Artikel 35: Leiding - Brandstof

35.1 Omschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

  1. een ondergrondse leiding voor het transport van brandstof met een diameter van 16 inch met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 2 x 5 meter, ter plaatse van de figuur ‘hartlijn leiding – brandstof’.

 

35.2 Bouwregels

35.2.1 Algemeen

Op of in de tot ‘Leiding - Brandstof’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bouwwerken ten behoeve van het veilig functioneren van de brandstofleiding.

 

35.2.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voorkomende bestemming(en), geen gebouwen worden gebouwd. Deze regeling is niet van toepassing op bestaande gebouwen.

 

35.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 2 meter.

35.3 Afwijken van de bouwregels

35.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 35.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en);

  2. het bepaalde in 35.2.2 en 35.2.3 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 10 meter.

 

35.3.2

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien dit geen kwetsbare objecten betreft, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder, met dien verstande dat het bepaalde in 35.4, voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van toepassing is.

35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

35.4.1

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het oprichten van bouwwerken, anders dan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;

  3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  5. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen;

  6. mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het permanent opslaan van goederen.

35.4.2

Het verbod in 35.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere daar voorkomende bestemming(en) betreft;

  3. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;

  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

35.4.3

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 35.4.1 kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en de bijbehorende belemmeringenstrook.

35.4.4

Alvorens over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 35.3.1 en 35.4.1 wordt beslote, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen inzake de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.