Hoofdstuk 1 Inleidende regels


 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan Waarddijk 6a met identificatienummer NL.IMRO.0398.BP69WAARDDIJK6A-ON01 van de gemeente Heerhugowaard;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke effect of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij het bewerken, verwerken en/of bewaren van die gewassen en/of dieren op het eigen bedrijf is toegestaan, daaronder medebegrepen het bewerken, verwerken en/of bewaren van gewassen en/of dieren van derden als aanvulling op het eigen productieniveau, waarbij het eigen productieniveau niet mag worden overschreden en waarbij naar vorm onderscheid wordt gemaakt in:

 

1.6.1 grondgebonden agrarisch bedrijf / niet grondgebonden agrarische bedrijven

een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of nagenoeg geheel wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (grondgebonden agrarisch bedrijf), dan wel een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie niet of nauwelijks wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (niet grondgebonden agrarisch bedrijf) en naar omvang in:

a.       volwaardig agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf met volledige werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;

b.       reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor ten minste een halve arbeidskracht, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd en dat als doelstelling heeft door te groeien naar een volwaardig agrarisch bedrijf;

c.        deeltijd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor minder dan een halve arbeidskracht, maar wel met marktoriëntatie, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;

d.       hobby agrarisch bedrijf

een bedrijf met een omvang van ten minste 1,5 hectare land, het erf daarbij inbegrepen, in eigendom, pacht of een combinatie daarvan en dat een agrarische productie ontplooit van minimaal 5 standaardbedrijfseenheden of een gelijke productieomvang uitgedrukt in soortgelijke eenheden;

 

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.8 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.10 bedrijfswoning / dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein die slechts bedoeld is voor de huisvesting van één huishouden, waarvan de aanwezigheid van personen, behorende tot dat huishouden, op het ter plaatse gevestigde bedrijf noodzakelijk moet worden geacht;

 

1.11 bestaand

Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of de legale bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

 

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

 

1.21 bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden

een niet overdekte piste voorzien van een bewerkte / aangepaste bodem anders dan gras en een omheining voor het trainen, africhten of stallen van paarden, zoals een paardenbak, een longeercirkel, een paddock e.d;

 

1.22 bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

 

1.24 detailhandel:

een bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca activiteiten;

 

1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

 

1.26 erfafscheiding

constructie voor het afscheiden van een erf of een gedeelte daarvan bij een hoofdgebouw, waarbij er sprake moet zijn van een functionele relatie tussen de erfafscheiding en de hoofdgebouw;

 

1.27 erotisch getinte vermaakfunctie:

een vermaakfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

 

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

1.30 huishouden

de bewoning van een woning door een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren en waarbij sprake is van zelfstandige bewoning;

 

1.31 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

 

1.32 peil:

a.     voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b.     in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

c.     indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil;

 

1.33 perceelsafscheiding

constructie voor het afscheiden van een perceel of een gedeelte daarvan zonder dat er sprake is van een relatie tot bebouwing.

 

1.34 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.35 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.36 voorgevel:

de naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw / het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.37 voorgevelrooilijn:

alle naar de naastgelegen wegen toegekeerde bouwgrenzen van het hoofdgebouw en het denkbeeldige verlengde daarvan;

 

1.38 waterpeil:

het door het hoogheemraadschap vastgestelde streefpeil voor het desbetreffende peilvak zoals dat geldt op de dag van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

1.39 webwinkel:

Uitoefening van detailhandel waarbij goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht en die niet ter plaatse ter hand worden gesteld.

 

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

1.41 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

 

 


 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

 

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c. q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

Bij het bepalen van de goothoogte wordt gebruik gemaakt van Bijlage 1 Wijze van meten

 

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, valbeveiligingen voor dakterrassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

Bij het bepalen van de bouwhoogte wordt gebruik gemaakt van Bijlage 1 Wijze van meten.

 

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.7 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend hoofdgebouw, waar die afstand het kortst is;

 

2.8 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

 


 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 


 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf

b.     boog- en gaaskassen uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 15 oktober;

 

met daarbij behorende

c.     erven en terreinen;

d.     wegen, fiets- en voetpaden;

e.     water;

f.      groen.

 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemene bouwregel

De omgevingsvergunning wordt tevens, wegens strijd met het bestemmingsplan, geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

 

 

3.2.2 Gebouwen buiten het agrarisch bouwvlak

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens boog- en gaaskassen waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter

 

3.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken geen gebouw zijnde worden geplaatst / aangelegd, behoudens perceelsafscheidingen waarvan:

a.     de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;

b.     ter plaatse van de toegang tot percelen de hoogte van perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,00 meter;

 

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

b.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel, anders dan bij deze regels is toegestaan;

 

 


 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “opslag”;

b.       bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";

c.        bijbehorende bouwwerken;

d.       bouwwerken geen gebouw zijnde;

 

met de daarbij behorende:

e.       erven en terreinen;

f.         parkeervoorzieningen;

g.       groen;

h.       wegen, straten en paden;

 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a      een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;

c      indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;

d      de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan de bestaande goothoogte bedragen;

e      de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedragen;

f       goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;

g      van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 meter.

h      indien ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan op het perceel een bedrijfswoning aanwezig was, mag bij herbouw de oppervlakte van de bedrijfswoning maximaal 120 m2 bedragen, of indien de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een oppervlakte groter dan 120 m2 had, dat oppervlak;

i       de bouwbreedte van de woning mag niet meer bedragen dan 10,00 meter of, indien de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwbreedte groter dan 10,00 meter had, de bestaande bouwbreedte;

j       de bouwdiepte van de woning mag niet meer bedragen dan 12,.00 meter of, indien de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwdiepte groter dan 12,00 meter had, de bestaande bouwdiepte;

k      de afstand van de woning tot aan de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2,00 meter te bedragen of zoveel minder als de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan op een afstand kleiner dan 2,00 meter uit de perceelsgrens stond;

l       de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan de bestaande goothoogte bedragen of indien binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak een goothoogte staat aangegeven; de binnen het bouwvlak aangegeven goothoogte;

m     de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedragen of indien binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak een bouwhoogte staat aangegeven; de binnen het bouwvlak aangegeven bouwhoogte;

n      de bedrijfswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 meter en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 meter, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 meter.

 

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 meter bedragen.

 

4.2.3 Bouwwerken een gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

a      de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 meter en achter de voorgevelrooilijn van de woning niet meer dan 2,00 meter bedragen;

b      de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;

c      de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6,00 meter bedragen.

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Gebruik van de bedrijfswoning

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

a      de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:

1      niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijhorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;

2      er geen sprake is van een zwaardere milieubelastende activiteit dan een type A inrichting zoals geformuleerd in het activiteitenbesluit;

3      detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;

4      bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;

5      bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;

6      bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.

b      mantelzorg, onder de voorwaarde dat:

1      door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;

2      door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;

3      parkeren plaatsvindt op eigen erf.

 

4.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a      het gebruik van gebouwen voor bewoning buiten de aanduiding ‘bedrijfswoning of een grotere oppervlakte dan op grond van het bestemmingsplan is toegelaten;

b      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in artikel 4.1

c      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

d      het gebruik van gronden voor buitenopslag, uitgezonderd de buitenopslag zonder overkapping van bouwstoffen (zand) en grond voor loon-, hoveniers-, aannemers- en weg en waterbouwbedrijven;

e      het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;

f       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven tot maximaal milieucategorieën 1;

 

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, met in achtneming van het bepaalde in artikel 9.1, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor archeologische waarden.

 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwverbod

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 5.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

a.     ver-/herbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), als het bestaande bruto vloeroppervlak en of de inhoud van het gebouw, gelegen onder peil en tot 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;

b.     bouwplannen, waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter;

c.     bouwplannen kleiner dan 500 m2 en waarvoor dieper wordt ontgraven dan 0,40 meter.

 

5.2.2 Geen bouwverbod bij het niet verstoren van archeologische waarden

Burgemeester en wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 omgevingsvergunning, voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken geen gebouw zijnde in overeenstemming met het bepaalde in regels van de andere daar voorkomende bestemming(en), indien uit advies is gebleken dat het oprichten van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.

 

5.2.3 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden

Voor zover het oprichten van het bouwwerk of een bouwwerk geen gebouw zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van de archeologisch waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.     de verplichting tot het doen van opgravingen, of

c.     de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.4 Rapport

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden

5.3.1 Werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, voor:

a.     het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, voor een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,40 meter;

b.     bemalen.

 

5.3.2 Afwijken bij het verstoren van archeologische waarden

Voor zover de in lid 5.3.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.     de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

c.     de verplichting de werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificatie.

 

5.3.3 Rapport

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

5.3.4 Geen omgevingsvergunning vereist

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 is niet vereist voor:

a.     werken of werkzaamheden, die behoren tot het normale gebruik, onderhoud en beheer;

b.     werken of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.     indien uit het rapport blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige archeologische waarden door de werkzaamheden niet worden verstoord;

 


 

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, met in achtneming van het bepaalde in artikel 9.1, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering.

 

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bouwverbod

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 6.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd.

 

6.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 van in dit artikel voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde overeenkomstig de bestemming, indien de belangen van de waterkering daar niet onevenredig door worden geschaad.

 

6.2.3 Advies

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

6.3.1 Werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in lid 6.1 bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het aanbrengen van hoogopgaande- en/of diepwortelende beplanting;

b.   het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.   het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);

d.   diepploegen;

e.   het aanbrengen van verhardingen;

f.    het indrijven van voorwerpen in de bodem;

g.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

h.   het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

 

6.3.2 Uitzonderingsregel

Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

a.   vallen onder normaal beheer en onderhoud;

b.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.   mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

6.3.3 Toetsingscriteria voor vergunningverlening

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering.

 

6.3.4 Advies

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen uitvoering werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de belangen van de waterkering niet worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 


 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 


 

Artikel 8 Afwijkingsregels

 

8.1 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van de bouwregels en toestaan dat:

a.     de bij recht op de plankaart en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages worden vergroot;

b.     bouwgrenzen worden overschreden, indien een meet verschil daartoe aanleiding geeft;

c.     de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;

d.     de hoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;

e.     de maximale (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:

1.     de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;

2.     de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

f.      en afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van:

g.     utilitaire bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan:

1.     de goothoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen;

2.     de bouwhoogte niet meer dan 5,50 meter mag bedragen;

3.     de oppervlakte niet meer dan 25 m2 mag bedragen.

 

8.2 Afwijkingsregels Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen afwijken van het bepaalde in de artikel 4.2.2 onder a voor het bouwen van tijdelijke woonruimte voor mantelzorg onder de voorwaarde dat;

a.     door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische-, psychische-en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de aanvrager in staat is om die zorg langdurig te leveren;

b.     het totale oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2, met dien verstande dat bij de bestemming "Wonen" het gezamenlijk bebouw oppervlak voor bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 % van de gronden als bedoeld in artikel 19 lid 21.2.2 onder a en b tot een maximum van 100 m2;

c.     door de bouw van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;

d.     parkeren plaatsvindt op eigen erf;

e.     er geen extra ontsluiting op de openbare weg nodig is;

f.      bij de aanvraag voor de afwijking een bouwkundig rapport overlegt waarin een overzicht wordt gegeven van:

1.     de bestaande bouwkundige- en gebruikssituatie;

2.     de te treffen voorzieningen;

3.     de nieuwe inrichtingssituatie;

g.     de voor mantelzorg gerealiseerde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, na het beëindigen van de mantelzorgsituatie, niet gebruikt worden voor zelfstandige bewoning.

 


 

Artikel 9 Overige regels

 

9.1 Voorrangsregeling

Voor zover de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

a.       in de eerste plaats de regels in artikel 6 "Waterstaat - Waterkering":

b.       in de tweede plaats de regels in artikel 5 "Waarde - Archeologie 3";

c.        in de derde plaats de regels in de medebestemming.

 


 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

 


 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.1.1 Bouwregels

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.     gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.     na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

 

10.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

10.1.3 Illegale bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar gebouwd zijn zonder vergunning en strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

10.2.1 Voortzetten van strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

10.2.2 Veranderen van strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.

 

10.2.3 Hervatten van strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

10.2.4 Illegaal gebruik

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


 

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Waarddijk 6a” van de gemeente Heerhugowaard.