REGELS

 

Bestemmingsplan ‘Herziening Landgoederen en Groene Gebieden’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gemeente Heemstede

 

opstellers:

Raadhuisplein 1

 

Gerard Klaassen (ruimtelijke ordening)

Postbus 352

 

Ruben Visser (ruimtelijke ordening)

2100 AJ  Heemstede

 

Bob ter Haak (stedenbouw)

tel. (023) 5485 868

 

Marieke Boor (stedenbouw)

fax (023) 5485 700

 

met bijdragen van:

gemeente@heemstede.nl

 

Omgevingsdienst IJmond

www.heemstede.nl

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1    Inleidende regels. 5

Artikel 1     begrippen.. 5

Artikel 2     wijze van meten.. 15

Hoofdstuk 2   BestemmingsRegels. 17

Artikel 3     Agrarisch.. 17

Artikel 4    Agrarisch met waarden.. 23

Artikel 5     Bedrijf-1. 25

Artikel 6     Cultuur en ontspanning.. 28

Artikel 7     Gemengd-5  (kantoren en wonen) 31

Artikel 8     Gemengd-6 (Wonen en zorg) 34

Artikel 9     Groen.. 37

Artikel 10  Horeca.. 39

Artikel 11  Kantoor. 42

Artikel 12  Maatschappelijk. 45

Artikel 13  Natuur-1. 49

Artikel 14  Natuur-2. 52

Artikel 15  Natuur-3. 55

Artikel 16  Recreatie. 58

Artikel 17  Sport. 60

Artikel 18  Tuin.. 62

Artikel 19  Verkeer. 64

Artikel 20  Verkeer- Railverkeer. 66

Artikel 21  Water. 68

Artikel 22  Wonen.. 69

Artikel 23  Wonen-landgoed.. 73

Artikel 24  Leiding - Gas ( dubbelbestemming) 77

Artikel 25  Leiding - water ( dubbelbestemming) 79

Artikel 26  Leiding - Hoogspanning ( dubbelbestemming) 81

Artikel 27  Leiding - Effluent ( dubbelbestemming) 83

Artikel 28  Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming) 85

Artikel 29  Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming) 86

Artikel 30  Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming) 89

Artikel 31  Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming) 93

Artikel 32  Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming) 97

Artikel 33  Waarde - Archeologie 6 (dubbelbestemming) 101

Artikel 34 Waterstaat - waterkering  (dubbelbestemming) 105

Hoofdstuk 3   algemene regels. 106

Artikel 35  Anti-dubbeltelbepaling.. 106

Artikel 36  Algemene bouwregels. 106

Artikel 37  Algemene afwijkingsbevoegdheid.. 107

Artikel 38  Algemene wijzigingsregels. 107

Artikel 39  Strafbepaling.. 107

Hoofdstuk 4   overgangs- en slotregels. 107

Artikel 40  Overgangsrecht bouwwerken.. 108

Artikel 41  Overgangsrecht gebruik. 108

Artikel 42  Hardheidsclausule. 108

Artikel 43  Slotregel. 109

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Hoofdstuk 1    Inleidende regels

 

Artikel 1   begrippen

 

1.    Plan:

het bestemmingsplan ‘Herziening Landgoederen en Groene Gebieden’, van de gemeente Heemstede, met planid NL.IMRO.0397.BPh1landgoederen-0201.DGN;

 

2.    Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

met de bijbehorende regels;

 

3.    Aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning of bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

4.    Aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

 

5.    Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar

ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het

bebouwen van deze gronden;

 

6.    Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

7.    Achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;

 

8.    Agrarisch bedrijf:

Een onderneming waarin uitsluitend of overwegend gewassen worden geteeld en/of dieren worden gehouden al dan niet samengaand met het winnen van producten, welke van die gewassen of dieren afkomstig zijn, nader te onderscheiden in

a.     het akkerbouwbedrijf,

b.    het veehouderijbedrijf op open grond,

c.     het tuinbouwbedrijf op open grond dan wel onder plat glas,

d.    het tuinbouwbedrijf onder staand glas,

met uitdrukkelijke uitzondering van een niet-grondgebonden neventak;

 

9.    Agrarisch medegebruik:

beperkt agrarisch gebruik op gronden met een dominante niet-agrarische functie;

 

10. Archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;

11. Atelier:

ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve en artistieke activiteiten op het gebied van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld schilderen, beeldhouwen of fotografie;

 

12. Balustrade:

Afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals bijvoorbeeld een hekwerk;

 

13. Bebouwingspercentage:

een in de regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

14. Bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

15. Bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

 

16. Bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Als de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeist, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen, wordt noodzaak als aanwezig geacht. Een redelijk belang is derhalve niet reeds gelegen in het hebben van een bedrijf op het perceel;

 

17. Beperkte horecavoorziening:

horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie detailhandel zoals bijvoorbeeld een koffiehoek, proeflokaal van wijnen, zitgedeelte van een banketbakker, patisserie of ijssalon;

 

18. Beschoeiing:

constructies die een oever of waterkant beschermen tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen;

 

19. Bestaand:

·         bij bebouwing: bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

·         bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan en rechtens mogelijk is bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

20. Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

21. Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

22. Bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;

 

23. Bijzondere woonvorm:

niet-zelfstandige woningen met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van verzorgingsbehoevenden;

 

24. Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

25. Bouwlaag:

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;

 

26. Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij

elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

27. Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

28. Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de

regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

29. Cultuurhistorie(sche waarden):

de aan een object, gebouw, terrein of structuur toegekende waarde op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouw­histori­sche, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek;

30. Consumentenvuurwerk:

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

 

31. Dakhelling:

de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale (verdiepings)vloer;

 

32. Dakkapel:

constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste aan de boven- en onderzijde rondom door het dakvlak wordt omsloten;

 

33. Dakopbouw:

Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;

 

34. Dakterras:

een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;

 

35. Dakvlak:

een vlak van het dak of de kap;

 

36. Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

37. Detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in goederen die vanwege hun omvang en/of aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben, zoals:

·                detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

·                detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;

·                tuincentra;

·                grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;

·                bouwmarkten;

 

38. Dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen zoals reisbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen;

 

39. Dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

 

40. Effluentleiding:

leiding voor gezuiverd afvalwater dat van de zuiveringsinrichting wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater;

 

41. Erf (woningwet):

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

42. Perceel- en terreinafscheiding:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;

 

43. Erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw,

bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend

transparante uitstraling;

 

44. Evenement:

een georganiseerde, verplaatsbare gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt en waarbij (ruil)handel, muziek, kunst, cultuur, religie, wetenschap of een combinatie van deze centraal staat, zoals (ruil)beurzen, jaarmarkten, tentoonstellingen, exposities, voorstellingen of concerten. Voor wat betreft de werking van dit bestemmingsplan wordt onder het tijdvak voor het houden van een evenement gedurende ten hoogste 1 dag de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur verstaan;

 

45. Extensieve recreatief medegebruik:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

 

46. Garage:

gebouwen ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen;

 

47. Geluidszoneringsplichtige inrichting:

inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

 

48. Gevellijn:

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende figuur als zodanig aangegeven lijn, welke door bebouwing naar de wegzijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, welke lijn tevens dient als hoofdoriëntatie voor hoofdgebouwen;

 

49. Glastuinbouwbedrijf:

agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gewassen worden geteeld met behulp van kassen;

 

50. Haagondersteunende constructie:

perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende planten;

 

51. Hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

52. Horecabedrijf/voorziening:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

 

53. Horecabedrijf-categorie 1:

horecabedrijf, gericht op:

a.         winkelondersteuning en primair afgestemd op de winkelopeningstijden, zoals bijvoorbeeld snackbars/cafetaria, lunchrooms, petit-restaurants, grand-cafés en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

b.         spijsverstrekking, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld snackbars, shoarmazaken en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

c.         maaltijd- en logiesverstrekking, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en  ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld restaurants, bistro’s, eetcafés, pizzeria’s, en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, alsmede hotels en pensions;

 

54. Horecabedrijf-categorie 2:

horecabedrijf, gericht op het verstrekken van alcoholische dranken en (in de regel) op het geven van gelegenheid om te luisteren naar mechanische muziek, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en is in de avonduren en deels in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld cafés, bars en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

 

55. Horecabedrijf-categorie 3:

horecabedrijf, gericht op het bieden van entertainment, het verstrekken van alcoholische dranken en het geven van gelegenheid tot het luisteren naar (live) muziek en tot dansen en ander vermaak, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en in de regel ook in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld discotheken, bardancings, partycentra en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

 

56. Hoveniersbedrijf:

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;

 

57. Kampeermiddelen:

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

58. Kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

 

59. Kelder:

(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en volledig onder het peil ligt;

 

60. Landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met zijn verschijningsvorm en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen;

 

61. Maaiveld:

bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

 

62. Maatschappelijke instelling/voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening, voorziening ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;

 

63. Manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, het houden van wedstrijden of andere met de bestemming verband houdende evenementen;

 

64. Natuurwetenschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;

 

65. Nutstuin:

tuin(deel) met niet-bedrijfsmatige teelt van voedings- en siergewassen;

 

66. Nutsvoorziening:

Een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer;

 

67. Onderbouwing:

(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en volledig onder het maaiveld ligt;

 

68. Overkapping:

een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;

 

69. Paardenstalling/-pension:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan;

 

70. Parkeervoorziening:

Elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

 

71. Praktijkruimte:

een gebouw of een deel van een gebouw dat dient voor het uitoefenen van een

beroep dan wel het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk,

juridisch, medisch, therapeutisch of kunstzinnig gebied, alsook op hiermee gelijk

te stellen terrein;

 

72. Perceelsgrens:

de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen;

 

73. Productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

 

74. (Raam)Prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;

 

75. Extensief recreatief medegebruik:

beperkt recreatief gebruik op gronden met een dominante niet-recreatieve functie;

 

76. Restauratieve voorziening:

horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maatschappelijke, sociaal-culturele, kantoor- of bedrijfsfunctie) en waarvan de hoofddoelstelling is niet het commercieel voeren van een horecabedrijf is, zoals bijvoorbeeld een bedrijfskantine of –restaurant, kantines van maatschappelijke of sociaal-culturele instellingen en sportkantines;

 

77. Risicovolle inrichting:

inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

78. Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

79. Staat van Bedrijfsactiviteiten / Inrichtingen:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten / Inrichtingen die van deze regels onderdeel uitmaakt;

 

80. Steiger:

Constructie aan of loodrecht op een oever;

 

81. Toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten:

Niet-agrarische nevenactiviteiten bij een volwaardig agrarisch bedrijf in het kader van verbrede landbouw als bedoeld artikel 26e van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, die van kracht was ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

 

82. Topgevel:

een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel, doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;

 

83. Tuin, terrein:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

84. Uitbouw:

een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

 

85. Verblijfsgebied:

dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en winkelgebieden;

 

86. Voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

87. Waterbeheerder:

Het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer in

Heemstede;

 

88. Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van

personen;

 

89. Woonschip:

een zich op het water bevindend object, dat bestemd is voor permanente bewoning;

 

90. Woonzorgcomplex:

een al dan niet afgesloten inrichting met een cluster van wooneenheden waarbij de functie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen, veelal voorzien van bijbehorende voorzieningen gericht op dagbesteding, recreatie en educatie;

 

91. Woonzorgeenheid:

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één bewoner van een woonzorgcomplex.

 

 


Artikel 2   wijze van meten

 

2.1     Peil

 

Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil verstaan:

a.     bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;

b.    bij ligging op of aan het spoorstaaf binnen de bestemming ‘Verkeer-Railverkeer’: de hoogte van de spoorstaaf;

c.     bij aan- of uitbouwen en dakopbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;

d.    bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

e.     indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

 

2.2     Wijze van meten en berekenen

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.     de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

b.    de goothoogte van een bouwwerk:       

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

c.     de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

d.    de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,  geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

e.     de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,

neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

f.      afstanden tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:

daar waar de betreffende afstand het kleinst is;

g.    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;

h.     vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

 

Ondergeschikte bouwdelen

 

a.     Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:

1.    plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

2.    ondergeschikte bouwdelen als ventilatiekanalen, liftkokers, installaties, schoorstenen en (schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak steken;

3.    ondergeschikte bouwdelen als lichtstraten, dakramen en zonne(warmte) collectoren op een dakvlak, mits lichtstraten en zonne(warmte)collectoren niet verder dan 0,6 meter en dakramen niet verder dan 0,2 meter buiten dat dakvlak steken;

4.    funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;

5.    topgevels;

 

b.    Bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing;


 

Hoofdstuk 2      BestemmingsRegels

 

Artikel 3    Agrarisch

 

3.1     Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1   De met “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouwbedrijf”;

c.     ten hoogste één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning toegestaan”;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    restauratieve voorzieningen;

e.     groenvoorzieningen;

f.      (ontsluitings)wegen en paden;

g.    parkeervoorzieningen;

h.     water;

i.      openbare nutsvoorzieningen;

j.      extensief recreatief medegebruik;

k.     tuinen, terreinen en erven;

 

met de daarbij behorende:

l.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2     Bouwregels

 

3.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%) aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding maximale goothoogte (m) aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte (m) aangegeven hoogte bedragen;

e.     in afwijking van het onder d bepaalde mag de goothoogte en bouwhoogte van opstallen van staand glas of ander doorzichtig materiaal 3 meter respectievelijk 4 meter bedragen;

f.      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.

 

3.2.2 Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen;

b.    de respectievelijke bouw- en goothoogte van een bedrijfswoning mogen ten hoogste 8,5 meter en 3 meter bedragen;

c.     bij een bedrijfswoning mogen aan- en uitbouwen worden gerealiseerd met een maximum oppervlakte van 40 m2.

d.    de bouw- en goothoogte van de hiervoor bedoelde aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter, met een maximum van respectievelijk 3 en 5 meter;

e.    bij een bedrijfswoning mag onverminderd het oppervlakte aan aan- en uitbouwen het gezamenlijke oppervlakte voor bijgebouwen en overkappingen maximaal
40
m2 bedragen.

 

3.2.3 Voor overige bouwwerken gelden de volgende regels:

a.     Dakkappelen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

b.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

3.2.4   Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder l bedoelde bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.     silo’s moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    waterreservoirs zijn uitsluitend toegestaan voor zover de gronden zijn aangewezen als “Glastuinbouwbedrijf”;

c.     de hoogte van waterreservoir(s) bedraagt ten hoogste 3 meter;

d.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

e.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief silo’s, mag binnen het bouwvlak ten hoogste 9 meter bedragen;

f.      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak ten hoogste 3 meter bedragen;

g.    in afwijking van 3.2.4, onder e en f, mag de hoogte van masten niet meer bedragen dan 7 meter;;

h.     de bouw van zwembaden is niet toegestaan;

i.      de bouw en aanleg van paardenbakken en tennisbaken is niet toegestaan.

 

3.2.5  Ondergronds bouwen

Onderbouwing is uitsluitend toegestaan onder en ten behoeve van agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning, met uitzondering van kassen.

 

3.3     Afwijken van de bouwregels

  

3.3.1   Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3.2.5 onder de volgende voorwaarden: 

a.   de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.   voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.   de maximale diepte is 4 meter;

d.   het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

3.4     Gebruiksregels

 

3.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

e.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;

f.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

g.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

h.     het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

i.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten;

j.      het gebruiken van een bedrijfswoning voor bewoning die niet verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering, zoals omschreven in artikel 1 onder 9. 

 

3.5     Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.  3.4.1 onder i ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten, zoals bed & breakfast, ondersteunende horeca, boerengolf, galerie, fietsenverhuur of soortgelijke activiteiten, met dien verstande dat:

1. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. boerengolf is toegestaan buiten het bouwvlak;

3. de overige toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;

4. het bruto vloeroppervlak van de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet meer dan 30% van het bouwvlak mag bedragen, met een maximum van 60 m²;

5. een bed & breakfast in maximaal twee slaapkamers voor maximaal 4 personen mag worden aangeboden;

6. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn die is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

7. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

8. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;

9. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

 

b.  3.4.1 onder d ten behoeve van detailhandel als nevenactiviteit binnen het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

1. de nevenactiviteit uitgevoerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. detailhandel uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;

3. het verkoop vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwvlak met een maximum van 60 m2;

4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

6. detailhandel niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

 

c.  3.4.1 onder i ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

1. de minicamping geëxploiteerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 15 mag bedragen;

3. chalets, trekkershutten en/of stacaravans niet zijn toegestaan;

4. de minicamping is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;

5. de afstand tot de bouwvlakken van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;

6. voorzieningen ten behoeve van de minicamping uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;

7. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

8. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

9. een minicamping niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;

10. landschappelijke inpassing is verzekerd en de minicamping niet georiënteerd is naar de openbare weg.

 

d.  3.4.1 onder i ten behoeve van een zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

1. de zorgboerderij moet worden geëxploiteerd door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;

2. een zorgboerderij uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;

3. de bruto vloeroppervlakte voor de zorgboerderij niet meer dan 150 m² mag bedragen;

4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;

5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;

6. de zorgboerderij niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

 

e.  3.4.1 onder j voor het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;

2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;

3. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die volgens een omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

 

f. 3.4.1 onder f ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

2.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

3.    de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

4.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

5.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

6.    de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

3.6  Wijzigingsbevoegdheden

 

3.6.1  Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, en de bouw van nieuwe woningen toestaan, als het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd dan wel wordt verplaatst, en sprake is van storende bebouwing als bedoeld in de Uitvoeringsregeling ruimte-voor-ruimte van de provincie Noord-Holland en met inachtneming van die uitvoeringsregeling.

 

3.6.2  Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin, dat:

a.   ter plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 6’ de bestemming “Agrarisch” wordt gewijzigd in de bestemming “Natuur-1 (met recreatief medegebruik);

b.   op de onder a. bedoelde wijziging het bepaalde in artikel 13 (Natuur-1) van overeenkomstige toepassing is;

c.   voordat tot wijziging wordt overgegaan, wordt ingeval de bestemming ‘Agrarisch’ samenvalt met de dubbelbestemming ‘Leiding-gas’ advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1  Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 3.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen of verharden van wegen of paden;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

c.     het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;

e.     het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

f.      het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

g.    het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

 

3.7.2  Het verbod als bedoeld in 3.7.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

3.7.3  De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

3.7.4  Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 3.7.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 4    Agrarisch met waarden

 

4.1     Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1   De als “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van houtteelt;

b.    behoud en herstel van de in het plangebied voorkomende landschappelijke- en natuurwetenschappelijke waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

1.    landschappelijke openheid in de vorm van agrarisch gebruikte weidegronden en bollenvelden;

2.    karakteristieke verkavelingspatronen;

3.    de leefgebieden van dieren en planten.

c.     een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    extensief recreatief medegebruik;

e.    groenvoorzieningen;

f.     parkeervoorzieningen;

g.    (ontsluitings)wegen en paden;

h.    water;

i.     openbare nutsvoorzieningen;

j.     tuinen, terreinen en erven;

 

met de daarbij behorende:

k.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2     Bouwregels

 

4.2.1  Op de gronden als bedoeld in 4.1.1 mogen geen gebouwen of overkappingen worden opgericht.

 

4.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1 onder k genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter;

c.     de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter.

 

4.2.3   Een onderbouwing is niet toegestaan.

 

4.3     Gebruiksregels

 

4.3.1  Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

b.    het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 4.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanleggen of verharden van wegen of paden;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

c.     het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;

e.    het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

f.     het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

g.    het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

 

4.4.2 Het verbod als bedoeld in 4.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.    het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

4.4.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

4.4.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 4.4.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

4.5  Wijzigingsbevoegdheden

 

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin, dat:

a.     ter plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgebied 7’ de bestemming “Agrarisch met waarden” wordt gewijzigd in de bestemming “Natuur-1 (met recreatief medegebruik);

b.    op de onder a. bedoelde wijziging het bepaalde in artikel 13 (Natuur-1 met recreatief medegebruik) van overeenkomstige toepassing is.

 

 


Artikel 5   Bedrijf-1

 

5.1     Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1   De voor “Bedrijf-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen en terreinen van:

a.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1( staat van bedrijfsinrichtingen) onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;

b.    een hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘hoveniersbedrijf’;

c.     een gemeentewerf , ter plaatse van de aanduiding ‘gemeentewerf’;

d.    een milieustraat, ter plaatse van de aanduiding ‘milieustraat’;

e.    een 50 kV station, ter plaatse van de aanduiding ’50 kV station’;

f.     een rioolwaterzuiveringsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding ‘rioolwaterzuiveringsinstallatie’;

g.    een molen, ter plaatse van de aanduiding ‘molen’;

h.    een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding “Bedrijfswoning”;

 

met daaraan ondergeschikt:

i.     parkeervoorzieningen;

j.     groenvoorzieningen;

k.    restauratieve voorzieningen;

l.     water;

m.   openbare nutsvoorzieningen;

n.    (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

o.    tuinen en terreinen;

p.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2     Bouwregels

 

5.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1, genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°;

h.     de inhoud van een bedrijfswoning mag niet mee dan 600 m3 bedragen.

                               

5.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 5.1.1, onder p. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de voorgevellijn, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

5.2.3   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.     een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

5.3     Afwijken van de bouwregels

  

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.3 onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c. de maximale diepte is 4 meter;

d. het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

5.4     Gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.    Het gebruik van de in artikel 5.1.2, onder a. genoemde bedrijfsgebouwen voor bewoning;

c.     Het  gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.    het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

e.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

f.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

g.    gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

h.     het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

i.      het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

5.5     Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1   Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder a. voor de vestiging van in de bijlage 1 genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorie.

 

5.5.2   Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 onder g. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.     met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.     de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.      de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 

 

Artikel 6   Cultuur en ontspanning

 

6.1     Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1  De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     een kinderboerderij/milieueducatie centrum, ter plaatse van de aanduiding “kinderboerderij”;

b.    een speelterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘speelterrein’;

c.     behoud van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    parkeervoorzieningen;

e.     groenvoorzieningen;

f.      speelvoorzieningen, anders dan bedoeld onder b;

g.    restauratieve voorzieningen;

h.     water;

i.      openbare nutsvoorzieningen;

j.      (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

k.     gebouwen en overkappingen;

l.      tuinen en terreinen;

m.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2     Bouwregels

 

6.2.1   Voor het bouwen van de in artikel 6.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

a.     een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien met een maatvoeringsaanduiding een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;

c.     de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

6.2.2   Voor het bouwen van de in 6.1.1. onder m bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

6.2.3   Ondergronds bouwen is niet toegestaan.

 

6.2.4   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.     het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 6.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

6.3     Gebruiksregels

 

6.3.1   Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 6.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanbrengen van bovengrondse kabels of leidingen;

b.    het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

c.     het ophogen van de grond.

 

6.4.2 Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.    het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

6.4.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

 


Artikel 7   Gemengd-5  

 

7.1     Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1   De voor “Gemengd-5” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

b.    kantoren;

c.     ter plaatse van Herenweg 7 tevens voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen

 

7.2     Bouwregels

 

7.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 7.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.    een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien met een maatvoeringsaanduiding een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;

c.     de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

e.    de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.     dakkapellen zijn toegestaan op:

1.            het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.            het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.            op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.            op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

7.2.2   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 7.2.1.onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras;

 

7.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: 

a.    een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

7.3    Afwijken van de bouwregels

  

7.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 7.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

7.4    Gebruiksregels

 

7.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.    het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

b.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

7.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden

beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

 

7.4.3 Bewoning van het zuidelijke koetshuis op het perceel Herenweg 7 is niet toegestaan.

 

7.5    Afwijken van de gebruiksregels

 

7.5.1  Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.3 ten behoeve van bewoning, mits bij of krachtens die vergunning een aantoonbaar een goed akoestisch binnenklimaat als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt bereikt.

 

7.5.2  Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 


Artikel 8   Gemengd-6  

 

8.1     Bestemmingsomschrijving

 

8.1.1  De voor “Gemengd-6” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;

b.    woonzorgeenheden;

c.     maatschappelijke voorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    parkeervoorzieningen;

e.    groenvoorzieningen;

f.     speelvoorzieningen;

g.    restauratieve voorzieningen;

h.    water;

i.     openbare nutsvoorzieningen;

j.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

k.    niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

l.     tuinen en terreinen;

m.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

8.2     Bouwregels

 

8.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 8.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.    een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien met een maatvoeringsaanduiding een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen;

c.     de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw mag ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;

e.    het totaal aantal woonzorgeenheden bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de maatvoeringaanduiding ‘aantal’;

f.     het totaal aantal woningen bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de maatvoeringsaanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

g.    de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

h.    dakkapellen zijn toegestaan op:

1.         het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.         het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

i.     dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.            op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.            op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

8.2.2  Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.   het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.   De in artikel 8.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

8.2.3  Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: 

a.    een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

8.3    Afwijken van de bouwregels

  

8.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 8.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

8.4    Gebruiksregels

 

8.4.1  Binnen deze bestemming gelden de volgende gebruiksregels:

a.    Op de verdiepingslagen zijn uitsluitend woningen toegestaan;

b.    In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - woonzorgeenheden’ op de eerste verdieping woonzorgeenheden toegestaan.

 

8.4.2 Binnen deze bestemming wordt in ieder geval niet toegestaan:

a.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

8.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende regel:

a.    de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

 

8.5    Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.2, onder b. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 


Artikel 9   Groen

 

9.1     Bestemmingsomschrijving

 

9.1.1   De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     (natuurlijke) groenvoorzieningen;

b.    paden;

c.     water;

d.    het recreatief medegebruik;

e.     brug ter plaatse aanduiding ‘brug’;

 

met daaraan ondergeschikt:

f.      parkeervoorzieningen;

g.    speelvoorzieningen;

h.     openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

i.      verhardingen;

j.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2     Bouwregels

 

9.2.1  Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd met uitzondering van het hierna in artikel 9.2.2 bepaalde.

 

9.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 9.1.1 onder j, genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

b.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

c.     de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

9.3.1  Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 9.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen of verharden van wegen of paden;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

c.     het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

d.    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;

e.     het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

f.      het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;

g.    het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

 

9.3.2 Het verbod als bedoeld in 9.3.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.     het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

9.3.3  De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

9.3.4  Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 9.3.1. onder a en c advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 10 Horeca

 

10.1   Bestemmingsomschrijving

 

10.1.1          De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     horecabedrijven categorie 1 en 2;

b.    terrassen, behorende bij het horecabedrijf;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.     groenvoorzieningen;

d.    parkeervoorzieningen, anders dan de onder d genoemde parkeervoorziening;

e.     speelvoorzieningen

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

i.      gebouwen en overkappingen;

j.      tuinen en terreinen;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

10.2   Bouwregels

 

10.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 10.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

a.     een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

10.2.2            Voor het bouwen van de in 10.2.1. onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

10.2.3            Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 10.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

10.2.4  Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels: 

a.   een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.   buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

10.3    Afwijken van de bouwregels

  

10.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 10.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.


10.4   Gebruiksregels

 

10.4.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 3;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel in aan de horecafunctie gerelateerde producten;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

10.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

10.5.1          Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 


Artikel 11 Kantoor

 

11.1   Bestemmingsomschrijving

 

11.1.1          De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     kantoren;

b.    dienstverlening;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.     parkeervoorzieningen;

d.    groenvoorzieningen;

e.     restauratieve voorzieningen;

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

 

met de daarbij behorende:

i.      gebouwen en overkappingen;

j.      tuinen en terreinen;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

11.2   Bouwregels

 

11.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 11.1.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

 

11.2.2            Voor het bouwen van de in 11.1.1. onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

11.2.3          Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 11.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

11.2.4          Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.    binnen het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.

 

11.3    Afwijken van de bouwregels

  

11.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 11.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

11.4   Gebruiksregels

 

11.4.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval

gerekend:

a.    het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

11.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

11.5.1          Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

11.6   Wijzigingsbevoegdheid

11.6.1            Het bevoegd gezag kan bij volledige of gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging het op de verbeelding als ‘wijzigingsgebied 8’ aangewezen gebied wijzigen in de bestemming ‘wonen-landgoed’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin de gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen te versterken;

b.    de ruimtelijke verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet worden aangetast;

c.     functieverandering mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van het landgoed wordt aangetast;

d.    er dient rekening te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn en de externe werking die daaruit voortvloeien, in welk kader voorafgaand aan de wijziging onderzoek zal worden verricht.

 

 


Artikel 12 Maatschappelijk

 

12.1   Bestemmingsomschrijving

 

12.1.1          De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     maatschappelijke instellingen, met dien verstande dat;

1.    uitsluitend een  begraafplaats is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;

2.    uitsluitend een gronddepot is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘gronddepot’;

3.    uitsluitend een scouting is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding “scouting”;

4.    uitsluitend een onderwijsinstelling is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijsinstelling’;

5.    uitsluitend een zorginstelling is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’;

6.    uitsluitend een cultureel centrum en pension is toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘cultureel centrum en pension’;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.    parkeervoorzieningen;

c.     groenvoorzieningen;

d.    speelvoorzieningen;

e.     restauratieve voorzieningen;

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

h.     (ontsluitings)wegen, straten, bruggen en paden;

 

met de daarbij behorende:

i.      gebouwen en overkappingen;

j.      tuinen en terreinen;

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

12.2   Bouwregels

 

12.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 12.1.1. onder a. genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw en overkapping moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.     in afwijking van het bepaalde in 12.2.1, onder a t/m d, geldt ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ grafmonumenten mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter;

f.      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

g.    dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

h.     dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°;

 

12.2.2            Voor het bouwen van de in 12.1.1. onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

12.2.3            Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.     een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.        buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

 

12.2.4            Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.     het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 12.2.1. onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

12.3    Afwijken van de bouwregels

  

12.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 12.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

12.4   Gebruiksregels

 

12.4.1            Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – BSO/Filmopname’ is onverminderd het bepaalde in 12.1.1, onder a.3. toegestaan om de gronden en gebouwen te gebruiken ten behoeve van:

a.    incidentele filmopnames;

b.    buitenschoolse opvang in de vakantieperiodes voor ten hoogste 2 à 3 keer per week tussen 10.30 uur en 15.30 uur.

 

12.4.2            Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van gronden ten behoeve van een gronddepot, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘gronddepot’;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

12.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

12.5.1          Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.2, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

12.6   Wijzigingsbevoegdheden

 

12.6.1            Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, voor zover gelegen in de op de plankaart aangegeven gebieden waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, met dien verstande, dat de bestemming van:

a.    de gronden in wijzigingsgebied 12 mogen worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen- Landgoed, bijzondere woonvormen’ of ‘Horeca’ categorie 1;

b.    de gronden in wijzigingsgebied 13 mogen worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen-Landgoed, bijzondere woonvormen’ of ‘Kantoor’.

 

12.6.2 De onder 12.6.1bedoelde wijzigingsbevoegdheden mogen uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

a.    de functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin de desbetreffende gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen te

versterken;

b.    de ruimtelijke verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet worden aangetast;

c.     functieverandering mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van het landgoed wordt aangetast;

d.    rekening dient te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn en de externe werking die daaruit voortvloeien, in welk kader voorafgaand aan de wijziging onderzoek zal worden verricht.



Artikel 13 Natuur-1

 

13.1   Bestemmingsomschrijving

 

13.1.1            De voor “Natuur-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden, waaronder mede begrepen de leefgebieden van dieren en planten en – voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden;

b.    behoud van openheid

c.     agrarisch medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “agrarisch medegebruik;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    extensief recreatief medegebruik;

e.     bestaande vergunde (ontsluitings)wegen en paden;

f.      waterhuishoudkundige doeleinden;

g.    bestaande sloten, beken, waterlopen en waterpartijen;

h.     bestaande, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen, hoger dan 1 meter;

i.      nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

j.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

13.2   Bouwregels

 

13.2.1            Voor het bouwen van de in 13.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter;

d.    de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;

e.     ondergronds bouwen is niet toegestaan. 

 

13.3   Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

a.      het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden;

b.      de verkeersveiligheid;

c.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

13.4   Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan van het bepaalde in artikel 13.2.1 onder a worden afgeweken ten behoeve van een schuilstal met een oppervlakte van ten hoogste 10 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 meter, waarbij het bevoegd gezag de volgende voorwaarden in acht neemt:

a.         een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als de schuilstal het landschap niet onevenredig aantast;

b.         een plan wordt ingediend waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.

 

13.5   Gebruiksregels

 

13.5.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden voor nieuwe paardenbakken en tennisbanen;

b.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

c.     het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

13.6.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 13.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;

c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;

d. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f. het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;

g. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

i. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;

j. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;

k. het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

 

13.6.2 Het verbod als bedoeld in 13.6.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag goedgekeurd Natura2000 beheerplan.

 

13.6.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

b. deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden.

 

13.6.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 13.6.1, advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 14 Natuur-2

 

14.1   Bestemmingsomschrijving

 

14.1.1            De voor “Natuur-2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden, waaronder mede begrepen de leefgebieden van dieren en planten en – voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden;

b.    het behoud en herstel van landschappelijke tuinen;

c.     behoud van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;

d.    een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

 

met daaraan ondergeschikt:

a.     extensief recreatief medegebruik;

b.    speel- en ligweiden;

e.     bestaande vergunde (ontsluitings)wegen, paden, speel- en parkeervoorzieningen;

f.      waterhuishoudkundige doeleinden;

g.    bestaande sloten, beken, waterlopen en waterpartijen;

h.     bestaande, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen, hoger dan 1 meter;

i.      nutsvoorzieningen;

j.      evenementen, ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’;

 

met de daarbij behorende:

k.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

14.2   Bouwregels

 

14.2.1            Voor het bouwen van de in 14.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter;

d.    in afwijking van het bepaalde onder c mag ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – beeldend kunstwerk’ de bouwhoogte ten hoogste het op de verbeelding met de maatvoeringsaanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ aangeduide bouwhoogte bedragen;

e.     de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;

f.      ondergronds bouwen is niet toegestaan; 

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’ mag niet worden gebouwd.

 

14.2.2            Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

a.    het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden;

b.    de verkeersveiligheid;

c.     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

14.3   Gebruiksregels

 

14.3.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.      het gebruik van gronden voor nieuwe paardenbakken en tennisbanen;

b.      het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

c.      het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag op de in 14.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

b.   het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;

c.   het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;

d.   het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

e.   het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.    het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;

g.   het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

h.   het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;

i.    het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;

j.    het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

 

14.4.2 Het verbod als bedoeld in 14.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.     het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag goedgekeurd Natura2000 beheerplan.

 

14.4.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a.     de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

b.    deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden.

 

14.4.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 14.4.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 15 Natuur-3

 

15.1   Bestemmingsomschrijving

 

15.1.1            De voor “Natuur-3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     het behoud, herstel, ontwikkeling en beheer van landgoederen, buitenplaatsen en landhuispercelen en de daarbij behorende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder mede begrepen de leefgebieden van dieren en planten en – voor zover van toepassing – de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden;

b.    het behoud van openheid, ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;

c.     het behoud en herstel van landschappelijke en cultuurhistorische tuinen;

d.    moestuinen;

e.     een kinderboerderij, ter plaatse van de aanduiding ‘kinderboerderij’;

f.      een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

g.    een ondergrondse parkeervoorziening, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;

h.     bestaande tennisbanen en paardenbakken;

 

met daaraan ondergeschikt:

i.      extensief recreatief medegebruik;

j.      bestaande vergunde (ontsluitings)wegen, paden en parkeervoorzieningen;

k.     waterhuishoudkundige voorzieningen;

l.      bestaande sloten, beken, waterlopen en waterpartijen;

m.   bestaande, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen, hoger dan 1 meter;

n.     nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

o.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

15.2   Bouwregels

 

15.2.1            Voor het bouwen van de in 15.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     op of in de gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd;

b.    In afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ een ondergrondse parkeervoorziening worden gebouwd;

c.     In afwijking van het bepaalde onder a, mag ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - pergola’ een pergola worden gebouwd.

d.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;

e.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter;

f.      in afwijking van het bepaalde onder e, mag ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - pergola’ de met maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte als ten hoogste worden aangehouden’;

g.    ten behoeve van bestaande tennisbanen mag de bouwhoogte van de omheining 3 meter bedragen;

h.     de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;

i.      ter plaatse van de aanduiding ‘openheid niet mag worden gebouwd.

 

15.3 Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

a.      het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke

waarden van de gronden;

b.      de verkeersveiligheid;

c.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

15.4   Gebruiksregels

 

15.4.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruik van gronden voor nieuwe paardenbakken en tennisbanen;

b.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

c.     het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 15.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

b.    het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;

c.     het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;

d.    het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

e.     het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.      het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;

g.    het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

h.     het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;

i.      het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;

j.      het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

 

15.5.2 Het verbod als bedoeld in 15.5.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.     het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag goedgekeurd Natura2000 beheerplan.

 

15.5.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 15.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a.     de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

b.    deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden.

 

15.5.4  Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 15.5.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 16 Recreatie

 

16.1. Bestemmingsomschrijving

 

16.1.1            De voor “recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      een generatietuin en natuur- en milieueducatie, ter plaatse van de aanduiding ‘natuur- en milieueducatie’

a.     volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.    groen;

c.     parkeervoorzieningen;

d.    (ontsluitings)wegen en paden

e.     nutsvoorzieningen;

f.      water;

 

met de daarbij behorende:

g.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

16.2   Bouwregels

 

16.2.1 voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen worden in het bouwvlak gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, mag per volkstuin ten hoogste één kas worden gebouwd met een oppervlakte en een bouwhoogte van respectievelijk 5 m² en 2,5 meter, alsmede een lage broeikas en een gereedschapsberging met een oppervlakte en een bouwhoogte van respectievelijk 5 m² en 1 meter mogen worden gebouwd;
  3. indien op de plankaart een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak tot niet meer dan dat percentage worden bebouwd;
  4. de goot- en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de maxima in meters die op de verbeelding zijn aangegeven met de maatvoeringsaanduidingen ‘maximum goothoogte (m)’ en ‘maximum bouwhoogte (m)’.

 

16.2.2            Voor het bouwen van de in artikel 16.1.1 onder g genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;

c.     de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen;

d.    ondergronds bouwen is niet toegestaan.

 

16.3   Gebruiksregels

 

16.3.1            Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven,

c.     het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

d.    het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

16.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

16.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen de in artikel 16.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten.

 

16.4.2 Het verbod als bedoeld in 16.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a.     het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, vergunning op basis van de Wet natuurbescherming en/of een door het bevoegd gezag goedgekeurd Natura2000 beheerplan.

 

16.4.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a.     de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

b.    deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden.

 

16.4.4  Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 16.4.1 advies in bij de waterbeheerder.

 

 


Artikel 17 Sport

 

17.1   Bestemmingsomschrijving

 

17.1.1            De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     de sportbeoefening, zowel in recreatief als in wedstrijdvorm;


en tevens voor:

b.    een krantendepot, ter plaatse van de aanduiding ‘krantendepot’;

c.     een kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding ‘kinderdagverblijf’;

d.    voor- en naschoolse opvang, ter plaatse van de aanduiding ‘naschoolse opvang’;

e.     een modelautosportterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘modelautosport’;

f.      een manege, ter plaatse van de aanduiding ‘manege’;

g.    een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

 

met daaraan ondergeschikt:

h.     groenvoorzieningen;

i.      speelvoorzieningen;

j.      evenementen;

k.     restauratieve voorzieningen;

l.      paden en verhardingen;

m.   water;

n.     openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

o.     niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

p.    terreinen;

q.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

17.2   Bouwregels

 

17.2.1            Voor het bouwen op de in artikel 17.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.     een (hoofd)gebouw en overkapping moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak zijn uitsluitend dug-outs toegestaan;

c.     de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

d.    de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.     de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

f.      de bouwhoogte van een dug-out mag ten hoogste 3 meter bedragen.

 

17.2.2            Voor het bouwen op de in artikel 17.1.1, onder q, genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

a.     de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    ten behoeve van de modelautosportbaan ter plaatse van de aanduiding ‘modelautosport’ mag een geluidswal ter hoogte van 4 meter worden opgericht;

c.     de hoogte van ballenvangers mag ten hoogste 7 meter bedragen;

d.    de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 20 meter bedragen;

e.     de hoogte van scoreborden mag ten hoogste 5 meter bedragen;

f.      de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, palen of masten zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

 

17.2.3 Voor het houden van (meerdaagse) sporttoernooien op de in artikel 17.1.1 genoemde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in 17.2.1 en voor ten hoogste de duur van het desbetreffende sporttoernooi tevens bouwwerken buiten het bouwvlak worden opgericht.

 

17.3   Gebruiksregels

 

17.3.1            Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.     het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen die geen verband houden met de hoofdfunctie, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1.    niet meer dan 12 keer per jaar en maximaal een etmaal per evenement;

2.    de onder a. genoemde termijn omvat tevens de werkzaamheden voor het opbouwen en afbreken van de voorzieningen ten behoeve van het evenement.

b.    Het gebruik van gronden met de aanduiding ‘parkeerterrein’ voor andere doeleinden dan parkeervoorzieningen;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

d.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;

e.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 


Artikel 18 Tuin

 

18.1   Bestemmingsomschrijving

 

18.1.1            De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b.    bruggen, ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.     parkeervoorzieningen;

d.    groenvoorzieningen;

e.     paden en verhardingen;

f.      water;

g.    openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

h.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

18.2   Bouwregels

18.2.1            Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.

 

18.2.2 in afwijking van het bepaalde in artikel 18.2.1 mogen binnen de bestemming tuinkisten worden opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 4 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 meter.

 

18.2.3            Voor het bouwen van de in artikel 18.1.1 onder h. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.     de bouwhoogte van perceels- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien de aangegeven maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeeft, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de aangegeven maatvoeringsaanduiding bedragen;

d.    de bouwhoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

18.3   Bijgebouwen bij woonschepen

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden grenzend aan de aanduiding 'woonschepenligplaatsen' met de specifieke aanduiding ‘berging’, met dien verstande dat ten behoeve van de aanliggende woonschepen per ligplaats bijgebouwen mogen worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte per ligplaats, de goothoogte en de bouwhoogte niet meer dan 24 m2 respectievelijk 3 meter respectievelijk 5 meter mogen bedragen en waarvan de afstand tot het betrokken woonschip niet meer dan 10 meter mag bedragen.

 

 


Artikel 19 Verkeer

 

19.1   Bestemmingsomschrijving

 

19.1.1          De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     wegverkeer;

b.    wegen met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken, voet- en fietspaden;

c.     (ontsluitings)wegen, straten en paden;

d.    verblijfsgebieden;

e.     parkeervoorzieningen;

f.      horeca van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;

g.    een tunnel voor langzaam verkeer, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;

h.     bruggen, ter plaatse van de aanduiding “brug”;

 

met daaraan ondergeschikt:

i.      groenvoorzieningen;

j.      speelvoorzieningen;

k.     water;

l.      openbare nutsvoorzieningen;

m.   voorzieningen ten behoeve van ecologie

 

met de daarbij behorende:

n.     gebouwen en overkappingen;

o.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

19.2   Bouwregels

 

19.2.1            Voor het bouwen op de in artikel 19.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.    een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

 

19.2.2            Onderdoorgang

Ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag een tunnel worden gebouwd.

 

19.2.3            Voor het bouwen van de in artikel 19.1.1 onder o. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

b.    in afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van bestaande erf- en terreinafscheidingen als ten hoogste worden aangehouden;

c.     de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;

d.    de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 meter bedragen;

e.    de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 3 meter bedragen;

f.     de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1,20 meter bedragen;

g.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 

19.3   Gebruiksregels

 

19.3.1            Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.     het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, anders dan bedoeld in 19.1.1, onder f ,

b.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

c.     het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

 

 


Artikel 20 Verkeer- Railverkeer

 

20.1   Bestemmingsomschrijving

 

20.1.1          De voor ' Verkeer - Railverkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    spoorwegvoorzieningen;

 

met daarbij behorende:

b.    gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

c.     wegen, voet- en fietspaden;

d.    gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden;

e.    een tunnel voor langzaam verkeer, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;

f.     groenvoorzieningen, bermen en watergangen;

g.    geluidwerende voorzieningen;

h.    straatmeubilair;

i.     nutsvoorzieningen;

j.     parkeervoorzieningen;

k.    voorzieningen ten behoeve van faunabeheer;

l.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

20.2   Bouwregels

 

20.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 20.1.1 genoemde gronden gelden de volgende bepalingen:

a.    de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3,5 meter;

b.    de totale oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 50 m2;

 

20.2.2            Ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ mag een tunnel worden gebouwd.

 

20.2.3  Voor het bouwen van de in artikel 20.1.1 onder l genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.    de bouwhoogte van constructies ten behoeve van bovenleidingen mag maximaal

10 meter bedragen, gemeten vanuit de bovenkant van de spoorstaaf;

b.    de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;

c.     de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen.


20.3   Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a.    de verkeersveiligheid;

b.    de sociale veiligheid;

c.     een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 


Artikel 21 Water

 

21.1   Bestemmingsomschrijving

 

21.1.1            De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     verkeer te water;

b.    waterlopen, watergangen en waterpartijen;

c.     oevers, bermen en beplanting;

d.    bruggen, ter plaatse van de aanduiding ‘brug’

e.     woonschepen, ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’

f.      voorzieningen ten behoeve van de ecologie;

 

met daaraan ondergeschikt:

g.    paden;

 

met de daarbij behorende:

h.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde die uit de aard van de bestemming kunnen volgen zoals kunstwerken, geen bruggen zijnde, oeverbeschoeiingen, keermuren, steigers en meerpalen.

 

21.2   Bouwregels

 

21.2.1            Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.

 

21.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 21.1.1 onder h.  genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.

b.    Indien de aangegeven maatvoeringsaanduiding een andere hoogte aangeeft, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de aangegeven maatvoeringsaanduiding bedragen.

 

21.3   Gebruiksregels

 

21.3.1    Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als ligplaats voor meer dan het aantal zoals dat per bestemmingsvlak op de verbeelding is aangegeven met de maatvoeringsaanduiding ‘aantal’;

b.    het gebruik van gronden voor woonschepen met een goot- of bouwhoogte die meer bedraagt dan op de verbeelding is aangeduid met maatvoeringsaanduiding ‘maximale goothoogte (m),  ‘maximale bouwhoogte (m)’;

c.     het gebruik van gronden voor woonschepen met een lengte en breedte van meer dan 20 en 6 meter;

 

 

 

Artikel 22 Wonen

 

22.1   Bestemmingsomschrijving

 

22.1.1            De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.    groenvoorzieningen;

c.     parkeervoorzieningen;

d.    paden en verhardingen;

e.     water;

f.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

g.    gebouwen en overkappingen;

h.     tuinen en terreinen;

i.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

22.2   Bouwregels

 

22.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 22.1.1 genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.     een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.     de goothoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.     de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.      dakkapellen zijn toegestaan op:

1.    het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.    het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.    dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.    op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.    op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

22.2.2          Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.    de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt op bouwpercelen met een oppervlakte tot 3.000 m2 ten hoogste 75 m2, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van het oppervlakte van het bouwperceel (de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meegerekend) of de toegelaten oppervlakte van het hoofdgebouw;

c.     de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 3.000 m2 ten hoogste 150 m2 met dien verstande dat het bevoegd gezag nadere eisen mag stellen ten aanzien van plaats en afmetingen van gebouwen ten behoeve van:

d.    een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en/of een zorgvuldige            landschappelijke inpassing;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘zw’, geldt in afwijking van a, b en c een oppervlakte van niet meer dan 200 m2 en een goot- en bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 3 en 4,5 meter;

 

22.2.3            Voor het bouwen van de in 22.1.1. onder i. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

22.2.4            Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.    binnen het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.

 

22.2.5            Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 22.2.1 onder d. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

22.3   Afwijken van de bouwregels

 

22.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 22.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

22.4   Gebruiksregels

 

22.4.1          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van gebouwen voor bewoning op het perceel Cruquiusweg 75 te Heemstede, tenzij de gevels van het te bewonen hoofdgebouw aan west- en zuidzijde zijn uitgevoerd als dove gevels.

 

22.4.2          Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval ook gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van zwembaden, indien en voor zover grotere oppervlakte hebben dan 200 m2;

c.     het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

d.    het gebruik van bijgebouwen voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;

e.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

 

22.4.3            Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende bepaling:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

 

22.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

22.5.1            Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.4.2, onder e. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

 


Artikel 23 Wonen-landgoed

 

23.1   Bestemmingsomschrijving

 

23.1.1            De voor “Wonen-landgoed” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     het wonen; al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

b.    een bijzondere woonvorm, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bijzondere woonvorm’;

c.     een ondergrondse parkeervoorziening, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    tuinen;

e.     groenvoorzieningen;

f.      parkeervoorzieningen;

g.    paden en verhardingen;

h.     water;

i.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

j.      gebouwen en overkappingen;

k.     tuinen en terreinen;

l.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

23.2   Bouwregels

 

23.2.1            Voor het bouwen van de in artikel 23.1.1 genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    indien op de verbeelding een ’maximum aantal wooneenheden’ staat aangegeven, mag het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan het aldaar aangegeven aantal;

c.     de (bouw)hoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de goothoogte van een hoofdgebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.    indien op de plankaart een voorgevelbouwgrens staat aangegeven, dient het hoofdgebouw met de voorgevel in deze voorgevelbouwgrens te worden geplaatst.

 

23.2.2            Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maten;

b.    de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

c.     voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag binnen het bestemmingsvlak ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

d.    de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of woningscheidende wanden, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 m, met een maximum van 4 meter, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

 

23.2.3          Voor het bouwen van de in 23.1.1. onder l. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangegeven, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de met een maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

 

23.2.4            Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.    binnen het bouwvlak mag een kelder worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak geen onderbouwing worden gebouwd.

 

23.2.5            Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.    het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de perceelgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.    De in artikel 23.2.1.onder c. bepaalde hoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1.20 meter bedraagt ten opzichte van de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

 

23.3   Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 23.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:   

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    het bevoegd gezag vraagt de waterbeheerder om advies.

 

23.4   Gebruiksregels

 

23.4.1            Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

b.    het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

c.     het gebruik van bijgebouwen voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep;

d.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

23.4.2            Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende bepaling:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

 

23.5   Afwijken van de gebruiksregels

 

23.5.1            Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.4.1, onder d. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.    met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.    de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.     de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.    voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.    de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.     de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

 

23.6   Wijzigingsbevoegdheden

 

23.6.1            Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, voor zover gelegen in de op de plankaart aangegeven gebieden waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, met dien verstande, dat de bestemming van:

a.    de gronden in wijzigingsgebied 9 mogen worden gewijzigd in de bestemming Kantoor als bedoeld in artikel 11;

b.    de gronden in wijzigingsgebied 10 mogen worden gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk, als bedoeld in artikel 12, ten behoeve van een museum of galerie;

c.     de gronden in wijzigingsgebied 11 mogen worden gewijzigd naar Kantoor als bedoeld in artikel 11 en/of Horecabedrijven van categorie 1;

d.    De gronden in wijzigingsgebied 14 mogen worden gewijzigd naar de bestemming Maatschappelijk als bedoeld in artikel 12, ten behoeve van een museum of galerie of naar de bestemming Kantoor, als bedoeld in artikel 11.

 

23.6.2            De onder 23.6.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden mogen uitsluitend worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

a.    de functieverandering dient de uitstraling en het karakter van het landgoed waarin de desbetreffende gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen te versterken;

b.    de ruimtelijke verschijningsvorm van het landgoed waarin de betrokken gronden ingevolge het bepaalde in artikel 15 (Natuur-3) zijn gelegen, mag niet in zijn hoofdopzet worden aangetast;

c.     functieverandering mag niet een zodanige verkeers- en parkeerdruk genereren dat het karakter van het landgoed wordt aangetast;

d.    rekening dient te worden gehouden met de speciale beschermingszones ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn en de externe werking die daaruit voortvloeien, in welk kader voorafgaand aan de wijziging onderzoek zal worden verricht.

 

 


Artikel 24 Leiding - Gas (dubbelbestemming)

 

24.1   Bestemmingsomschrijving

 

24.1.1            De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

 

24.2   Bouwregels

 

24.2.1            In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

24.3   Afwijken van de bouwregels

 

24.3.1            Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.1 en toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.    er mag geen aantasting plaatsvinden van het doelmatig functioneren van de leiding;

b.    de veiligheid van de leiding mag niet worden geschaad;

c.     binnen de veiligheidscontouren van de buisleiding mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

24.3.2            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 24.3.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

24.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

24.4.1            Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen de in artikel 24.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;

b.    het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.     het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

d.    diepploegen;

e.     het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f.      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

g.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

 

24.4.2            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;

 

24.4.3            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 24.4.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

24.4.4            Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 24.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag onverminderd het bepaalde in artikel 24.4.3 de waterbeheerder om advies.

 

24.4.5            Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 is vereist voor:

a.     werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;

b.    werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.     werken en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 24.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.

 

 


Artikel 25 Leiding - water (dubbelbestemming)

 

25.1   Bestemmingsomschrijving

 

25.1.1            De voor Leiding-water aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.

 

25.2   Bouwregels

 

25.2.1            In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

25.3   Afwijken van de bouwregels

 

25.3.1            Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25.3.1 en toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels.

 

25.3.2            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 25.3.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

25.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

25.4.1            Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen de in artikel 25.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting, dieper dan 30cm;

b.    het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.     het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk, dieper dan 30cm;

d.    diepploegen;

e.     het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f.      het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;

g.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

 

25.4.2            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

 

25.4.3            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 25.4.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

25.4.4            Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 25.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om advies.

 

25.4.5            Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 is vereist voor:

a.     werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;

b.    werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.     werken en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 25.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.

 

 


Artikel 26 Leiding - Hoogspanning (dubbelbestemming)

 

26.1   Bestemmingsomschrijving

 

26.1.1            De voor Leiding-Hoogspanning aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor hoogspanningsverbindingen met aan weerszijden een beschermingszone van 1,5 meter.

 

26.2   Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

26.3   Afwijken van de bouwregels

26.3.1            Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ingevolge de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.

 

26.3.2            Als door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 26.1.1 omschreven doeleinden wordt geen omgevingsvergunning verleend.

 

26.3.3            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 26.3.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

26.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

26.4.1            Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen de in artikel 26.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting, dieper dan 30cm;

b.    het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.     het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk, dieper dan 30cm;

d.    diepploegen;

e.     het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f.      het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;

g.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

 

26.4.2            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

 

26.4.3            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 26.4.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder;

 

26.4.4            Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 26.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om advies.

 

26.4.5            Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 is vereist voor:

a.     werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;

b.    werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.     werken en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 26.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.

 

 


Artikel 27 Leiding - Effluent (dubbelbestemming)

 

27.1   Bestemmingsomschrijving

27.1.1De voor Leiding-Effluent aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een afvalwatertransportleiding met aan weerszijde van de leiding een beschermingszone van 2,5 meter.

 

27.2   Bouwregels

27.2.1            In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

27.3   Afwijken van de bouwregels

27.3.1            Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.2.1 en toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels.

 

27.3.2            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 27.3.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

27.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

27.4.1            Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag binnen de in artikel 27.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting, dieper dan 0,3 meter;

b.    het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.     het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk, dieper dan 0,3 meter;

d.    diepploegen;

e.     het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f.      het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,3 meter;

g.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

 

27.4.2            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

 

27.4.3            Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 27.4.1, wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

 

27.4.4            Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 27.4.1, onder g. genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om advies.

 

27.4.5            Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 is vereist voor:

a.     werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;

b.    werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.     werken en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 27.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.

 

 


Artikel 28 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)

 

28.1   Bestemmingsomschrijving

 

28.1.1            De voor Waarde-Archeologie 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

28.2   Bouwregels

 

28.2.1 Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

 

28.2.2 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 28.2.1. afwijken indien:

a.     op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;

b.    het bouwen van bouwwerken betreft ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bouwwerken niet worden uitgebreid en waarbij de bestaande fundering wordt benut.

c.     een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 70m²;

d.    een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

28.3   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

28.3.1          Het is verboden op de in artikel 28.1.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;

i.      het scheuren van grasland;

j.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

 

 

Artikel 29 Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

 

29.1   Bestemmingsomschrijving

 

29.1.1            De voor “Waarde-Archeologie 2” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 2.

 

29.1.2            Voor zover de in artikel 29.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

 

29.2   Bouwregels

 

29.2.1            Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.     in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 2”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.    een oppervlakte hebben, groter dan 70 m² en;

2.    verder gaan dan een diepte van 0,4 meter,

eist het bevoegd gezag dat, alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.    het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

29.3   Nadere eisen

 

29.3.1            het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

29.3.2            Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 2”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

 

29.4   Afwijken van de bouwregels

 

29.4.1            het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 29.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 29.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.    de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 29.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.    het doen van opgravingen;

3.    begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

 

29.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

29.5.1            Het is verboden op of in op de in artikel 29.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;

i.      het scheuren van grasland;

j.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

29.5.2          Het verbod, als bedoeld in artikel 29.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.     betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 70 m²;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 29.4.1, is verleend;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

29.5.3            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

29.5.4            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.5.1 wordt voorts verleend als de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 29.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

 

 

Artikel 30 Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)

 

30.1.1            De voor “Waarde-Archeologie 3” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 3.

 

30.1.2            Voor zover de in artikel 30.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

 

30.2   Bouwregels

 

30.2.1            Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.     in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 3”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.    een oppervlakte hebben, groter dan 100 m² en;

2.    verder gaan dan een diepte van 0,4 meter,

eist het bevoegd gezag dat, alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.    het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

30.3   Nadere eisen

 

30.3.1            Het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

30.3.2            Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 3”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

 

30.4   Afwijken van de bouwregels

 

30.4.1            Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 30.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 30.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.    de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 30.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.    het doen van opgravingen;

3.    begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

 

30.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

30.5.1            Het is verboden op of in op de in artikel 30.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;

i.      het scheuren van grasland;

j.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

30.5.2          Het verbod, als bedoeld in artikel 30.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.     betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 100 m²;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 30.4.1, is verleend;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

30.5.3  Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

30.5.4            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 30.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

 


Artikel 31 Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)

 

31.1.1            De voor “Waarde-Archeologie 4” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 4.

 

31.1.2            Voor zover de in artikel 31.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

 

31.2   Bouwregels

 

31.2.1            Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.     in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 4”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

3.    een oppervlakte hebben, groter dan 500 m² en;

4.    verder gaan dan een diepte van 0,4 meter,

eist het bevoegd gezag dat, alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.    het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

31.3   Nadere eisen

 

31.3.1            Het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

31.3.2            Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 4”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

 

31.4   Afwijken van de bouwregels

 

31.4.1            Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 31.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 31.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.    de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 31.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.    het doen van opgravingen;

3.    begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

 

31.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

31.5.1            Het is verboden op of in op de in artikel 31.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;

i.      het scheuren van grasland;

j.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

31.5.2          Het verbod, als bedoeld in artikel 31.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.     betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 500 m²;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 31.4.1, is verleend;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

31.5.3  Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

31.5.4            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 31.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

 


Artikel 32 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming)

 

32.1   Bestemmingsomschrijving

 

32.1.1            De voor “Waarde-Archeologie 5” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 5.

 

32.1.2            Voor zover de in artikel 32.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

 

32.2   Bouwregels

 

32.2.1            Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.     in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 5”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.    een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m² en;

2.    verder gaan dan een diepte van 0,4 meter,

eist het bevoegd gezag dat, alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.    het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

32.3   Nadere eisen

 

32.3.1            Het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

32.3.2            Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 5”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

 

32.4   Afwijken van de bouwregels

 

32.4.1            Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 32.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 32.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.    de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 32.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.    het doen van opgravingen;

3.    begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

 

32.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

32.5.1            Het is verboden op of in op de in artikel 32.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;

i.      het scheuren van grasland;

j.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

32.5.2          Het verbod, als bedoeld in artikel 32.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.     betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m²;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 32.4.1, is verleend;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

32.5.3            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

32.5.4            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 32.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

 


Artikel 33 Waarde - Archeologie 6 (dubbelbestemming)

 

33.1   Bestemmingsomschrijving

 

33.1.1            De voor “Waarde-Archeologie 6” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 6.

 

33.1.2            Voor zover de in artikel 33.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

 

33.2   Bouwregels

 

33.2.1            Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.     in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 6”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.    een oppervlakte hebben, groter dan 10.000 m² en;

2.    verder gaan dan een diepte van 0,4 meter,

eist het bevoegd gezag dat, alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.    het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

33.3   Nadere eisen

 

33.3.1            Het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

33.3.2            Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 6”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

 

33.4   Afwijken van de bouwregels

 

33.4.1            Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 33.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 33.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.    de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 33.2.1, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.    het doen van opgravingen;

3.    begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

 

33.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

 

33.5.1            Het is verboden op of in op de in artikel 33.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het vergraven en egaliseren van gronden;

b.    het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;

c.     het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

d.    het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;

f.      het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;

g.    het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;

h.     werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;

i.      het scheuren van grasland;

j.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0.4 meter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

33.5.2          Het verbod, als bedoeld in artikel 33.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.     betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 10.000 m²;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 33.4.1, is verleend;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

33.5.3            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

33.5.4            Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 33.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    het doen van opgravingen;

c.     begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

 


Artikel 34         Waterstaat - waterkering  (dubbelbestemming)

 

34.1   Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

 

34.2   Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.     op de gronden mogen ten behoeve van de in 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;

c.     ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

34.3   Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van artikel 34.2 onder c. de omgevingsvergunning wordt verleend, als de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

 

34.4   Verplicht advies     

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 34.3 genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om advies.


Hoofdstuk 3      algemene regels

 

Artikel 35 Anti-dubbeltelbepaling


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 36 Algemene bouwregels

 

36.1  In-, op- of onder gebouwen, dan wel het daarbij behorende terrein, dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto’s aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de richtlijnen van de op dat moment van toepassing zijnde kencijfers (die zijn neergelegd in CROW publicatie 317, dan wel de opvolger van die regel) worden nageleefd. Als stedelijkheidsgraad wordt in Heemstede ‘matig stedelijk’ aangehouden en daarbij de maximumwaarden.

 

36.2  De onder 36.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 meter bij 5,00 meter bedragen.

 

36.3  Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 36.1 indien aangetoond is door initiatiefnemer dat in de directe omgeving (straal van circa 100 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig wordt belast.

 

36.4  Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.

 

 

 

Artikel 37 Algemene afwijkingsbevoegdheid


Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

a.     de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met een maximum van 100 m³;

b.    de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;

c.     de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft;

d.    het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1.    de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;

2.    de bouwhoogte, inclusief plaatselijke verhoging(en) niet meer dan 1,25 maal de toegestane bouwhoogte van het  desbetreffende gebouw bedraagt;

 

Artikel 38 Algemene wijzigingsregels


Het bevoegd gezag is bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

 

Artikel 39 Strafbepaling

In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels en het niet hebben van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo (indien nodig) wordt aangeduid als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.

 

 

Hoofdstuk 4      overgangs- en slotregels

 

Artikel 40 Overgangsrecht bouwwerken

 

40.1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

40.2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

40.3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Artikel 41 Overgangsrecht gebruik

 

41.1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

41.2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

41.3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

41.4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 42 Hardheidsclausule

 

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een omgevingsvergunning verlenen om van dit bestemmingsplan af te wijken.

 

 

Artikel 43 Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel “Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan “Herziening Landgoederen en groene gebieden’ van de gemeente Heemstede. 

 

 

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op 29 juni 2017

 

 

De voorzitter,                                                              De griffier,

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage      Staat van Bedrijfsactiviteiten

 


SBI-CODE

OMSCHRIJVING

              AFSTANDEN IN METERS

 

 

 

 

 

-

 

GEUR

STOF

GELUID

GEVAAR

GROOTSTE AFSTAND

CATEGORIE

 

 

 

 

 

 

 

 

17

VERVAARDIGING VAN TEXTIEL

 

 

 

 

 

 

171

Bewerken en spinnen van textielvezels

10

50

100

30

100

3.2

172

Weven van textiel:

 

 

 

 

 

 

172

- aantal weefgetouwen < 50

10

10

100

0

100

3.2

173

Textielveredelingsbedrijven

50

0

50

10

50

3.1

174, 175

Vervaardiging van textielwaren

10

0

50

10

50

3.1

176, 177

Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen

0

10

50

10

50

3.1

18

 

 

 

 

 

 

 

18

VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT

 

 

 

 

 

 

181

Vervaardiging kleding van leer

30

0

50

0

50

3.1

182

Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)

10

10

30

10

30

2

183

Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont

50

10

10

10

50

3.1

19

 

 

 

 

 

 

 

19

VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)

 

 

 

 

 

 

192

Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel)

50

10

30

10

50

3.1

193

Schoenenfabrieken

50

10

50

10

50

3.1

20

 

 

 

 

 

 

 

20

HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.

 

 

 

 

 

 

2010.1

Houtzagerijen

0

50

100

50

100

3.2

2010.2

Houtconserveringsbedrijven:

 

 

 

 

 

 

2010.2

- met zoutoplossingen

10

30

50

10

50

3.1

202

Fineer- en plaatmaterialenfabrieken

100

30

100

10

100

3.2

203, 204, 205

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout

0

30

100

0

100

3.2

203, 204, 205

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2

0

30

50

0

50

3.1

205

Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken

10

10

30

0

30

2

21

 

 

 

 

 

 

 

21

VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN

 

 

 

 

 

 

2102

Papier- en kartonfabrieken:

 

 

 

 

 

 

2112

- p.c. < 3 t/u

50

30

50

30

50

3.1

212

Papier- en kartonwarenfabrieken

30

30

100

30

100

3.2

2121.2

Golfkartonfabrieken:

 

 

 

 

 

 

2121.2

- p.c. < 3 t/u

30

30

100

30

100

3.2

22

 

 

 

 

 

 

 

22

UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA

 

 

 

 

 

 

2221

Drukkerijen van dagbladen

30

0

100

10

100

3.2

2222

Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)

30

0

100

10

100

3.2

2222.6

Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen

10

0

30

0

30

2

2223

Grafische afwerking

0

0

10

0

10

1

2223

Binderijen

30

0

30

0

30

2

2224

Grafische reproduktie en zetten

30

0

10

10

30

2

2225

Overige grafische aktiviteiten

30

0

30

10

30

2

223

Reproduktiebedrijven opgenomen media

0

0

10

0

10

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

24

VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN

 

 

 

 

 

 

2442

- verbandmiddelenfabrieken

10

10

30

10

30

2

2462

Lijm- en plakmiddelenfabrieken:

 

 

 

 

 

 

2462

- zonder dierlijke grondstoffen

100

10

100

50

100

3.2

2464

Fotochemische produktenfabrieken

50

10

100

50

100

3.2

2466

Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken

50

10

50

50

50

3.1

25

 

 

 

 

 

 

 

26

VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN

 

 

 

 

 

 

262, 263

Aardewerkfabrieken:

 

 

 

 

 

 

262, 263

- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW

10

10

30

10

30

2

262, 263

- vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW

30

50

100

30

100

3.2

27

 

 

 

 

 

 

 

28

VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)

 

 

 

 

 

 

281

Constructiewerkplaatsen:

 

 

 

 

 

 

281

- gesloten gebouw

30

30

100

30

100

3.2

281

- gesloten gebouw, p.o. < 200 m2

30

30

50

10

50

3.1

284

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.

50

30

100

30

100

3.2

284

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2

30

30

50

10

50

3.1

2851

Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:

 

 

 

 

 

 

2851

- algemeen

50

50

100

50

100

3.2

2851

- metaalharden

30

50

100

50

100

3.2

2851

- lakspuiten en moffelen

100

30

100

50

100

3.2

2851

- scoperen (opspuiten van zink)

50

50

100

30

100

3.2

2851

- thermisch verzinken

100

50

100

50

100

3.2

2851

- thermisch vertinnen

100

50

100

50

100

3.2

2851

- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)

30

50

100

30

100

3.2

2851

- anodiseren, eloxeren

50

10

100

30

100

3.2

2851

- chemische oppervlaktebehandeling

50

10

100

30

100

3.2

2851

- emailleren

100

50

100

50

100

3.2

2851

- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed)

30

30

100

50

100

3.2

2852

Overige metaalbewerkende industrie

10

30

100

30

100

3.2

2852

Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2

10

30

50

10

50

3.1

287

Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:

 

 

 

 

 

 

287

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.

30

30

100

30

100

3.2

287

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2

30

30

50

10

50

3.1

 

 

 

 

 

 

 

 

29

VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN

 

 

 

 

 

 

29

Machine- en apparatenfabrieken:

 

 

 

 

 

 

29

- p.o. < 2.000 m2

30

30

100

30

100

3.2

30

VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS

 

 

 

 

 

 

30

 

 

 

 

 

 

 

30

Kantoormachines- en computerfabrieken

30

10

30

10

30

2

31

 

 

 

 

 

 

 

31

VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.

 

 

 

 

 

 

314

Accumulatoren- en batterijenfabrieken

100

30

100

50

100

3.2

316

Elektrotechnische industrie n.e.g.

30

10

30

10

30

2

32

 

 

 

 

 

 

 

32

VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.

 

 

 

 

 

 

321 t/m 323

Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d.

30

0

50

30

50

3.1

3210

Fabrieken voor gedrukte bedrading

50

10

50

30

50

3.1

 

 

 

 

 

 

 

 

33

VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN

 

 

 

 

 

 

33

Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d.

30

0

30

0

30

2

34

 

 

 

 

 

 

 

34

VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS

 

 

 

 

 

 

341

Autofabrieken en assemblagebedrijven

 

 

 

 

 

 

343

Auto-onderdelenfabrieken

30

10

100

30

100

3.2

35

 

 

 

 

 

 

 

35

VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)

 

 

 

 

 

 

351

Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:

 

 

 

 

 

 

351

- houten schepen

30

30

50

10

50

3.1

351

- kunststof schepen

100

50

100

50

100

3.2

354

Rijwiel- en motorrijwielfabrieken

30

10

100

30

100

3.2

355

Transportmiddelenindustrie n.e.g.

30

30

100

30

100

3.2

36

 

 

 

 

 

 

 

36

VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.

 

 

 

 

 

 

361

Meubelfabrieken

50

50

100

30

100

3.2

361

Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2

0

10

10

0

10

1

362

Fabricage van munten, sieraden e.d.

30

10

10

10

30

2

363

Muziekinstrumentenfabrieken

30

10

30

10

30

2

364

Sportartikelenfabrieken

30

10

50

30

50

3.1

365

Speelgoedartikelenfabrieken

30

10

50

30

50

3.1

3661.1

Sociale werkvoorziening

0

30

30

0

30

2

3661.2

Vervaardiging van overige goederen n.e.g.

30

10

50

30

50

3.1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

40

PRODUKTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER

 

 

 

 

 

 

40

Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:

 

 

 

 

 

 

40

- < 10 MVA

0

0

30

10

30

2

40

- 10 - 100 MVA

0

0

50

30

50

3.1

40

- 100 - 200 MVA

0

0

100

50

100

3.2

40

Gasdistributiebedrijven:

 

 

 

 

 

 

40

- gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A

0

0

10

10

10

1

40

- gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C

0

0

30

10

30

2

40

- gasontvang- en -verdeelstations, cat. D

0

0

50

50

50

3.1

40

Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:

 

 

 

 

 

 

40

- stadsverwarming

30

10

100

50

100

3.2

40

- blokverwarming

10

0

30

10

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

41

WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER

 

 

 

 

 

 

41

Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:

 

 

 

 

 

 

41

- bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling

10

0

50

30

50

3.1

41

Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:

 

 

 

 

 

 

41

- < 1 MW

0

0

30

10

30

2

41

- 1 - 15 MW

0

0

100

10

100

3.2

45

 

 

 

 

 

 

 

45

BOUWNIJVERHEID

 

 

 

 

 

 

45

Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²

10

30

100

10

100

3.2

45

- bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m²

10

30

50

10

50

3.1

45

Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m²

10

30

50

10

50

3.1

45

- aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²

0

10

30

10

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

50

HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS

 

 

 

 

 

 

501, 502, 504

Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven

10

0

30

10

30

2

502

Groothandel in vrachtauto's (incl. import)

10

10

100

10

100

3.2

5020.4

Autoplaatwerkerijen

10

30

100

10

100

3.2

5020.4

Autobeklederijen

0

0

10

10

10

1

5020.4

Autospuitinrichtingen

50

30

30

30

50

3.1

5020.5

Autowasserijen

10

0

30

0

30

2

503, 504

Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires

0

0

30

10

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

51

GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING

 

 

 

 

 

 

511

Handelsbemiddeling (kantoren)

0

0

10

0

10

1

5121

Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders

30

30

50

30

50

3.1

5122

Grth in bloemen en planten

10

10

30

0

30

2

5123

Grth in levende dieren

50

10

100

0

100

3.2

5124

Grth in huiden, vellen en leder

50

0

30

0

50

3.1

5125, 5131

Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen

30

10

30

50

50

3.1

5132, 5133

Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën

10

0

30

50

50

3.1

5134

Grth in dranken

0

0

30

0

30

2

5135

Grth in tabaksprodukten

10

0

30

0

30

2

5136

Grth in suiker, chocolade en suikerwerk

10

10

30

0

30

2

5137

Grth in koffie, thee, cacao en specerijen

30

10

30

0

30

2

5138, 5139

Grth in overige voedings- en genotmiddelen

10

10

30

10

30

2

514

Grth in overige consumentenartikelen

10

10

30

10

30

2

5148.7

Grth in vuurwerk en munitie:

 

 

 

 

 

 

5148.7

- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton

10

0

30

10

30

2

5148.7

- munitie

0

0

30

30

30

2

5151.1

Grth in vaste brandstoffen:

 

 

 

 

 

 

5151.1

- klein, lokaal verzorgingsgebied

10

50

50

30

50

3.1

5151.2

Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:

 

 

 

 

 

 

5151.3

Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen)

100

0

30

50

100

3.2

5152.1

Grth in metaalertsen:

 

 

 

 

 

 

5152.2 /.3

Grth in metalen en -halffabrikaten

0

10

100

10

100

3.2

5153

Grth in hout en bouwmaterialen:

 

 

 

 

 

 

5153

- algemeen: b.o. > 2000 m²

0

10

50

10

50

3.1

5153

- algemeen: b.o. <= 2000 m²

0

10

30

10

30

2

5153.4

zand en grind:

 

 

 

 

 

 

5153.4

- algemeen: b.o. > 200 m²

0

30

100

0

100

3.2

5153.4

- algemeen: b.o. <= 200 m²

0

10

30

0

30

2

5154

Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:

 

 

 

 

 

 

5154

- algemeen: b.o. > 2.000 m²

0

0

50

10

50

3.1

5154

- algemeen: b.o. < = 2.000 m²

0

0

30

0

30

2

5155.1

Grth in chemische produkten

50

10

30

100

100

3.2

5155.2

Grth in kunstmeststoffen

30

30

30

30

30

2

5156

Grth in overige intermediaire goederen

10

10

30

10

30

2

5162

Grth in machines en apparaten:

 

 

 

 

 

 

5162

- machines voor de bouwnijverheid

0

10

100

10

100

3.2

5162

- overige

0

10

50

0

50

3.1

517

Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.

0

0

30

0

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

55

LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING

 

 

 

 

 

 

5552

Cateringbedrijven

10

0

30

10

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

60

VERVOER OVER LAND

 

 

 

 

 

 

6022

Taxibedrijven

0

0

30

0

30

2

6023

Touringcarbedrijven

10

0

100

0

100

3.2

6024

Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m²

0

0

100

30

100

3.2

6024

- Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m²

0

0

50

30

50

3.1

603

Pomp- en compressorstations van pijpleidingen

0

0

30

10

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

64

POST EN TELECOMMUNICATIE

 

 

 

 

 

 

641

Post- en koeriersdiensten

0

0

30

0

30

2

642

Telecommunicatiebedrijven

0

0

10

0

10

1

642

zendinstallaties:

 

 

 

 

 

 

642

- LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!)

0

0

0

100

100

3.2

642

- FM en TV

0

0

0

10

10

1

642

- GSM en UMTS-steunzenders

0

0

0

10

10

1

 

 

 

 

 

 

 

 

71

VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN

 

 

 

 

 

 

711

Personenautoverhuurbedrijven

10

0

30

10

30

2

712

Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's)

10

0

50

10

50

3.1

713

Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen

10

0

50

10

50

3.1

714

Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g.

10

10

30

10

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

72

COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE

 

 

 

 

 

 

72

Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d.

0

0

10

0

10

1

72

Switchhouses

0

0

30

0

30

2

 

 

 

 

 

 

 

 

73

SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK

 

 

 

 

 

 

731

Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk

30

10

30

30

30

2

732

Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek

0

0

10

0

10

1

 

 

 

 

 

 

 

 

74

OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

 

 

 

 

 

 

747

Reinigingsbedrijven voor gebouwen

50

10

30

30

50

3.1

7481.3

Foto- en filmontwikkelcentrales

10

0

30

10

30

2

7484.4

Veilingen voor huisraad, kunst e.d.

0

0

10

0

10

1

 

 

 

 

 

 

 

 

75

OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN

 

 

 

 

 

 

7525

Brandweerkazernes

0

0

50

0

50

3.1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

90

MILIEUDIENSTVERLENING

 

 

 

 

 

 

9001

rioolgemalen

30

0

10

0

30

2

9002.1

Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d.

50

30

50

10

50

3.1

9002.1

Gemeentewerven (afval-inzameldepots)

30

30

50

30

50

3.1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

93

OVERIGE DIENSTVERLENING

 

 

 

 

 

 

9301.1

Wasserijen en strijkinrichtingen

30

0

50

30

50

3.1

9301.1

Tapijtreinigingsbedrijven

30

0

50

30

50

3.1

9301.2

Chemische wasserijen en ververijen

30

0

30

30

30

2

9301.3

Wasverzendinrichtingen

0

0

30

0

30

2