regels



Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1    Inleidende regels 85

Artikel 1        Begrippen  85

Artikel 2        Wijze van meten  94

Hoofdstuk 2    BestemmingsRegels 97

Artikel 3        Bedrijf-1  97

Artikel 4        Bedrijf-2  100

Artikel 5        Centrum-1  103

Artikel 6        Cultuur en ontspanning  109

Artikel 7        Detailhandel 112

Artikel 8        Gemengd-1  114

Artikel 9        Gemengd-3  118

Artikel 10      Gemengd-5  122

Artikel 11      Gemengd-6  126

Artikel 12      Gemengd-7  130

Artikel 13      Gemengd-8  134

Artikel 14      Gemengd-9  138

Artikel 15      Gemengd-10  142

Artikel 16      Groen  145

Artikel 17      Kantoor 147

Artikel 18      Maatschappelijk  150

Artikel 19      Tuin  153

Artikel 20      Verkeer 154

Artikel 21      Water 158

Artikel 22      Wonen  159

Artikel 23      Leiding-Gas  163

Artikel 24      Leiding-Water 165

Artikel 25      Waarde-Archeologie 2  167

Artikel 26      Waarde-Archeologie 3  170

Artikel 27      Waarde-Archeologie 5  173

Artikel 28      Waarde-Archeologie 6  176

Hoofdstuk 3 Algemene regels 179

Artikel 29      Anti-dubbeltelregel 179

Artikel 30      Algemene afwijkingsregels  179

Artikel 31      Algemene wijzigingsregels  179

Artikel 32      Wro-zone-wijzigingsgebied 1  180

Artikel 33      Wro-zone-wijzigingsgebied 2  181

Artikel 34      Wro-zone-wijzigingsgebied 3  183

Artikel 35      Overige regels  185

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 187

Artikel 36      Overgangsrecht 187

Artikel 37      Slotregel 188

Bijlage I         Staat van bedrijfsactiviteiten  189

Bijlage II        Kaart van het Winkelgebied  199


Hoofdstuk 1    Inleidende regels

Artikel 1   Begrippen

Plan:

het bestemmingsplan “Centrum en omgeving” van de gemeente Heemstede;

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0397.BPcentrumeo-0201.GML met de bijbehorende regels.

Aan-huis-gebonden-beroep:
een
dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

Aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar

ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het

bebouwen van deze gronden;

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

Achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;

Archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;

Atelier:

ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve en artistieke activiteiten op het gebied van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld schilderen, beeldhouwen of fotografie;

Balustrade:

afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals bijvoorbeeld een hekwerk;

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

Bebouwingspercentage:
een
in de regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

Bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

Bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

Beperkte horecavoorziening:
horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie detailhandel, zoals bijvoorbeeld een koffiehoek, proeflokaal van wijnen, zitgedeelte van een banketbakker, patisserie of ijssalon;

Beschoeiing:

constructies die een oever of waterkant beschermen tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen;

Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

Bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het

vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen

of veranderen van een standplaats;

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

Bouwlaag:

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij

elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

Casino/automatenhal:

bedrijf, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot de beoefening van kans- of behendigheidsspelen, al dan niet met behulp van automaten of apparatuur;

Creativiteitscentrum:

instelling waar gelegenheid wordt geboden tot bijvoorbeeld dans, beeldende kunst, audio-visuele, dramatische en/of literaire vorming;

Consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

Dakhelling:

de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale (verdiepings)vloer;

Dakkapel:

constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten;

Dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst;

Dakterras:

een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;

Dakvlak:

een vlak van het dak of de kap;

Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

Detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in goederen die vanwege hun omvang en/of aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben, zoals bijvoorbeeld:

a.       detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

b.      detailhandel in auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;

c.       tuincentra;

d.      grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;

e.       bouwmarkten;

Dienstverlenend bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld reisbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en bankfilialen;

Erf (woningwet):

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

Perceel- en terreinafscheiding:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;


Erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld;

Garage:

gebouwen ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen;

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk

met wanden omsloten ruimte vormt;

Geluidszoneringsplichtige inrichting:

inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

Gevel:

het van buitenaf zichtbare deel van de muur van een gebouw;

Gevellijn:

een geometrisch bepaalde lijn, al dan niet gemarkeerd door een nadere aanduiding ter plaatse, die door bebouwing naar de wegzijde, dan wel de van de weg afgekeerde zijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan en die tevens dient als (hoofd)oriëntatie voor hoofdgebouwen;

Haagondersteunende constructie:

perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende planten;

Hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

Horecabedrijf/voorziening:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;


Horecabedrijf-categorie 1:

horecabedrijf, gericht op:

a.       winkelondersteuning en primair afgestemd op de winkelopeningstijden, zoals bijvoorbeeld snackbars/cafetaria, lunchrooms, petit-restaurants, grand-cafés en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

b.      spijsverstrekking, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld snackbars, shoarmazaken en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

c.       maaltijdverstrekking, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals bijvoorbeeld restaurants, bistro’s, eetcafés, pizzeria’s, en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

Horecabedrijf-categorie 2:

horecabedrijf, gericht op het verstrekken van alcoholische dranken en (in de regel) op het geven van gelegenheid om te luisteren naar mechanische muziek, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en is in de avonduren en deels in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld cafés, bars en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

Horecabedrijf-categorie 3:

horecabedrijf, gericht op het bieden van entertainment, het verstrekken van alcoholische dranken en het geven van gelegenheid tot het luisteren naar (live) muziek en tot dansen en ander vermaak, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en in de regel ook in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld discotheken, bardancings, partycentra en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

Kampeermiddelen:

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

Kantoor:

(deel van een) gebouw voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

Kapopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;

Kelder:

(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en volledig onder het peil ligt;

Landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met zijn verschijningsvorm en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen;

Lessenaarsdak:

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

Maaiveld:

bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

Maatschappelijke instelling/voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorziening, voorziening ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;

Natuurwetenschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;

NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;

Nutsvoorziening:

een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het wegverkeer of de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

Onderbouwing:

(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en volledig onder het maaiveld ligt;

Overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;

Perceelsgrens:

de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen;

Productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

(Raam)Prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;


Recreatief medegebruik

beperkt recreatief gebruik op gronden met een niet-recreatieve hoofdfunctie;

Restauratieve voorziening:

horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld maatschappelijke, sociaal-culturele, kantoor- of bedrijfsfunctie) en waarvan de hoofddoelstelling is niet het commercieel voeren van een horecabedrijf is, zoals bijvoorbeeld een bedrijfskantine of –restaurant, kantines van maatschappelijke of sociaal-culturele instellingen en sportkantines;

Risicovolle inrichting:

inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, c.q. Inrichtingen die onderdeel uitmaakt van deze regels;

Steiger

constructie aan of loodrecht op een oever;

Terras:

een geometrisch bepaald vlak, al dan niet voorzien van afscheidingen, windschermen, parasols, verlichting en ander meubilair, ten behoeve van een horecabedrijf of beperkte horecavoorziening voor het ter plaatse gebruiken van consumpties;

Terrasafscheiding:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een terras af te scheiden;

Topgevel:

een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel, doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;

Tuin, terrein:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;


Uitbouw:
een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

Uitstalling:

voorziening voor de tentoonstelling van te verkopen waren;

Verblijfsgebied:

dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en winkelgebieden;

Voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

Waterbeheerder:

het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer in Heemstede;

Winkelgebied:

het gebied zoals dit is weergegeven op de in bijlage 2 opgenomen en van deze regels deel uitmakende “Kaart van het Winkelgebied”.

Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van

personen;

Woongebouw:

een voor bewoning door één of meer huishoudens bestemd gebouw;

Woonschip:

een zich op het water bevindend object, dat bestemd is voor permanente bewoning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

Zijgevel

een gevel die de voor- en achtergevel met elkaar verbindt.


Artikel 2   Wijze van meten

2.1     Peil

Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil verstaan:

a.       bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;

b.      bij aan- of uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;

c.       bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

d.      indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

2.2     Wijze van meten en berekenen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.       de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

b.      de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (in het geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak);

c.       de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

d.      de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,  geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (in geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak);

e.       de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,

neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

f.        afstanden tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:

daar waar de betreffende afstand het kleinst is;

g.       de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;

h.       vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;

i.         de diepte van een onderbouwing:
vanaf
het peil tot aan het laagste punt van een onderbouwing, funderingspalen niet meegerekend.

2.3     Overschrijding bouwgrenzen en hoogtematen

2.3.1  Ondergeschikte bouwdelen

a.       Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:

1.      plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

2.      ondergeschikte bouwdelen als liftkokers, ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak steken;

3.      ondergeschikte bouwdelen als lichtstraten, dakramen, en zonne(warmte)-collectoren op een dakvlak, mits lichtstraten niet verder dan 0,6 meter buiten dat dakvlak steken en overige ondergeschikte bouwdelen niet verder dan 0,2 meter;

4.      funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;

5.      topgevels.

b.      Bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.

2.3.2  Kapopbouwen en dakopbouwen

De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden ten behoeve van kapopbouwen en dakopbouwen indien:

a.       de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven (bouw)hoogte hoger is dan de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven goothoogte en;

b.      geen deel van het gebouw waarvan de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte is bepaald, mag uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken die de betreffende gevels snijden ter hoogte van de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte en terugvallen onder hoeken van 70° met de horizon. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, topgevels en dakkapellen.



Hoofdstuk 2    BestemmingsRegels

Artikel 3   Bedrijf-1

3.1     Bestemmingsomschrijving

3.1.1   De voor “Bedrijf- 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie 1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

b.      het openbaar nut zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en de CAI ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”;

met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       restauratieve voorzieningen;

f.        water;

g.       openbare nutsvoorzieningen;

h.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

i.         tuinen en terreinen;

j.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2     Bouwregels

3.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.


3.2.2   Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder j. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

3.2.3   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

3.2.4   Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.3     Afwijken van de bouwregels

3.3.1      Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 3.2.3 onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      de maximale diepte is 4 meter;

c.       burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

3.4     Gebruiksregels

3.4.1   Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.      het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

f.        het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

g.       gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

h.       het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

i.         het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

j.        activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

3.5     Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.1 onder a. voor de vestiging van de in bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.


Artikel 4   Bedrijf-2

4.1     Bestemmingsomschrijving

4.1.1   De voor “Bedrijf- 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie 1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

b.      een verkooppunt van motorbrandstoffen, uitgezonderd LPG, ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;

met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       restauratieve voorzieningen;

f.        water;

g.       openbare nutsvoorzieningen;

h.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

i.         tuinen en terreinen;

j.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2     Bouwregels

4.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 4.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.

4.2.2   Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

4.2.3   Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1, onder j. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de voorgevellijn, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen;

4.2.4   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

4.2.5   Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–luifel” mag een luifel worden gebouwd. De hoogte van de luifel bedraagt ten hoogste 6 meter.

4.2.6   Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.3     Afwijken van de bouwregels

4.3.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 4.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      de maximale diepte is 4 meter;

c.       burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.


4.4     Gebruiksregels

4.4.1  Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;

c.       het  gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.      het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

f.        het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;

g.       gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

h.       het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

i.         het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

j.        activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

4.5     Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1   Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1.1, onder a. voor de vestiging van in de bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.


Artikel 5   Centrum-1

5.1     Bestemmingsomschrijving

5.1.1  De voor ”Centrum- 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       detailhandel, al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;

b.      dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;

c.       kantoren;

d.      bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

e.       maatschappelijke instellingen;

f.        het wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroep;

g.       horecabedrijven - categorie 1, met dien verstande dat het totale aantal vestigingen, inclusief de vestigingen, als bedoeld onder h., niet meer bedraagt dan 23;

h.       horecabedrijven tot en met categorie 2 ter plaatse van de aanduiding “horeca van categorie 2”;

i.         in afwijking van het bepaalde onder g., zijn horecabedrijven niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca uitgesloten",

j.        speelautomatenhallen;

k.       parkeerterreinen ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”:

l.         langzaamverkeerverbindingen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeerversbinding”:

m.     brug, ter plaatse van de aanduiding “brug”;

met daaraan ondergeschikt:

n.       parkeervoorzieningen;

o.       groenvoorzieningen;

p.      verblijfsgebied, ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang”

q.      speelvoorzieningen;

r.        restauratieve voorzieningen;

s.       water;

t.        openbare nutsvoorzieningen;

u.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

v.       niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

w.      tuinen en terreinen;

x.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2     Bouwregels

5.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de voorzijde van een gebouw in het winkelgebied, met inbegrip van de (hoofd)toegang, moet zijn gesitueerd aan de aangrenzende openbare ruimte;

f.        daar waar een gebouw in het winkelgebied met meerdere zijden aan de openbare ruimte is gelegen, moet de voorzijde van het gebouw, met inbegrip van de (hoofd)toegang zijn gesitueerd aan de openbare ruimte met de belangrijkste centrumfunctie, te weten de Binnenweg en de Raadhuisstraat;

g.       voor zover het gebouwen in het winkelgebied betreft, gelegen tussen de Koediefslaan en de Binnendoor, geldt de kwalificatie "belangrijkste centrumfunctie" ook voor de openbare ruimte, niet zijnde groenvoorziening en/of water, langs de oostzijde van de Blekersvaart;

h.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

i.         dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

j.        dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

5.2.2   Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

5.2.3   Voor het bouwen van de in 5.1.1. onder x. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

5.2.4   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

5.2.5   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras;

b.      de in artikel 5.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder c. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

5.2.6  Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.7  Ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang” dient de begane grondlaag onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven.

5.2.8  Ter plaatse van de aanduiding “gevellijn” gelden in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de volgende regels:

a.       op een perceel voorzien van één aanduiding "gevellijn": gebouwen worden achter de aangeduide (voor)gevellijn gebouwd;

b.      op een perceel voorzien van twee aanduidingen "gevellijn": gebouwen worden  achter de aangeduide voorste gevellijn gebouwd en hoofdgebouwen moeten binnen beide aangeduide gevellijnen worden gebouwd;

c.       op het na toepassing van dit artikel ontstane nieuwe bouwvlak zijn de in artikel 5.2.1 tot en met 5.2.5 bepaalde regels van overeenkomstige toepassing.

5.3     Nadere eisen

5.3.1   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en de inrichting van onbebouwde terreinen in verband met de aan- en afvoer van goederen en de (extra) behoefte aan parkeerplaatsen bij nieuwbouw, uitbreiding, verandering of vernieuwing van de gebouwen voor verzorgende functies in het winkelgebied.

5.3.2   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de inrichting van de onbebouwde terreinen die vrijkomen bij het naar achteren plaatsen van een gevel, als bedoeld in artikel 5.2.8, teneinde deze terreinen geschikt te maken voor verblijfsgebied.  

5.4     Afwijken van de bouwregels

5.4.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

b.      de maximale diepte is 4 meter;

c.       burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

5.5     Gebruiksregels

5.5.1   Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 2 en 3, onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.1, onder h.;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

f.        het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

g.       activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;

h.       het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

i.         het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

5.5.2   In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

5.5.3   Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

5.5.4   Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de volgende regels:

a.       de bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;

b.      het aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan 16.

5.5.5   Voor de (nieuw)vestigingen in het winkelgebied (bijlage II) gelden de volgende regels:

a.       het bruto vloeroppervlak van een (nieuw)vestiging, niet zijnde een woning of een supermarkt, mag ten hoogste 1.000 m² bedragen;

b.      het aantal vestigingen van maatschappelijke dienstverlening, aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, mag niet worden uitgebreid;

c.       het aantal woningen, aanwezig in de begane grondlaag op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, mag niet worden uitgebreid.

5.6     Afwijken van de gebruiksregels

5.6.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder d., voor de vestiging van in de bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.

5.6.2   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1, onder e. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

5.6.3  Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.2 ten behoeve van de vestiging van centrumfuncties, anders dan het wonen, in de verdiepingslagen, als door de aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende wordt aangetoond dat:

a.       uitbreiding naar de verdiepingslagen voor een doelmatige uitoefening van het bedrijf van aanvrager noodzakelijk is en;

b.      de mogelijkheden voor uitbreiding van het bruto vloeroppervlak op de begane grond niet aanwezig zijn.

5.6.4   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5.5.4 genoemde percentage en/of het aantal zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.

5.6.5   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.5, onder b. en c. ten behoeve van uitbreiding van het aantal vestigingen van maatschappelijke dienstverlening en woningen op de begane grondlaag, als door de aanvrager een rapport wordt overlegd waarin wordt aangetoond dat:

a.       het functioneren van het gedeelte van het winkelgebied, waarin de vestiging is gelegen, niet onevenredig verslechtert en;

b.      het functioneren van het winkelgebied als geheel niet onevenredig verslechtert.


Artikel 6   Cultuur en ontspanning

6.1     Bestemmingsomschrijving

6.1.1  De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       ateliers;

b.      creativiteitscentra;

c.       dansscholen;

d.      maatschappelijke instellingen gericht op de creatieve ontwikkeling;

e.       kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding

“specifiek maatschappelijk-kinderdagverblijf”;

met daaraan ondergeschikt:

f.        parkeervoorzieningen;

g.       groenvoorzieningen;

h.       speelvoorzieningen;

i.         restauratieve voorzieningen;

j.        water;

k.       openbare nutsvoorzieningen;

l.         (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

m.     niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

n.       tuinen en terreinen;

o.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2     Bouwregels

6.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 6.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;


g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

6.2.2   Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht.

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

6.2.3   Voor het bouwen van de in 6.1.1. onder o. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

6.2.4   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

6.2.5   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 6.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

6.2.6  Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.3     Afwijken van de bouwregels

6.3.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 6.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

6.4     Gebruiksregels

6.4.1   Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

b.      het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van consumentenvuurwerk;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.


Artikel 7   Detailhandel

7.1     Bestemmingsomschrijving

7.1.1  De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       detailhandel, al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;

b.      dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;


met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       speelvoorzieningen

f.        restauratieve voorzieningen;

g.       water;

h.       openbare nutsvoorzieningen;

i.         (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

j.        gebouwen en overkappingen;

k.       tuinen en terreinen

l.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2     Bouwregels

7.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 7.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

7.2.2   Voor ondergrondse bouwwerken geldt de volgende regel:

een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd.


7.2.4   Voor het bouwen van de in artikel 7.1.1, onder l. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

7.3     Gebruiksregels

7.3.1   Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen;

b.      het gebuik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan een beperkte horecavoorziening;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

e.       het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

7.3.2   Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de volgende regels:

a.       de bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;

b.      het aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan 16.

7.4     Afwijken van de gebruiksregels

7.4.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 7.3.2 genoemde percentage en/of het aantal zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.


Artikel 8 Gemengd-1

8.1Bestemmingsomschrijving

8.1.1 De voor “Gemengd- 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

b.      bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder categorie 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       restauratieve voorzieningen;

f.        water;

g.       openbare nutsvoorzieningen;

h.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

i.         niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

j.        tuinen en terreinen;

k.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 8.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

8.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

8.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 8.1.1 onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

8.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

8.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 8.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 8.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

8.4 Gebruiksregels

8.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

f.        het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

g.       activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;

h.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

i.         het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

j.        het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

8.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

8.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².


8.5 Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder h. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.


Artikel 9   Gemengd-3

9.1     Bestemmingsomschrijving

9.1.1  De voor “Gemengd- 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

b.      detailhandel, al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;

c.       dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;

met daaraan ondergeschikt:

d.      parkeervoorzieningen;

e.       groenvoorzieningen;

f.        speelvoorzieningen;

g.       restauratieve voorzieningen;

h.       water;

i.         openbare nutsvoorzieningen;

j.        (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

k.       niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

l.         tuinen en terreinen;

m.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2     Bouwregels

9.2.1   Voor het bouwen op de in artikel 9.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

9.2.2   Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        in afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

9.2.3   Voor het bouwen van de in 9.1.1 onder m. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

9.2.4   Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

9.2.5   Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 9.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

9.3     Afwijken van de bouwregels

9.3.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 9.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

9.4     Gebruiksregels

9.4.1   Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan een beperkte horecavoorziening;

c.       het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

f.        het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

g.       het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

9.4.2   In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

9.4.3  Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

9.4.4   Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de volgende regels:

a.       de bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;

b.      het aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan 16.


9.5     Afwijken van de gebruiksregels

9.5.1   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.4.1, onder e. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

9.5.2   Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 9.4.4 genoemde percentage en/of het aantal zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.


Artikel 10 Gemengd-5

10.1   Bestemmingsomschrijving

10.1.1 De voor “Gemengd- 5” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

b.      kantoren;

met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       speelvoorzieningen;

f.        restauratieve voorzieningen;

g.       water;

h.       openbare nutsvoorzieningen;

i.         (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

j.        niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

k.       tuinen en terreinen;

l.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2   Bouwregels

10.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 10.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

10.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

10.2.3 Voor het bouwen van de in 10.1.1 onder l. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

10.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

10.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 10.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

10.3   Afwijken van de bouwregels

10.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 10.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

10.4   Gebruiksregels

10.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

c.       het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

d.      het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

10.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

10.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

10.5   Afwijken van de gebruiksregels

10.5.1  Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.4.1, onder b. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.


 Artikel 11 Gemengd-6

11.1   Bestemmingsomschrijving

11.1.1 De voor “Gemengd- 6” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

b.      maatschappelijke doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       speelvoorzieningen;

f.        restauratieve voorzieningen;

g.       water;

h.       openbare nutsvoorzieningen;

i.         (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

j.        niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

k.       tuinen en terreinen;

l.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2   Bouwregels

11.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 11.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

11.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

11.2.3 Voor het bouwen van de in 11.1.1. onder l. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

11.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

11.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 11.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

11.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

11.3   Afwijken van de bouwregels

11.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 11.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

11.4   Gebruiksregels

11.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

b.      het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

d.      het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

e.       het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

11.4.2 Wonen is uitsluitend in de verdiepingslagen toegestaan.

11.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

11.5   Afwijken van de gebruiksregels

11.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

11.6   Wro-zone-wijzigingsgebied 5

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘'wro-zone-wijzigingsgebied 5” (i.c. het achterterrein van de bibliotheek, Julianaplein 1) de specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing (sba-z)  geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een bouwvlak, met dien verstande dat:

a.       het bouwvlak uitsluitend een uitbreiding mag zijn van het bestaande bouwvlak en deel uitmaakt van een (her)ontwikkeling, waarbij de hele bibliotheekfunctie op de begane grond wordt gevestigd;

b.      de goothoogte maximaal 4 m bedraagt;

c.       de bouwhoogte maximaal 6 m bedraagt;

d.      ten hoogste 25 % van het dak van de uitbreiding gebruikt mag worden als dakterras bij de in de verdiepingslaag te bouwen woningen;

e.       voor zover boven een parkeerkelder wordt gebouwd, de afgewerkte bovenzijde van de parkeerkelder ten hoogste 0,5 m boven het peil ligt;

f.        op een adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

g.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de verkeersveiligheid;

3.      het behoud van parkeervoorzieningen, en;

4.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

h.       de bij de monumentenstatus van het hoofdgebouw behorende eisen worden nageleefd;

i.         indien de bestaande speelvoorziening moet wijken voor de nieuwbouw, hiervoor een nabijgelegen, geschikte locatie dient te worden ingericht;

j.        voor zover het wijzigingsgebied onbebouwd blijft, dit een passende, zo groen mogelijke inrichting dient te houden of te krijgen;

k.       in het geval van ondergronds bouwen advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder.

l.         onverminderd het bepaalde onder a. tot en met k. gelden voor het nieuwe bouwvlak de voor deze bestemming geldende regels.


Artikel 12 Gemengd-7

12.1   Bestemmingsomschrijving

12.1.1 De voor “Gemengd- 7” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroep;

b.      ateliers;

c.       creativiteitscentra;

d.      dansscholen;

e.       maatschappelijke instellingen gericht op de creatieve ontwikkeling;

met daaraan ondergeschikt:

f.        parkeervoorzieningen;

g.       groenvoorzieningen;

h.       speelvoorzieningen;

i.         restauratieve voorzieningen;

j.        water;

k.       openbare nutsvoorzieningen;

l.         (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

m.     niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

n.       tuinen en terreinen;

o.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2   Bouwregels

12.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 12.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

12.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

12.2.3 Voor het bouwen van de in 12.1.1 onder o. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

12.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.


12.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 12.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

12.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

12.3   Afwijken van de bouwregels

12.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 12.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

12.4   Gebruiksregels

12.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

b.      het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

d.      het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

e.       het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

12.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

12.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².


12.5   Afwijken van de gebruiksregels

12.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.


Artikel 13 Gemengd-8

13.1   Bestemmingsomschrijving

13.1.1 De voor “Gemengd- 8” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroep;

b.      kantoren;

c.       maatschappelijke doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

d.      parkeervoorzieningen;

e.       groenvoorzieningen;

f.        speelvoorzieningen;

g.       restauratieve voorzieningen;

h.       water;

i.         openbare nutsvoorzieningen;

j.        (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

k.       niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

l.         tuinen en terreinen;

m.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2   Bouwregels

13.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 13.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

13.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

13.2.3 Voor het bouwen van de in 13.1.1. onder m. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

13.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.


13.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 13.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

13.3   Afwijken van de bouwregels

13.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 13.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

13.4   Gebruiksregels

13.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;

b.      het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

d.      het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

e.       het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

13.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

13.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

13.5   Afwijken van de gebruiksregels

13.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.4.1, onder c. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.


Artikel 14 Gemengd-9

14.1   Bestemmingsomschrijving

14.1.1 De voor “Gemengd- 9” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

b.      detailhandel, al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;

c.       dienstverlenende bedrijven en/of instellingen;

d.      maatschappelijke doeleinden;

met daaraan ondergeschikt:

e.       parkeervoorzieningen;

f.        groenvoorzieningen;

g.       speelvoorzieningen;

h.       restauratieve voorzieningen;

i.         water;

j.        openbare nutsvoorzieningen;

k.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

l.         niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

m.     tuinen en terreinen;

n.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2   Bouwregels

14.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 14.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

14.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

14.2.3 Voor het bouwen van de in 14.1.1, onder n. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

14.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.


14.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 14.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

14.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

14.2.7 Ter plaatse van de aanduiding “gevellijn” gelden in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de volgende regels:

a.       op een perceel voorzien van één aanduiding "gevellijn": gebouwen worden achter de aangeduide (voor)gevellijn gebouwd;

b.      op een perceel voorzien van twee aanduidingen "gevellijn": gebouwen worden  achter de aangeduide voorste gevellijn gebouwd en hoofdgebouwen moeten binnen beide aangeduide gevellijnen worden gebouwd;

c.       op het na toepassing van dit artikel ontstane nieuwe bouwvlak zijn de in artikel 14.2.1 tot en met 14.2.5 bepaalde regels van overeenkomstige toepassing.

14.3   Afwijken van de bouwregels

14.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 14.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

14.4   Gebruiksregels

14.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan een beperkte horecavoorziening;

b.      het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een supermarkt;

c.       het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen;

d.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

e.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

f.        het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

g.       het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

h.       het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

14.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.

14.4.3 Voor (nieuw)vestigingen, niet zijnde woningen, geldt de volgende regel:

het bruto vloeroppervlak van een (nieuw)vestiging mag ten hoogste 1.000 m² bedragen.

14.4.4 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

14.4.5 Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de volgende regels:

a.       de bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;

b.      het aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan 16.

14.5   Afwijken van de gebruiksregels

14.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.4.1, onder e. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

14.5.2 Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in artikel 14.4.5 genoemde percentage en/of het aantal zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.


Artikel 15  Gemengd-10

15.1   Bestemmingsomschrijving

15.1.1 De voor “gemengd- 10” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie 1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

b.      ateliers;

c.       creativiteitscentra;

d.      dansscholen;

e.       maatschappelijke instellingen gericht op de creatieve ontwikkeling;

met daaraan ondergeschikt:

f.        parkeervoorzieningen;

g.       groenvoorzieningen;

h.       speelvoorzieningen;

i.         restauratieve voorzieningen;

j.        water;

k.       openbare nutsvoorzieningen;

l.         (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

m.     niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

n.       tuinen en terreinen;

o.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2   Bouwregels

15.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 15.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.    een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.     de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.


15.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 15.1.1 onder o. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

15.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.    een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.    buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

15.2.4 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

15.3   Afwijken van de bouwregels

15.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 15.2.3 onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.    de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.    voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.     de maximale diepte is 4 meter;

d.    burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

15.4   Gebruiksregels

15.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.    het gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;

c.     het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.    het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

e.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder detailhandel in volumineuze goederen;

f.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

g.    gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

h.    het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

i.      het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

j.      activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

15.5   Afwijken van de gebruiksregels

15.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.1 onder a. voor de vestiging van de in bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.


Artikel 16  Groen

16.1   Bestemmingsomschrijving

16.1.1 De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       groenvoorzieningen;

b.      paden;

c.       water;

d.      het recreatief medegebruik;

e.       brug, ter plaatse van de aanduiding “brug”;

f.        speelterreinen, ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;

met daaraan ondergeschikt:

g.       (ontsluitings)wegen en straten;

h.       tuinen;

i.         parkeervoorzieningen;

j.        speelvoorzieningen, anders dan de onder f. bedoelde speelterreinen;

k.       openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

l.         verhardingen;

m.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2   Bouwregels

16.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

16.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 16.1.1 onder m. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

b.      ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter bedragen;

c.       ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” op het terrein achter Bleekersvaart 14 mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 meter bedragen met een maximaal oppervlak van 150 m2;

d.      de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.


16.3   Gebruiksregels

16.3.1 Op de gronden grenzend aan de bouwpercelen aan de zuidzijde van de Van Merlenlaan mag ten behoeve van de betreffende panden per bouwperceel 1 uitrit met een breedte van ten hoogste 2 meter worden aangelegd.


Artikel 17  Kantoor

17.1   Bestemmingsomschrijving

17.1.1 De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       kantoren;

met daaraan ondergeschikt:

b.      parkeervoorzieningen;

c.       groenvoorzieningen;

d.      restauratieve voorzieningen;

e.       water;

f.        openbare nutsvoorzieningen;

g.       (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

h.       gebouwen en overkappingen;

i.         tuinen en terreinen;

j.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2   Bouwregels

17.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 17.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

17.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

17.2.3 Voor het bouwen van de in 17.1.1 onder j. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

17.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

17.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 17.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

17.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

17.3   Afwijken van de bouwregels

17.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 17.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

17.4   Gebruiksregels

17.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.


Artikel 18 Maatschappelijk

18.1   Bestemmingsomschrijving

18.1.1 De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       maatschappelijke doeleinden;

b.      een begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;

c.       een instelling voor gezondheidszorg, ter plaatse van de aanduiding “gezondheidszorg”; 

met daaraan ondergeschikt:

d.      parkeervoorzieningen;

e.       groenvoorzieningen;

f.        speelvoorzieningen;

g.       restauratieve voorzieningen;

h.       water;

i.         openbare nutsvoorzieningen;

j.        (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

k.       gebouwen en overkappingen;

l.         tuinen en terreinen;

m.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2   Bouwregels

18.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 18.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

f.        dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

g.       dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

18.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

18.2.3 Voor het bouwen van de in 18.1.1 onder m. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

18.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

18.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 18.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

18.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

18.3   Afwijken van de bouwregels

18.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 18.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

18.4   Gebruiksregels

18.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

18.4.2 Ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats” is uitsluitend een begraafplaats toegestaan.

18.4.3 Ter plaatse van de aanduiding “gezondheidszorg” is uitsluitend een voorziening ten behoeve van gezondheidszorg toegestaan.


Artikel 19 Tuin

19.1   Bestemmingsomschrijving

19.1.1 De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b.      ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage”;

met daaraan ondergeschikt:

c.       parkeervoorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       paden en verhardingen;

f.        water;

g.       openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

h.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2   Bouwregels

19.2.1 Onverminderd het bepaalde in artikel 19.1.1, onder b., mogen op of in deze gronden geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.

19.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 19.1.1 onder h. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

19.2.3 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – overkapping” zijn overkappingen toegestaan. De hoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3 meter.


Artikel 20 Verkeer

20.1   Bestemmingsomschrijving

20.1.1 De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wegverkeer;

b.      wegen met ten hoogste 2 maal 1 doorgaande rijstrook met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken, voet- en fietspaden;

c.       verblijfsgebieden;

d.      ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage”;

e.       stallingen van vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen, ter plaatse van de aanduiding “garage”;

f.        bruggen, ter plaatse van de aanduiding “brug”;

g.       speelterreinen, ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;

h.       detailhandel, ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;

met daaraan ondergeschikt:

i.         parkeervoorzieningen;

j.        groenvoorzieningen;

k.       speelvoorzieningen, anders dan de onder g. bedoelde speelterreinen;

l.         water;

m.     openbare nutsvoorzieningen;

n.       terrassen, behorende bij horecabedrijven en beperkte horecavoorzieningen;

o.       uitstallingen;

p.      (ontsluitings)wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

q.      gebouwen en overkappingen;

r.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2   Bouwregels

20.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 20.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.       de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.

20.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

c.       In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

20.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 20.1.1 onder r. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;

b.    ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter bedragen;

c.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.    de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

20.2.4 Voor terrassen, behorende bij horecabedrijven en beperkte horecavoorzieningen en voor uitstallingen gelden de volgende regels:

a.       op en ten behoeve van terrassen, behorende bij horecabedrijven en beperkte horecavoorzieningen mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van terrasafscheidingen;

b.      de hoogte van de onder a. genoemde terrasafscheidingen mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;

c.       ten behoeve van uitstallingen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

20.3   Gebruiksregels

20.3.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van het bepaalde in artikel 20.1.1, onder h.;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, met uitzondering van het bepaalde in artikel 20.1.1, onder n.

20.3.2 Terrassen, behorende bij horecabedrijven en beperkte horecavoorzieningen en uitstallingen zijn uitsluitend in het winkelgebied (bijlage II) toegestaan.

20.4   Wijzigingsbevoegdheid

20.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding “wro-zone-wijzigingsgebied 4" (i.c. het parkeerterrein aan de Eikenlaan) de bouwregels te wijzigen ten behoeve van een gebouwde parkeervoorziening en/of de bestemming "Verkeer" te wijzigen in "Kantoor", met dien verstande dat:

a.       de parkeervoorziening, voor zover bovengronds gelegen, uitsluitend gebouwd mag worden tussen de ter plaatse van de aanduidingen "gevellijn" aangegeven gevellijnen;

b.      de kantoorbebouwing mag gebouwd worden binnen een vlak van maximaal 30 meter x 15 meter, mits zodanig gesitueerd dat de voorgevel, tevens één van de lange zijdes zijnde, samenvalt met de ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" aangegeven oostelijke gevellijn en de afstanden tot de beide zijdelingse perceelgrenzen 5 meter bedragen;

c.       het bruto vloeroppervlak van de kantoorbebouwing ten hoogste 600 m² bedraagt;

d.      de goothoogte van de kantoorbebouwing ten hoogste 6 meter bedraagt;

e.       de bouwhoogte van de kantoorbebouwing ten hoogste 12 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte in het geval van een derde bouwlaag zonder kap ten hoogste 10 meter bedraagt, waarbij de voor- en achterzijde van de derde bouwlaag tenminste 2 meter is teruggeplaatst ten opzichte van de betreffende gevel;

f.        voor zover de kantoorbebouwing boven een parkeerkelder is gebouwd, de afgewerkte bovenzijde van de parkeerkelder ten hoogste 0,5 meter boven het peil ligt;

g.       de bouwhoogte van parkeervoorzieningen, anders dan de onder f. bedoelde parkeervoorziening, inclusief balustrades ten hoogste 2,5 meter bedraagt;

h.       parkeren op de strook tussen de oostelijke aanduiding "gevellijn" en de Heemsteedse Dreef niet is toegestaan;

i.         de nieuwe bebouwing door de situering ten opzichte van de omgeving en de onderlinge situering positief bijdraagt aan een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

j.        op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

k.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de verkeersveiligheid;

2.      het behoud van de parkeervoorzieningen;

3.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

l.         de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;

m.     voor zover ondergronds wordt gebouwd, burgemeester en wethouders de waterbeheerder om advies vragen;

n.       onverminderd het bepaalde onder a. tot en met m., voor de gewijzigde bestemmingen de desbetreffende regels uit dit bestemmingsplan gelden.


Artikel 21 Water

21.1   Bestemmingsomschrijving

21.1.1 De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       verkeer te water;

b.      waterlopen, watergangen en waterpartijen;

c.       oevers, bermen en beplanting;

d.      bruggen, ter plaatse van de aanduiding “brug”;

met daaraan ondergeschikt:

e.       paden;

met de daarbij behorende:

f.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde die uit de aard van de bestemming kunnen volgen zoals kunstwerken, oeverbeschoeiingen, keermuren, steigers en meerpalen, met uitzondering van dammen en duikers.

21.2   Bouwregels

21.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.

21.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 21.1.1 onder f. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

a.       de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.

21.3   Gebruiksregels

21.3.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.


Artikel 22 Wonen

22.1   Bestemmingsomschrijving

22.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;

met daaraan ondergeschikt:

b.      groenvoorzieningen;

c.       parkeervoorzieningen;

d.      maatschappelijke doeleinden, ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”

e.       stallingen van vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen, ter plaatse van de aanduiding “garage”;

f.        verblijfsgebied, ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang”

g.       paden en verhardingen;

h.       water;

i.         openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

j.        niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;

k.       tuinen en terreinen;

l.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

22.2   Bouwregels

22.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 22.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" mag in het bouwvlak uitsluitend één vrijstaande woning worden gebouwd;

c.       de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

d.      de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

e.       in afwijking van het bepaalde in artikel 22.2.1 onder d. mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "goothoogte achtergevel 6m" de goothoogte aan de achterzijde van een hoofdgebouw ten hoogste 6 m bedragen;

f.        de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

g.       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;

h.       ter plaatse van de aanduiding ”specifieke bouwaanduiding-dakopbouw toegestaan” mag een dakopbouw worden gebouwd. De hoogte van de dakopbouw bedraagt ten hoogste 3 meter, gemeten vanaf de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte;

i.         dakkapellen zijn toegestaan op:

1.      het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;

2.      het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;

j.        dakkapellen zijn niet toegestaan:

1.      op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;

2.      op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.

22.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;

c.       ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;

d.      sub c is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;

e.       voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;

f.        In afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

22.2.3 Voor het bouwen van de in 22.1.1 onder l. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel, mag ten hoogste 2 meter bedragen;

b.      de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;

c.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;

d.      de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.

22.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

a.       een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b.      buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.

22.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:

a.       het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;

b.      de in artikel 22.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder e. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.

22.2.6 Voor de woongebouwen, gelegen aan beide zijden van de Van Merlenlaan en in het ten zuiden daarvan gelegen deel van het plangebied ("het Grotstuk"), geldt de volgende regel: 

onverminderd het bepaalde in artikel 22.2.1, onder b., is het bouwen van meer dan één woning in een woongebouw toegestaan, met dien verstande dat:

a.       het karakter van het in dit artikel bedoelde gebied gehandhaafd blijft, dan wel wordt versterkt;

b.      het woongebouw het uiterlijk van één woning heeft;

c.       ten hoogste 2 parkeerplaatsen vanaf de openbare weg zichtbaar zijn;

d.      het aansluitende terrein van het woongebouw integraal wordt vormgegeven en zich manifesteert als tuin, behorende bij één woning.

22.2.7 Ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang” dient de begane grondlaag onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven.

22.3   Afwijken van de bouwregels

22.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 22.2.4, onder b. onder de volgende voorwaarden:

a.       de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;

b.      voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;

c.       de maximale diepte is 4 meter;

d.      burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.

22.4   Gebruiksregels

22.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

a.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

c.       het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;

d.      het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.

22.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

22.4.3 Het aantal te realiseren en bruikbaar in stand te houden parkeerplaatsen bedraagt ter plaatse van de aanduiding "minimum aantal parkeerplaatsen" ten minste het aangegeven aantal.

22.4.4 het bouwen op en gebruik van gronden ten behoeve van maatschappelijke doeleinden is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk” en voorts op de begane grond toegestaan.

22.5   Afwijken van de gebruiksregels

22.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.4.1 onder b. ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

a.       met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;

b.      de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;

c.       de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de  daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;

d.      voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;

e.       de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;

f.        de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.


Artikel 23 Leiding-Gas

23.1   Bestemmingsomschrijving

23.1.1 De voor “Leiding-Gas” aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

23.2   Bouwregels

23.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 23.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;

b.      ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

23.3   Afwijken van de bouwregels

23.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.2.1, onder b. en toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.

23.3.2 Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in artikel 23.3.1 wordt slechts verleend nadat advies is gevraagd aan de betreffende leidingbeheerder.

23.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de in artikel 23.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting, dieper dan 30cm;

b.      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.       het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk, dieper dan 30cm;

d.      diepploegen;

e.       het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f.        het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;

g.       het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

23.4.2 Een omgevingsvergunning  als bedoeld in artikel 23.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

23.4.3 Een omgevingsvergunning  als bedoeld in artikel 23.4.1 wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

23.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen voor de in artikel 23.4.1 onder g. genoemde activiteiten vragen burgemeester en wethouders de waterbeheerder om advies.

23.4.5  Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23.4.1, is vereist voor:

a.       werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;

b.      werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.       werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in artikel 23.3.1, is verleend;

d.      werken en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 23.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.


Artikel 24 Leiding-Water

24.1   Bestemmingsomschrijving

24.1.1 De voor “Leidingen-Water” aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.

24.2   Bouwregels

24.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 24.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

a.       op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;

b.      ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

24.3   Afwijken van de bouwregels

24.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.1, onder b. en toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.

24.3.2 Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in artikel 24.3.1 wordt slechts verleend nadat advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

24.4   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de in artikel 24.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting, dieper dan 30cm;

b.      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

c.       het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk, dieper dan 30cm;

d.      diepploegen;

e.       het aanbrengen van gesloten verhardingen;

f.        het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 30cm;

g.       het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

24.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

24.4.3 Een omgevingsvergunning , als bedoeld in artikel 24.4.1 wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.

24.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen voor de in artikel 24.4.1 onder g. genoemde activiteiten vragen burgemeester en wethouders de waterbeheerder om advies.

24.4.5            Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1, is vereist voor:

a.       werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;

b.      werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;

c.       werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 24.3.1, is verleend;

d.      werken en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 24.1.1 opgenomen doeleinden, kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.


Artikel 25 Waarde-Archeologie 2

25.1   Bestemmingsomschrijving

25.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 2” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 2;

25.1.2 Voor zover de in artikel 25.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

25.2   Bouwregels

25.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.       in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 2”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.      een oppervlakte hebben, groter dan 70 m² en;

2.      verder gaan dan een diepte van 0,4 m,

eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.      het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

25.3   Nadere eisen

25.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


25.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 2”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

25.4 Afwijken van de bouwregels

25.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 25.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.       de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 25.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.      de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 25.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      het doen van opgravingen;

3.      begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

25.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

25.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 25.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;

b.      het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;

c.       het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;

d.      het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

e.       het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

f.        het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

g.       het vellen en rooien van houtopstanden;

h.       het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

i.         het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

25.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 25.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 70 m²;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 25.4.1, is verleend;

e.       ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

25.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

25.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 25.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


Artikel 26 Waarde-Archeologie 3

26.1   Bestemmingsomschrijving

26.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 3” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 3;

26.1.2 Voor zover de in artikel 26.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

26.2   Bouwregels

26.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.       in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 3”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.      een oppervlakte hebben, groter dan 100 m² en;

2.      verder gaan dan een diepte van 0,4 m,

eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen  verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.      het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

26.3   Nadere eisen

26.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


26.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 3”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

26.4   Afwijken van de bouwregels

26.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 26.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.       de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 26.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.      de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 26.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      het doen van opgravingen;

3.      begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

26.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 26.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;

b.      het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;

c.       het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;

d.      het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

e.       het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

f.        het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

g.       het vellen en rooien van houtopstanden;

h.       het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

i.         het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

26.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 26.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 100 m²;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 26.4.1, is verleend;

e.       ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

26.5.3  Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

26.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 26.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


Artikel 27 Waarde-Archeologie 5

27.1   Bestemmingsomschrijving

27.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 5” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 5;

27.1.2 Voor zover de in artikel 27.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

27.2   Bouwregels

27.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.       in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 5”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.      een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m² en;

2.      verder gaan dan een diepte van 0,4 m,

eisen burgemeester en wethouders dat alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.      het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

27.3   Nadere eisen

27.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


27.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 5”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

27.4   Afwijken van de bouwregels

27.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 27.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.       de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 27.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.      de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 27.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      het doen van opgravingen;

3.      begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

27.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

27.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 27.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;

b.      het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;

c.       het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;

d.      het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

e.       het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

f.        het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

g.       het vellen en rooien van houtopstanden;

h.       het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

i.         het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

27.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 27.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m²;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 27.4.1, is verleend;

e.       ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

27.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

27.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 27.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


Artikel 28 Waarde-Archeologie 6

28.1   Bestemmingsomschrijving

28.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 6” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 6;

28.1.2 Voor zover de in artikel 28.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

28.2   Bouwregels

28.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

a.       in het geval van een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 6”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:

1.      een oppervlakte hebben, groter dan 10.000 m² en;

2.      verder gaan dan een diepte van 0,4 m,

eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;

b.      het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

28.3   Nadere eisen

28.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


28.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 6”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

28.4   Afwijken van de bouwregels

28.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 28.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

a.       de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 28.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;

b.      de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 28.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:

1.      het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      het doen van opgravingen;

3.      begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

28.5   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 28.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;

b.      het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;

c.       het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;

d.      het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;

e.       het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

f.        het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

g.       het vellen en rooien van houtopstanden;

h.       het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;

i.         het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

28.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 28.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 10.000 m²;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;

d.      noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 28.4.1, is verleend;

e.       ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

28.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

28.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 28.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

a.       het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      het doen van opgravingen;

c.       begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

30.1    Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a.       de bij recht in dit plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages;

b.      de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;

c.       de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft.

30.2    Van het bepaalde in artikel 30.1, onder a. kan alleen worden afgeweken indien:

a.       de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

b.      de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan het straat en bebouwingsbeeld;

c.       de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

d.      de betreffende woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast;

e.       de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;

f.        geen bestemmingsgrenzen worden overschreden.

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt verkleind of vergroot.


Artikel 32 Wro-zone-wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘'wro-zone-wijzigingsgebied 1” (i.c. de bedrijfspercelen op de hoek van de Kerklaanlaan en de Drenthelaan) de bestemmingen “Bedrijf- 1” en “Verkeer” geheel of gedeeltelijk te wijzigen in “Wonen” en/of “Tuin” en/of “Verkeer”, met dien verstande dat:

a.       de in het wijzigingsgebied gelegen gronden mogen worden bebouwd met uitsluitend woningen of een parkeervoorziening, dan wel met een combinatie van beide;

b.      in het geval van een combinatie de woningen en de parkeervoorziening naast elkaar mogen worden gebouwd, dan wel als woningen boven een parkeerkelder, dan wel als combinatievorm;

c.       de goothoogte van de woningen ten hoogste 6 meter bedraagt;

d.      de bouwhoogte van de woningen ten hoogste 10 meter bedraagt;

e.       voor zover woningen boven een parkeerkelder zijn gebouwd, de afgewerkte bovenzijde van de parkeerkelder ten hoogste 0,5 m boven het peil ligt;

f.        de bouwhoogte van andere parkeervoorzieningen, dan bedoeld onder e., inclusief balustrades, ten hoogste 4 m bedraagt;

g.       de nieuwe bebouwing door de situering ten opzichte van de omgeving en de onderlinge situering positief bijdraagt aan een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

h.       op een adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

i.         geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de verkeersveiligheid;

2.      het behoud van parkeervoorzieningen, en

3.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

j.        in het geval van ondergronds bouwen advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder;

k.       met inachtneming van het bepaalde onder a. tot en met j. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd;

l.         onverminderd het bepaalde onder a. tot en met k., voor de gewijzigde bestemmingen de desbetreffende regels uit dit plan gelden.


Artikel 33 Wro-zone-wijzigingsgebied 2

33.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding “wro-zone-wijzigingsgebied 2” (i.c. de bedrijfspercelen aan de oostzijde van de Drenthelaan) de bestemming "Bedrijf 1" te wijzigen in de bestemmingen “Maatschappelijk” en/of “Kantoor” en/of “Cultuur en ontspanning”, met dien verstande dat:

a.       de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes ongewijzigd blijven;

b.      op een adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

c.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de verkeersveiligheid;

3.      het behoud van parkeervoorzieningen, en

4.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

d.      onverminderd het bepaalde onder a. tot en met c., voor de gewijzigde bestemmingen de desbetreffende regels uit dit plan gelden.

33.1.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘'wro-zone-wijzigingsgebied 2” (i.c. de aan de Drenthelaan gelegen achterzijden van de centrumfuncties aan de Raadhuisstraat) voor de aan de Drenthelaan gesitueerde centrumbebouwing, behorende bij de centrumvoorzieningen aan de Raadhuisstraat, binnen de bestemming “Centrum- 1” de bedrijfs-, kantoor-, of maatschappelijke functie, alsmede de functie cultuur en ontspanning als hoofdfunctie toe te staan, met dien verstande dat:

a.       de voorzijde van een gebouw, met inbegrip van de (hoofd)toegang, gesitueerd moet zijn aan de Drenthelaan;

b.      de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes ongewijzigd blijven;

c.       het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ongewijzigd blijft;

d.      de nieuwvestiging een bruto vloeroppervlak heeft van ten hoogste 150 m²;

e.       bij nieuwvestiging van bedrijven uitsluitend bedrijven zijn toegestaan, die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsinrichtingen) onder categorie 1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen;

f.        op een adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

g.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de verkeersveiligheid;

3.      het behoud van parkeervoorzieningen, en

4.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

h.       de bepalingen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn in ieder geval niet van toepassing op bebouwing en gebruik van deze gronden ten behoeve van detailhandel, dienstverlenende bedrijven en/of instellingen, speelautomatenhallen, horeca en wonen;

i.         onverminderd het bepaalde onder a. tot en met h., voor de gewijzigde functies de desbetreffende bij de bestemming “Centrum- 1” behorende regels uit dit plan gelden.


Artikel 34 Wro-zone-wijzigingsgebied 3

34.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘'wro-zone-wijzigingsgebied 3” (i.c. het perceel Binnenweg 160) de bestemmingen “Gemengd- 9” en "Verkeer", geheel of gedeeltelijk te wijzigen in “Wonen” en/of “Tuin”, met dien verstande dat:

a.       voor zover een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd:

1.   dit hoofdgebouw aan één lange zijde samenvalt met de ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" aangegeven (voor)gevellijn;

2.   de afstand tot de beide zijdelingse perceelgrenzen 3 meter bedraagt en;

3.   dit hoofdgebouw moet worden gebouwd binnen een vlak van ten hoogst

      25 meter x 15 meter;

b.      de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes ongewijzigd blijven;

c.       de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 4 m bedraagt;

d.      het achtererf voor ten hoogste 40 % bebouwd wordt met aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte op het perceel ten hoogste 900 m² bedraagt, onderbouwingen uitgezonderd;

e.       voor zover boven een parkeerkelder is gebouwd, de afgewerkte bovenzijde van de parkeerkelder ten hoogste 0,5 m boven het peil ligt;

f.        de bouwhoogte van andere parkeervoorzieningen dan bedoeld onder e., inclusief balustrades, ten hoogste 4 m bedraagt;

g.       de nieuwe bebouwing door de situering ten opzichte van de omgeving en de onderlinge situering positief bijdraagt aan een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

h.       op een adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

i.         geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de verkeersveiligheid;

2.      het behoud van parkeervoorzieningen, en;

3.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

j.        in het geval van ondergronds bouwen advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder;

k.       onverminderd het bepaalde onder a. tot en met j. voor de gewijzigde bestemmingen de desbetreffende regels uit dit plan gelden.

34.1.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘'wro-zone-wijzigingsgebied 3” (i.c. het perceel Binnenweg 160) ter plaatste van de bestemmingen "Gemengd-9" en "Verkeer" horecabedrijven-categorie 1 toe te staan, met dien verstande dat:

a.       het totale aantal horecavestigingen, inclusief de vestigingen als bedoeld in artikel 5.1.1 onder g. en h., niet meer bedraagt dan 23;

b.      terrassen uitsluitend zijn toegestaan voor de voorgevel van het hoofdgebouw;

c.       het zij- en achtererf, inclusief de daar gesitueerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend gebruikt mogen worden voor niet voor publiek bestemde ruimten, met uitzondering van bezoekersparkeren;

d.      op een adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, door te voldoen aan de op het moment van wijzigen geldende normen;

e.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de verkeersveiligheid;

2.      het behoud van parkeervoorzieningen, en;

3.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

f.        onverminderd het bepaalde onder a. tot en met e., de regels voor de bestemming "Gemengd-9" van toepassing blijven.


Artikel 35 Overige regels

35.1   Voor de aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbonden strafbepaling geldt de volgende regel:

In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels en het niet hebben van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.1 (indien nodig) wordt aangeduid als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.

35.2    Voor de werking van de wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, geldt de volgende regel:

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.



Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht

36.1   Overgangsrecht bouwwerken

36.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

36.1.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

36.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

36.2   Overgangsrecht gebruik

36.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

36.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

36.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

36.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


36. 3  Hardheidsclausule

36.3.1 Indien toepassing van het overeenkomstig in artikel 36.2 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 37 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald  als “Regels van het bestemmingsplan Centrum en omgeving”.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op 28 april 2011,

De voorzitter,                                                               De griffier,