regels
Artikel 24 Waarde-Archeologie
1
Artikel 25 Waarde-Archeologie
2
Artikel 26 Waarde-Archeologie
3
Artikel 27 Waarde-Archeologie
4
Artikel 28 Waarde-Archeologie
5
Artikel 29 Waarde-Archeologie
6
Artikel 30 Waterstaat-Waterkering
Artikel 31 Anti-dubbeltelregel
Artikel 32 Geluidzone-Industrie
Artikel 33 Algemene
afwijkingsregels
Artikel 34 Algemene
wijzigingsregels
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
Bijlage I Staat
van bedrijfsactiviteiten
Plan:
het bestemmingsplan “Woonwijken zuidoost” van de
gemeente Heemstede;
Bestemmingsplan:
de geometrisch
bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0397.BPZuidoost-0201.GML
met de bijbehorende regels;
Aan-huis-gebonden-beroep:
een
dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch
of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en
een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan
een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in
architectonisch opzicht ondergeschikt is;
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien
van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
Achtergevel:
gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;
Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in
dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;
Atelier:
ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve en
artistieke activiteiten op het gebied van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld
schilderen, beeldhouwen of fotografie;
Balustrade:
afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals
bijvoorbeeld een hekwerk;
Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen
zijnde;
Bebouwingspercentage:
een in de
regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte
van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit
met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
Bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of
bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een
terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens
huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het
gebouw of terrein, noodzakelijk is;
Beperkte horecavoorziening:
horecavoorziening
die voor wat betreft de exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie
detailhandel, zoals bijvoorbeeld een koffiehoek, proeflokaal van wijnen,
zitgedeelte van een banketbakker, patisserie of ijssalon;
Beschoeiing:
constructies die een oever of waterkant beschermen tegen
afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant
in gevaar brengen;
Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw
zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;
Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats;
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
Bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer
ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar
grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met
uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten;
Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
Casino/automatenhal:
bedrijf, dat is gericht op het bieden van gelegenheid
tot de beoefening van kans- of behendigheidsspelen, al dan niet met behulp van
automaten of apparatuur;
Creativiteitscentrum:
instelling waar gelegenheid wordt geboden tot
bijvoorbeeld dans, beeldende kunst, audio-visuele, dramatische en/of literaire
vorming;
Consumentenvuurwerk:
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
Culturele instelling:
(sociaal-)culturele voorziening, gericht op de
uitoefening en /of vertoning van creatieve en artistieke activiteiten, zoals
een cultureel centrum, creativiteitscentrum of atelier;
Dakhelling:
de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale
(verdiepings)vloer;
Dakkapel:
constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste
aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten;
Dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst;
Dakterras:
een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;
Dakvlak:
een vlak van het dak of de kap;
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen
de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van
goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
Detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in goederen die vanwege hun omvang en/of
aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben, zoals bijvoorbeeld:
a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
b. detailhandel in auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
c. tuincentra;
d. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
e. bouwmarkten;
Dienstverlenend bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het
publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen
zoals bijvoorbeeld reisbureaus, kapsalons, pedicures, makelaarskantoren en
bankfilialen;
Erf (woningwet):
al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht
direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk
opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens
behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;
Perceel- en terreinafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;
Erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een
hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend
transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld;
Evenement:
een georganiseerde, verplaatsbare gebeurtenis,
bijgewoond door een verzameling mensen, die zich daarvoor in een bepaald
tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of beweegt en waarbij
(ruil)handel, muziek, kunst,
cultuur, religie, wetenschap of een
combinatie van deze centraal staat, zoals (ruil)beurzen, jaarmarkten,
tentoonstellingen, exposities, voorstellingen of concerten. Voor wat betreft de
werking van dit bestemmingpslan wordt onder het tijdvak voor het houden van een
evenement gedurende ten hoogste 1 dag de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur
verstaan;
Garage:
gebouwen
ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en de opslag van andere niet
voor de uitvoering van commerciële en/of bedrijfsmatige activiteiten bestemde
goederen;
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
Geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder en in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;
Geluidszoneringsplichtige inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom
het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
Gevel:
het van buitenaf zichtbare deel van de muur van een
gebouw;
Gevellijn:
een geometrisch
bepaalde lijn, al dan niet gemarkeerd door een nadere aanduiding ter plaatse,
die door bebouwing naar de wegzijde, dan wel de van de weg afgekeerde zijde en
naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens
overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan en
die tevens dient als (hoofd)oriëntatie voor hoofdgebouwen;
Haagondersteunende constructie:
perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een
gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende
planten;
Hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het
belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
Horecabedrijf/voorziening:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren
voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
Horecabedrijf-categorie 1:
horecabedrijf, gericht op:
a.
winkelondersteuning
en primair afgestemd op de winkelopeningstijden, zoals bijvoorbeeld
snackbars/cafetaria, lunchrooms, petit-restaurants, grand-cafés en/of naar aard
en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
b.
spijsverstrekking,
niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals
bijvoorbeeld snackbars, shoarmazaken en/of naar aard en invloed op de omgeving
daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
c.
maaltijdverstrekking,
niet afgestemd op de winkelopeningstijden en ook in de avonduren geopend, zoals
bijvoorbeeld restaurants, bistro’s, eetcafés, pizzeria’s, en/of naar aard en
invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
Horecabedrijf-categorie 2:
horecabedrijf, gericht op het verstrekken van
alcoholische dranken en (in de regel) op het geven van gelegenheid om te
luisteren naar mechanische muziek, niet afgestemd op de winkelopeningstijden en
is in de avonduren en deels in de nachtperiode geopend, zoals bijvoorbeeld
cafés, bars en/of naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
horecabedrijven;
Horecabedrijf-categorie 3:
horecabedrijf, gericht op het bieden van entertainment,
het verstrekken van alcoholische dranken en het geven van gelegenheid tot het
luisteren naar (live) muziek en tot dansen en ander vermaak, niet afgestemd op
de winkelopeningstijden en in de regel ook in de nachtperiode geopend, zoals
bijvoorbeeld discotheken, bardancings, partycentra en/of naar aard en invloed
op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
Kampeermiddelen:
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
Kantoor:
(deel van een) gebouw voor de uitoefening van
administratieve werkzaamheden;
Kapopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;
Kelder:
(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en
volledig onder het peil ligt;
Lessenaarsdak:
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt
over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
Maaiveld:
bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
Maatschappelijke instelling:
educatieve, sociale, medische, sociaal-culturele en/of
levensbeschouwelijke voorziening, en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;
Maatschappelijk medegebruik:
beperkt maatschappelijk gebruik op gronden met een
niet-maatschappelijke hoofdfunctie. Voorzover dit gebruik is gerelateerd aan de
bestemming “Sport”, wordt hieronder uitsluitend verstaan het gebruik ten
behoeve van (instellingen voor) fysiotherapie en andere op fysieke ontwikkeling
gerichte zorg, bewegingsonderwijs, bewegen voor ouderen, redding van personen
te water.
Natuurwetenschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met
daarin voorkomende geologische, bodemkundige en biologische elementen;
NEN:
door de
Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde
op het moment van vaststelling van het plan;
Nutsvoorziening:
een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve
van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer,
het openbaar vervoer, het wegverkeer of de inzameling van huishoudelijke
afvalstoffen;
Onderbouwing:
(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en
volledig onder het maaiveld ligt;
Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een
gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;
Perceelsgrens:
de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen
percelen;
Productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden
vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;
(Raam)Prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander;
Recreatief medegebruik
beperkt recreatief gebruik op gronden met een
niet-recreatieve hoofdfunctie;
Restauratieve voorziening:
horecavoorziening die voor wat betreft de
exploitatievorm behoort bij en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld
maatschappelijke, sociaal-culturele, kantoor- of bedrijfsfunctie) en waarvan de
hoofddoelstelling is niet het commercieel voeren van een horecabedrijf is,
zoals bijvoorbeeld een bedrijfskantine of –restaurant, kantines van maatschappelijke
of sociaal-culturele instellingen en sportkantines;
Risicovolle inrichting:
inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe
Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico, c.q. een
risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten
van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
Seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin
bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard
plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten, c.q. Inrichtingen die onderdeel uitmaakt van deze regels;
Steiger
constructie aan of loodrecht op
een oever;
Terras:
een geometrisch bepaald vlak, al dan niet voorzien van
afscheidingen, windschermen, parasols, verlichting en ander meubilair, ten
behoeve van een horecabedrijf of beperkte horecavoorziening voor het ter
plaatse gebruiken van consumpties;
Terrasafscheiding:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een
gedeelte van) een terras af te scheiden;
Topgevel:
een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel,
doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een
halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;
Tuin, terrein:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan,
dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
Uitbouw:
een gebouw
dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is
gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt
is;
Verblijfsgebied:
dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie
ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en
winkelgebieden;
Voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
Waterbeheerder:
het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het
integrale waterbeheer in Heemstede;
Waterkering:
een natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding
die het water in zijn loop tegenhoudt, zoals een dijk of een kade;
Woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de
huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen
samenhangende groep van personen;
Woongebouw:
een voor bewoning door één of meer huishoudens bestemd gebouw;
Woonschip:
een zich op het water bevindend object, dat bestemd is
voor permanente bewoning, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van
personen;
Zijgevel
een gevel die de voor- en
achtergevel met elkaar verbindt.
2.1 Peil
Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil
verstaan:
a.
bij
ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin
van de weg;
b.
bij
aan- of uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het
hoofdgebouw;
c.
bij
ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
terrein;
d. indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.2 Wijze van meten en berekenen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de
dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
b.
de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel (in het geval van een lessenaarsdak is dit de
hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak);
c.
de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (in geval van een lessenaarsdak is dit
de hoogte aan de hoge zijde van het dak);
e.
de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
f.
afstanden
tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:
daar
waar de betreffende afstand het kleinst is;
g.
de
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;
h. vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;
i.
de diepte van een onderbouwing:
vanaf het peil tot aan het laagste punt van een onderbouwing, funderingspalen
niet meegerekend.
2.3 Overschrijding
bouwgrenzen en hoogtematen
2.3.1 Ondergeschikte
bouwdelen
a.
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing
gelaten:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten,
ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun
ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de
overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;
2.
ondergeschikte
bouwdelen als liftkokers, ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes
op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak
steken;
3.
ondergeschikte
bouwdelen als lichtstraten, dakramen, en zonne(warmte)-collectoren op een
dakvlak, mits lichtstraten niet verder dan 0,6 meter buiten dat dakvlak steken
en overige ondergeschikte bouwdelen niet verder dan 0,2 meter;
4.
funderingen,
stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's,
balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en
bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
5.
topgevels.
b.
Bij
de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen
niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de
bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.
2.3.2 Kapopbouwen en dakopbouwen
De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden ten
behoeve van kapopbouwen en dakopbouwen indien:
a.
de
met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven (bouw)hoogte hoger is
dan de met de maatvoeringsaanduiding in het bouwvlak aangegeven goothoogte en;
b.
geen
deel van het gebouw waarvan de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven
goothoogte is bepaald, mag uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken die de
betreffende gevels snijden ter hoogte van de met de maatvoeringsaanduiding
aangegeven goothoogte en terugvallen onder hoeken van 70° met de horizon. Deze
bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, topgevels en
dakkapellen.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor “Bedrijf-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
bedrijven
die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie
1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen zijn;
b.
een
verkooppunt van motorbrandstoffen, uitgezonderd LPG, ter plaatse van de
aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;
c.
het
openbaar nut zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de
gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en de CAI ter
plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”;
met daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
restauratieve
voorzieningen;
g.
water;
h.
openbare
nutsvoorzieningen, anders dan de onder b. bedoelde voorzieningen;
i.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
3.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder k. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel
mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende
constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste
3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere
hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
3.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
3.2.4 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding – zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden
gebouwd.
3.2.5 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding–luifel” mag een luifel worden gebouwd. De hoogte van de luifel
bedraagt ten hoogste 6 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 3.2.3
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. de maximale diepte is 4 meter;
c. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
3.4 Gebruiksregels
3.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle
inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
f.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen, uitgezonderd het gebruik ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt
motorbrandstoffen zonder lpg”;
g.
gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
h.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
i.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
j.
activiteiten
uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994
zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende
bijlage.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 3.1.1 onder a. voor de vestiging van de in
bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2, dan
wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten
en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De voor “Bedrijf-2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
bedrijven
die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie
1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen zijn;
b.
een
bedrijfsstandplaats ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf-bedrijfsstandplaats”;
c.
een
berging voor een bedrijfsstandplaats ter plaatse van de aanduiding “specifieke
vorm van bedrijf-berging bij bedrijfsstandplaats”;
d.
stalling
en opslag voor een bedrijfsstandplaats ter plaatse van de aanduiding “specifieke
vorm van bedrijf-stalling en opslag”;
met daaraan ondergeschikt:
e.
parkeervoorzieningen;
f.
groenvoorzieningen;
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
k.
tuinen
en terreinen;
l.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 4.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water
zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder
het betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
4.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd.
4.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 4.1.1, onder l. bedoelde bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de voorgevellijn, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
4.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
4.2.5 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van
bedrijf-bedrijfsstandplaats” gelden de volgende regels:
a.
een woonwagen
moet binnen een bouwvlak worden geplaatst;
b.
de
goothoogte van de woonwagen mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding
“maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van de woonwagen mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding
“maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
op of in
deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden
gebouwd;
e.
de hoogte van de perceel- en terreinafscheiding
bedraagt ten hoogste 3 meter.
4.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van
bedrijf-berging bij bedrijfsstandplaats” gelden de volgende regels:
a.
een
gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale
oppervlakte van gebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van
de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven
bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een
bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
op of in
deze gronden mogen geen overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd;
f.
de hoogte van de perceel- en terreinafscheiding
bedraagt ten hoogste 3 meter.
4.2.7 Ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van bedrijf-stalling
en opslag” mag een perceel- en terreinafscheiding worden gebouwd van ten
hoogste 3 meter.
4.2.8 Ter plaatse
van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen
gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 4.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. de maximale diepte is 4 meter;
c. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
4.4 Gebruiksregels
4.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle
inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;
c.
het gebruik van gronden en bouwwerken als
horecabedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
f.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
g.
gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
h.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
i.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
j.
activiteiten
uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994
zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende
bijlage.
4.4.2 Ter plaatse van de
aanduiding “specifieke vorm van bedrijf-bedrijfsstandplaats” zijn uitsluitend toegestaan:
a.
een
bedrijfsstandplaats met maximaal 1 woonwagen ten behoeve van een kermisexploitant
en diens gezin;
b.
perceel-
en terreinafscheidingen.
4.4.3 Ter plaatse van de
aanduiding “specifieke vorm van bedrijf-berging bij bedrijfsstandplaats” zijn
uitsluitend toegestaan:
a.
een
bijgebouw (berging) ten behoeve van de bedrijfsstandplaats, als bedoeld in
artikel 4.1.1, onder c.;
b.
perceel-
en terreinafscheidingen.
4.4.4 Ter plaatse van de
aanduiding “specifieke vorm van bedrijf-stalling en opslag” zijn uitsluitend
toegestaan:
a.
stalling
en opslag van kermisvoertuigen, niet zijnde caravans en/of woonwagens en
materialen ten behoeve van kermisattracties;
b.
perceel- en terreinafscheidingen.
4.4.5 Indien het gebuik van de gronden, als bedoeld in artikel 4.1.1, onder b., c. en d., door de kermisexploitant, die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds (hoofd)gebruiker was, wordt beëindigd, dan is het niet toegestaan dat zich op deze gronden opnieuw een kermisexploitant vestigt.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 4.1.1, onder a. voor de vestiging van in
de bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen in categorie 3.1 en 3.2,
dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te verrichten bedrijfsactiviteiten
en naar invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan deze categorieën.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De voor
“Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
detailhandel,
al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;
b.
dienstverlenende
bedrijven en/of instellingen;
c.
een
tuincentrum ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”;
met daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
k.
gebouwen
en overkappingen;
l.
tuinen
en terreinen
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 5.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen
bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum
bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op
zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op
zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits
de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende
dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet
toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes
in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een
helling van minder dan 30°.
5.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
5.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 5.1.1 onder m. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
5.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
5.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de
volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 5.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
5.2.6 In
afwijking van het bepaalde in de artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 gelden ter
plaatse van de aanduiding “tuincentrum” voor het bouwen de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten
hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)”
aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven,
geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
g.
buiten
een bouwvlak mogen uitsluitend overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde worden gebouwd;
h.
de
hoogte van overkappingen en overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde,
mag ten hoogste 2.20 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een
andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de
ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
i. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 5.2.4,
onder b. en in artikel 5.2.6, onder g. ten behoeve van een onderbouwing onder
de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
5.4 Gebruiksregels
5.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval
niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze
goederen;
b.
het
gebuik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan
een beperkte horecavoorziening;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.
5.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen
toegestaan.
5.4.3 Voor de omvang van een beperkte
horecavoorziening gelden de volgende regels:
a.
de
bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening
mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende
detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;
b.
het
aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen
dan 16.
5.4.4 Ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”
is uitsluitend een tuincentrum toegestaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 5.4.3 genoemde percentage en/of
het aantal zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien het horecagedeelte een directe en
sterke band heeft met het winkelgedeelte, zoals bijvoorbeeld bij een
banketbakkerij, patisserie, ijssalon of drankenwinkel.
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De voor “Gemengd-1” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b.
bedrijven
die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie
1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen zijn;
c.
een
atelier ter plaatse van de aanduiding “atelier”;
d.
een
garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf-herstelinrichting
automobielen”;
met daaraan ondergeschikt:
e.
parkeervoorzieningen;
f.
groenvoorzieningen;
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
k.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
l.
tuinen
en terreinen;
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 6.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn
gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het
betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
6.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
6.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 6.1.1 onder m. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
6.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
6.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 6.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 6.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
6.4 Gebruiksregels
6.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle
inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;
f.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
g.
activiteiten
uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994
zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende
bijlage;
h.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
i.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
j.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
6.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.
6.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto
vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet
meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning,
inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
6.4.4 Indien op de gronden, als bedoeld in artikel 6.1.1, onder d. een ander bedrijf wordt gevestigd dan een garagebedrijf, dan is het niet toegestaan dat zich op deze gronden opnieuw een garagebedrijf vestigt.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 onder h. ten behoeve van de vestiging
van een seksinrichting, indien:
a. met de vestiging van een
seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet
wordt overschreden;
b. de onderlinge afstand tussen
het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten
waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c. de seksinrichting wordt
geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto
vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de vloeroppervlakte van het
betreffende gebouw, inclusief de daarbij
behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d. voor bezoekers van de
seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende
tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe
omgeving aanwezig is;
e. de seksinrichting niet wordt
geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De voor “Gemengd-3” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b.
detailhandel,
al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;
c.
dienstverlenende
bedrijven en/of instellingen;
met daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen;
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
k.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
l.
tuinen
en terreinen;
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 7.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn
gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het
betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
7.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
7.2.3 Voor het bouwen van de in 7.1.1 onder m. bedoelde bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
7.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
7.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 7.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
7.2.6 Ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen
geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 7.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
7.4 Gebruiksregels
7.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in volumineuze
goederen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf, anders dan
een beperkte horecavoorziening;
c.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
f.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
g.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
7.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.
7.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de
volgende regel:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening
van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de
vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende
aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
7.4.4 Voor de omvang van een beperkte horecavoorziening gelden de
volgende regels:
a.
de
bruto vloeroppervlakte voor het gebruik ten behoeve van een beperkte horecavoorziening
mag ten hoogste 50 % van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende
detailhandelvestiging (inclusief de horecavoorziening) bedragen;
b.
het
aantal zitplaatsen ten behoeve van het horecagedeelte mag niet meer bedragen dan
16.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in artikel 7.4.1, onder e. ten behoeve van de
vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
7.5.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het in artikel 7.4.4 genoemde percentage en/of het aantal
zitplaatsen ten behoeve van een beperkte horecavoorziening, indien
het horecagedeelte een directe en sterke band heeft met het winkelgedeelte,
zoals bijvoorbeeld bij een banketbakkerij, patisserie, ijssalon of
drankenwinkel.
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 De voor
“Gemengd-4” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b.
horecabedrijven
categorie 1;
met daaraan ondergeschikt:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
speelvoorzieningen
f.
water;
g.
openbare
nutsvoorzieningen;
h.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbijbehorende:
i.
gebouwen
en overkappingen;
j.
tuinen
en terreinen;
k.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 8.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
8.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
8.2.3 Voor het bouwen van de in 8.1.1, onder k bedoelde bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
8.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
8.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de
volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 8.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 8.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
8.4 Gebruiksregels
8.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval
niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 2
en 3;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan
ondergeschikte detailhandel in aan de horecafunctie gerelateerde producten;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
e.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
8.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen
toegestaan.
8.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden
beroep geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto
vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet
meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning,
inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1, onder c. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de seksinrichting niet wordt
gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 De voor “Gemengd-5” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
b.
kantoren;
met daaraan ondergeschikt:
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
speelvoorzieningen;
f.
restauratieve
voorzieningen;
g.
water;
h.
openbare
nutsvoorzieningen;
i.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
j.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
k.
tuinen
en terreinen;
l.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 9.1.1 genoemde gronden gelden de
volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1.
het
achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of
water zijn gelegen;
2.
het
voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn
gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het
betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1.
op
2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op
een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
9.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
9.2.3 Voor het bouwen van de in 9.1.1 onder l. bedoelde bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
9.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
9.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 9.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 9.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
9.4 Gebruiksregels
9.4.1 Binnen deze bestemming
worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
c.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
d.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
9.4.2 In de verdiepingslagen is uitsluitend wonen toegestaan.
9.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening
van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 % van de
vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende
aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.4.1, onder b. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met
een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 De
voor “Gemengd-11” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke instellingen;
b. culturele instellingen;
met daaraan ondergeschikt:
c. parkeervoorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f.
restauratieve
voorzieningen;
g. water;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
j.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
k. tuinen en terreinen;
l.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 10.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
10.2.2 Voor het bouwen van de in 10.1.1. onder l. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
10.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
10.2.4 Voor het bouwen van dakterrassen
gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 10.2.1, onder c. bepaalde goothoogte en de onder d. bepaalde bouwhoogte
mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de
bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf
de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
10.2.5 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden
gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 10.2.3,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
10.4 Gebruiksregels
10.4.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen als horecabedrijf;
b.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
c.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van consumentenvuurwerk;
d.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 De
voor “Gemengd-12” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen, al dan niet in
combinatie met aan-huis-verbonden beroep;
b.
detailhandel,
al dan niet in combinatie met een beperkte horecavoorziening;
c.
dienstverlenende
bedrijven en/of instellingen;
d. horecabedrijven-categorie 1;
met daaraan ondergeschikt:
e. parkeervoorzieningen;
f.
groenvoorzieningen;
g. speelvoorzieningen;
h. restauratieve voorzieningen;
i.
water;
j.
openbare
nutsvoorzieningen;
k. (ontsluitings)wegen, straten
en paden;
met de daarbij behorende:
l.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
m. tuinen en terreinen;
n. bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Voor het bouwen van de in artikel 11.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen
bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum
bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
11.2.2 Voor het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
11.2.3 Voor het bouwen van de in 11.1.1 onder n. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
11.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
11.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen
gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 11.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door
een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
11.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden
gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 11.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
11.4 Gebruiksregels
11.4.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, categorie 2
en 3;
b.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel in volumineuze
goederen;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
d.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
f.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
g.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
11.4.2 In de verdiepingslagen is
uitsluitend wonen toegestaan.
11.4.3 Voor de omvang van een aan-huis-verbonden
beroep geldt de volgende regel:
de gezamenlijke bruto
vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet
meer bedragen dan 25 % van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning,
inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij
een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.1, onder e.
ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van
het betreffende gebouw, inclusief de
daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 De
voor “Gemengd-13” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
bedrijven
die zijn genoemd in bijlage 1 (staat van bedrijfsactiviteiten) onder categorie
1en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen zijn;
b. kantoren;
met daaraan ondergeschikt:
c. parkeervoorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f.
restauratieve
voorzieningen;
g. water;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
j.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
k. tuinen en terreinen;
l.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 12.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 70°;
f. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
12.2.2 Voor het bouwen van de in 12.1.1. onder l. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
12.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
12.2.4 Voor het bouwen van dakterrassen gelden
de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 12.2.2, onder c. bepaalde goothoogte en de onder d. bepaalde
bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat
de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten
vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 12.2.3,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
12.4 Gebruiksregels
12.4.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden ten behoeve van geluidszoneringsplichtige en/of risicovolle
inrichtingen;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als bedrijfswoning;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
d.
het
gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
e.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, waaronder
detailhandel in volumineuze goederen, met uitzondering van productiegebonden
detailhandel;
f.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van
motorbrandstoffen;
g.
gebruik
van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
h.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
i.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
j.
activiteiten
uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994
zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende
bijlage.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1 Burgemeester en Wethouders kunnen
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1, onder
a. voor de vestiging van in de bijlage I genoemde bedrijven, die zijn opgenomen
in categorie 3.1 en 3.2, dan wel bedrijven die naar aard en omvang van de te
verrichten bedrijfsactiviteiten en naar invloed op de omgeving (gelet op de
specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) gelijkwaardig zijn aan
deze categorieën.
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
paden;
c.
water;
d.
het
recreatief medegebruik;
e.
brug,
ter plaatse van de aanduiding “brug”;
f.
speelterreinen,
ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;
met daaraan ondergeschikt:
g.
(ontsluitings)wegen
en straten;
h.
tuinen;
i.
parkeervoorzieningen;
j.
speelvoorzieningen,
anders dan de onder f. bedoelde speelterreinen;
k.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
l.
verhardingen;
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en
overkappingen worden gebouwd.
13.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 13.1.1 onder m. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
b. ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
kantoren;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
restauratieve
voorzieningen;
e.
water;
f.
openbare
nutsvoorzieningen;
g.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met de daarbij behorende:
h.
gebouwen
en overkappingen;
i.
tuinen
en terreinen;
j.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 14.1.1 genoemde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
14.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
14.2.3 Voor het bouwen van de in 14.1.1 onder j. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
14.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
14.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 14.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door
een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet
meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 14.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
14.4 Gebruiksregels
14.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
maatschappelijke
instellingen;
b.
het
openbaar nut zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de
gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en de CAI ter
plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”;
c.
speelterreinen,
ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;
met
daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
speelvoorzieningen,
anders dan de onder c. bedoelde speelterreinen;
g.
restauratieve
voorzieningen;
h.
water;
i.
openbare
nutsvoorzieningen, anders dan de onder b. bedoelde voorzieningen;
j.
(ontsluitings)wegen,
straten en paden;
met
de daarbij behorende:
k.
gebouwen
en overkappingen;
l.
tuinen
en terreinen;
m.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 15.1.1 genoemde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
f.
dakkapellen
zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
g.
dakkapellen
zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2.
op een dakvlak met een helling van minder dan
30°.
15.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e.
voor
zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het
bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum
bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
15.2.3 Voor het bouwen van de in 15.1.1 onder m. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter bedragen;
d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
15.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
15.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 15.2.2, onder a. bepaalde goothoogte mag worden overschreden door
een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet
meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
15.2.6 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding–zonder bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden
gebouwd.
15.2.7 ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-beperkte bebouwing a”
gelden in afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.2, onder b. tot en met d.
de volgende regels:
a. een gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m²;
b. de oppervlakte per aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping bedraagt ten hoogste 30 m².
15.2.8 ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-beperkte bebouwing b”
gelden in afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.2, onder b. tot en met d.
de volgende regels:
a. een gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 180 m²;
b. de oppervlakte per aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping bedraagt ten hoogste 30 m².
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 15.2.4,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
15.4 Gebruiksregels
15.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 De voor “Recreatie” aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
recreatieve
doeleinden;
b.
volkstuinen,
ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”;
c.
jachthavens ter plaatse van de aanduiding
“jachthaven”;
met daaraan ondergeschikt:
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
paden
en verhardingen;
g.
water;
h.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 16.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding “volkstuin” mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter worden gebouwd;
c.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
d.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
f.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.
16.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 16.1.1 onder i. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
16.2.3 In deze gronden mogen geen kelders
of onderbouwingen worden gebouwd.
16.3 Gebruiksregels
16.3.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning en/of overnachting.
16.3.2 Ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”
zijn uitsluitend volkstuinen toegestaan.
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 De voor “Sport” aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a.
sportbeoefening,
zowel in recreatieve als in wedstrijdvorm;
b.
maatschappelijk
medegebruik;
c.
dansscholen;
d.
speelterreinen,
ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;
e.
kinderdagverblijven
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk-kinderdagverblijf”;
f.
instellingen
voor buitenschoolse opvang ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk-buitenschoolse
opvang”;
g.
zendmasten
ter plaatse van de aanduiding “zend-/ontvangstinstallatie”;
met daaraan ondergeschikt:
h.
parkeervoorzieningen;
i.
groenvoorzieningen;
j.
speelvoorzieningen,
anders dan de onder d. bedoelde speelterreinen;
k.
kantoren;
l.
restauratieve
voorzieningen;
m.
paden
en verhardingen;
n.
water;
o. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
p.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
q.
terreinen;
r.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 17.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. buiten het bouwvlak zijn uitsluitend dug-outs toegestaan;
c.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
d.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
f.
de
bouwhoogte van een dug-out mag ten hoogste 3 meter bedragen.
17.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 17.1.1 onder r. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van ballenvangers mag ten hoogste 7 meter bedragen;
c. de hoogte van masten ten behoeve van de verlichting van de sportvelden mag ten hoogste 18 meter bedragen;
d. de hoogte van zendmasten mag ten hoogste 40 meter bedragen;
e. de hoogte van masten, anders dan de onder c. en d. bedoelde masten, mag ten hoogste 7 meter bedragen.
f.
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een
maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze
bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.
17.2.3 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
17.2.4 Voor
het houden van (meerdaagse) sporttoernooien op de in artikel 17.1.1 genoemde
gronden mogen voor ten hoogste de duur van het desbetreffende sporttoernooi
bouwwerken worden opgericht.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in
17.2.3, onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
17.4 Gebruiksregels
17.4.1 Binnen deze bestemming worden in
ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
c.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d.
het
gebruik van de gronden ten behoeve van een ligplaats voor woonschepen.
17.4.2 In aanvulling op het bepaalde in
artikel 17.1.1 gelden ter plaatse van de aanduiding ”specifieke vorm van cultuur
en ontspanning-evenementen” de volgende regels:
a.
ten
hoogste 12 keer per jaar mag gedurende ten hoogste 1 dag een niet aan de
hoofdunctie gerelateerd evenement worden gehouden;
b.
de
onder a. genoemde termijn omvat tevens de werkzaamheden voor het opbouwen en
afbreken van de voorzieningen ten behoeve van het evenement.
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
groenvoorzieningen;
d.
paden
en verhardingen;
e.
water;
f.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen
of onderbouwingen worden gebouwd.
18.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 18.1.1 onder g. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
18.2.3 Ter
plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – overkapping” zijn
overkappingen toegestaan. De hoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3
meter.
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegverkeer;
b. wegen met ten hoogste 2 maal 1 doorgaande rijstrook met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken, voet- en fietspaden;
c. verblijfsgebieden;
d. grootschalige parkeervoorzieningen op maaiveld ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”;
e. garages, ter plaatse van de aanduiding “garage”;
f. bruggen, ter plaatse van de aanduiding “brug”;
g. speelterreinen, ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening”;
met daaraan ondergeschikt:
h. parkeervoorzieningen, anders dan de onder d. bedoelde parkeervoorzieningen ;
i. groenvoorzieningen;
j. speelvoorzieningen, anders dan de onder h. bedoelde speelterreinen;
k. water;
l. openbare nutsvoorzieningen;
m. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
met de daarbij behorende:
n. gebouwen en overkappingen;
o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 19.1.1 genoemde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
e.
de
dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°.
19.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 19.1.1 onder o.
genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
b. ter plaatse van de aanduiding “speelvoorziening” mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 meter bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
19.3 Gebruiksregels
19.3.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven,
b.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
c.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
verkeer
te water;
b.
waterlopen,
watergangen en waterpartijen;
c.
oevers,
bermen en beplanting;
d.
bruggen, ter
plaatse van de aanduiding “brug”;
e.
jachthavens ter plaatse van de aanduiding
“jachthaven”;
f.
gebouwen
ten behoeve van de regeling van de waterhuishouding ter plaatse van de
aanduiding “specifieke vorm van water-hulpgebouw”
met daaraan ondergeschikt:
g.
paden;
met de daarbij behorende:
h.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde die uit de aard van de bestemming kunnen volgen zoals
kunstwerken, oeverbeschoeiingen, keermuren, steigers en meerpalen, met
uitzondering van dammen en duikers.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Met uitzondering van het
bepaalde in artikel 20.2.2 mogen op of in deze gronden
geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.
20.2.2 Voor het bouwen van de in
artikel 20.1.1, onder f. genoemde gebouwen gelden
de volgende regels:
a.
een
(hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste 1.20 meter bedragen;
c.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste 1.20 meter
bedragen;
20.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 20.1.1, onder h. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
a.
de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien
met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte
van deze bouwwerken ten hoogste de ter
plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.
20.3 Gebruiksregels
20.3.1 Binnen deze bestemming wordt in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het
wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
woonwagenstandplaatsen,
ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats”;
e. een kiosk voor detailhandel, zoals de verkoop van bloemen, of een makalaarskantoor ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
f. garages, ter plaatse van de aanduiding “garage”;
g. stallingen van vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen ten behoeve van woonwagenstandplaatsen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen-garages woonwagenstandplaats”;
h.
verblijfsgebied,
ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang”;
i.
paden
en verhardingen;
j.
water;
k.
openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
l.
niet
voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
m.
tuinen
en terreinen;
n.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 21.1.1 genoemde gronden
gelden de volgende regels:
a.
een
hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en
overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding
“maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c. de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. in afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.1 onder c. mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "goothoogte voorgevel 9m" de goothoogte aan de voorzijde van een hoofdgebouw ten hoogste 9 meter bedragen;
e. in afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.1 onder c. mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "goothoogte achtergevel 7m" de goothoogte aan de achterzijde van een hoofdgebouw ten hoogste 7 meter bedragen;
f.
de
(bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
g. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 70°;
h. dakkapellen zijn toegestaan op:
1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen;
2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of aan openbaar groen of water zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
i. dakkapellen zijn niet toegestaan:
1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°.
21.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen gelden de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
c. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
d. sub c. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
e. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
f.
In
afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover
gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en
tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende
wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het
aansluitende terrein.
21.2.3 In afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.2 gelden
ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-afwijkende bouwregels”
voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende
regels:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
b. buiten een bouwvlak mag op een strook ter breedte van 3 meter, gemeten uit de van de weg af gekeerde zijde van het bouwvlak een aan- en uitbouw of overkapping worden gebouwd;
c. buiten een bouwvlak en de onder b. bedoelde gronden mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd;
d. de gezamenlijke oppervlakte van de onder c. bedoelde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 15 m² per bouwperceel;
e. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
f. sub e. is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
g. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage worden gebouwd;
h.
In
afwijking van het bepaalde onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover
gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en
tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden,
niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw,
vermeerderd met 0,3 m, met een maximum van 4 m, gemeten vanaf het aansluitende
terrein.
21.2.4 Voor het bouwen van de in 21.1.1 onder n. bedoelde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn/voorgevel,
mag ten hoogste 2 meter bedragen;
b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen. Indien met een maatvoeringsaanduiding een andere hoogte is aangeduid, mag de hoogte van deze bouwwerken ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
21.2.5 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a.
een
kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
buiten
het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
21.2.6 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
a.
het
dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping
mag worden gebruikt als dakterras, met dien verstande dat de afstand van het
dakterras tot de perceelsgrens tenminste 2 meter dient te bedragen;
b.
de
in artikel 21.2.2, onder a. bepaalde goothoogte en de onder f. bepaalde goot-
en bouwhoogte, casu quo de in artikel 21.2.3 onder a. bepaalde goothoogte en de
onder h. bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een
balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer
dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte
vloer van het dakterras.
21.2.7 Ter plaatse van de aanduiding “woowagenstandplaats” gelden
de volgende regels:
a.
het
aantal woonwagenstandplaatsen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van
de aanduiding “aantal” aangegeven aantal;
b.
per
woonwagenstandplaats mag 1 woonwagen worden geplaatst;
c.
per
woonwagenstandplaats mogen uitsluitend 1 berging en 1 gebouw ten behoeve van
sanitaire voorzieningen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m²
worden gebouwd;
d. de totale oppervlakte van de woonwagens, de bergingen en de gebouwen ten behoeve van de sanitaire voorzieningen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage;
e. de goothoogte van een woonwagen of gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
f.
de
(bouw)hoogte van een woonwagen of gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter
plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.
21.2.8 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van
wonen-garages woonwagenstandplaats” gelden de volgende regels:
a.
een
gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen
bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum
bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage; indien geen
bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van
het bouwvlak;
c. de goothoogte van een woonwagen of gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
d.
de
(bouw)hoogte van een woonwagen of gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter
plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen.
21.2.9 Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding “afwijkend
peil” gelden in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1 de volgende regels:
a.
voor
een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, wordt de hoogte
van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang als peil aangehouden;
b.
voor een bouwwerk met een ligging
anderszins wordt de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein
als peil aangehouden.
21.2.10 Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding “dakkapel boven dakkapel” zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.1, onder i. dakkapellen toegestaan op 2 verschillende hoogtes op het achterdakvlak.
21.2.11 Ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding–zonder
bebouwing” mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
21.2.12 Ter plaatse van de aanduiding ”onderdoorgang” dient de
begane grondlaag onbebouwd en openbaar toegankelijk te blijven.
21.2.13 Een woonwagenstandplaats,
c.q. een woonwagen mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats”
worden aangelegd, c.q. geplaatst.
21.2.14 Een stalling van
vervoermiddelen en andere niet voor de (detail)handel bestemde goederen ten
behoeve van woonwagenstandplaatsen
mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van
wonen-garages woonwagenstandplaats” worden gebouwd.
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 21.2.5,
onder b. onder de volgende voorwaarden:
a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
b. voor zover de gronden zijn aangeduid met een maatvoeringsaanduiding, mag buiten het bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven percentage aan onderbouwing worden gebouwd;
c. de maximale diepte is 4 meter;
d. burgemeester en wethouders vragen de waterbeheerder om advies.
21.3.2 Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in
21.2.3, onder d. onder de volgende voorwaarden:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 25 m² per bouwperceel;
b. ten minste 25 m² van het bouwperceel blijft onbebouwd;
c. sub b is niet van toepassing voorzover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht.
21.4 Gebruiksregels
21.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
a.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b.
het
gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
c.
het
gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d.
het
gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
e.
het
gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
f.
het
gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
21.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de
volgende regel:
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de
uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25 %
van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij
behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².
21.4.3 het bouwen op en gebruik van gronden ten behoeve van
een kiosk is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” en voorts
op de begane grond toegestaan.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
21.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21.4.1 onder b. ten
behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:
a.
met
de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de
gemeente van twee niet wordt overschreden;
b.
de
onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en
enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
c.
de
seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale
bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het
betreffende gebouw, inclusief de daarbij
behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
d.
voor
bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of
perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid
in de directe omgeving aanwezig is;
e.
de
seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
f.
de
seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.
22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 De voor “Leiding-Gas” aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 22.1.1
genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. op
deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte
van ten hoogste 2 meter;
b. ten
behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking
heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid
en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.2.1, onder b. en
toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van
het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, mits de
veiligheid van de leiding niet wordt geschaad.
22.3.2 Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in
artikel 22.3.1 wordt slechts verleend nadat advies is gevraagd aan de
betreffende leidingbeheerder.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
binnen de in artikel 22.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld
rietbeplanting;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen,
kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
22.4.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 wordt slechts
verleend indien het belang en het functioneren van de leidingen door de werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
22.4.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 wordt slechts verleend
nadat vooraf advies is gevraagd van de desbetreffende leidingbeheerder.
22.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen voor de in
artikel 22.4.1 onder g. genoemde activiteiten vragen burgemeester en wethouders
de waterbeheerder om advies.
22.4.5 Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1, is
vereist voor:
a.
werken
en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in
het geval van een calamiteit;
b.
werken
en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in
uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip
geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werkzaamheden
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning
voor het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in artikel 22.3.1, is
verleend;
d.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 22.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 De voor “Leidingen-Water” aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een watertransportleiding.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Voor het bouwen op de in
artikel 23.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. op
deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte
van ten hoogste 2 meter;
b. ten
behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met
inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende
(bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking
heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid
en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.2.1, onder b. en
toestaan dat gebouwd wordt overeenkomstig hetgeen is toegestaan op grond van
het bepaalde in de andere voor die gronden geldende bestemmingsregels, mits de
veiligheid van de leiding niet wordt geschaad.
23.3.2 Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de
bouwregels, als
bedoeld in artikel 23.3.1 wordt slechts verleend nadat advies is gevraagd van
de desbetreffende leidingbeheerder.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
binnen de
in artikel 23.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld
rietbeplanting;
b.
het
wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c.
het
verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen,
kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d.
diepploegen;
e.
het
aanbrengen van gesloten verhardingen;
f.
het
indrijven van voorwerpen in de bodem;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
23.4.2 Een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 23.4.1 wordt slechts verleend indien het belang en het
functioneren van de leidingen door de werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
23.4.3 Een omgevingsvergunning
, als bedoeld in artikel 23.4.1 wordt slechts verleend nadat vooraf advies is gevraagd
van de desbetreffende leidingbeheerder.
23.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
te verlenen voor de in artikel 23.4.1 onder g. genoemde activiteiten vragen
burgemeester en wethouders de waterbeheerder om advies.
23.4.5 Geen omgevingsvergunning
als bedoeld in artikel 23.4.1, is vereist voor:
a. werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer en in het geval van een calamiteit;
b. werken en werkzaamheden welke op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
c.
werkzaamheden
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning,
als bedoeld in artikel 23.3.1, is verleend;
d.
werken
en werkzaamheden die, gelet op de in artikel 23.1.1 opgenomen doeleinden,
kunnen worden beschouwd als zijnde van ondergeschikte betekenis.
Artikel
24 Waarde-Archeologie 1
24.1 Bestemmingsomschrijving
24.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 1” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 1.
24.1.2 Voor zover de in artikel 24.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 1”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn die verder gaan dan een diepte van 0,4 m, eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
24.3 Nadere eisen
24.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
24.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 1”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
24.4 Afwijken van
de bouwregels
24.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 24.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 24.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 24.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
24.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 24.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
24.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 24.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 24.4.1, is verleend;
d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
24.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
24.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 24.5.2, onder d., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
25 Waarde-Archeologie 2
25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 2” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 2.
25.1.2 Voor zover de in artikel 25.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 2”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 70 m² en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Nadere eisen
25.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
25.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 2”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
25.4 Afwijken van de bouwregels
25.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 25.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 25.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 25.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
25.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 25.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
25.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 25.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 70 m²;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 25.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
25.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
25.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 25.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
26 Waarde-Archeologie 3
26.1 Bestemmingsomschrijving
26.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 3” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 3.
26.1.2 Voor zover de in artikel 26.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 3”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 100 m² en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
26.3 Nadere eisen
26.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
26.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 3”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
26.4 Afwijken van de bouwregels
26.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 26.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 26.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 26.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 26.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
26.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 26.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 100 m²;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 26.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
26.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
26.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 26.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
27 Waarde-Archeologie 4
27.1 Bestemmingsomschrijving
27.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 4” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 4.
27.1.2 Voor zover de in artikel 27.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 4”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 500 m² en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.3 Nadere eisen
27.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
27.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 4”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
27.4 Afwijken van de bouwregels
27.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 27.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 27.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 27.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 27.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
27.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 27.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 500 m²;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 27.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
27.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
27.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 27.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
28 Waarde-Archeologie 5
28.1 Bestemmingsomschrijving
28.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 5” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 5.
28.1.2 Voor zover de in artikel 28.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
28.2 Bouwregels
28.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 5”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m² en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
28.3 Nadere eisen
28.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
28.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 5”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
28.4 Afwijken van de bouwregels
28.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 28.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 28.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 28.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
28.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 28.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
28.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 28.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m²;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 28.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
28.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
28.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 28.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel
29 Waarde-Archeologie 6
29.1 Bestemmingsomschrijving
29.1.1 De voor “Waarde-Archeologie 6” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 6.
29.1.2 Voor zover de in artikel 29.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
29.2 Bouwregels
29.2.1 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
a. in het geval van een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding “Waarde-Archeologie 6”, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
1. een oppervlakte hebben, groter dan 10.000 m² en;
2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Nadere eisen
29.3.1 Burgemeester en wethouders zijn -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
29.3.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming “Waarde- Archeologie 6”, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
29.4 Afwijken van de bouwregels
29.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 29.2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 29.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 29.2.1, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
29.5 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 29.1.1 bedoelde gronden gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
g.
het
vellen en rooien van houtopstanden;
h.
het
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
i.
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en
het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
29.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 29.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 10.000 m²;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 29.4.1, is verleend;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
29.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
29.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 29.5.2, onder e., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. het doen van opgravingen;
c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 30 Waterstaat-Waterkering
30.1 Bestemmingsomschrijving
30.1.1 De voor “Waterstaat-waterkering” aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor waterkering en waterbeheersing.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen
ten behoeve van de andere aldaar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd.
30.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op
of in deze gronden gelden de volgende regels:
a.
er
mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de
waterkering worden gebouwd;
b.
de
hoogte van de onder a. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten
hoogste 3 meter bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in de artikelen 30.2.1 en 30.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarde, dat:
a.
door
de waterbeheerder schriftelijk is verklaard dat tegen de afwijking uit oogpunt
van waterbeheersing en onderhoud van de waterkering geen bezwaar bestaat.
30.4 Gebruiksregels
30.4.1 Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om gronden
en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de andere aldaar voorkomende
bestemming(en).
30.4.2 De uitvoering van werken of werkzaamheden binnen deze bestemming is toegestaan onder de
voorwaarde, dat:
a.
vooraf
schriftelijk advies is gevraagd aan de waterbeheerder;
b.
voor
de werken of werkzaamheden door de waterbeheerder ontheffing van de
desbetreffende verbodsbepalingen uit de Keur wordt verleend.
30.5 Afwijken van de gebruiksregels
30.5.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 30.4.1. met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarde, dat:
a.
door
de waterbeheerder schriftelijk is verklaard dat tegen de afwijking uit oogpunt
van waterbeheersing en onderhoud van de waterkering geen bezwaar bestaat.
Artikel 31 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het
toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 32 Geluidzone-Industrie
32.1 Bestemmingsomschrijving
32.1.1 Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone-industrie” zijn uitsluitend niet-geluidgevoelige gebouwen toegestaan.
32.2 Bouwregels
32.2.1 In afwijking van het bepaalde in artikel 32.1.1 gelden voor
het bouwen van woningen en overige geluidgevoelige gebouwen op of in deze
gronden de volgende regels:
a.
een
woning of overig geluidgevoelig gebouw mag worden gebouwd, als uit akoestisch
onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein
op enige gevel van het betreffende gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A)
etmaalwaarde;
b.
een
woning of overig geluidgevoelig gebouw mag worden gebouwd, als uit akoestisch
onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein
op enige gevel van het betreffende gebouw hoger zal zijn dan 50 dB(A)
etmaalwaarde, doch niet hoger dan 55 dB(A) etmaalwaarde en als dientengevolge voor
het betreffende gebouw door het bevoegd gezag een hogere grenswaarde op grond
van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
Artikel
33 Algemene afwijkingsregels
33.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de bij recht in dit plan gegeven maten, afmetingen en
percentages, tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
b.
de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van
wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid
en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
de
bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen,
worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van
bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft.
33.2 De omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 33.1, onder a. wordt
alleen verleend indien:
a.
de
verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de
afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan het straat en bebouwingsbeeld;
c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
d. de betreffende woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast;
e.
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden niet onevenredig worden beperkt;
f.
geen bestemmingsgrenzen worden overschreden.
Artikel 34 Algemene
wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een
goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet
schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen
zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met
niet meer dan 10 % wordt verkleind of vergroot.
Artikel 35 Overige regels
35.1 Voor de aan
de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbonden strafbepaling geldt
de volgende regel:
In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels
en het niet hebben van een omgevingsvergunning als hiervoor bedoeld (indien nodig) aangeduid als
een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel
1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.
35.2 Voor de werking van de wettelijke regelingen, waarnaar in de
regels wordt verwezen, geldt de volgende regel:
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt
verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
36.1 Overgangsrecht bouwwerken
36.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b.
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
36.1.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het
eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud
van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
36.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die
weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
36.2 Overgangsrecht gebruik
36.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag
worden voortgezet.
36.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige
gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een
ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
36.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
36.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat
reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
36. 3 Hardheidsclausule
36.3.1 Indien toepassing van het
overeenkomstig in artikel 36.2 opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen
leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke
personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan
grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan,
kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het
bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht
opnemen.
Deze regels kunnen worden aangehaald als “Regels van het bestemmingsplan Woonwijken
zuidoost”.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op 19 december
2012,
De voorzitter, De
griffier,
Bijlage I Staat van bedrijfsactiviteiten
SBI-CODE |
OMSCHRIJVING |
AFSTANDEN IN METERS |
|
|
|
|
|
|
|
GEUR |
STOF |
GELUID |
GEVAAR |
GROOTSTE AFSTAND |
CATEGORIE |
15 |
VERVAARDIGING
VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN |
|
|
|
|
|
|
1552 |
Consumptie-ijsfabrieken:
p.o. <= 200 m² |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
1071 |
Broodfabrieken,
brood- en banketbakkerijen: |
|
|
|
|
|
|
1071 |
- v.c.
< 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
1071 |
- v.c.
>= 7500 kg meel/week |
100 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
1584 |
Verwerking
cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: |
|
|
|
|
|
|
1584 |
- cacao-
en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² |
100 |
30 |
50 |
30 |
100 |
3.2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
17 |
VERVAARDIGING
VAN TEXTIEL |
|
|
|
|
|
|
171 |
Bewerken
en spinnen van textielvezels |
10 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
172 |
Weven van
textiel: |
|
|
|
|
|
|
172 |
- aantal
weefgetouwen < 50 |
10 |
10 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
173 |
Textielveredelingsbedrijven |
50 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
174, 175 |
Vervaardiging
van textielwaren |
10 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
176, 177 |
Vervaardiging
van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen |
0 |
10 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
18 |
|
|
|
|
|
|
|
18 |
VERVAARDIGING
VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT |
|
|
|
|
|
|
181 |
Vervaardiging
kleding van leer |
30 |
0 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
182 |
Vervaardiging
van kleding en -toebehoren (excl. van leer) |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
183 |
Bereiden
en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont |
50 |
10 |
10 |
10 |
50 |
3.1 |
19 |
|
|
|
|
|
|
|
19 |
VERVAARDIGING
VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) |
|
|
|
|
|
|
192 |
Lederwarenfabrieken
(excl. kleding en schoeisel) |
50 |
10 |
30 |
10 |
50 |
3.1 |
193 |
Schoenenfabrieken |
50 |
10 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
20 |
|
|
|
|
|
|
|
20 |
HOUTINDUSTRIE
EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. |
|
|
|
|
|
|
2010.1 |
Houtzagerijen |
0 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2010.2 |
Houtconserveringsbedrijven: |
|
|
|
|
|
|
2010.2 |
- met
zoutoplossingen |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
202 |
Fineer- en
plaatmaterialenfabrieken |
100 |
30 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
203, 204,
205 |
Timmerwerkfabrieken,
vervaardiging overige artikelen van hout |
0 |
30 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
203, 204,
205 |
Timmerwerkfabrieken,
vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 |
0 |
30 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
205 |
Kurkwaren-,
riet- en vlechtwerkfabrieken |
10 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
21 |
|
|
|
|
|
|
|
21 |
VERVAARDIGING
VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN |
|
|
|
|
|
|
2102 |
Papier- en
kartonfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
2112 |
- p.c.
< 3 t/u |
50 |
30 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
212 |
Papier- en
kartonwarenfabrieken |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2121.2 |
Golfkartonfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
2121.2 |
- p.c.
< 3 t/u |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
22 |
|
|
|
|
|
|
|
22 |
UITGEVERIJEN,
DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA |
|
|
|
|
|
|
2221 |
Drukkerijen
van dagbladen |
30 |
0 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
2222 |
Drukkerijen
(vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) |
30 |
0 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
2222.6 |
Kleine
drukkerijen en kopieerinrichtingen |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
2223 |
Grafische
afwerking |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
2223 |
Binderijen |
30 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
2224 |
Grafische
reproduktie en zetten |
30 |
0 |
10 |
10 |
30 |
2 |
2225 |
Overige
grafische aktiviteiten |
30 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
223 |
Reproduktiebedrijven
opgenomen media |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
24 |
VERVAARDIGING
VAN CHEMISCHE PRODUKTEN |
|
|
|
|
|
|
2442 |
-
verbandmiddelenfabrieken |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
2462 |
Lijm- en
plakmiddelenfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
2462 |
- zonder
dierlijke grondstoffen |
100 |
10 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2464 |
Fotochemische
produktenfabrieken |
50 |
10 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2466 |
Chemische
kantoorbenodigdhedenfabrieken |
50 |
10 |
50 |
50 |
50 |
3.1 |
25 |
|
|
|
|
|
|
|
26 |
VERVAARDIGING
VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN |
|
|
|
|
|
|
262, 263 |
Aardewerkfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
262, 263 |
- vermogen
elektrische ovens totaal < 40 kW |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
262, 263 |
- vermogen
elektrische ovens totaal >= 40 kW |
30 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
27 |
|
|
|
|
|
|
|
28 |
VERVAARD.
VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) |
|
|
|
|
|
|
281 |
Constructiewerkplaatsen: |
|
|
|
|
|
|
281 |
- gesloten
gebouw |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
281 |
- gesloten
gebouw, p.o. < 200 m2 |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
284 |
Smederijen,
lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. |
50 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
284 |
Smederijen,
lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
2851 |
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: |
|
|
|
|
|
|
2851 |
- algemeen |
50 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
metaalharden |
30 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
lakspuiten en moffelen |
100 |
30 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
- scoperen
(opspuiten van zink) |
50 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
thermisch verzinken |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
thermisch vertinnen |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) |
30 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
anodiseren, eloxeren |
50 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
chemische oppervlaktebehandeling |
50 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
emailleren |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2851 |
-
galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) |
30 |
30 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
2852 |
Overige
metaalbewerkende industrie |
10 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
2852 |
Overige
metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
287 |
Grofsmederijen,
anker- en kettingfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
287 |
Overige
metaalwarenfabrieken n.e.g. |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
287 |
Overige
metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
29 |
VERVAARDIGING
VAN MACHINES EN APPARATEN |
|
|
|
|
|
|
29 |
Machine-
en apparatenfabrieken: |
|
|
|
|
|
|
29 |
- p.o.
< 2.000 m2 |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
30 |
VERVAARDIGING
VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS |
|
|
|
|
|
|
30 |
|
|
|
|
|
|
|
30 |
Kantoormachines-
en computerfabrieken |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
31 |
|
|
|
|
|
|
|
31 |
VERVAARDIGING
VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. |
|
|
|
|
|
|
314 |
Accumulatoren-
en batterijenfabrieken |
100 |
30 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
316 |
Elektrotechnische
industrie n.e.g. |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
32 |
|
|
|
|
|
|
|
32 |
VERVAARDIGING
VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. |
|
|
|
|
|
|
321 t/m
323 |
Vervaardiging
van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. |
30 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
3210 |
Fabrieken
voor gedrukte bedrading |
50 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
33 |
VERVAARDIGING
VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN |
|
|
|
|
|
|
33 |
Fabrieken
voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. |
30 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
34 |
|
|
|
|
|
|
|
34 |
VERVAARDIGING
VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS |
|
|
|
|
|
|
341 |
Autofabrieken
en assemblagebedrijven |
|
|
|
|
|
|
343 |
Auto-onderdelenfabrieken |
30 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
35 |
|
|
|
|
|
|
|
35 |
VERVAARDIGING
VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) |
|
|
|
|
|
|
351 |
Scheepsbouw-
en reparatiebedrijven: |
|
|
|
|
|
|
351 |
- houten
schepen |
30 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
351 |
-
kunststof schepen |
100 |
50 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
354 |
Rijwiel-
en motorrijwielfabrieken |
30 |
10 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
355 |
Transportmiddelenindustrie
n.e.g. |
30 |
30 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
36 |
|
|
|
|
|
|
|
36 |
VERVAARDIGING
VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. |
|
|
|
|
|
|
361 |
Meubelfabrieken |
50 |
50 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
361 |
Meubelstoffeerderijen
b.o. < 200 m2 |
0 |
10 |
10 |
0 |
10 |
1 |
362 |
Fabricage
van munten, sieraden e.d. |
30 |
10 |
10 |
10 |
30 |
2 |
363 |
Muziekinstrumentenfabrieken |
30 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
364 |
Sportartikelenfabrieken |
30 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
365 |
Speelgoedartikelenfabrieken |
30 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
3661.1 |
Sociale
werkvoorziening |
0 |
30 |
30 |
0 |
30 |
2 |
3661.2 |
Vervaardiging
van overige goederen n.e.g. |
30 |
10 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
40 |
PRODUKTIE
EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER |
|
|
|
|
|
|
40 |
Elektriciteitsdistributiebedrijven,
met transformatorvermogen: |
|
|
|
|
|
|
40 |
- < 10
MVA |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
40 |
- 10 - 100
MVA |
0 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
40 |
- 100 -
200 MVA |
0 |
0 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
40 |
Gasdistributiebedrijven: |
|
|
|
|
|
|
40 |
- gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst.
Cat. A |
0 |
0 |
10 |
10 |
10 |
1 |
40 |
-
gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
40 |
-
gasontvang- en -verdeelstations, cat. D |
0 |
0 |
50 |
50 |
50 |
3.1 |
40 |
Warmtevoorzieningsinstallaties,
gasgestookt: |
|
|
|
|
|
|
40 |
-
stadsverwarming |
30 |
10 |
100 |
50 |
100 |
3.2 |
40 |
-
blokverwarming |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
41 |
WINNING EN
DITRIBUTIE VAN WATER |
|
|
|
|
|
|
41 |
Waterwinning-/
bereiding- bedrijven: |
|
|
|
|
|
|
41 |
-
bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling |
10 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
41 |
Waterdistributiebedrijven
met pompvermogen: |
|
|
|
|
|
|
41 |
- < 1
MW |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
41 |
- 1 - 15
MW |
0 |
0 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
45 |
|
|
|
|
|
|
|
45 |
BOUWNIJVERHEID |
|
|
|
|
|
|
45 |
Bouwbedrijven
algemeen: b.o. > 2.000 m² |
10 |
30 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
45 |
-
bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
45 |
Aannemersbedrijven
met werkplaats: b.o. > 1000 m² |
10 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
45 |
-
aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² |
0 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
50 |
HANDEL/REPARATIE
VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS |
|
|
|
|
|
|
501, 502,
504 |
Handel in
auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
502 |
Groothandel
in vrachtauto's (incl. import) |
10 |
10 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5020.4 |
Autoplaatwerkerijen |
10 |
30 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5020.4 |
Autobeklederijen |
0 |
0 |
10 |
10 |
10 |
1 |
5020.4 |
Autospuitinrichtingen |
50 |
30 |
30 |
30 |
50 |
3.1 |
5020.5 |
Autowasserijen |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
503, 504 |
Handel in
auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
51 |
GROOTHANDEL
EN HANDELSBEMIDDELING |
|
|
|
|
|
|
511 |
Handelsbemiddeling
(kantoren) |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
5121 |
Grth in
akkerbouwprodukten en veevoeders |
30 |
30 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
5122 |
Grth in
bloemen en planten |
10 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5123 |
Grth in
levende dieren |
50 |
10 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
5124 |
Grth in
huiden, vellen en leder |
50 |
0 |
30 |
0 |
50 |
3.1 |
5125, 5131 |
Grth in
ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen |
30 |
10 |
30 |
50 |
50 |
3.1 |
5132, 5133 |
Grth in
vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën |
10 |
0 |
30 |
50 |
50 |
3.1 |
5134 |
Grth in
dranken |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5135 |
Grth in
tabaksprodukten |
10 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5136 |
Grth in
suiker, chocolade en suikerwerk |
10 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5137 |
Grth in
koffie, thee, cacao en specerijen |
30 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5138, 5139 |
Grth in
overige voedings- en genotmiddelen |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
514 |
Grth in
overige consumentenartikelen |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5148.7 |
Grth in
vuurwerk en munitie: |
|
|
|
|
|
|
5148.7 |
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5148.7 |
- munitie |
0 |
0 |
30 |
30 |
30 |
2 |
5151.1 |
Grth in
vaste brandstoffen: |
|
|
|
|
|
|
5151.1 |
- klein,
lokaal verzorgingsgebied |
10 |
50 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
5151.2 |
Grth in
vloeibare en gasvormige brandstoffen: |
|
|
|
|
|
|
5151.3 |
Grth
minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) |
100 |
0 |
30 |
50 |
100 |
3.2 |
5152.1 |
Grth in
metaalertsen: |
|
|
|
|
|
|
5152.2 /.3 |
Grth in
metalen en -halffabrikaten |
0 |
10 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5153 |
Grth in
hout en bouwmaterialen: |
|
|
|
|
|
|
5153 |
-
algemeen: b.o. > 2000 m² |
0 |
10 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
5153 |
-
algemeen: b.o. <= 2000 m² |
0 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5153.4 |
zand en
grind: |
|
|
|
|
|
|
5153.4 |
-
algemeen: b.o. > 200 m² |
0 |
30 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
5153.4 |
-
algemeen: b.o. <= 200 m² |
0 |
10 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5154 |
Grth in
ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: |
|
|
|
|
|
|
5154 |
-
algemeen: b.o. > 2.000 m² |
0 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
5154 |
-
algemeen: b.o. < = 2.000 m² |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
5155.1 |
Grth in
chemische produkten |
50 |
10 |
30 |
100 |
100 |
3.2 |
5155.2 |
Grth in
kunstmeststoffen |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
2 |
5156 |
Grth in
overige intermediaire goederen |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
5162 |
Grth in
machines en apparaten: |
|
|
|
|
|
|
5162 |
- machines
voor de bouwnijverheid |
0 |
10 |
100 |
10 |
100 |
3.2 |
5162 |
- overige |
0 |
10 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
517 |
Overige
grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
55 |
LOGIES-,
MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING |
|
|
|
|
|
|
5552 |
Cateringbedrijven |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
60 |
VERVOER
OVER LAND |
|
|
|
|
|
|
6022 |
Taxibedrijven |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
6023 |
Touringcarbedrijven |
10 |
0 |
100 |
0 |
100 |
3.2 |
6024 |
Goederenwegvervoerbedrijven
(zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² |
0 |
0 |
100 |
30 |
100 |
3.2 |
6024 |
-
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² |
0 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
603 |
Pomp- en
compressorstations van pijpleidingen |
0 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
64 |
POST EN
TELECOMMUNICATIE |
|
|
|
|
|
|
641 |
Post- en
koeriersdiensten |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
642 |
Telecommunicatiebedrijven |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
642 |
zendinstallaties: |
|
|
|
|
|
|
642 |
- LG en
MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) |
0 |
0 |
0 |
100 |
100 |
3.2 |
642 |
- FM en TV |
0 |
0 |
0 |
10 |
10 |
1 |
642 |
- GSM en
UMTS-steunzenders |
0 |
0 |
0 |
10 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
71 |
VERHUUR
VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN |
|
|
|
|
|
|
711 |
Personenautoverhuurbedrijven |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
712 |
Verhuurbedrijven
voor transportmiddelen (excl. personenauto's) |
10 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
713 |
Verhuurbedrijven
voor machines en werktuigen |
10 |
0 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
714 |
Verhuurbedrijven
voor roerende goederen n.e.g. |
10 |
10 |
30 |
10 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
72 |
COMPUTERSERVICE-
EN INFORMATIETECHNOLOGIE |
|
|
|
|
|
|
72 |
Computerservice-
en informatietechnologie-bureau's e.d. |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
72 |
Switchhouses |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
73 |
SPEUR- EN
ONTWIKKELINGSWERK |
|
|
|
|
|
|
731 |
Natuurwetenschappelijk
speur- en ontwikkelingswerk |
30 |
10 |
30 |
30 |
30 |
2 |
732 |
Maatschappij-
en geesteswetenschappelijk onderzoek |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
74 |
OVERIGE
ZAKELIJKE DIENSTVERLENING |
|
|
|
|
|
|
747 |
Reinigingsbedrijven
voor gebouwen |
50 |
10 |
30 |
30 |
50 |
3.1 |
7481.3 |
Foto- en
filmontwikkelcentrales |
10 |
0 |
30 |
10 |
30 |
2 |
7484.4 |
Veilingen
voor huisraad, kunst e.d. |
0 |
0 |
10 |
0 |
10 |
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
75 |
OPENBAAR
BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN |
|
|
|
|
|
|
7525 |
Brandweerkazernes |
0 |
0 |
50 |
0 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
90 |
MILIEUDIENSTVERLENING |
|
|
|
|
|
|
9001 |
rioolgemalen |
30 |
0 |
10 |
0 |
30 |
2 |
9002.1 |
Vuilophaal-,
straatreinigingsbedrijven e.d. |
50 |
30 |
50 |
10 |
50 |
3.1 |
9002.1 |
Gemeentewerven
(afval-inzameldepots) |
30 |
30 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
93 |
OVERIGE
DIENSTVERLENING |
|
|
|
|
|
|
9301.1 |
Wasserijen
en strijkinrichtingen |
30 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
9301.1 |
Tapijtreinigingsbedrijven |
30 |
0 |
50 |
30 |
50 |
3.1 |
9301.2 |
Chemische
wasserijen en ververijen |
30 |
0 |
30 |
30 |
30 |
2 |
9301.3 |
Wasverzendinrichtingen |
0 |
0 |
30 |
0 |
30 |
2 |