Artikel 22 Leiding - Gas
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – 2’ een ondergrondse leiding voor het transport van gas met het leidingprofiel als opgenomen in Bijlage 2a;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – 5 een ondergrondse leiding voor het transport van gas met het leidingprofiel als opgenomen in Bijlage 2b.
c. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas 1' een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een druk van ten hoogste 40 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas 2’een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een druk van ten hoogste 66 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook
22.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid;
b. de oppervlakte, respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder a. mogen niet meer dan 10 m2, respectievelijk 3 meter bedragen.
22.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2 onder a, teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voor zover:
a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In het belang van het bepaalde in lid 22.1 is het verboden op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting en bomen;
b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen
c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
het permanent opslaan van goederen en/of stoffen;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
22.4.1 Uitzonderingsregels
Het verbod als bedoeld in lid 22.4 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b. betrekking hebben op normaal agrarisch gebruik;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
e. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 22.1 bedoelde bestemming;
f. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
22.4.2 Toetsingscriterium bij omgevingsvergunningverlening
De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden bedoeld in lid 22.4 kan slechts worden verleend indien en voor zover:
a. de werken of werkzaamheden de veiligheid van de aardgastransportleiding en de energieleveringszekerheid niet schaden;
b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de werken en werkzaamheden de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.