Deel

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

 

 

ARTIKEL 1 Begripsbepalingen

 

plan: (digitaal)

het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 1ste herziening van de gemeente Haarlemmermeer;

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand ‘NL.IMRO.0394.BPGlgbbuitengzd1eh-C001’ met de bijbehorende regels;

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waaronder begrepen bomen en heesters, en/of het houden van dieren, waarbij opslag van het door het bedrijf ter plaatse voortgebrachte producten en het vergisten van bedrijfseigen mest en co-substraten is toegestaan;

 

bedrijf:

een onderneming die tot doel heeft het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en/of verhandelen van goederen, evenals diverse vormen van opslag;

 

bestaand bouwwerk:

het op de dag van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan legaal bestaand bouwwerk, evenals een bouwwerk dat wordt of mag worden gebouwd krachtens een voor deze dag verleende of krachtens een voor deze dag aangevraagde, maar nog te verlenen omgevingsvergunning;

 

bestaand gebruik:

gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels een ander tijdstip is bepaald;

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een gebouw zal worden opgericht;

 

normaal (agrarisch) gebruik:

het reguliere gebruik, dat gelet op de (agrarische) bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en het agrarische gebruik van de gronden waarbij grondbewerkingen mogen worden uitgevoerd tot een maximale diepte van 1 meter. Voorbeelden van normaal agrarisch gebruik zijn: maaien, beweiden en bemesten van grasland, verbeteren van het grasland door het scheuren van de grasmat en het direct opnieuw inzaaien, ploegen en cultiveren van bouwland, verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals mais in wisselteelt, maaien en schonen van sloot en slootkant, vervangen van en onderhoud aan drainage, het aanleggen van wegen ter directe ontsluiting van een agrarisch bouwperceel;

 

normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;

 

planverbeelding:
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan;

 

volwaardig agrarisch bedrijf:

volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft;

 

voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

 

 

ARTIKEL 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinste is.

 

(bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,

met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan bovenkant van de goot, of druiplijn, het boeibord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel; de goothoogte van dakkapellen, topgevels, trappenhuizen, liftkokers, schoorstenen en andere gelijksoortige ondergeschikte bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten.

 

hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

hoogte van een zend-/ ontvangstinstallatie:

de hoogte gemeten tussen de onderkant van de voet en het hoogste punt van de antenne-installatie (bliksemafleiders e.d. niet meegerekend).

 

Inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

 

verticale diepte:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot het laagste punt van het gebouw, danwel wanneer geen sprake is van een bovenliggende begane grondvloer, gemeten van het peil tot het laagste punt van het gebouw.

 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, of bestemmingsgrenzen (dus niet goot- en bouwhoogten) niet meer dan 1 meter is.

.

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 3 Agrarisch – Glastuinbouw

 

 

3.1. Bestemmingsomschrijving

 

De voor Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. glastuinbouwbedrijven;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. natuur- en landschapsbeheer;

  2. extensief recreatief medegebruik;

 

met daarbij behorend(e):

  1. verharde en onverharde paden, erfverharding ten dienste van het glastuinbouw bedrijf, en (toegangs-)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);

  2. groen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen.

 

3.2. Bouwregels

 

3.2.1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de aanwijzingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:

a. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder utilitaire

voorzieningen, mag niet meer zijn dan 12 meter.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

 

3.3.1. Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:

a. buitenopslag van bedrijfsmaterialen/goederen op gronden aan of zichtbaar vanaf de

openbare weg is niet toegestaan;

f. het gebruik van gronden voor bedrijfsdoeleinden anders dan de op grond van artikel 3.1

toegestane activiteiten is niet toegestaan;

g. buitenopslag is niet toegestaan, met uitzondering van opslag van agrarische producten

achter de voorgevelrooilijn ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf op en/of aansluitend aan het bouwvlak.

 

 

ARTIKEL 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten in de vorm van parkeren ter plaatse van de aanduiding parkeren, waarbij geldt dat uitsluitend is toegestaan het parkeren ten behoeve van het op een andere locatie gevestigd bedrijf, alsmede voor derden, met uitzondering van parkeren ten behoeve van passagiers voor de luchthaven Schiphol.

 

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen, in- en uitritten;

  2. fiets- en voetpaden;

  3. groen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. parkeervoorzieningen;

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 6

meter;

  1. ter plaatse van de aanduiding zend-/ontvanginstallatie mag de hoogte van een zend-/ontvanginstallatie niet meer zijn dan 40 meter.

 

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de

bedrijven die zijn bedoeld in 4.1;

b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan ten

behoeve van ondersteuning van de hoofdfunctie als bedoeld in 4.1.

 

 

 

ARTIKEL 5 Tuin

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

 

met daarbij behorend(e):

  1. opritten, terreinverhardingen en paden;

  2. bouwwerken, met uitzondering van carports.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. toegestaan zijn erkers;

b. de diepte van erkers mag niet meer zijn dan 1 meter, met dien verstande dat de afstand

tussen de erker en de bouwperceelsgrens niet minder dan 1 meter is;

c. breedte van erkers mag niet meer zijn dan 65 % van de breedte van de gevel van het

hoofdgebouw;

d. de bouwhoogte van erkers mag niet meer zijn dan 0,3 meter boven de bovenkant van de

scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum

van 4 meter.

 

5.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 1 meter;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 3

meter.

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van

normaal tuinonderhoud;

b. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

 

 

ARTIKEL 6 Wonen

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. aan huis verbonden beroepsuitoefening;

  3. voormalige bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing;

 

met (de) daarbij behorende:

  1. tuinen;

  2. terreinverhardingen;

  3. erven.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

b. per bouwperceel is één woning toegestaan;

c. in afwijking van het gestelde onder b. is ter plaatse van de aanduiding maximum aantal

woningen het maximum aantal woningen toegestaan en ter plaatse van de aanduiding

maximum aantal wooneenheden het maximum aantal wooneenheden toegestaan;

d. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden

e. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte zijn voor hoofdgebouwen

de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;

  1. de bouwhoogte van tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer zijn dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter;

  2. de diepte van tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw dan wel het denkbeeldige verlengde daarvan;

  3. het bepaalde in 6.2.1 sub g is niet van toepassing op aangebouwde bijbehorende bouwwerken op percelen met vrijstaande woningen;

  4. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer zijn dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;

  5. op de gronden buiten het bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer zijn dan 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden tot een maximum van 75 m², dan wel de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bouwwerken met inachtneming van de bestaande lengte, breedte, goot- en bouwhoogte per gebouw;

  6. op de gronden buiten het bouwvlak mag, wanneer deze gronden 750 m2 of meer per perceel bedragen, de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer zijn dan 10% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden met een maximum van 250 m2.

 

6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter;

b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 3

meter.

 

6.2.3 Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. ondergrondse gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met dien

verstande dat ondergrondse gebouwen ook mogen worden gebouwd zonder een

daarboven aanwezig bovengronds gebouw;

b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag met een maximale

diepte van 3 meter.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 sub f en toestaan dat de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt vergroot, met dien verstande dat:

a. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag zijn dan 6

meter wanneer een platte dakafdekking wordt toegepast;

b. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag zijn dan 7

meter wanneer een kap wordt toegepast.

 

6.3.2 De in artikel 6.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. het stedenbouwkundige beeld, gelet op onder meer de onderlinge samenhang tussen de

verschijningsvorm en situering van een bijbehorend bouwwerk enerzijds en die van het

hoofdgebouw anderzijds;

b. de woonsituatie;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Het gebruik van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten dienste van aan huis verbonden beroepsuitoefening is toegestaan tot niet meer dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m².

 

6.4.2 Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen voormalige bedrijfsbebouwing zijn aan huis verbonden beroepsuitoefening of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan tot niet meer dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m².

 

6.4.3 Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan.

het bij aan huis verbonden beroepsuitoefening ontplooien van bedrijfsmatige activiteiten die vallen in een hogere categorie dan categorie 1 uit de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer;

het ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis hebben van bedrijfsmatige opslag in de open lucht;

het gebruiken van het hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL 7 Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

ARTIKEL 8 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

 

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  2. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en

  3. de ruimte tussen bouwwerken.

 

 

ARTIKEL 9 Luchtvaartverkeerzone - lib

 

9.1 Luchtvaartverkeerzone-LIB 2.2.1

 

Voor zover de gronden, met de aanduiding Luchtvaartverkeerzone, zijn gelegen binnen de luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.1, zoals aangegeven in bijlage 3a, gelden de beperkingen met betrekking gevoelige bestemmingen. In het LIB zijn deze geclassificeerd als woningen, woonwagens, woonschepen, gebouwen met een gezondheidszorgfunctie en gebouwen met een onderwijsfunctie.

 

9.2 Luchtvaartverkeerzone-LIB 2.2.2

 

Voor zover de gronden, met de aanduiding Luchtvaartverkeerzone, zijn gelegen binnen de luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2, zoals aangegeven in bijlage 3b, gelden de beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde en objecten, gesteld in artikel 2.2.2 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

 

ARTIKEL 10 Algemene afwijkingsregels

 

Burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde op de verbeelding en in deze regels voor:

  1. het afwijken met niet meer dan 10% van de in dit bestemmingsplan aangegeven percentages, maten en oppervlakten;

  2. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. het in geringe mate afwijken tot ten hoogste 2 m van een bouwgrens, mits dit nodig is om het plan aan te passen vanwege een blijkbaar meetverschil tussen werkelijke toestand van het terrein en de verbeelding;

  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;

  5. het verhogen van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen met maximaal 25% ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de totale oppervlakte van vergrotingen op dat gebouw niet meer is dan 50% van de oppervlakte van de bovenste verdiepingsvloer;

  6. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van civiele kunstwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.

  7. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte met 5 meter voor het op stedenbouwkundig aanvaardbare wijze behuizen van de technische installaties, met dien verstande dat maximaal 25% van het dakvlak mag worden bebouwd.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

ARTIKEL 11 Overgangsrecht

 

  1. Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,

mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag

waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 1ste lid met maximaal 10 %.

 

  1. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

 

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

11.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

 

 

ARTIKEL 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 1ste herziening van de gemeente Haarlemmermeer.