regels
Artikel 4 Waarde-Archeologie 5
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs-
en slotregels
Plan:
het bestemmingsplan “Centrum en omgeving, eerste gedeeltelijke
herziening” met identificatienummer NL.IMRO.0397.BPgh1centrumeo-0201.GML van
de gemeente Heemstede;
Bestemmingsplan:
de geometrisch
bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
Aan-huis-gebonden-beroep:
een
dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch
of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien
van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
Achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;
Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in
dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;
Balustrade:
afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals
bijvoorbeeld een hekwerk;
Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen
zijnde;
Bebouwingspercentage:
een in de
regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte
van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit
met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw
zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;
Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
Bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer
ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar
grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met
uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten;
Bouwwerk:
een
bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden;
Dakhelling:
de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale
(verdiepings)vloer;
Dakkapel:
constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste
aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten;
Dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst;
Dakterras:
een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;
Dakvlak:
een vlak van het dak of de kap;
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen
de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van
goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
Erf (woningwet):
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht
direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk
opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens
behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;
Perceel- en terreinafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;
Erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een
hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend
transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld;
Garage:
gebouw
ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en de opslag van andere niet
voor de uitvoering van commerciële en/of bedrijfsmatige activiteiten bestemde
goederen;
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
Geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder en in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;
Geluidszoneringsplichtige inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder
rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden
vastgesteld;
Gevel:
het van buitenaf zichtbare deel van de muur van een
gebouw;
Gevellijn:
een
geometrisch bepaalde lijn, al dan niet gemarkeerd door een nadere aanduiding
ter plaatse, die door bebouwing naar de wegzijde, dan wel de van de weg afgekeerde
zijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden,
behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan
en die tevens dient als (hoofd)oriëntatie voor hoofdgebouwen;
Haagondersteunende constructie:
perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een
gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende
planten;
Hoofdgebouw:
een
of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en,
indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkst is;
Kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
Kantoor:
(deel van een) gebouw voor de uitoefening van
administratieve werkzaamheden;
Kapopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of meer dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
Kelder:
(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en
volledig onder het peil ligt;
Lessenaarsdak:
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt
over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
Maaiveld:
ovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
Natuurwetenschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met
daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;
NEN:
door de
Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde
op het moment van vaststelling van het plan;
Nutsvoorziening:
een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve
van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het wegverkeer of de inzameling
van huishoudelijke afvalstoffen;
Onderbouwing:
(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en
volledig onder het maaiveld ligt;
Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een
gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;
Perceelsgrens:
de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen
percelen;
Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard
plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
Topgevel:
een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel,
doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een
halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;
Tuin, terrein:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan,
dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
Uitbouw:
een gebouw
dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is
gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt
is;
Voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
Waterbeheerder:
het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het
integrale waterbeheer in Heemstede;
Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de
huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen
samenhangende groep van personen;
Woongebouw:
een voor bewoning door één of meer huishoudens bestemd gebouw;
Woonschip:
een zich op het water bevindend object, dat bestemd is
voor permanente bewoning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep
van personen;
Zijgevel
een gevel die de voor- en
achtergevel met elkaar verbindt.
2.1 Peil
Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil
verstaan:
a.
bij
ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin
van de weg;
b.
bij
aan- of uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het
hoofdgebouw;
c.
bij
ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
terrein;
d. indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.2 Wijze van meten en berekenen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de
dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
b.
de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel (in het geval van een lessenaarsdak is dit de
hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak);
c.
de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (in geval van een lessenaarsdak is dit
de hoogte aan de hoge zijde van het dak);
e.
de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
f.
afstanden
tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:
daar
waar de betreffende afstand het kleinst is;
g.
de
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;
h. vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;
i.
de diepte van een onderbouwing:
vanaf het peil tot aan het laagste punt van een onderbouwing, funderingspalen
niet meegerekend.
2.3 Overschrijding
bouwgrenzen en hoogtematen
2.3.1 Ondergeschikte
bouwdelen
a.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten
beschouwing gelaten:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten,
reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee
naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits
de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;
2.
ondergeschikte
bouwdelen als liftkokers, ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes
op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak
steken;
3.
ondergeschikte
bouwdelen als lichtstraten, dakramen, en zonne(warmte)-collectoren op een
dakvlak, mits lichtstraten niet verder dan 0,6 meter buiten dat dakvlak steken
en overige ondergeschikte bouwdelen niet verder dan 0,2 meter;
4.
funderingen,
stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's,
balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en
bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
5.
topgevels.
b.
Bij
de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen
niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de
bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.
2.3.2 Kapopbouwen en dakopbouwen
De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden ten
behoeve van kapopbouwen en dakopbouwen onder de volgende voorwaarden:
a.
de
met de maatvoeringaanduiding in het bouwvlak aangegeven (bouw)hoogte is hoger
dan de met de maatvoeringaanduiding in het bouwvlak aangegeven goothoogte en;
b.
geen
deel van het gebouw waarvan de met de maatvoeringaanduiding aangegeven
goothoogte is bepaald, steekt uit buiten de denkbeeldige vlakken die de
betreffende gevels snijden ter hoogte van de met de maatvoeringaanduiding
aangegeven goothoogte en terugvallen onder hoeken van 70° met de horizon. Deze
bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, topgevels en
dakkapellen.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
paden
en verhardingen;
e.
water;
f.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
h.
tuinen
en terreinen;
i.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c. de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2.
het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de
weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer
bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
3.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
f.
In
afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover
gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en
tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende
wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het
aansluitende terrein.
3.2.3 Voor het bouwen van de in 3.1.1 onder i. bedoelde bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
3.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
3.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 3.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder f. bepaalde goot- en
bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat
de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf
de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 3.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
3.4 Gebruiksregels
3.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
c.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
e.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
f.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
3.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende
regel:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de
uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 %
van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij
behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 3.4.1 onder b. ten behoeve van de vestiging van een
seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
Artikel 4 Waarde-Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 5” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 5.
4.1.2 Voor zover de in artikel 4.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 5”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m² en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
4.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 5”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 4.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 4.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 4.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
4.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 4.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
4.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 4.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m²;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 4.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 4.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel
6 Algemene afwijkingsregels
6.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de bij recht in dit plan gegeven maten, afmetingen en
percentages, tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
b.
de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van
wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid
en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
de
bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen,
worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van
bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft.
6.2 De omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.1, onder a.
wordt alleen verleend indien:
a.
de
verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de
afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan het straat en bebouwingsbeeld;
c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
d. de betreffende woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast;
e.
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden niet onevenredig worden beperkt;
f.
geen bestemmingsgrenzen worden overschreden.
Artikel
7 Algemene
wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een
goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet
schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen
zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met
niet meer dan 10 % wordt verkleind of vergroot.
Artikel 8 Overige regels
8.1 Voor de aan
de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbonden strafbepaling
geldt de volgende regel:
In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels
en het niet hebben van een omgevingsvergunning als hiervoor bedoeld (indien nodig) aangeduid als
een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel
1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
8.2 Voor de werking van de wettelijke regelingen, waarnaar in de
regels wordt verwezen, geldt de volgende regel:
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt
verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b.
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid
een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
9.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar
bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag
worden voortgezet.
9.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik,
bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander
met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar
aard en omvang wordt verkleind.
9.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
9.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in
strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
9. 3 Hardheidsclausule
9.3.1 Indien toepassing van het
overeenkomstig in artikel 9.2 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen
leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke
personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan,
kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het
bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht
opnemen.
Deze regels kunnen worden aangehaald als “Regels van bestemmingsplan Centrum en
omgeving, eerste gedeeltelijk herziening”
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op
,
De voorzitter, De
griffier,