Artikel 6: Bedrijventerrein – Luchthaven 1
6.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - Luchthaven 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsactiviteiten die een binding hebben met luchthavenactiviteiten, in hoofdzaak gericht op vliegtuigonderhoud;
bedrijfsactiviteiten die een binding hebben met luchthavenactiviteiten gericht op logistiek; met de bij de onder a en b genoemde bedrijven behorende administratieve-, research-,development- en bedrijfsopleidingsactiviteiten;
dienstverlening ten behoeve van de onder a. en b. genoemde bedrijven, niet zijnde kantoren en niet zijnde parkeerfaciliteiten ten behoeve van het parkeren van auto’s van passagiers van de luchthaven Schiphol ;
luchthavenactiviteiten, met uitzondering van starten en landen van vliegtuigen;
met dien verstande dat de functies genoemd onder a t/m d ten hoogste mogen vallen in categorie 5.3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan,
met uitzondering van:
risicovolle inrichtingen (waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is), met dien verstande dat bestaande Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, ter plaatse van en voor zover passend binnen de aanduiding ‘veiligheidszone-bevi’;
geluidzoneringsplichtige inrichtingen, met dien verstande dat de Wgh-inrichting Schiphol en de Wgh-inrichting KLM zijn toegestaan;
inrichtingen waar ontplofbare stoffen van de klasse 1 van het ADR aanwezig zijn (zoals gekwalificeerd en gekwantificeerd in Bijlage I, onderdeel C, categorie 3 onder 3.6 van het Besluit omgevingsrecht), met dien verstande dat bestaande inrichtingen met ontplofbare stoffen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag ontplofbare stoffen' zijn toegestaan;
voorzieningen ten dienste van de luchtvaart en de luchtverkeersveiligheid;
maximaal twee horecavoorzieningen uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten behorende bij het bestemmingsplan;
nutsvoorzieningen;
wegen;
voorzieningen voor openbaar vervoer;
groen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorend(e):
parkeervoorzieningen voor (motor)voertuigen;
verhardingen.
6.2. Bouwregels
6.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwperceel buiten het bouwvlak gebouwen mogen worden geplaatst tot niet meer dan 20 m²;
ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte en bebouwingspercentage toegestaan;
van gebouwen buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte niet meer zijn dan 4 meter;
de oppervlakte van bijbehorende ruimte voor administratie, research, development en bedrijfsopleidingen tezamen mag per bouwvlak niet meer zijn dan 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte;
de omvang van een horecavoorziening mag ten hoogste 400 m² bedragen;
voor bedrijven geldt een maximale parkeernorm van 1:125 m² bvo binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer en 1: 110 m² bvo daarbuiten.
6.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 3 meter;
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 45 meter.
6.3. Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 van dit artikel voor het vestigen van bedrijfsactiviteiten die één categorie hoger zijn ingeschaald en voor bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits:
deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan binnen de betreffende bestemming;
het niet de in lid 1 uitgesloten bedrijven en inrichtingen betreft.
6.4. Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen om in afwijking van het bepaalde in lid 1 een Bevi-inrichting toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen jo. artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen dient te zijn gelegen:
binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting, of
op gronden met de bestemming verkeer, groen en/of water;
bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.
6.4.2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen om in afwijking van het bepaalde in lid 1 nieuwe inrichtingen met ontplofbare stoffen toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
de A- en B-veiligheidszones dienen binnen het bouwperceel van de inrichting te zijn gelegen;
binnen de C-veiligheidszone zijn geen gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies, dan wel gebouwen met zéér grote aaneengesloten glasoppervlakten waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt toegestaan.