Artikel 2: Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
voor een bouwwerk op een viaduct of brug : de hoogte van de kruin van het viaduct of de brug ter plaatse van het bouwwerk.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel; de goothoogte van dakkapellen, topgevels, trappenhuizen, liftkokers,
schoorstenen en andere gelijksoortige ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten
de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
de hoogte van een zend-/ontvanginstallatie:
de hoogte gemeten tussen de onderkant van de voet en het hoogste punt van de
zend-/ontvanginstallatie (bliksemafleiders e.d. niet meegerekend)
lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
gemeenschappelijke scheidsmuren)
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen
verticale diepte:
de diepte van een bouwwerk, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot het laagste
punt van het bouwwerk, dan wel wanneer geen sprake is van een bovenliggende begane grondvloer,
gemeten van het peil tot het laagste punt van het gebouw
de hoogte van een windturbine of een molen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of molen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen,
als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen (dus niet goot- en bouwhoogten) niet meer dan 1
meter bedraagt.