HOODSTUK 2: Bestemmingsregels

 

2.1 Bestemmingen

 

Artikel 3: Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. agrarische bedrijfsactiviteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering, met uitzondering van glastuinbouw, intensieve veehouderij en stoeterij;

  2. weidegronden;

  3. recreatief medegebruik;

  4. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein tevens voor parkeren;

  5. ter plaatse van de aanduiding opslag tevens voor bestaande bedrijfs- en opslagactiviteiten;

 

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen;

  2. paden;

  3. groen;

  4. ecologische waarden;

  5. uitingen van beeldende kunst;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

  1. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bedrijf buiten het bouwvlak gebouwen mogen worden geplaatst tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;

  2. de afstand van gebouwen tot de bestemmingsgrens mag niet minder zijn dan 10 meter;

  3. van gebouwen buiten het bouwvlak mag de goothoogte niet meer zijn dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter.

 

3.2.2. Voor het bouwen van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 6 meter.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1. onder a en toestaan dat meer dan 50 m² bedrijfsgebouwen geheel of gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

 

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer is dan 150 m²;

  2. de goothoogte van een gebouw buiten het bouwvlak niet meer is dan 4 meter;

  3. de bouwhoogte van een gebouw buiten het bouwvlak niet meer is dan 6 meter.

 

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Agrarisch zodanig te wijzigen dat de in 3.1 onder e bedoelde aanduiding opslag van de verbeelding worden verwijderd, indien:

a. de bestaande opslagactiviteiten blijvend en zichtbaar zijn beëindigd of;

b. de huidige gebruiker zijn activiteiten elders voortzet en dit schriftelijk aan de gemeente heeft aangegeven.

 

 

Artikel 4: Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 2 bedrijfsactiviteiten behorende tot en met bedrijfscategorie 2 zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1 bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2 of 3.1 zijn toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2 bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2, 3.1 of 3.2 zijn toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 4.2 bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 zijn toegestaan, met dien verstande dat aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gestelde richtafstanden voor een gemengd gebied, voor zover het de aspecten stof en geur betreft, voldaan moet worden;

  5. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 5.2 bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1 of 5.2 zijn toegestaan, met dien verstande dat aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gestelde richtafstanden voor een gemengd gebied, voor zover het de aspecten stof en geur betreft, voldaan moet worden;

  6. ter plaatse van de aanduiding Laad- en losplaats uitsluitend een laad- en losplaats is toegestaan;

  7. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding geluidzone gezoneerd industrieterrein geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan;

  1. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen, in- en uitritten;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. groen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. parkeervoorzieningen;

 

met dien verstande dat:

  1. verkooppunten van motorbrandstoffen niet zijn toegestaan;

  2. risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit niet zijn toegestaan.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwperceel buiten het bouwvlak gebouwen mogen worden geplaatst tot niet meer dan 20 m²;

  2. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- , bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage zijn de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte en bebouwingspercentage toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage zijn de aangegeven maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage toegestaan;

  4. van gebouwen buiten het bouwvlak mag de goothoogte niet meer zijn dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;

  5. plinten zijn toegestaan tot een hoogte van niet meer dan 1,5 meter;

  6. de oppervlakte van bijbehorende kantoren mag per bedrijf niet meer zijn dan 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 500 m².

4.2.2. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd dat op de verbeelding is voorzien van de aanduiding bedrijfswoning;

  2. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer zijn dan één per aanduiding bedrijfswoning;

  3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer zijn dan 650 m³;

  4. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer zijn dan 6 meter;

  5. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer zijn dan 9 meter.

 

4.2.3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter;

  2. de inhoud bedraagt ten hoogste 60 m³.

4.2.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2,5 meter;

  2. erf- en terreinafscheidingen mogen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan uitsluitend transparant zijn;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 6 meter.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 4.2.1. sub b en toestaan dat de goot- en bouwhoogte van een gebouw worden vergroot met niet meer dan 1 meter;

  2. het bepaalde in 4.2.1. sub d en toestaan dat de maximum bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter;

  3. het bepaalde in 4.2.2. sub c en toestaan dat de maximum inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 750 m³.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn aangeduid als toelaatbaar op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten, welke als bijlage bij deze regels is opgenomen;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;

  4. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting dan wel prostitutie.

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in zowel 4.1 als 4.4 onder a voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, mits:

  1. deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming;

  2. het geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit betreft.

 

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Bedrijf, ter plaatse van de aanduiding wro zone wijzigingsgebied 1, te wijzigen in de bestemmingen Agrarisch, Groen, Tuin, Water en Wonen zoals in deze regels bedoeld, onder voorwaarde dat:

  1. de ter plaatse voorkomende bedrijfsactiviteiten worden beëindigd;

  2. de voorkomende bedrijfsbebouwing (zoals loodsen, wanden, verhardingen) wordt gesloopt/geamoveerd;

  3. voorafgaand aan het opstellen van een ontwerpwijzigingsplan een wederzijds (dwz. initiatiefnemer gemeente) gedragen exploitatieopzet wordt opgesteld;

  4. de in 4.6 onder c bedoelde exploitatieopzet inzicht geeft in het aantal te realiseren woningen, met dien verstande dat ter plaatse van het wijzigingsgebied niet meer dan vijf woningen zijn toegestaan en deze woningen binnen een afstand van 50 meter vanaf de bestemming Verkeer worden gesitueerd;

  5. een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld;

  6. voldaan wordt aan een goede milieusituatie, waarbij geldt dat de geluidsbelasting van de woningen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde dan wel een te verlenen hogere grenswaarde;

  7. geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  8. voor het overige rekening wordt gehouden met de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte.

4.6.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Bedrijf, ter plaatse van de aanduiding wro zone wijzigingsgebied 2, te wijzigen door de aanduiding maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)) te verplaatsen en daarmee toe te staan dat de op het perceel staande silos worden verplaatst, onder voorwaarde dat:

a. de bestaande hoogspanningsverbinding definitief buiten werking is gesteld;

b. hiervoor een verklaring van geen bezwaar (LIB / Wet luchtvaart) verstrekt moet zijn.

 

Artikel 5: Bedrijf - Nutsbedrijf

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf - Nutsbedrijf’, aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een 380/150 kV transformatorstation waarvan alle transformatoren in een gesloten gebouw zijn ondergebracht en waarvan het buiten gebouwen opgestelde vermogen niet meer mag bedragen dan 10 MVA;

  2. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op de 380 kV verbinding;

  3. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een 150 kV net;

  4. bedrijven en voorzieningen ten behoeve van algemeen nut;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transformatorstation 380 kV uitgesloten’ is geen 380 kV transformatorstation toegestaan;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen, in- en uitritten;

  2. parkeren;

  3. groen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage zijn ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage toegestaan.

 

5.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 3 meter;

  2. erf- en terreinafscheidingen mogen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan uitsluitend transparant zijn;

  3. de hoogte van een afspanportaal en de bliksempieken, mag niet meer zijn dan 22 meter;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 14 meter.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

het beplanten van de gronden met houtopstanden of hoogopgaande beplanting die reiken tot een grotere hoogte van 14 meter.

  1. het bepaalde in 5.3 sub a is niet van toepassing:

 

  1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;

  2. op werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren en hiervoor vergunning is verleend;

  3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.

 

  1. De onder 5.3 sub a genoemde vergunning wordt slechts verleend indien de betreffende werken of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen van het gebruik van het gebied als beperkingengebied en de veiligheid in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

 

 

Artikel 6: Bedrijventerrein

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 4.2 bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 zijn toegestaan, met dien verstande dat aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gestelde richtafstanden voor een gemengd gebied, voor zover het de aspecten stof en geur betreft, voldaan moet worden;

  2. ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 5.2 bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2, 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1 of 5.2 zijn toegestaan, met dien verstande dat aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gestelde richtafstanden voor een gemengd gebied, voor zover het de aspecten stof en geur betreft, voldaan moet worden;

  3. ter plaatse van de aanduiding laad- en losplaats alleen een laad- en losplaats is toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding detailhandel is ondersteunende detailhandel toegestaan;

  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding geluidzone gezoneerd industrieterrein geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan;

  1. één zelfstandige horeca-inrichting (horeca-categorie 1);

  2. wegen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting uitgesloten’ waar geen (ontsluitings)wegen zijn toegestaan;

  3. verhardingen, in- en uitritten;

  4. fiets- en voetpaden;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. groen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  8. nutsvoorzieningen;

 

met dien verstande dat:

  1. risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit niet zijn toegestaan

  2. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘verkeer’ (De Liede Noord), mag pas gebouwd worden indien voorzien is in een verkeersontsluiting (ringweg) met een profiel van ten minste 15 meter, die aansluit op de (nieuwe) Ecoweg;

  2. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwperceel buiten het bouwvlak gebouwen mogen worden geplaatst tot niet meer dan 20 m²;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ zijn de aangegeven maximale bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage toegestaan;

  4. de afstand van gebouwen tot de ringweg, als bedoeld in 6.2.1 sub a, mag niet minder zijn dan 1 meter;

  5. van gebouwen buiten het bouwvlak mag de goothoogte niet meer zijn dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;

  6. de oppervlakte van bijbehorende kantoren mag per bedrijf niet meer zijn dan 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 500 m²;

  7. het oppervlak van een horeca-inrichting als bedoeld in 6.1 sub b mag niet groter zijn dan 200 m².

 

6.2.2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter;

  2. de inhoud bedraagt ten hoogste 60 m³.

 

6.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2,5 meter;

  2. erf- en terreinafscheidingen mogen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan uitsluitend transparant zijn;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende bouwhoogte’ mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals silo’s, masten en schoorstenen, niet meer zijn dan 25 meter;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’ mag de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer zijn dan 13 meter;

  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 10 meter.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

 

  1. het bepaalde in 6.2.1 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van een gebouw, voor maximaal 20 % van het grondoppervlak, wordt vergroot tot niet meer dan 25 meter. Deze bevoegdheid geldt uitsluitend voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende bouwhoogte’;

  2. het bepaalde in 6.2.1 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;

  3. het bepaalde in 6.2.1 sub e en toestaan dat de bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn aangeduid als toelaatbaar op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten, welke als bijlage bij deze regels is opgenomen;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca, anders dan de horeca als bedoeld in 6.1 onder b;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;

  4. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting dan wel prostitutie.

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in zowel 6.1 als 6.4 onder a voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, mits:

  1. deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming;

  2. het geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit betreft.

 

 

Artikel 7: Groen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. wandel- en fietspaden;

  3. speelvoorzieningen;

  4. bergbezinkbassins;

  5. bestaande in- en uitritten;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - opslag 1 tevens voor een opslagwerf;

  8. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - opslag 2 tevens voor de opslag van goederen en verhardingen;

  9. ter plaatse van de aanduiding ontsluiting tevens voor een ontsluiting;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. uitingen van beeldende kunst;

  2. nutsvoorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen;

  2. de hoogte van gebouwen mag niet meer zijn dan 4 meter;

  3. de inhoud van gebouwen mag niet meer zijn dan 60 m³.

 

7.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

 

7.3.1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

 

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - opslag 1 ten behoeve van opslagactiviteiten en werken, indien:

- dit meer omvat dan de opslag van 20 (zee)containers, (schaft)keten hieronder begrepen;

- (zee)containers en/of andere bouw/sloopmaterialen gestapeld worden tot een hoogte van meer dan 3 meter;

- de opslag van (zee)containers en/of andere bouw/sloopmaterialen plaatsvindt op een afstand van minder dan 1,5 meter van de perceelgrens.

 

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming Groen zodanig te wijzigen dat de in 7.1 onder g en h bedoelde aanduidingen specifieke vorm van bedrijf - opslag 1 en 2 van de verbeelding worden verwijderd, indien:

a. de bestaande opslagactiviteiten blijvend en zichtbaar zijn beëindigd of;

b. de huidige gebruiker zijn activiteiten elders voortzet en dit schriftelijk aan de gemeente heeft aangegeven.

Artikel 8: Recreatie – Volkstuin

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Recreatie - Volkstuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. volkstuinen;

  2. teeltondersteunende voorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

 

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen;

  2. parkeren;

  3. groen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. toegestaan zijn gebouwen ten behoeve van de volkstuinvereniging, niet zijnde bedrijfs- of andere woningen;

  2. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

  3. per volkstuin mag 1 kas en 1 ander gebouw van maximaal 20 m², ten behoeve van de volkstuin, worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage zijn de aangegeven maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage toegestaan;

  5. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder zijn dan 1 meter;

  6. de afstand tussen gebouwen mag niet minder zijn dan 2 meter.

 

8.2.2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter;

  2. de inhoud bedraagt ten hoogste 60 m³.

8.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter;

  2. de hoogte van lichtmasten mag niet meer zijn dan 6 meter;

  3. de hoogte van grondkassen en bergkisten mag niet meer zijn dan 2 meter;

  4. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 3 meter.

 

8.3 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

 

  1. het gebruik van gronden voor het plaatsen van stacaravans en/of woonwagens;

  2. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning;

  3. opslag, behoudens tijdelijke opslag voortkomend uit het onderhoud en/ of gebruik in overeenstemming met de bestemming van de betrokken gronden en bouwwerken;

  4. bedrijfsmatig opslaan, vervaardigen, verwerken, verhandelen of herstellen van goederen en materialen;

  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte horeca, zoals een kantine.

Artikel 9: Tuin

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daarbij behorend(e):

  1. opritten, terreinverhardingen en paden;

  2. bouwwerken, met uitzondering van carports.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. toegestaan zijn erkers;

  2. de diepte van erkers mag niet meer zijn dan 1 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de erker en de bouwperceelsgrens niet minder dan 1 meter is;

  3. de breedte van erkers mag niet meer dan 65% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;

  4. de bouwhoogte van erkers mag niet meer zijn dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter.

9.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 1 meter;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 3 meter.

 

9.3 Specifieke gebruiksregels

 

9.3.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;

  2. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

 

 

Artikel 10: Verkeer

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, woonstraten, fiets- en voetpaden, met dien verstande dat het aantal rijstroken van de Rijksweg A9 niet meer mag zijn dan het bestaande aantal;

  2. ter plaatse van de aanduiding laad- en losplaats een laad- en losplaats is toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding onderdoorgang tevens voor een onderdoorgang;

  4. parkeren;

  5. groen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. speelvoorzieningen;

  8. voorzieningen ter bevordering van de milieukwaliteit, zoals geluidschermen en luchtkwaliteitsschermen;

  9. voorzieningen voor openbaar vervoer;

  10. civiele kunstwerken;

  11. nutsvoorzieningen;

 

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen;

  2. paden;

  3. bermen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. uitingen van beeldende kunst;

  2. reclame-uitingen.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van speelvoorzieningen, verkeersafwikkeling en nutsvoorzieningen;

  2. de hoogte van gebouwen mag niet meer zijn dan 4 meter;

  3. de inhoud van gebouwen mag niet meer zijn dan 60 m³.

 

10.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van lichtmasten mag niet meer zijn dan 15 meter;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer zijn dan 10 meter;

  3. in afwijking van 10.2.2. sub b mag ter plaatse van de aanduiding laad- en losplaats de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde niet meer zijn dan 13 meter.

 

 

Artikel 11: Water

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;

  2. bruggen;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de waterstaatkundige infrastructuur en het waterkwaliteitsbeheer;

  4. scheepvaartdoeleinden;

  5. ter plaatse van de aanduiding verkeer tevens voor verkeersdoeleinden, waarbij geldt dat het aantal rijstroken van de Rijksweg A9 niet meer mag zijn dan het bestaande aantal;

  6. ter plaatse van de aanduiding woonschepenligplaats tevens voor een woonschepenligplaats;

  7. nutsvoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen;

  2. recreatie.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1. Op of in deze gronden mogen met uitzondering van tunnels geen gebouwen worden gebouwd.

 

11.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, zoals vlonders, steigers of daaraan gelijk te stellen bouwwerken;

  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 1 meter;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 10 meter.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

 

11.3.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

 

  1. ligplaatsen voor woonschepen, woonarken of een casco (caisson) dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 11.3.2;

  2. opslag, behoudens tijdelijke opslag voortkomend uit het onderhoud en/ of gebruik in overeenstemming met de bestemming van de betrokken gronden en bouwwerken.

11.3.2 Ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ geldt dat met een woonschip ligplaats mag worden ingenomen met inachtneming van het volgende:

 

  1. er mag niet meer dan één woonschip worden aangelegd;

  2. de lengte van een woonschip mag niet meer dan 25 meter bedragen;

  3. de breedte van een woonschip mag niet meer dan 6 meter bedragen;

  4. de hoogte van een woonschip mag niet meer dan 4,20 meter bedragen;

  5. het is toegestaan maximaal één pleziervaartuig per woonschip, voor zover behorende tot het woonschip, bij het woonschip af te meren en te hebben.

 

 

Artikel 12: Wonen

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan huis verbonden beroepsuitoefening;

 

met (de) daarbij behorende:

  1. tuinen;

  2. terreinverhardingen;

  3. erven.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Op de gronden binnen deze bestemming zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming.

12.2.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bouwperceel is één woning toegestaan;

  2. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

  3. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte zijn voor hoofdgebouwen de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;

  5. de bouwhoogte van tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer zijn dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter;

  6. de diepte van tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel het denkbeeldige verlengde daarvan;

  7. het bepaalde in 12.2.1 sub f is niet van toepassing op aangebouwde bijbehorende bouwwerken op percelen met vrijstaande woningen;

  8. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer zijn dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;

  9. op de gronden buiten het bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer zijn dan 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden tot een maximum van 60 m², dan wel de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bouwwerken met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per gebouw;

 

12.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 3 meter.

 

12.2.4 Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag met een maximale diepte van 3 meter;

  2. voor de ondergrondse gebouwen is voor het overige dezelfde maximale maatvoering toegestaan als voor de bovengrondse gebouwen, met dien verstande dat de ondergrondse gebouwen ook mogen worden gebouwd zonder een daarboven aanwezig bovengronds gebouw.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. 12.2.2 sub e en toestaan dat de bouw- respectievelijk bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende

bouwwerken wordt vergroot, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag zijn dan 6 meter wanneer een platte dakafdekking wordt toegepast;

  2. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag zijn dan 7 meter wanneer een kap wordt toegepast;

  1. 12.2.2 sub i en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 100 m² bedraagt.

 

 

12.3.2 De in 12.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

  1. het stedenbouwkundig beeld, gelet op onder meer de onderlinge samenhang tussen de verschijningsvorm en situering van een bijbehorend bouwwerk enerzijds en die van het hoofdgebouw anderzijds.

  2. de woonsituatie.

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

12.4 Specifieke gebruiksregels

 

12.4.1 Het gebruik van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten dienste van aan huis verbonden beroepsuitoefening is toegestaan tot niet meer dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m².

 

12.4.2 Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

  2. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan.

  3. het bij aan huis verbonden beroepsuitoefening ontplooien van bedrijfsmatige activiteiten die vallen in een hogere categorie dan categorie 1 uit de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer;

  4. het ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis hebben van bedrijfsmatige opslag in de open lucht;

  5. het gebruiken van het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

 

2.2 Dubbelbestemmingen

 

Artikel 13: Leiding - Gas

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – 2’, de ondergrondse hoge druk aardgasleiding wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het leidingprofiel zoals opgenomen in Bijlage 3 van het Rijksinpassingsplan “aardgastransportleiding Beverwijk – Wijngaarden”;

2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – 4’, de ondergrondse hoge druk aardgasleiding wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het leidingprofiel zoals opgenomen in Bijlage 5 van het Rijksinpassingsplan “aardgastransportleiding Beverwijk – Wijngaarden”;

  1. ter plaatse van de figuur “hartlijn leiding – gas 2” een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 66,2 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

 

13.2 Bouwregels

 

a. Op of in de in 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;

 

  1. De oppervlakte respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder 13.2 sub a mogen niet meer dan 10 m² respectievelijk 3,0 m bedragen.

 

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 sub a, teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voor zover:

  1. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;

  2. geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en

  3. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder 13.3 sub a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

 

13.4.Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.4.1 In het belang van het bepaalde in 13.1 is het verboden op of in de in 13.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het permanent opslaan van goederen en/of stoffen;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

13.4.2 Uitzonderingsregels

Het verbod als bedoeld in 13.4 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

  5. worden uitgevoerd ten dienste van de in 13.1 bedoelde bestemming;

  6. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

 

13.4.3 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening

De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in 13.4 kan slechts worden verleend indien en voor zover:

  1. de werken of werkzaamheden de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;

  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder 13.4.3 sub a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

 

 

 

Artikel 14: Leiding - Hoogspanning

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150 kV met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.

  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen

overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van

de betrokken leiding niet wordt geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen gevoelige bestemmingen worden toegelaten.

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Hoogspanning zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van beplanting en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  6. het permanent opslaan van goederen.

 

14.4.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

 

  1. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

 

14.4.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.

 

14.4.4 Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen inzake de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade. De leidingbeheerder krijgt gedurende drie weken de gelegenheid om schriftelijk advies uit te brengen.

 

Artikel 15: Leiding - Hoogspanning I

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning I aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a. een ondergrondse 380 kV hoogspanningsverbinding;

 

met daarbij behorend(e):

 

b. toegangswegen;

c. gebouwen;

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de oppervlakte van een bouwwerk of overkappingen mag ten hoogste 40 m² bedragen;

b. de bouwhoogte van een bouwwerk of overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;

d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen.

 

15.2.2 Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 15.2.2, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

 

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.4.1 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

 

a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

f. het permanent opslaan van goederen.

 

15.4.2 Het bepaalde in 15.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;

b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;

c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

15.4.3 De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken.

15.4.4 De in 15.4.1. genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

Artikel 16: Leiding - Hoogspanning II

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning II aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. een ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding;

 

met de daarbij behorende:

 

b. toegangswegen;

c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen.

 

16.2.2 Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 16.2.2, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

 

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.4.1 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

f. het permanent opslaan van goederen.

 

16.4.2 Het bepaalde in 16.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;

b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;

c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

16.4.3 De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken.

 

16.4.4 De in 16.4.1. genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Artikel 17: Leiding - Hoogspanning III

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning III aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. een ondergrondse 150 kV en 380 kV hoogspanningsverbinding;

 

met de daarbij behorende:

 

b. toegangswegen;

c. gebouwen;

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de oppervlakte van een gebouw of overkappingen mag ten hoogste 40 m² bedragen;

b. de bouwhoogte van een gebouw of overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen.

c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag ten hoogste 2 meter bedragen.

 

17.2.2 Op of in deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.2, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbindingen niet worden geschaad en nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

 

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.4.1 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

 

a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

f. het permanent opslaan van goederen.

 

17.4.2 Het bepaalde in 17.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;

b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;

c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

17.4.3 De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken.

17.4.4 De in 17.4.1. genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

Artikel 18: Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen en andere dubbelbestemmingen) tevens bestemd voor:

  1. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding van 150 kV;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de basisbestemmingen en de andere dubbelbestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming bovengrondse hoogspanningsleiding.

18.2.2 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming bovengrondse hoogspanningsleiding worden gebouwd.

18.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming bovengrondse hoogspanningsverbinding gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 1 meter;

  2. de hoogte van masten ten behoeve van bovengrondse hoogspanning mag niet meer zijn dan 30 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.

 

18.3 Afwijken van de bouwregels

 

18.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de basisbestemmingen en de andere dubbelbestemmingen.

 

18.3.2 De in 18.3.1 genoemde afwijking wordt verleend, mits:

  1. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsleiding;

  2. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;

  3. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.

 

18.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risicos die ermee verbonden zijn;

  2. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

 

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming Leiding Hoogspanning van de verbeelding te verwijderen, onder voorwaarde dat:

  1. de bovengrondse hoogspanningsleiding (150 kV) buiten werking gesteld dient te zijn;

  2. hierover vooraf overleg met de leidingbeheerder heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 19: Leiding - Hoogspanningsverbinding I

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding I aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a. een bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding;

 

met de daarbij behorende:

 

b. toegangswegen;

c. bouwwerken.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van hoogspanningsverbinding worden gebouwd die voldoen aan de volgende criteria:

 

  1. ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte (m) is voor masten ten behoeve van bovengrondse hoogspanning de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;

2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag ten hoogste 2 meter bedragen;

 

b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

 

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.4.1 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

e. het permanent opslaan van goederen.

 

 

19.4.2 Het bepaalde in 19.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;

b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;

c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

19.4.3 De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding.

 

19.4.4 De in 19.4.1. genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

Artikel 20: Leiding - Hoogspanningsverbinding III voorlopig

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding III voorlopig aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding voor een periode van maximaal 5 jaar waarbij de verbinding uitsluitend korter dan een jaar in werking mag zijn;

 

met de daarbij behorende:

b. toegangswegen;

c. bouwwerken.

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd die voldoen aan de volgende criteria:

 

1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag ten hoogste 49 meter bedragen;

2. de bouwhoogte van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) mag ten hoogste 2 meter bedragen;

 

b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en nadat de lei-dingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

 

20.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

- het gebruik van de gronden ten behoeve van een in werking zijnde bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding gedurende een periode langer dan een jaar na inwerking stelling van de hoogspanningsverbinding.

 

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.5.1 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

e. het permanent opslaan van goederen.

 

20.5.2 Het bepaalde in 20.5.1. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband hebben met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;

b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;

c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere daar voorkomende bestemming(en) betreffen.

 

20.5.3 De omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding.

20.5.4 De in 20.5.1 genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

 

20.6 Definitieve bestemming

Na afloop van de in 20.1 genoemde termijn van vijf jaar vervalt de dubbelbestemming.

Artikel 21: Leiding - Water

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse waterleiding met een diameter van ten hoogste 1.000 mm met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 21.1 van dit artikel genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.

  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen

overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van

de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de

betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien

geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.4.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding – Water zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen;

  5. mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het permanent opslaan van goederen.

 

21.4.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

 

  1. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

 

21.4.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.

 

21.4.4 Alvorens een aanlegvergunning wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen inzake de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

 

Artikel 22: Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Waarde Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en herstel van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang, welke met name bestaan uit:

voor wat betreft bebouwing en structuren in hun onderlinge samenhang:

  1. hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen met accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager;

  2. voorstellingen en voorposities met bijbehorende bouwwerken;

  3. kazematten, kruitmagazijnen, munitiedepots, genieloodsen, groepsschuilplaatsen en overige militaire bouwwerken;

  4. inundatiewerken, (dam)sluizen, duikers, hevels, kokers, peilschalen.

 

en voor wat betreft de openheid van het landschap:

  1. schootcirkels van forten en batterijen;

  2. voorstellingen;

  3. vrij zicht op aanvalszijde en verdedigingszijde van de hoofdverdedigingslinie van dijken, kades en liniewallen met accessen;

  4. vrij zicht in schootcirkels rond de forten batterijen;

  5. delen van karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden.

22.2. Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

er mag niet worden gebouwd ten behoeve van de voor deze gronden andere aangewezen bestemmingen als gevolg daarvan onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de gronden.

22.3. Omgevingsvergunning

22.3.1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

  3. het aanbrengen van verhardingen;

  4. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;

  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;

  6. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;

  7. het aanbrengen van drainage;

  8. het aanleggen van leidingen.

 

22.3.2. Het in 22.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

22.3.3. De in 22.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de gronden.

 

Artikel 23: Waterstaat - Waterkering

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Waterstaat Waterkering aangewezen gronden zijn naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor:

  1. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. dijken en kaden;

  2. wegen en paden;

  3. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1. In afwijking van het bepaalde bij de overige bestemmingen mag op deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.

 

23.2.2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

23.2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 1 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 5 meter.

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere voorkomende bestemmingen.

 

23.3.2 De in 23.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt verleend, mits:

  1. geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen, zoals omschreven in 23.1;

  2. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.

 

23.4 Omgevingsvergunning

 

23.4.1 Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een aanlegvergunningenstelsel van kracht is, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering, uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  1. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen, zoals omschreven in 23.1 van dit artikel;

  2. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.

 

23.4.2 Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een aanlegvergunningenstelsel van kracht is, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voor zover deze althans worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering, uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

 

23.5 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen wordt gedaan.