REGELS
Artikel 17 Waarde-Archeologie
2
Artikel 18 Waarde-Archeologie
3
Artikel 19 Waarde-Archeologie
5
Artikel 20 Waarde-Archeologie
6
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Artikel 22 Algemene
afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene
wijzigingsregels
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
Plan:
het bestemmingsplan “Woonwijken noordoost” van de
gemeente Heemstede;
Bestemmingsplan:
de geometrisch
bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0397.BPWoonwijkennoordoost-0201.GML
met de bijbehorende regels;
Aan-huis-gebonden-beroep:
een
dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch
of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien
van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
Achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;
Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in
dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;
Balustrade:
afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals een hekwerk;
Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen
zijnde;
Bebouwingspercentage:
een in de
regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte
van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit
met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
Bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of
bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een
terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens
huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het
gebouw of terrein, noodzakelijk is;
Beperkte horecavoorziening:
horecavoorziening
die voor wat betreft de exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie
detailhandel, zoals een koffiehoek, proeflokaal van wijnen, zitgedeelte van een
banketbakker, patisserie of ijssalon;
Beschoeiing:
constructies die een oever of waterkant beschermen tegen
afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant
in gevaar brengen;
Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw
zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;
Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats;
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
Bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer
ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar
grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met
uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten;
Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
Consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
Dakhelling:
de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale
(verdiepings)vloer;
Dakkapel:
constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste
aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten;
Dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst;
Dakterras:
een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;
Dakvlak:
een vlak van het dak of de kap;
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen
de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van
goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
Detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in goederen die vanwege hun omvang en/of
aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben, zoals:
a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
b. detailhandel in auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
c. tuincentra;
d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
e. bouwmarkten;
Dienstverlenend bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het
publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en
geholpen zoals reisbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en
bankfilialen;
Erf (woningwet):
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht
direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk
opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens
behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;
Perceel- en terreinafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;
Erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een
hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een
overwegend transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld;
Garage:
gebouwen
ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en de opslag van andere niet
voor de uitvoering van commerciële en/of bedrijfsmatige activiteiten bestemde
goederen;
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
Geluidszoneringsplichtige inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder
rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden
vastgesteld;
Gevel:
het van buitenaf zichtbare deel van de muur van een
gebouw;
Gevellijn:
een geometrisch
bepaalde lijn, al dan niet gemarkeerd door een nadere aanduiding ter plaatse,
die door bebouwing naar de wegzijde, dan wel de van de weg afgekeerde zijde en
naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens
overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan en
die tevens dient als (hoofd)oriëntatie voor hoofdgebouwen;
Haagondersteunende constructie:
perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een
gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende
planten;
Hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het
belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
Horecabedrijf/voorziening:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren
voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
Horecabedrijf-categorie 1:
horecabedrijf, gericht op:
a.
winkelondersteuning
en primair afgestemd op de winkelopeningstijden, zoals snackbars/cafetaria,
lunchrooms, petit-restaurants, grand-cafés en/of naar aard en invloed op de
omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
b.
spijsverstrekking,
niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals
snackbars, shoarmazaken en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen horecabedrijven;
c.
maaltijdverstrekking,
niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals
restaurants, bistro’s, eetcafés, pizzeria’s, en/of naar aard en invloed op de
omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
Horecabedrijf-categorie 2:
horecabedrijf, gericht op het verstrekken van alcoholische
dranken en (in de regel) op het geven van gelegenheid om te luisteren naar
mechanische muziek, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en is in de
avonduren en deels in de nachtperiode geopend, zoals cafés, bars en/of naar
aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
Horecabedrijf-categorie 3:
horecabedrijf, gericht op het bieden van entertainment,
het verstrekken van alcoholische dranken en het geven van gelegenheid tot het
luisteren naar (live) muziek en tot dansen en ander vermaak, niet afgestemd op
de winkelopeningstijden en in de regel ook in de nachtperiode geopend, zoals
discotheken, bardancings, partycentra en/of naar aard en invloed op de omgeving
daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
Kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
Kantoor:
(deel van een) gebouw voor de uitoefening van
administratieve werkzaamheden;
Kapopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of meer dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
Kelder:
(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en
volledig onder het peil ligt;
Lessenaarsdak:
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt
over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
Maaiveld:
bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
Maatschappelijke instelling:
educatieve, sociale, medische, sociaal-culturele en/of
levensbeschouwelijke voorziening, en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;
Natuurwetenschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met
daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;
NEN:
door de
Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde
op het moment van vaststelling van het plan;
Nutsvoorziening:
een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve
van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het wegverkeer of de inzameling
van huishoudelijke afvalstoffen;
Onderbouwing:
(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en
volledig onder het maaiveld ligt;
Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een
gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m˛;
Perceelsgrens:
de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen
percelen;
Productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden
vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;
(Raam)Prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;
Recreatief medegebruik
beperkt recreatief gebruik op gronden met een
niet-recreatieve hoofdfunctie;
Restauratieve voorziening:
horecavoorziening die voor wat betreft de
exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld
maatschappelijke, sociaal-culturele, kantoor- of bedrijfsfunctie) en waarvan de
hoofddoelstelling is niet het commercieel voeren van een horecabedrijf is,
zoals kantines van maatschappelijke of sociaal-culturele instellingen en
sportkantines;
Risicovolle inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe
Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. een
risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten
van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard
plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
Steiger
constructie aan of loodrecht op
een oever;
Terras:
een geometrisch bepaald vlak, al dan niet voorzien van
afscheidingen, windschermen, parasols, verlichting en ander meubilair, ten
behoeve van een horecabedrijf of beperkte horecavoorziening voor het ter
plaatse gebruiken van consumpties;
Terrasafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een terras af te scheiden;
Topgevel:
een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel,
doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals een halsgevel,
een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;
Tuin, terrein:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan,
dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
Uitbouw:
een gebouw
dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is
gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt
is;
Uitstalling:
voorziening voor de tentoonstelling van te verkopen
waren;
Verblijfsgebied:
dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie
ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals in woonwijken en winkelgebieden;
Voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
Waterbeheerder:
het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het
integrale waterbeheer in Heemstede;
Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de
huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen
samenhangende groep van personen;
Woongebouw:
een voor bewoning door één of meer huishoudens bestemd gebouw;
Woonschip:
een zich op het water bevindend object, dat bestemd is
voor permanente bewoning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van
personen;
Zijgevel
een gevel die de voor- en
achtergevel met elkaar verbindt.
2.1 Peil
Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil
verstaan:
a.
bij
ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin
van de weg;
b.
bij
aan- of uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het
hoofdgebouw;
c.
bij
ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
terrein;
d. indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.2 Wijze van meten en berekenen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de
dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
b.
de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel (in het geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte van
de goot aan de lage zijde van het dak);
c.
de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (in geval van een
lessenaarsdak is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak);
e.
de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
f.
afstanden
tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:
daar
waar de betreffende afstand het kleinst is;
g.
de
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;
h. vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;
i.
de diepte van een onderbouwing:
vanaf het peil tot aan het laagste punt van een onderbouwing, funderingspalen
niet meegerekend.
2.3 Overschrijding
bouwgrenzen en hoogtematen
2.3.1 Ondergeschikte
bouwdelen
a.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten
beschouwing gelaten:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten,
reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee
naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits
de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.
ondergeschikte
bouwdelen als liftkokers, ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes
op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak
steken;
3.
ondergeschikte
bouwdelen als lichtstraten, dakramen, en zonne(warmte)-collectoren op een
dakvlak, mits lichtstraten niet verder dan 0,6 meter buiten dat dakvlak steken
en overige ondergeschikte bouwdelen niet verder dan 0,2 meter;
4.
funderingen,
stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's,
balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en
bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
5.
topgevels.
b.
Bij
de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen, kapopbouwen en
dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen
zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.
2.3.2 Kapopbouwen en dakopbouwen
De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden ten
behoeve van kapopbouwen en dakopbouwen onder de volgende voorwaarden:
a.
de
met de maatvoeringaanduiding in het bouwvlak aangegeven (bouw)hoogte is hoger
dan de met de maatvoeringaanduiding in het bouwvlak aangegeven goothoogte en;
b.
geen
deel van het gebouw waarvan de met de maatvoeringaanduiding aangegeven
goothoogte is bepaald, steekt uit buiten de denkbeeldige vlakken die de
betreffende gevels snijden ter hoogte van de met de maatvoeringaanduiding
aangegeven goothoogte en terugvallen onder hoeken van 70° met de horizon. Deze
bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, topgevels en
dakkapellen.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor “Bedrijf-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
openbaar nut zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de
gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en de CAI ter
plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
water;
e.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
f.
tuinen
en terreinen;
g.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.
3.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder g. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel
mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende
constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte
is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
3.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 3.2.3
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m˛;
b. de maximale diepte is 4 meter;
c. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
3.4 Gebruiksregels
3.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle
inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg
consumentenvuurwerk;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
f.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
g.
gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
h.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
i.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De voor “Gemengd-3” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b.
detailhandel,
al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;
c.
dienstverlenende
bedrijven en/of instellingen;
d.
horecabedrijven
– categorie 1, ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
e.
horecabedrijven
tot en met categorie 2 ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie 2”;
met daaraan ondergeschikt:
f.
parkeervoorzieningen;
g.
groenvoorzieningen;
h.
speelvoorzieningen;
i.
restauratieve
voorzieningen;
j.
water;
k.
openbare
nutsvoorzieningen;
l.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
m.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
n.
tuinen
en terreinen;
o.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 4.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
e.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn
gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen,
mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende
dakvlak;
f.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
4.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m˛ per bouwperceel;
c. ten minste 25 m˛ van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m˛ aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e.
in
afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover
gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en
tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende
wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter, met een maximum van 4 meter, gemeten
vanaf het aansluitende terrein.
4.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1 onder o. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
4.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
4.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 4.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en
bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat
de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten
vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
4.2.6 Ter plaatse
van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – zonder bebouwing” mogen geen
gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 4.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m˛;
b. de maximale diepte is 4 meter;
c. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
4.4 Gebruiksregels
4.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze
goederen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, uitgezonderd
horecabedrijven – categorie 1 ter plaatse van de aanduiding “horeca”,
horecabedrijven tot en met categorie 2 ter plaatse van de aanduiding “horeca
van categorie 2” en beperkte horecavoorziening binnen de functie detailhandel;
c.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg
consumentenvuurwerk;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
f.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
g.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
4.4.2 In de verdiepingslagen is
uitsluitend wonen toegestaan.
4.4.3 Op de begane grond is
uitsluitend toegestaan:
a.
detailhandel,
al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;
b.
dienstverlenende
bedrijven en/of instellingen;
c.
horecabedrijven
– categorie 1, ter plaatse van de aanduiding “horeca”.
4.4.4 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de
volgende regel:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening
van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de
vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende
aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m˛.
4.4.5 Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de
volgende regels:
a.
de
bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte
horecavoorziening mag ten hoogste 50% van de bruto vloeroppervlakte van de
betreffende detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;
b.
het
aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan
16.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 4.4.1, onder e. ten behoeve van de vestiging van
een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente
van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m˛;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
4.5.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken
van het in artikel 4.4.5 genoemde percentage en/of het aantal zitplaatsen ten
behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien
het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte,
zoals bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De voor
“Gemengd-8” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen, al dan niet in
combinatie met aan-huis-gebonden beroep;
b. kantoren;
c. maatschappelijke instellingen;
d. gasverdeelstation, ter plaatse
van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf “gasverdeelstation”;
e.
horecabedrijven – categorie 1, ter plaatse van
de aanduiding “horeca”;
met daaraan ondergeschikt:
f.
parkeervoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. speelvoorzieningen;
i.
restauratieve
voorzieningen;
j.
water;
k. openbare nutsvoorzieningen;
l.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
m. niet voor bewoning bestemde
gebouwen en overkappingen;
n. tuinen en terreinen;
o. bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
e. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
f. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
5.2.2 Voor het bouwen van de in 5.1.1. onder o. bedoelde bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
5.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
5.2.4 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de
volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 5.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder f. bepaalde goot- en
bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat
de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten
vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
5.2.5 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding – zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden
gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m˛;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
5.4 Gebruiksregels
5.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval
niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;
b.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
e.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
5.4.2 In
de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.
5.4.3 In
afwijking van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder a., is wonen niet toegestaan
ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten".
5.4.4 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden
beroep geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto
vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet
meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning,
inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m˛.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1, onder c. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente
van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m˛;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De voor
“Gemengd-14” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke instellingen;
b.
sportbeoefening, zowel in recreatieve als in
wedstrijdvorm;
c.
wonen, al dan niet in combinatie
met aan-huis-gebonden beroep, ter plaatse van de aanduiding “wonen”;
met daaraan ondergeschikt:
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen;
g. restauratieve voorzieningen;
h. water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
k. gebouwen en overkappingen;
l.
tuinen
en terreinen;
m. bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 6.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op
zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op
zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte
niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet
toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes
in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een
helling van minder dan 30°.
6.2.2 Voor het bouwen van de in 6.1.1 onder m. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
6.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
6.2.4 Ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – dakterras hoofdgebouw” mag
een dakterras worden gebouwd. Een balustrade is toegestaan,
met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter
bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
6.2.5 Ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen
geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 6.2.3,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m˛;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
6.4 Gebruiksregels
6.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval
niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten
behoeve van een seksinrichting;
d.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
e.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
6.4.2 Voor de
omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto
vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet
meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning,
inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m˛.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1, onder c. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente
van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m˛;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
paden;
c.
water;
d.
het
recreatief medegebruik;
e.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding “brug”;
f.
ondergronds
gebouwde parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm
van verkeer – parkeergarage a”;
g.
halfondergronds
gebouwde parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm
van verkeer – parkeergarage b”;
h.
speelterreinen,
ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;
met daaraan ondergeschikt:
i.
(ontsluitings)wegen
en straten;
j.
tuinen;
k.
parkeervoorzieningen;
l.
speelvoorzieningen,
anders dan de onder h. bedoelde speelterreinen;
m.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
n.
verhardingen;
o.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en
overkappingen worden gebouwd met uitzondering van het hierna in artikel 7.2.2
bepaalde.
7.2.2 Voor het bouwen op de in artikel 7.1.1 onder g. genoemde
parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:
a.
parkeervoorzieningen
zullen uitsluitend worden gebouwd als halfondergrondse voorzieningen, waarvan de
bovenzijde van het onafgewerkte dak niet hoger is gelegen dan 1,4 m boven peil
en is ingericht als openbaar toegankelijk verblijfsgebied;
b.
de
hoogte van bouwwerken op de halfondergrondse parkeervoorzieningen bedraagt ten
hoogste 3 m ten opzichte van het dak van de parkeervoorzieningen als bedoeld in
het voorgaande lid.
7.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 7.1.1 onder o. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
b. ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
7.2.4 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkend peil” geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1 dat voor een bouwwerk de hoogte van de afgewerkte begane grondvloer van het huidige ziekenhuis als peil wordt aangehouden.
8.1. Bestemmingsomschrijving
8.1.1 De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
horecabedrijven
- categorie 1;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
e.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
f.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het
bouwen op de in artikel 8.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een (hoofd)gebouw moet binnen een
bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste
de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte
bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
e.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het achterdakvlak en
op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen,
mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
f.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op 2
verschillende hoogtes in
een dakvlak;
2.
op een
dakvlak met een helling
van minder dan 30°.
8.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen geldt dat de goot- en bouwhoogte ten hoogste de ter plaatse
van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)”
aangegeven hoogtes mogen bedragen;
8.2.3 Voor het bouwen van de in 8.1.1. onder f. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de hoogte
van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de hoogte
van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag
ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie
ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de hoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter
bedragen;
d.
de hoogte
van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
8.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken geldt dat een kelder
binnen het bouwvlak moet worden gebouwd.
8.3
Gebruiksregels
8.3.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle
inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 2
en 3;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan het verstrekken
afhaalmaaltijden;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
f.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
g.
activiteiten
uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994
zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de
desbetreffende bijlage.
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
maatschappelijke
instellingen;
met
daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
restauratieve
voorzieningen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
h.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met
de daarbij behorende:
i.
gebouwen
en overkappingen;
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 10.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn
gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen,
mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende
dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
9.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m˛ per bouwperceel;
c. ten minste 25 m˛ van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m˛ aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
9.2.3 Voor het bouwen van de in 9.1.1 onder k. bedoelde bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
9.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
9.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 9.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en
bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat
de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten
vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
9.2.6 Ter plaatse van de aanduiding
“specifieke bouwaanduiding - afwijkend peil” geldt in afwijking van het
bepaalde in artikel 2.1 dat voor een bouwwerk de hoogte van de afgewerkte
begane grondvloer van het huidige ziekenhuis als peil wordt aangehouden.
9.2.7 Ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen
geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 9.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m˛;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
9.4 Gebruiksregels
9.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 De voor “Recreatie” aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
recreatieve
doeleinden;
b.
jachthavens, ter plaatse van de aanduiding
“jachthaven”;
met daaraan ondergeschikt:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
paden
en verhardingen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.
10.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 10.1.1 onder h. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
10.2.3 In deze gronden mogen geen kelders
of onderbouwingen worden gebouwd.
10.3 Gebruiksregels
10.3.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 De voor “Sport” aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
sportbeoefening,
zowel in recreatieve als in wedstrijdvorm;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
restauratieve
voorzieningen;
e.
paden
en verhardingen;
f.
water;
g. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h.
gebouwen
en overkappingen;
i.
terreinen;
j.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 11.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.
11.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 11.1.1 onder j. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
11.2.3 In deze gronden mogen kelders of
onderbouwingen worden gebouwd.
11.3 Gebruiksregels
11.3.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd:
a.
tuinen
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding “brug”;
met daaraan ondergeschikt:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
paden
en verhardingen;
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen
of onderbouwingen worden gebouwd.
12.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 12.1.1 onder h. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wegverkeer;
b.
wegen
met ten hoogste 2 maal 2 doorgaande rijstroken met bijbehorende opstelstroken
en voorsorteervakken, busstroken, voet- en fietspaden;
c.
verblijfsgebieden;
d.
stallingen van vervoermiddelen en opslag
van andere niet voor de uitvoering van commerciële en/of bedrijfsmatige activiteiten
bestemde goederen,
ter plaatse van de aanduiding “garage”;
e.
halfondergronds
gebouwde parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm
van verkeer – parkeergarage b”;
f.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding “brug”;
g. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
met daaraan ondergeschikt:
h.
parkeervoorzieningen,
anders dan de onder e. bedoelde parkeervoorzieningen;
i.
groenvoorzieningen;
j.
speelvoorzieningen;
k.
water;
l.
openbare
nutsvoorzieningen;
m.
uitstallingen;
n. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
o.
gebouwen
en overkappingen;
p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 13.1.1 genoemde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.
13.2.2 Voor het bouwen op de in artikel 13.1.1 onder e.
genoemde parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:
a. Parkeervoorzieningen zullen uitsluitend worden gebouwd als halfondergrondse voorzieningen, waarvan de bovenzijde van het onafgewerkte dak niet hoger is gelegen dan 1,4 m boven peil en is ingericht als openbaar toegankelijk verblijfsgebied;
b. De hoogte van bouwwerken op de halfondergrondse parkeervoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 m ten opzichte van het dak van de parkeervoorzieningen als bedoeld in het voorgaande lid.
13.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 13.1.1 onder p.
genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
b.
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding
een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste
de ter plaatse van de
aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
13.3 Gebruiksregels
13.3.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met
uitzondering van het bepaalde in artikel 13.1.1, onder g.;
b.
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven,
c.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verkeer
te water;
b.
waterlopen,
watergangen en waterpartijen;
c.
oevers,
bermen en beplanting;
d.
bruggen, ter
plaatse van de aanduiding “brug”;
e.
jachthavens,
ter plaatse van de aanduiding “jachthaven”;
met daaraan ondergeschikt:
f.
paden;
met de daarbij behorende:
g.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde die uit de aard van de bestemming kunnen volgen zoals
kunstwerken, oeverbeschoeiingen, keermuren, steigers en meerpalen, met
uitzondering van dammen en duikers.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Met uitzondering van het bepaalde in artikel 14.2.2 mogen
op of in deze gronden geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.
14.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 14.1.1 onder g. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
a.
de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien
met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van
deze bouwwerken ten hoogste de ter
plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.
14.3 Gebruiksregels
14.3.1 Binnen deze bestemming
worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b.
maatschappelijke
instellingen, ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”;
c.
bruggen,
ter plaatse van de aanduiding “brug”;
met daaraan ondergeschikt:
d.
groenvoorzieningen;
e.
parkeervoorzieningen;
f.
paden
en verhardingen;
g.
water;
h.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 15.1.1 genoemde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
het aantal wooneenheden bedraagt per bouwvlak
ten hoogste het ter plaatse van de maatvoeringaanduiding “maximum aantal
wooneenheden” aangegeven aantal;
d. de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. in afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder d. mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - goothoogte zijgevel 6m" de goothoogte van één van de zijgevels van een hoofdgebouw ten hoogste 6 meter bedragen;
f.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
g. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
h. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
i. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
15.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m˛ per bouwperceel;
c. ten minste 25 m˛ van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m˛ aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e.
in
afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover
gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en
tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende
wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw,
vermeerderd met 0,3 meter, met een maximum van 4 meter, gemeten vanaf het
aansluitende terrein.
15.2.3 Voor het bouwen van de in 15.1.1 onder k. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
15.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a. een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
15.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 15.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot-
en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande
dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten
vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras;
c.
ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding – dakterras hoofdgebouw” mag een dakterras op een hoofdgebouw worden
gebouwd;
d.
ten
behoeve van een dakterras, als bedoeld onder c. mag de in artikel 15.2.1, onder
d. bepaalde goothoogte worden overschreden door een balustrade, met dien
verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt,
gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
15.2.7 Ter plaatse van de aanduiding ”specifieke bouwaanduiding
– onderdoorgang groen” gelden de volgende regels:
a.
de
begane grond dient onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven, waarbij de
regels van de bestemming Groen als bedoeld in artikel 7 van toepassing zijn;
b.
er
dient een vrije doorgang te worden aangehouden van ten minste 4 meter, gemeten
vanaf peil.
15.2.8 Ter plaatse van de aanduiding ”specifieke bouwaanduiding
– onderdoorgang verkeer” gelden de volgende regels:
a.
de
begane grond dient onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven, waarbij de
regels van de bestemming Verkeer als bedoeld in artikel 13 van toepassing zijn;
b.
er
dient een vrije doorgang te worden aangehouden van ten minste 4 meter, gemeten
vanaf peil.
15.2.9 Ter plaatse van de aanduiding ”specifieke bouwaanduiding
– onderdoorgang water” gelden de volgende regels:
a.
dient
de begane grondlaag onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven, waarbij de
regels van de bestemming Water als bedoeld in artikel 14 van toepassing zijn
voor de begane grondlaag;
b.
er
dient een vrije doorgang te worden aangehouden van ten minste 4 meter, gemeten
vanaf peil.
15.2.10 Ter plaatse van de aanduiding
“specifieke bouwaanduiding - afwijkend peil” geldt in afwijking van het
bepaalde in artikel 2.1 dat voor een bouwwerk de hoogte van de afgewerkte
begane grondvloer van het huidige ziekenhuis als peil wordt aangehouden.
15.2.11 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-bovenste bouwlaag 50%” mag het oppervlak van de bovenste bouwlaag maximaal 50% van het bouwvlak bedragen.
15.2.12 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding-bouwlaag 80%” mag het bouwvlak per bouwlaag voor maximaal 80%
worden bebouwd.
15.2.13 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-parkeernorm” mag uitsluitend een gebouw worden gebouwd indien wordt voldaan aan de parkeernorm van tenminste 1,8 parkeerplaats per woning.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 15.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m˛;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
15.4 Gebruiksregels
15.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
c.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
e.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
f.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
15.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep gelden
de volgende regels:
a.
de
gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden
beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de
desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m˛;
b.
in
afwijking van het bepaalde in artikel 15.4.2, onder a. geldt voor onderstaande
percelen dat het aldaar bepaalde percentage van de vloeroppervlakte niet van
toepassing is en dat de maximale oppervlakte:
- voor het perceel Heemsteedse Dreef 186 ten hoogste 130 m˛ bedraagt;
- voor het perceel Heemsteedse Dreef 246 ten hoogste 100 m˛ bedraagt;
- voor het perceel Tooropkade 1 ten hoogste 210 m˛ bedraagt;
c.
Indien
de in artikel 15.4.2, onder b. bedoelde praktijken niet langer worden gebruikt
voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, vervalt voor het
betreffende perceel het bepaalde in artikel 15.4.2, onder b.
15.4.3 Het bouwen op en gebruik van gronden ten behoeve van
maatschappelijke instellingen is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
“maatschappelijk” en voorts op de begane grond toegestaan.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.4.1 onder b. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente
van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m˛;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 De voor “Leiding-Gas” aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 16.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. op
deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte
van ten hoogste 2 meter;
b. ten
behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking
heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt
uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1, onder b. en
toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van
het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, mits de
veiligheid van de leiding niet wordt geschaad.
16.3.2 Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in
artikel 16.3.1 wordt slechts verleend nadat advies is gevraagd aan de betreffende
leidingbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
binnen de in artikel 16.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder
bijvoorbeeld rietbeplanting;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van
rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande
waterlopen.
16.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1
wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen
door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig
worden geschaad.
16.4.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1
wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.
16.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen voor de in
artikel 16.4.1 onder g. genoemde activiteiten vragen burgemeester en wethouders
de waterbeheerder om advies.
16.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1, is
vereist voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werkzaamheden
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning
voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in artikel 16.3.1, is
verleend;
d.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 16.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel 17 Waarde-Archeologie
2
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 2” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 2;
17.1.2 Voor zover de in artikel 18.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 2”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 70 m˛ en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Nadere eisen
17.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
17.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 2”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
17.4 Afwijken van
de bouwregels
17.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 17.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 17.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 17.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
17.5 Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 17.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
17.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 17.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 70 m˛;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 17.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
17.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
17.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 17.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
18 Waarde-Archeologie 3
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 3” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 3;
18.1.2 Voor zover de in artikel 19.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 3”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 100 m˛ en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
18.3 Nadere eisen
18.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
18.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 3”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 18.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 18.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 18.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 18.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
18.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 18.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 100 m˛;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 18.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
18.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
18.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 18.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
19 Waarde-Archeologie 5
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 5” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 5;
19.1.2 Voor zover de in artikel 19.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 5”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m˛ en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Nadere eisen
19.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
19.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 5”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 19.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 19.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 20.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
19.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 19.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
19.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 19.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m˛;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 20.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
19.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
19.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 19.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
20 Waarde-Archeologie 6
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 6” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 6;
20.1.2 Voor zover de in artikel 20.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 6”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 10.000 m˛ en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3 Nadere eisen
20.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
20.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 6”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 20.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 20.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 20.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
20.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 20.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
20.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 20.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 10.000 m˛;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 20.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
20.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
20.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.5.1 wordt
voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het
onderzoek, zoals bedoeld in artikel 20.5.2, onder e., door de activiteiten niet
worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning
regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
22.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de bij recht in dit plan gegeven maten, afmetingen en
percentages, tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
b.
de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van
wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid
en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
de
bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen,
worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van
bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft.
22.2 De omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 22.1,
onder a., wordt alleen verleend indien:
a.
de
verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de
afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan het straat en bebouwingsbeeld;
c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
d. de betreffende woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast;
e.
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden niet onevenredig worden beperkt;
f.
geen bestemmingsgrenzen worden overschreden.
Artikel 23 Algemene
wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede
ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de
ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat
de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer
dan 10 % wordt verkleind of vergroot.
Artikel 24 Overige regels
24.1 Voor de aan
de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbonden strafbepaling geldt
de volgende regel:
In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels
en het niet hebben van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.1 (indien nodig) wordt aangeduid
als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in
artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
24.2 Voor de werking van de wettelijke regelingen, waarnaar in de
regels wordt verwezen, geldt de volgende regel:
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt
verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
25.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.1.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het
eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud
van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
25.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die
weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
25.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,
mag worden voortgezet.
25.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige
gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een
ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
25.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
25.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat
reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
25. 3 Hardheidsclausule
25.3.1 Indien toepassing van het
overeenkomstig in artikel 25.2 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen
leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke
personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende
bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van
die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden
overgangsrecht opnemen.
Deze regels kunnen worden aangehaald als “Regels van het
bestemmingsplan Woonwijken noordoost”.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op
_____________________,
De voorzitter, De
griffier,