente Heerhugowaard.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan-huis-gebonden beroep:     

Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijk effect of ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 ABC goederen:     

Auto's, boten, caravans en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;

1.7 Agrarisch bedrijf:     

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij het bewerken, verwerken en/of bewaren van die gewassen en/of dieren op het eigen bedrijf is toegestaan, daaronder medebegrepen het bewerken, verwerken en/of bewaren van gewassen en/of dieren van derden als aanvulling op het eigen productieniveau, waarbij het eigen productieniveau niet mag worden overschreden en waarbij naar vorm onderscheid wordt gemaakt in:

1.7.1 Grondgebonden agrarisch bedrijf / niet grondgebonden agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of nagenoeg geheel wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (grondgebonden agrarisch bedrijf), danwel een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie niet of nauwelijks wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (niet grondgebonden agrarisch bedrijf) en naar omvang in:

a Volwaardig agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met volledige werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;

b Reëel agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor ten minste een halve arbeidskracht, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd en dat als doelstelling heeft door te groeien naar een volwaardig agrarisch bedrijf;

c Deeltijd agrarisch bedrijf     

een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor minder dan een halve arbeidskracht, maar wel met marktoriëntatie, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;

d Hobby agrarisch bedrijf     

een bedrijf met een omvang van ten minste 1,5 hectare land, het erf daarbij inbegrepen, in eigendom, pacht of een combinatie daarvan en dat een agrarische productie ontplooit van minimaal 5 standaardbedrijfseenheden of een gelijke productieomvang uitgedrukt in soortgelijke eenheden;

1.8 Agrarisch hulp- en handelsbedrijf:     

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op de levering van goederen, het verrichten van werkzaamheden voor opslag, verwerking en of het vervoer van goederen en / of de levering van diensten, uitsluitend of overwegend ten behoeve van agrarische bedrijven.

1.9 Bebouwing:     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage:     

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 Bed & breakfast:     

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.

1.12 Bedrijfsgebouw:     

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde een kas

1.13 Bedrijfsvloeroppervlakte:     

De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.14 Bedrijfswoning / dienstwoning:     

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.15 Bestaand gebruik     

Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of de legale bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.16 Bestaand aantal woningen     

Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en/of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruiken van een woning, dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.17 Bestemmingsgrens:     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijgebouw:     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 Bouwen:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 Bouwgrens:     

De grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwlaag:     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 Bouwperceel:     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens:     

De grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 Dak:     

Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.28 Detailhandel:     

Een bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca activiteiten.

1.29 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:     

Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.30 Dienstverlening:     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.31 Eerste bouwlaag:     

De begane grondlaag.

1.32 Erfafscheiding     

Constructie voor het afscheiden van een erf of een gedeelte daarvan bij een hoofdgebouw, waarbij er sprake moet zijn van een functionele relatie tussen de erfafscheiding en het hoofdgebouw.

1.33 Erotisch getinte vermaakfunctie:     

Een vermaakfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.34 Evenement:     

Evenement als bedoeld in de begripsbepalingen van de 'Algemene Plaatselijke Verordening' van de gemeente Heerhugowaard, zoals die luidt op de dag van de ter visie legging van dit bestemmingsplan.

1.35 Extensieve dagrecreatie:     

Die vormen van openluchtrecreatie waarbij rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is;

1.36 Gebouw:     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 Glastuinbouwbedrijf:     

Een agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het overwegend in kassen telen van gewassen;

1.38 Groothandel:     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel personen ter aanwending in een ander bedrijf.

1.39 Hoofdgebouw:     

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.40 Horecabedrijf:     

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

1.40.1 Horeca van categorie 1     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een restaurant).

1.40.2 Horeca van categorie 2     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van lunches of snacks (bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, tearoom, broodjeszaak of ijssalon).

1.40.3 Horeca van categorie 3     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het (vrijwel) uitsluitend verstrekken van dranken (bijvoorbeeld een café, bar, café-restaurant en zaalverhuur)

1.40.4 Horeca van categorie 4     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het dansen en het verstrekken van dranken (discotheek).

1.40.5 Horeca van categorie 5     

Horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieu-overwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een hotel, pension of jeugdherberg).

1.41 Huishouden:     

De bewoning van een woning door een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren en waarbij sprake is van zelfstandige bewoning.

1.42 Intensief agrarisch bedrijf:     

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het, overwegend binnen bedrijfsgebouwen, telen van gewassen en/of houden, mesten of fokken van dieren;

1.43 Kampeermiddel:     

  1. Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.44 Kampeerplaats:     

een terreingedeelte bestemd voor het plaatsen van één kampeermiddel;

1.45 Kantoor:     

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van instellingen en bedrijven.

1.46 Kas:     

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, voor het kweken van vruchten, bloemen of planten en dergelijke.

1.47 Kunstobject:     

Uiting van één der beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.48 Kunstwerk:     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.49 Landbouwhuisdieren     

Dieren die, als ze volwassen zijn, een schofthoogte van 50 cm of meer hebben.

1.50 Ligplaats:     

Een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen.

1.51 Mantelzorg:     

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.52 Natuurvriendelijke oever:     

Oever zonder of met een gedeeltelijk verwijderde beschoeiing en een niet afgewerkt talud.

1.53 Onderkomen:     

Een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, voor zover geen bouwwerk zijnde, alsmede een tent.

1.54 Ontmoetingsplaats:     

Een als zodanig ingerichte openbare locatie voor het ontmoeten van personen, al dan niet met voorzieningen, gebouwen en / of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.55 Pand:     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.56 Peil:     

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.57 Perceelsafscheiding     

Constructie voor het afscheiden van een perceel of een gedeelte daarvan zonder dat er sprake is van een relatie tot bebouwing.

1.58 Perifere detailhandel     

Detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuininrichtingsartikelen, woninginrichting en meubelen.

1.59 Productiegebonden detailhandel:     

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.60 Prostitutie:     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.61 Recreatief medegebruik:     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.62 Recreatieve bewoning:     

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij elders hoofdverblijf wordt gehouden.

1.63 Seksinrichting:     

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 Snijdende voorgevellijn:     

de voorgevellijn van een woning of woningrij, welke de voorgevellijn van de dwars daarop geplaatste woningrij kruist;

1.65 Standplaats voor ambulante handel:     

Een door burgemeester en wethouders aangewezen ruimte op of aan de weg voor het te koop aanbieden, verkopen of verstrekken van goederen, waren of diensten.

1.66 Toonzaal/showroom:     

Een gebouw, dat dient voor de uitstalling van goederen ten behoeve van detail- en/of groothandel.

1.67 Trekkershut:     

een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;

1.68 Verkoopvloeroppervlakte:     

Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel (let op: dit is dus de nettovloeroppervlakte).

1.69 Voorgevel:     

De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw / het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.70 Voorgevelrooilijn:     

Alle naar de naastgelegen wegen toegekeerde bouwgrenzen van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan of de lijn die op de verbeelding is opgenomen als 'gevellijn'.

1.71 Waterpeil:     

Het door het hoogheemraadschap vastgestelde streefpeil voor het desbetreffende peilvlak zoals dat geldt op de dag van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.72 Webwinkel:     

Uitoefening van detailhandel waarbij goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht en die niet ter plaatse ter hand worden gesteld.

1.73 Woning:     

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.74 Woongebouw:     

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.75 Woonhuis:     

Een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.76 Woonschip:     

  1. Elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één huishouden;
  2. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in opbouw;
  3. een casco dat tot vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. kan worden opgebouwd;
  4. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  5. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. tot en met c.

1.77 Zomerhuis:     

Een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Lengte, breedte en diepte van gebouwen:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.2 De dakhelling:     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, valbeveiligingen voor dakterrassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Bij het bepalen van de bouwhoogte wordt gebruik gemaakt van de bijlage bij de regels.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c. q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Bij het bepalen van de goothoogte wordt gebruik gemaakt van de bijlage bij de regels.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 Afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend hoofdgebouw, waar die afstand het kortst is.

2.8 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  2. de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en uitsluitend op de locaties die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  3. de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
  4. bedrijfsgebouwen;
  5. kassen ten behoeve van teeltondersteuning;
  6. boog- en gaaskassen uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 15 oktober;
  7. bedrijfswoningen;
  8. bijbehorende bouwwerken;
  9. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;
  10. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  11. plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" met uitsluiting van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
  12. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";

met als nevenfuncties:

  1. bed and breakfast accommodatie;
  2. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;
  3. kamperen binnen het bouwvlak;
  4. trekkershutten;
  5. webwinkel;
  6. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende

  1. erven en terreinen;
  2. wegen, fiets- en voetpaden;
  3. water;
  4. groen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemene bouwregels     
  1. De omgevingsvergunning wordt tevens, wegens strijd met het bestemmingsplan, geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.
  2. Voor het bouwen van ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf"; gelden de regels zoals vastgelegd in het bestemmingsplan: "Heerhugowaard - Middenweg 455" van de gemeente Heerhugowaard, zoals vastgesteld op 22 maart 2011.
3.2.2 Hoofdgebouwen binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen alleen ten behoeve van het volwaardig- en het reëel agrarisch bedrijf gebouwd, verbouwd en/of herbouwd en ten behoeve van het in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf verbouwd en/of herbouwd worden;
  2. per volwaardig agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van een nieuwe agrarische bedrijfswoning vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige met betrekking tot de omvang en de continuïteit van het bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf mag worden uitgedrukt in SBE, NGE, SO of andere grootheden die hiervoor geschikt zijn en bij de continuïteit leeftijd, opleiding, ervaring en vakkennis van de ondernemer en het aanwezig zijn of het meewerken van een bedrijfsopvolger in beschouwing worden genomen;
  4. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd en conform deze bouwvoorschriften verbouwd en/of uitgebreid worden;
  5. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen, zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, worden herbouwd mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen één jaar na de sloop van onderhavige woning wordt ingediend; daarbij blijft het aantonen van de noodzaak van een tweede agrarische bedrijfswoning achterwege;
  6. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  7. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
  8. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9,50 meter;
  9. de goothoogte van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  10. de bouwhoogte van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer dan 10,00 meter bedragen;
  11. de inhoud van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  13. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter, ongeacht de situering van de uitbouw of entree, binnen of buiten het bouwvlak en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter waarbij de inhoud van de uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de woning;
  14. met de bouw van een bedrijfswoning mag worden begonnen, als de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd of naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende is gevorderd;
  15. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 5.00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 8,00 meter mag bedragen;
  16. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 2;
  17. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2
  18. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  19. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,50 meter.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bij iedere agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. bij een kampeerterrein mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, waarvan het gezamenlijk oppervlak niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,50 meter.
3.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstmest- of voerdersilo's mag niet meer dan 15,00 meter bedragen;
  2. de wandhoogte van water- en mestbassins mag niet meer dan 4,00 meter bedragen;
  3. de hoogte van erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 meter bedragen;
  4. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  5. de hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  6. de hoogte van andere bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  8. de hoogte van een omheining rond bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 meter.
3.2.5 Gebouwen buiten het agrarisch bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. te herbouwen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen waarvan
    1. het oppervlak van het bouwwerk niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwwerk dat is /wordt gesloopt;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 meter;
  2. boog- en gaaskassen waarvan:
    1. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter
3.2.6 Bouwwerken geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken geen gebouw zijnde worden geplaatst / aangelegd, behoudens:

  1. perceelsafscheidingen waarvan:
    1. de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    2. ter plaatse van de toegang tot percelen de hoogte van perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de situering van de in lid 3.2.5 b van dit artikel genoemde bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.2 onder f voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor (het verlengde van) de achtergevel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 onder g en h voor een goothoogte van maximaal 7,00 en een bouwhoogte van maximaal 12.00 meter, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  3. het bepaalde in lid 3.2.4 onder b voor een wandhoogte van mest- en waterbassins binnen het bouwvlak tot een hoogte van 5,50 meter, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  4. het bepaalde in lid 3.2.4 onder g voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen verbinden aan de situering en de landschappelijke inpassing van het bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;

De omgevingsvergunning voor de afwijking genoemd onder e wordt niet verleend als het bouwwerk komt te liggen binnen een straal van 100 meter van de bestemming "Natuur" en /of de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Waterkering", "Waarde - Cultuurhistorie" en/of de "Waarde Ecologie"

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en de plattelandswoning met bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijhorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed en breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
3.5.2 Nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf     

Voor nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf geldt dat:

  1. het gezamenlijk oppervlak van de in lid 3.1 onder k t/m o van dit artikel genoemde nevenfuncties, uitgezonderd het kamperen binnen het bouwvlak, niet meer mag bedragen dan 300 m2 en mogen alleen worden uitgeoefend in combinatie met de hoofdfunctie;
  2. het maximum verkoopvloeroppervlakte binnen de bestaande gebouwen voor detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander bedrijf voortgebrachte agrarische producten niet meer mag bedragen dan 70 m2 en maximaal 10 m2 aan de weg;
  3. het aantal kampeerplaatsen op een kampeerterrein binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 15, onder de voorwaarde dat er:
    1. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is
    2. geen sprake is van vaste kampeermiddelen;

en is alleen toegestaan van 1 maart tot en met 31 oktober.

3.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel, anders dan bij deze regels is toegestaan;
  3. het gebruik van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning voor meer dan één huishouden;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:
    1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
    2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
    3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
    5. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 40 personen;
  2. het bepaalde in lid 3.5.1 onder c voor een bed en breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed en breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is en de activiteiten geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. van het bepaalde in lid 3.5.2 onder b voor het situeren van het kampeerterrein of een deel daarvan buiten het bouwvlak, maar wel aansluitend aan het bouwvlak, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan de situering en landschappelijke inpassing van het kampeerterrein.

Artikel 4 Agrarisch     

De regels ten aanzien van de bestemming Agrarisch, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2014, worden als volgt gewijzigd:



De in artikel 3.2.2. opgenomen regels onder o:

"o. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:"

wordt als volgt aangepast:

"o. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, waarvan:"

Artikel 5 Agrarisch met waarden     

De in artikel 3.2.2. opgenomen regels onder o:

"o. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:"

wordt als volgt aangepast:

"o. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, waarvan:"

Artikel 6 Bedrijf - 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - 1aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III en IV, zoals aangegeven op de verbeelding;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
    3. kantoren, voor zover deze ten dienste staan van de op het perceel gevestigde producvtiebedrijven;
  2. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan";

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;
  4. indien er meer bebouwingsoppervlakte aanwezig is op een bedrijfsperceel, mag het reeds aanwezige bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd;
  5. de afstand tussen een gebouw en de zijdelingse perceelgrens van de bij het betreffende bedrijf behorende gronden, moet minimaal 2,5 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen;
  7. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak mag ten behoeve van de functie kantoor worden gebruikt, met een maximum van 2000m2.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  3. de hoogte van reclametekens voor bedrijven mag niet meer bedragen dan 3,80 meter met een maximale breedte van 1,50 meter;
  4. de hoogte van reclametekens voor bedrijfsverzamelgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,0 meter bedragen;

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels     

6.4.1 Zelfstandige stalling     

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bouwen van vrijstaande of aangebouwde kleine gebouwtjes zoals rijwieloverkappingen, portiersloges, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3,0 m, mits voldaan kan worden aan de eigen parkeerbehoefte;

6.4.2 Vergroten bebouwingspercentage     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van het bebouwingspercentage tot ten hoogste 80%, mits middels een bedrijfsvervoersplan aangetoond kan worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;

6.4.3 Vlaggenmasten     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van de maximale hoogte van reclametekens ten behoeve van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 12,0 meter;

6.4.4 Verhogen bouwhoogte     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verhogen van de bouwhoogte tot 21 meter onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing bijdraagt aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4.5 Overschrijden bouwgrens     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een bedrijfsgebouw, mits:

  1. De breedte niet meer is dan de 70% van de gevelbreedte;
  2. De uitbouw overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 2,50 meter;
  3. De afstand tot de perceelgrens ten minste 5 meter is;
  4. Er aangetoond kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig blijft.
  5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  6. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

6.5.1 Parkeren     

Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming dient plaats te vinden op eigen erf.

6.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V zoals nader aangeduid op de verbeelding;
  2. het opslaan van goederen op onbebouwde gronden tot een hoogte van 3,0 meter binnen een afstand van 2,0 meter van de erfgrens;
  3. de vestiging van grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
  4. het gebruik als bedrijfswoning, hieronder begrepen het realiseren van woonruimte in een gedeelte van een bedrijfsgebouw, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 6.1 sub a onder 2;
  6. het gebruik van kantoren anders dan bedoeld in lid 6.1 sub a onder 3;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 sub a onder 1 ten behoeve van:

  1. het vestigen van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V;
  2. het vestigen van een detailhandel in ABCgoederen, in alszodanig op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken;

met dien verstande dat het verzoek om ontheffing mede wordt beoordeeld op de milieu, ontsluitings- en parkeersituatie;

Artikel 7 Bedrijf - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III en IV zoals aangegeven op de verbeelding;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
    3. kantoren, voor zover deze ten dienste staan van de op het perceel gevestigde bedrijven;
    4. detailhandel in ABCgoederen zoals bedoeld in de begripsbepalingen van bestemmingsplan Zandhorst e.o.;

met de bij de bestemming behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;
  4. indien er meer bebouwingsoppervlakte aanwezig is op een bedrijfsperceel, mag het reeds aanwezige bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd ;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte bedragen;
  6. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak mag ten behoeve van de functie kantoor worden gebruikt met een maximum van 2000m2;
  7. ondergrondse parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 meter en luifels tot een breedte van maximaal 2,50 meter.
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.

7.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 15 meter bedragen ;
  3. de hoogte van reclametekens voor bedrijven mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  4. de hoogte van reclametekens voor bedrijfsverzamelgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,0 meter bedragen;

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan voor:

7.3.1 Zelfstandige stalling     

het bouwen van vrijstaande of aangebouwde kleine gebouwtjes zoals rijwieloverkappingen, portiersloges, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3,0 m, mits voldaan kan worden aan de eigen parkeerbehoefte;

7.3.2 Vergroten bebouwingspercentage     

het overschrijden van het bebouwingspercentage tot ten hoogste 80%, mits middels een bedrijfsvervoersplan aangetoond kan worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte k

an worden voorzien;

7.3.3 Vlaggenmasten     

het overschrijden van de maximale hoogte van reclametekens ten behoeve van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 12 ,0 meter;

7.3.4 Verhogen bouwhoogte     

het verhogen van de bouwhoogte tot 21 meter onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing bijdraagt aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • het straat- en bebouwingsbeeld;
    • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
7.3.5 Overschrijden bouwgrens waterzijde     

het realiseren van bebouwing tot op de waterlijn onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing mag maximaal over 50% van de kavelbreedte worden gerealiseerd;
  2. voor de overige 50% van de kavelbreedte moet de bebouwing op minimaal 8.00 meter ten opzichte van de oeverlijn staan;
  3. deze uitbreiding moet minimaal 10 meter van de zijdelingse erfgrens komen te staan;
  4. de huidige waterlijn mag niet worden overschreden;
  5. de uitbreiding moet de representatieve uitstraling verbeteren;
  6. de uitbreiding mag maximaal 18 meter hoog zijn;

Voor kavels met een breedte van 25.00 m. of minder geldt het volgende:

  1. bebouwing mag over 1/3 deel van de kavelbreedte worden gerealiseerd met een minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen van 7.00 m.
  2. de overige bebouwing moet op minimaal 8.00 m. uit de oeverlijn staan.
  3. de uitbreiding moet een representatief karakter hebben.
  4. uitbreiding mag maximaal 18.00 m. hoog zijn.
  5. de overige ruimte tussen bebouwing en oever dient een natuurlijk karakter te hebben.
7.3.6 Overschrijden voorgevelrooilijn     

het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een bedrijfsgebouw, mits:

  1. De breedte niet meer is dan de 70% van de gevelbreedte;
  2. De uitbouw overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 2,50 meter;
  3. De afstand tot de perceelgrens ten minste 5 meter is;
  4. Er aangetoond kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig blijft.
  5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  6. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.

7.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid en;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

7.5 Specifieke gebruiksregels     

7.5.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1, behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III en IV zoals aangegeven op de verbeelding;
  2. de vestiging van grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
  3. het gebruik als bedrijfswoning, hieronder begrepen het realiseren van woonruimte in een gedeelte van een bedrijfsgebouw, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 7.1 sub a onder 2;
  5. het gebruik van kantoren anders dan bedoeld in lid 4.1. sub a onder 3;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. het opslaan van goederen op onbebouwde gronden langs de oeverzones.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 7.1 sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën I, II, III en IV;

met dien verstande dat het verzoek om af te wijken mede wordt beoordeeld op de milieu-, ontsluitings- en parkeersituatie;

Artikel 8 Bedrijf - 2     

De regels ten aanzien van de bestemming Bedrijf -2 , zoals opgenomen in het bestemmingsplan Zandhorst e.o., worden als volgt gewijzigd:

Aan de in artikel 8.1. opgenomen regels onder a wordt toegevoegd:

"4. detailhandel in ABCgoederen zoals bedoeld in de begripsbepalingen van bestemmingsplan Zandhorst e.o. ;"

De in artikel 7.6. opgenomen afwijkingsbevoegdheid onder b:

"het vestigen van een detailhandel in ABCgoederen, zoals bedoeld in de begripsbepalingen van bestemmingsplan Zandhorst e.o."

vervalt.

Artikel 9 Centrum     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Centrum' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2015 zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. detailhandel;
    2. dienstverlening;
    3. wonen;

met de bij de bestemming behorende:

  1. verkeers- , parkeer- en groenvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  3. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage staat aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m), maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  7. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 meter en luifels tot een breedte van maximaal 2,50 meter.
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten e.d. tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
9.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 4,50 meter bedragen.
9.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding vóór de naar de weg gekeerde gevel c. q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,30 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 meter bedragen, met uitzondering van kunstobjecten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 meter.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waarborging van gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. het aantal en de situering van parkeervoorzieningen;
  7. de maximumafstand van de bebouwing tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

9.4 Specifieke gebruiksregels     

9.4.1 Wonen     
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is vanaf de tweede bouwlaag uitsluitend wonen toegestaan;
  2. In iedere woning is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling toegestaan onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van het als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel is uitsluitend toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd.
9.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

Artikel 10 Centrum - 3     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De regels ten aanzien van de bestemming Centrum-3, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Oud Centrum, worden als volgt gewijzigd:

De in artikel 3.1. opgenomen regels onder 3:

"3. woningen vanaf de tweede bouwlaag;"

wordt als volgt aangepast:

"3. woningen op de tweede bouwlaag en hoger"

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  5. goten van bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  6. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 meter en luifels tot een breedte van 2,50 meter;
  7. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten e.d. tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
10.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5 % van het buiten het bouwvlak gelegen bestemmingsgedeelte mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 4,50 meter bedragen.
10.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c. q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,20 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 meter bedragen, met uitzondering van kunstobjecten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 meter.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

10.3.1 Gebruik van de woning     

Naast een gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. Bed en breakfast: voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
  2. Mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
    3. brandveiligheid gewaarborgd is;
    4. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
    5. na afloop van de zorgverlening de extra woonruimte niet meer wordt gebruikt voor inwoning of bijwoning, maar het geheel weer door de hoofdbewoner in gebruik wordt genomen.
10.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.
10.3.3 Afwijken t.b.v. bed en breakfast     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1. onder a. voor een bed en breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed en breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is.

Artikel 11 Maatschappelijk     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden (betrekking hebbend op de maatschappij, de samenleving), zoals:
    1. medische voorzieningen;
    2. culturele voorzieningen;
    3. religieuze voorzieningen;
    4. welzijnsvoorzieningen;
    5. educatieve voorzieningen;
    6. voorzieningen voor openbaar bestuur;
    7. onderwijsvoorzieningen;
    8. kinderopvang/peuterspeelzaal;

met de daarbij behorende:

  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water;
  7. kunstwerken;
  8. erven en terreinen;
  9. kunstobjecten;
  10. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  11. woningen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage staat aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte.
  7. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 m. en luifels tot een breedte van maximaal 2,50 m.
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 m.
11.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5 % van het buiten het bouwvlak gelegen bestemmingsgedeelte mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 m.;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 4,50 m. bedragen.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m. bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 m. bedragen, met uitzondering van speeltoestellen waarvan de bouwhoogte maximaal 6.00 m. en kunstobjecten waarvan de bouwhoogte 12,00 m.mag bedragen.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten hoogste gelijk zal zijn aan de oppervlakte van het bouwvlak.

11.4 Specifieke gebruiksregels     

11.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd om de goot- en/of bouwhoogte op de verbeelding te wijzigen en te verhogen met maximaal één bouwlaag.

Artikel 12 Recreatie     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. dagrecreatieve voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. horeca van categorie 1 en 2;

met de bij de bestemming behorende:

  1. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;
  2. verkeers- , parkeer- en groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken;
  5. kunstobjecten;
  6. waterpartijen;
  7. evenementen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 250 m² bedragen;
  2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 12,00 m bedragen.
12.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. het gezamenlijk oppervlak van deze bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  2. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  3. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 meter.
12.2.3 Utilitaire bouwwerken     

Voor het bouwen van utilitaire gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 4,50 m bedragen.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,30 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 m bedragen, met uitzonderingen van speeltoestellen waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 m. kunstobjecten waarvan de bouwhoogte 12,00 m mag bedragen

12.3 Afwijken van de bouwregels     

12.3.1 Met een omgevingsvergunning afwijken van de regels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 12.2.1 Hoofdgebouwen onder a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aldaar bedoelde gebouwen wordt vergroot tot 500 m²;
12.3.2 Voorwaarden     

De in lid 12.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waterkwaliteit;
  6. de aanwezige natuurwaarden op het perceel en in de directe omgeving;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Tuin     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin' grenst aan de bestemming 'Water'.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een uitbouw met een diepte van 1,50 meter en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of
    2. een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevelrooilijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter of
    3. een overkapping boven de voor- of achterdeur van de woning met een diepte van maximaal 1 meter en een breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voor- of achterdeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. Voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 meter moet bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. erfafscheidingen achter voorgevelrooilijn waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;
  2. erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter;
  3. afscheidingen ten behoeve van huisafvalcontainers waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van:

De realisering van een carport ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' met een maximale breedte van 3,0 meter en een maximale lengte van 6,0 meter onder de voorwaarde dat:

  1. de als Tuin bestemde gronden voor niet meer dan 50% worden overkapt;
  2. de carport wordt uitgevoerd als open constructie zonder zijwanden;
  3. het ontwerp wordt afgestemd op het ontwerp van de woning;
  4. er geen bezwaren bestaan vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt:

13.4 Specifieke gebruiksregels     

13.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garageoprit.

Artikel 14 Tuin - 2     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De ivoor 'Tuin - 2' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
  3. het parkeren buiten de garageoprit van maximaal 2 personenauto's per woning;
  4. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin - 2' grenst aan de bestemming 'Water'.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een uitbouw met een diepte van 1,50 meter en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of
    2. een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevelrooilijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter of
    3. een overkapping boven de voor- of achterdeur van de woning met een diepte van maximaal 1 meter en een breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voor- of achterdeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. Voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 meter moet bedragen.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;
  2. erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter;
  3. afscheidingen ten behoeve van huisafvalcontainers waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 meter.

14.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van:

De realisering van een carport ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' met een maximale breedte van 3,0 meter en een maximale lengte van 6,0 meter onder de voorwaarde dat:

  1. de als Tuin-2 bestemde gronden voor niet meer dan 50% worden overkapt;
  2. de carport wordt uitgevoerd als open constructie zonder zijwanden;
  3. het ontwerp wordt afgestemd op het ontwerp van de woning;
  4. er geen bezwaren bestaan vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt:

14.4 Specifieke gebruiksregels     

14.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garageoprit, voor meer dan twee auto's per woning.

Artikel 15 Verkeer - 1     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. verkeersvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water;
  7. ontmoetingsplaatsen;
  8. sport- en speelvoorzieningen;
  9. gebouwen ten behoeve van openbare- en nutsvoorzieningen;
  10. terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "terras"

met de bij de bestemming behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken;
  2. kunstobjecten.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 5 % van de gronden met de bestemming 'Verkeer - 1' mag worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig bouwwerk mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 meter.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor speeltoestellen niet meer dan 6,00 meter en voor de overige niet meer dan 8,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 12,00 meter bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van speeltoestellen maximaal 10 meter mag bedragen, mits de privacy van omliggende woningen niet wordt geschaad.

Artikel 16 Water     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. gemalen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gemaal";
  3. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen";
  4. ligplaats voor één woonschip, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats";
  5. bijbehorende bouwwerken;
  6. groen;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, zoals bruggen, duikers, dammen en dergelijke;
  2. kunstobjecten;
  3. tewaterlaatplaatsen ten behoeve van de brandweer.

16.2 Bouwregels     

16.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding "gemaal" mag niet meer bedragen dan 20,00 meter;
  2. de hoogte van een woonschip mag, gemeten vanaf de waterlijn, niet meer bedragen dan 4,00 meter, masten niet meegerekend;
  3. de breedte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  4. de lengte van een woonschip mag niet bedragen dan 20,00 meter
16.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijhorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen "gemaal" en/of "wonen":
  2. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  3. het gezamenlijk oppervlak van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 70 m2;
  4. de goothoogte van een vrijstaande bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
  5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,50 meter.
16.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, gerekend vanaf peil, niet meer bedragen dan 8,00 meter
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12,00 meter.

16.3 Specifieke gebruiksregels     

16.3.1 Gebruik ten behoeve van de functie wonen     

Naast een gebruik van het woonschip en de molen en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
16.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. een ligplaats voor woonschepen als bedoeld in artikel 1 onder 74 van de begrippen, uitgezonderd daar waar op de verbeelding middels de aanduiding "woonschepenligplaats" een ligplaats voor woonschepen is toegestaan;
  2. het gebruik van een woonschip ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 17 Wonen     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Wonen" aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bed and breakfast accommodatie;
  4. bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
  5. bijbehorende bouwwerken uitgesloten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten";
  6. één bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden ;
  7. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";

met de daarbij behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het (her)bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden ge(her)bouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak worden ge(her)bouwd of indien op de verbeelding een bouwvlak staat aangegeven binnen het bouwvlak;
  3. per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden ge(her)bouwd dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" staat aangegeven en bij de tervisielegging van het bestemmingsplan in het bestemmingsvlak aanwezig zijn;
  4. indien geen "maximum aantal wooneenheden" is aangegeven zijn geen woningen toegestaan;
  5. de hoofdgebouw dient vrijstaand worden ge(her)bouwd en mag alleen als twee onder één kap woning worden ge(her)bouwd als de woning ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan ook als twee onder één kap woning bestond;
  6. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m2 of indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een oppervlakte groter dan 150 m2 had, dat oppervlak;
  7. de bouwbreedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 14,00 meter of, indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwbreedte groter dan 14,00 meter had, die bouwbreedte, de bouwdiepte van het hoofdgebouw mag in die gevallen niet meer bedragen dan 11,00 meter of, indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwdiepte groter dan 11,00 meter had, die bouwdiepte;
  8. de bouwbreedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11,00 meter of, indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwbreedte groter dan 11,00 meter had, die bouwbreedte, de bouwdiepte van het hoofdgebouw mag in die gevallen niet meer bedragen dan 14,00 meter of, indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwdiepte groter dan 14,00 meter had, die bouwdiepte;
  9. de afstand van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2,00 meter te bedragen of zoveel minder als de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan op een afstand kleiner dan 2,00 meter uit de perceelsgrens stond.
  10. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4,00 meter;
  11. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;
  12. het hoofdgebouw mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter en/of een erker aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter, waarbij de uitbouw of entree niet wordt gerekend tot het oppervlak van de woning;
  13. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  14. de dakhelling mag niet minder dan 35 en niet meer dan 75 graden bedragen;
  15. indien de dakhelling ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan minder dan 35 graden was, mag die dakhelling worden toegepast;
  16. ondergeschikte delen van de kap mogen plat worden afgedekt;
  17. het hoofdgebouw mag maximaal 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn of het denkbeeldig verlengde daarvan worden gebouwd.
17.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3,00 meter achter (het verlengde van) de naar de weg toegekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 70 m2;
  4. bijbehorende bouwwerken mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 meter;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  6. ten aanzien van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 meter.
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde voorgevelrooilijn van de woning en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde voorgevelrooilijn en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen;
  2. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  3. de hoogte van een omheining van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 meter.
17.2.4 Hobby agrarisch bedrijf     

Voor het gebruik en (her)bouwen van gebouwen ten behoeve van het hobby agrarisch bedrijf gelden de volgende regels;

  1. oorspronkelijk aan het agrarisch bedrijf onttrokken bedrijfsgebouwen worden niet gezien als bijgebouwen behorende bij de woning en mogen ten behoeve van de hobby in stand worden gehouden, alsmede herbouwd worden, waarbij de volumes van 2 of meer gebouwen mogen worden samengevoegd;
  2. bouwwerken met een bouwhoogte lager dan 2,00 meter en kassen zijn van deze regeling uitgesloten.

17.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen, indien afgeweken wordt van de in het beeldkwaliteitsplan Veenhuizerweg 49 vastgelegde uitgangspunten en afstanden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de waarborging van gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. het aantal en de situering van parkeervoorzieningen;
  5. de maximumafstand van de bebouwing tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

17.4 Specifieke gebruiksregels     

17.4.1 Gebruik van de woning     

Naast een gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed en breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2;
17.4.2 Afwijken van het gebruik van de woning     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het onder a van dit lid genoemde maximum tot een maximum van 100 m², mits niet meer dan 1/3e van het bruto vloeroppervlak van de woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt, het woonmilieu en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad en er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf mogelijk is en gerealiseerd wordt;
  2. het bepaalde in lid 17.4.1 onder c voor een bed en breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed en breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is;
  3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" is een gebruik van de woning toegestaan voor schoonheidssalon tot een oppervlakte van maximaal 125 m2.
17.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

Artikel 18 Wonen - 1     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden in het Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. bijgebouwen;

met de bij de bestemming behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen - 1' grenst aan de bestemming 'Water'.

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  4. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  7. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
18.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden buiten het bouwvlak een oppervlakte hebben van meer dan 120 m², 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in onder b 1 van dit lid genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijgebouwen mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 meter;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen.
18.2.3 Dakopbouwen     

Voor het bouwen van dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. wanneer wegens strijd met het Bouwbesluit en / of de Welstandsnota, zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van dit bestemmingsplan, een dakkapel niet gerealiseerd kan worden, mag, ten behoeve van de bouw van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning, de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met 2,00 meter worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt.
  2. een dakopbouw is niet toegestaan bij een doorlopende kap over meerdere verdiepingen.

18.3 Specifieke gebruiksregels     

18.3.1 Gebruik van de woning     

Naast een gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd.
    4. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter beschikbaar blijft voor bergruimte;
    5. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
    6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. bed en breakfast: voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
  3. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
    3. brandveiligheid gewaarborgd is;
    4. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
    5. na afloop van de zorgverlening de extra woonruimte niet meer wordt gebruikt voor inwoning of bijwoning, maar het geheel weer door de hoofdbewoner in gebruik wordt genomen.
18.3.2 Aantal woningen     

Het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.

18.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, anders dan bepaald in lid 18.3.1 onder c ;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.

18.4 Afwijken van de gebruiksregels     

18.4.1 Afwijken van de bouwgrenzen Monniksrob     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwgrenzen worden overschreden op het nieuwe perceel aan de Monniksrob indien dit noodzakelijk is voor de gewenste vormgeving van de woning. Deze afwijking mag niet tot gevolg hebben dat de nieuw te bouwen woning dichter bij de naastgelegen woning op het perceel Monniksrob 13 komt te staan.

18.4.2 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

18.4.3 Afwijken bed & breakfast     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.3.1 onder b voor een bed & breakfastaccomodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij de oppervlakte van de bed & breakfastaccomodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf aanwezig is.

18.4.4 Afwijken aantal woningen     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.3.2 en meer woningen toestaan onder de voorwaarden dat:

  1. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken optreedt;
  2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving wordt gewaarborgd;
  3. de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig wordt vergroot.
18.4.5 Afwijken strijdig gebruik     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld lid 18.3.3 onder c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

Afwegingscriteria

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken Burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende aspecten:

  1. de aanvraag moet worden gedaan door een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning zijn verleend;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid;

Artikel 19 Wonen - 2     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. wonen, uitsluitend in de vorm van woongebouwen;

met de bij de bestemming behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een woongebouw gebouwd worden;
  2. het woongebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  4. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  7. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.
19.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijgebouwen buiten het bouwvlak geldt, dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de onder het vorige lid bedoelde grond een oppervlakte heeft van meer dan 120 m²; 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in onder b 1 van dit lid genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijgebouwen mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
    2. de goothoogte mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijgebouwen geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen.

19.3 Specifieke gebruiksregels     

19.3.1 Gebruik van de woning     

In iedere woning of bijgebouw is de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
  3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
  4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
  5. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter beschikbaar blijft voor bergruimte;
  6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
  7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer bedraagt dan 6;
  8. bij bed en breakfast ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijgebouwen van de woning worden aangeboden met een oppervlakte van maximaal 50 m2.
19.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.

19.4 Afwijken van de gebruiksregels     

19.4.1 Omzetting naar kantoorfunctie     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.1 Bestemmingsomschrijving onder a. en toestaan dat maximaal 25% van het gebouw benut wordt voor zelfstandige kantoorruimte.

19.4.2 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

Artikel 20 Wonen - 4     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor de stalling van één of meer motorvoertuigen en/of berging voor een huishouden.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Bouwwerken     

Voor het bouwen van bouwwekren gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

20.3 Specifieke gebruiksregels     

20.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning.

Artikel 21 Wonen - Uit te werken     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Uit te werken gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. voorzieningen, waaronder maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven;
  3. verkeers- en parkeervoorzieningen, waaronder geluidbeperkende voorzieningen;
  4. sport- en speelvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen,
  6. water;
  7. openbare nutsvoorzieningen

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen en erven;
  4. verhardingen;
  5. groenvoorzieningen en water;
  6. kunstwerken;
  7. kunstobjecten

21.2 Uitwerkingsregels     

Burgemeester en wethouders werken de in lid (21.1 )omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

21.2.1 Ten aanzien van wonen     
  1. Het aantal te bouwen woningen bedraagt niet meer dan 3000;
  2. De gemiddelde woningdichtheid varieert van 25 tot 35 woningen per hectare.
  3. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - Oostdijkzône varieert de gemiddelde woningdichtheid van 10 tot 20 woningen per hectare;
  4. Het maximum aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan 4.
  5. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - Oostdijkzône bedraagt het maximum aantal bouwlagen niet meer dan 3;
  6. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - Accent bedraagt het maximum aantal bouwlagen niet meer dan 6;
  7. Binnen de op de verbeelding aangegeven vrijwaringszone - molenbiotoop mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4,75 respectievelijk 6.00 meter;
  8. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'nokrichting' in het gebied binnen de molenbiotoopzone dient van de woningen zodanig te zijn dat de windreductie op de molen tot een minimum wordt beperkt;
  9. Binnen het op de verbeelding met een functieaanduiding aangegeven gebied 'centrum' bedraagt het maximum aantal bouwlagen niet meer dan 8.
  10. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van antennes en kunstobjecten waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
  11. De geluidsbelasting op de woningen vanwege wegverkeerslawaai bedraagt niet meer dan 48 dB(A) dan wel een door het college van burgemeester en wethouders voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan toegekende hogere waarde.
21.2.2 Ten aanzien van voorzieningen     
  1. Ten behoeve van voorzieningen mogen gronden met een gezamenlijk oppervlak van niet meer dan 22.000 m² worden aangewezen;
  2. de hoogte van bouwwerken voor de voorzieningen en de combinatie van voorzieningen en wonen bedraagt niet meer dan 8 bouwlagen;
21.2.3 Ten aanzien van verkeers- en parkeervoorzieningen (waaronder geluidbeperkende voorzieningen)     
  1. Ten behoeven verkeers- en openbare parkeervoorzieningen mogen gebouwen worden gebouwd met een inhoud van niet meer dan 25 m3 waaronder mede begrepen telefooncellen en wachthuisjes;
  2. De hoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,50 meter;
  3. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter bedragen.
21.2.4 Ten aanzien van groen-, sport- en speelvoorzieningen     
  1. In de noordelijke helft van het plangebied worden sportvoorzieningen gerealiseerd.
  2. De inhoud van bouwwerken waaronder gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer mag ten hoogste 100 m3 bedragen;
  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals masten, speeltoestellen, kunstobjecten en bruggen mag niet meer dan 12 meter bedragen.
21.2.5 Ten aanzien van water     
  1. Minimaal 12% van de oppervlakte van het brutoplangebied moet worden bestemd voor water.
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter bedragen.
21.2.6 Ten aanzien van openbare nutsvoorzieningen     
  1. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m3;
  2. De bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten en kunstobjecten mogen niet meer dan 12 meter bedragen.
21.2.7 Ten aanzien van wegverkeerslawaai     

De bouw van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde norm van 48 dB, dan wel aan de door Burgemeester en Wethouders verleend hogere grenswaarde.

21.3 Bouwregels     

21.3.1 Voorlopig bouwverbod     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken mag niet worden verleend zolang de globale bestemming niet is uitgewerkt.

21.4 Afwijken van de bouwregels     

21.4.1 Doorbreken bouwverbod     

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan worden verleend zodra het desbetreffende uitwerkingsplan of een concept daarvoor ter inzage is gelegd, dan wel nog niet ter inzage is gelegd maar voldoende concreet is en naar verwachting rechtskracht zal verkrijgen.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

22.2 Bouwregels     

22.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 22.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. ver-/herbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), als het bestaande bruto vloeroppervlak en of de inhoud van het gebouw, gelegen onder peil en tot 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;
  2. bouwplannen, waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter;
  3. bouwplannen kleiner dan 50 m² en waarvoor dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter.
22.2.2 Geen bouwverbod bij het niet verstoren van archeologische waarden     

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 22.2.1 omgevingsvergunning, voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde in overeenstemming met het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

22.2.3 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover het oprichten van het bouwwerk of een bouwwerk geen gebouw zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van de archeologisch waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.2.4 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

22.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 22.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, voor:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, voor een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 meter
  2. bemalen.
22.3.2 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover de in lid 22.3.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg,dievoldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.3.3 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

22.3.4 Geen omgevingsvergunning vereist     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.3.1 is niet vereist voor:

  1. werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 3     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

23.2 Bouwregels     

23.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 23.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. ver-/herbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), als het bestaande bruto vloeroppervlak en of de inhoud van het gebouw, gelegen onder peil en tot 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;
  2. bouwplannen, waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter;
  3. bouwplannen kleiner dan 500 m² en waarvoor dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter.
23.2.2 Geen bouwverbod bij het niet verstoren van archeologische waarden     

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 23.2.1, omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde in overeenstemming met het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

23.2.3 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover het oprichten van het bouwwerk of een bouwwerk geen gebouw zijnde, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van de archeologisch waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 23.2.1, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.2.4 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

23.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 23.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren, voor:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, voor een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 meter;
  2. bemalen.
23.3.2 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover de in lid 23.3.1 genoemde werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.3.3 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

23.3.4 Geen omgevingsvergunning vereist     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.3.1 is niet vereist voor:

  1. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 4     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

24.2 Bouwregels     

24.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 24.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. ver-/herbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), als het bestaande bruto vloeroppervlak en of de inhoud van het gebouw, gelegen onder peil en tot 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;
  2. bouwplannen, waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter;
  3. bouwplannen kleiner dan 2.500 m² en waarvoor dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter.
24.2.2 Geen bouwverbod bij het niet verstoren van archeologische waarden     

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 24.2.1, omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde in overeenstemming met het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

24.2.3 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover het oprichten van het bouwwerk of een bouwwerk geen gebouw zijnde, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van de archeologisch waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.2.4 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

24.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 24.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren, voor:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, voor een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter;
  2. bemalen.
24.3.2 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden     

Voor zover de in lid 24.3.1 genoemde werken geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
24.3.3 Rapport     

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

24.3.4 Geen omgevingsvergunning vereist     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.3.1 is niet vereist voor:

  1. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie     

25.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden in het bestemmingsplan Actualisatieplan 2017 zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken.

De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is secundair ten opzichte van de bestemming 'Waarde - Archeologie' en primair ten opzichte van de andere bestemmingen.

25.2 Bouwregels     

25.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximale en minimale goot- en bouwhoogte is de goot- en bouwhoogte welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  2. de maximale breedte van het hoofdgebouw is de breedte van het hoofdgebouw welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  3. als voorgevelrooilijn geldt de voorgevelrooilijn welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag, op voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, de voorgevelrooilijn overschreden worden ten behoeve van:
    1. goot- en dakoverstekken met een maximale diepte van 0,60 meter;
    2. erkers met een maximale diepte van 0,80 meter;
    3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, zonneschermen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
  5. de toegestane dakhelling is de dakhelling welke ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.

25.3 Afwijken van de bouwregels     

 

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.1 onder a en b voor het realiseren van een kleinere of grotere goot- en bouwhoogte en breedte van het hoofdgebouw onder de voorwaarde dat:

  1. de bij de regels van de onderliggende bestemming aangegeven maximale goot- en bouwhoogte en maximale breedte niet wordt overschreden en;
  2. het hoofdgebouw wordt vernieuwd of verbouwd waarbij een restauratieve aanpak van de voorgevel en het dak voorop staat;
  3. de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

25.4.1 Werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in lid 25.1 bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
25.4.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in lid 25.4.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
25.4.3 Toetsingscriteria voor het verlenen van de vergunning     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 25.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de waarde cultuur historie, zoals vastgelegd het rapport 'Gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)'.

25.4.4 Adviesprocedure     

Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden (lid 25.4.1) te beslissen, winnen het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van cultuur omtrent de vraag of door de voorgenomen werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden de waarde cultuur, zoals vastgelegd het rapport 'Gemeente Heerhugowaard een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)' niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels     

27.1 Aantal wooneenheden     

Bij bestemmingen die de functie wonen bevatten bedraagt het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal.

Waarbij het bestaand aantal woningen gedefinieerd wordt als:

"Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig

is en het aantal woningen dat:

  1. nog gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk bestemmingsplan en/of omgevingsvergunning;
  2. in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of
  3. gebruiken van een woning, en:
  4. nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo"

27.2 Bouwwerken in het water bij woningen     

Bouwwerken , zoals steigers, oeverbeschermingen en dergelijke in het water zijn toegestaan indien:

  1. deze voldoen aan de algemene regels zoals deze zijn gesteld door de waterbeheerder;
  2. direct aangrenzend aan het woonperceel worden gerealiseerd;
  3. uitsluitend dienen voor het eigen gebruik.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

28.1 Algemene Afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van de bouwregels en toestaan dat:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages worden vergroot;
  2. bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  4. de hoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  5. de maximale (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

en afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van:

  1. utilitaire bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 5,50 meter mag bedragen;
    3. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 mag bedragen.

28.2 Afwijkingsregels Mantelzorg     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen afwijken voor het bouwen van tijdelijke woonruimte voor mantelzorg onder de voorwaarde dat;

  1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische-, psychische- en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de aanvrager in staat is om die zorg te leveren;
  2. het totale oppervlak van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2, met dien verstande dat bij de bestemming 'Wonen' het gezamenlijk bebouwd oppervlak voor bijgebouwen niet meer bedraagt dan 75 % van de gronden tot een maximum van 100 m2;
  3. door de bouw van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
  4. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  5. er geen extra ontsluiting op de openbare weg nodig is;
  6. bij de aanvraag voor de afwijking een bouwkundig rapport overlegt waarin een overzicht wordt gegeven van:
    1. de bestaande bouwkundige- en gebruikssituatie;
    2. de te treffen voorzieningen;
    3. de nieuwe inrichtingssituatie;
  7. de voor mantelzorg gerealiseerde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, na het beëindigen van de mantelzorgsituatie, niet gebruikt worden voor zelfstandige bewoning.

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders zijn, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd om de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - 1' te wijzigen in een bestemming 'Tuin', 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of in een combinatie van die bestemmingen, waarbij de volgende regels in acht worden genomen:

  1. de wijzigingsbevoegdheid is alleen van toepassing op gronden met de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - 1' die zijn of worden afgestoten;
  2. de gronden waarvan de bestemming wordt gewijzigd, moeten aansluiten op gronden die reeds die bestemming hebben;
  3. indien aan de voorzijde van de woning geen tuinbestemming aanwezig is, wordt de bestemming van de gronden gewijzigd in een voor die woning passende tuinbestemming;
  4. indien vanuit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk wordt de voorgevelrooilijn aangepast aan de gewijzigde bestemming en aangegeven op de verbeelding;
  5. de wijzigingsbevoegdheid heeft geen betrekking op het vestigen of uitbreiding van bouwvlakken.

Artikel 30 Algemene aanduidingsregels     

30.1 Wetgevings-zone - dakterrassen     

De regels ten aanzien van de bestemming Wro-zone dakkapellen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Zuidoosthoek in de algemene aanduidingsregels in artikel 33 worden als volgt gewijzigd:

Aan de regels wordt toegevoegd onder d:

"d. in afwijking van het bepaalde onder c. geldt er geen minimum afstand tussen de dakrand en het te plaatsen hekwerk aan de voorzijde van een woning;"

30.2 Veiligheidszone - LPG     

Binnen de veiligheidszone - LPG zijn bedrijven en inrichtingen, zoals bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten behorend bij bestemmingsplan Heerhugowaard Oost, niet toegestaan als deze bedrijven en inrichtingen behoren tot de zeer kwetsbare, kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bepaald in de Circulaire effectafstanden LPGtankstations.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels     

Artikel 31 Overgangsrecht     

31.1 Overgangsrecht bouwwerken     

31.1.1 Bouwregels     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
31.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 31.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 31.1.1 met maximaal 10%.

31.1.3 Illegale bouwwerken     

Lid 31.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar gebouwd zijn zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

31.2 Overgangsrecht gebruik     

31.2.1 Voortzetten van strijdig gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

31.2.2 Veranderen van strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 31.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

31.2.3 Hervatten van strijdig gebruik     

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 31.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

31.2.4 Illegaal gebruik     

Lid 31.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 32 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Heerhugowaard 2017' van de gemeente Heerhugowaard.