Kinderopvang Hildebrandlaan 2    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

verplicht

Afbeelding 1.1: Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieu- aspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

Het plangebied van bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 wordt begrensd door bebouwing aan de Oosterhoutlaan in het noorden, woningbouw in het oosten, de Kleine Houtweg in het zuiden en openbaar groen in het westen.

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de planbegrenzing gedetailleerd vastgelegd.

verplicht

Afbeelding 1.2 Plangebied

1.3 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan     

De aanleiding en het hoofddoel van het bestemmingsplan Hildebrandlaan 2, is het mogelijk maken van de ter plaatse reeds geruime tijd aanwezige functie van kinderopvang en de beperkte uitbreiding van de bebouwing op deze locatie. Ter bescherming van het goede woon- en leefklimaat, worden ook geluidsschermen voorzien op de oostelijke en noordelijke perceelsgrenzen.

Daarnaast dient het bestemmingsplan er voor om het beschermd stadsgezicht planologisch juridisch te regelen. Tot slot biedt het bestemmingsplan een actueel planologisch juridisch kader waaraan kan worden getoetst bij o.m. aanvragen omgevingsvergunningen.

Legalisatie bestaand gebruik kinderopvang en buitenschoolse opvang

In 2006 heeft kinderopvangorganisatie 'Op Stoom' een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor de, toentertijd reeds uitgevoerde uitbreiding en modernisering van de bebouwing aan de Hildebrandlaan 2. Tegen de bouwvergunning en verleende vrijstelling ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) is bezwaar gemaakt door de bewoner van het nabijgelegen (woon)perceel aan de Linnaeuslaan. Dit heeft geleid tot een (hoger) beroepsprocedure. Op 25 juni 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in deze zaak. Samengevat stelt de afdeling de gemeente Haarlem in de gelegenheid een nieuw besluit te nemen. Daarbij dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. Meer specifiek dient voldoende aannemelijk te worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen niet onevenredig wordt aangetast als gevolg van het kinderdagverblijf / buitenschoolse opvang (hierna: kdv/bso).

De functie kdv/bso was reeds opgenomen in het bestemmingsplan 'Haarlem Zuid' dat op 28 mei 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad. Dat bestemmingsplan is door de Raad van State echter op 9 maart 2011 voor dit perceel waar de hoofdgebouwen zich bevinden, vernietigd. Voor dit vernietigde gedeelte moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Dit plan heeft tevens ten doel om het besluit inzake de vestiging van kdv/bso alsmede een interne verbouwing aan te vullen.

Beschermd stadsgezicht.

Een tweede doel van dit bestemmingsplan is het planologisch-juridisch regelen van het beschermd stadsgezicht. Sinds 5 oktober 2011 is Zuiderhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Het plangebied van bestemmingsplan Hildebrandlaan 2 ligt binnen de grenzen van deze aanwijzing. Dit bestemmingsplan voorziet in het vereiste beschermende karakter conform artikel 36 Monumentenwet 1988.

In het volgende hoofdstuk en in de paragraaf over cultuurhistorie in hoofdstuk 4 wordt dit onderwerp verder uitgewerkt en toegelicht.

Actueel planologisch-juridisch kader

Een laatste doel is het opstellen van een actueel planologisch-juridisch kader, waarmee kan worden voldaan aan de eisen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor bestemmingsplannen ten aanzien van actualiteit en digitale raadpleegbaarheid via internet.

1.4 Procedureverloop     

In deze paragraaf wordt uitvoeriger stilgestaan bij het procedureverloop, aangezien er reeds in 2009 vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor de vestiging van het kdv/bso alsmede de verbouwing. In hoofdlijnen wordt het procedureverloop geschetst.

Op 20 oktober 2006 is de aanvraag voor een bouwvergunning voor een reeds uitgevoerde verbouwing ingediend. Deze ging vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing voor de functiewijziging naar kdv/bso. Deze functie was namelijk op grond van de vigerende bestemming voor de gronden niet toegelaten. Ook voldeed het bouwplan en de noodzakelijke functiewijziging niet aan de parkeereis in de Haarlemse Bouwverordening (HBV).

Op 26 mei 2009 hebben burgemeester en wethouders besloten vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen als bedoeld in artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een ontheffing te verlenen van de HBV en verder de aangevraagde bouwvergunning te verlenen. Vervolgens is tegen dit besluit bezwaar ingediend door de omwonende aan de Linneauslaan. Op 19 oktober 2010 hebben burgemeester en wethouders van Haarlem de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2009 gehandhaafd (beslissing op bezwaar). Blijkens de overwegingen van B&W kan er ontheffing van de HBV worden verleend, aangezien er voldoende parkeergelegenheid is in de omgeving.

Op 30 juli 2013 heeft de rechtbank Noord-Holland het ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2010 vernietigd en het besluit van 26 mei 2009 herroepen. Tegen de uitspraak van de Rechtbank is door de gemeente Haarlem en initiatiefnemer hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Op 25 juni 2014 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in hoger beroep (uitspraak 201308293/1/A1)

Hierin is het volgende opgenomen.

verplicht

De integrale tekst van de uitspraak van de Afdeling is voor de volledigheid als bijlage 4 in de toelichting Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

Op 9 december 2015 heeft de Raad van State het beroep van belanghebbende kennelijk gegrond verklaard omdat de termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar verstreken is.

In navolging van deze uitspraak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem op 5 januari 2016 het bezwaar van belanghebbende (gedeeltelijk) gegrond verklaard en de vergunning van 26 mei 2009 geweigerd.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied Kinderopvang Hildebrandlaan 2 gelden de volgende bestemmingsplannen.

nr. Naam van het plan Vastgesteld Goedgekeurd
410-7 bestemmingsplan Zuiderhout 13 april 1988 22 november 1988
facetbestemmingsplan Archeologie 25 juni 2009
40801o bestemmingsplan Haarlem Zuid 28 mei 2009 uitspraak ABRvS: 9 maart 2011

Tabel 1 Vigerende bestemmingsplannen op moment van opstellen bestemmingsplan.

Bestemmingsplan 'Haarlem Zuid'

Het bestemmingsplan 'Haarlem-Zuid' geldt voor de onbebouwde delen van het plangebied (het plein/speelruimte). Deze gronden hebben respectievelijk de bestemming 'Tuin 1' en 'Tuin 2' (zie figuur 1.2). Deze gronden mogen worden gebruikt voor tuinen, verhardingen en water ten dienste van het daarbij behorende hoofdgebouw en de op hetzelfde bouwperceel toegelaten bestemming. Ter plaatse van de bestemming 'Tuin 2' geldt dat tevens parkeervoorzieningen zijn toegestaan. Op gronden met de bestemming 'Tuin 1' en 'Tuin 2' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Voor erfafscheidingen geldt dat de hoogte niet meer dan 2 meter achter de voorgevel mag bedragen en 1 meter voor de voorgevel.

Het bestemmingsplan 'Haarlem-Zuid' geldt niet voor de bebouwing binnen het plangebied (zie afb., delen binnen rode kader). De bestemming Gemengd 4 is vernietigd door de Raad van State (uitspraak d.d. 9 maart 2011/ 200904585/1/R1) omdat de functies binnen de bestemming GD-4 onvoldoende onderzocht waren. Voor dit deel van het plangebied geldt daarom het bestemmingsplan 'Zuiderhout'.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 zal het in tabel 1 genoemde plan, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, zijn rechtskracht verliezen.

verplicht

Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan Haarlem-Zuid. Het plangebied is blauw omkaderd. Voor de rood omkaderde delen geldt het bestemmingsplan Zuiderhout.

Bestemmingsplan 'Zuiderhout'

Voor de bebouwing binnen het plangebied is het bestemmingsplan 'Zuiderhout' vigerend. Dit bestemmingsplan is op 13 april 1998 vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben hierover op 22 november 1988 hun besluit omtrent goedkeuring genomen.

De bebouwing heeft hierin de bestemming "Globaal bestemd gebied A". Op grond van artikel 14, lid 1 van de voorschriften zijn de op de kaart als globaal gebied A aangewezen gronden bestemd voor een garagebedrijf, woondoeleinden, tuinen en erven en bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen. In artikel 14, lid 2 van de voorschriften zijn uitwerkingsregels opgenomen.

Volgens de toelichting is er geen bezwaar tegen de continuering van het garagebedrijf, maar gaat het niet om een typische bedrijvenlocatie. In geval van beëindiging van het garagebedrijf gaat de voorkeur uit naar een woonbestemming. Een uitwerkingsplan is gewenst aangezien situering en maatvoering van een eventuele vervangende bebouwing grote zorgvuldigheid vereist in verband met de ligging grenzend aan de Haarlemmerhout, de aanwezigheid van monumentale bomen, de beperkte maten van het terrein en de korte afstand ten opzichte van de aangrenzende woonhuizen aan de Linnaeuslaan. Een uitwerkingsplan is echter nooit gemaakt. Thans geldt op grond van artikel 14, lid 4 van dit artikel een bouwverbod.

Facetbestemmingsplan Archeologie

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 zal het in tabel 1 genoemde Facetbestemmingsplan Archeologie, voor het deel dat ligt binnen het plangebied, zijn rechtskracht verliezen.

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 doorloopt de wettelijke procedure.

Het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen en de reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, hebben geleid tot aanpassing van het concept ontwerpbestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2.

Het college van burgemeester en wethouders geeft na bespreking van het plan in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken zowel digitaal als in papieren vorm ter inzage gelegd. In die tijd kan iedereen zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen indienen tegen het plan bij de gemeenteraad. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 maart 2016 tot en met 14 april 2016 ter inzage gelegen. Ten tijde van de te terinzagelegging is een zienswijze ingediend door twee omwonenden.

Deze zienswijzen zijn in een later stadium ingetrokken nadat de nieuwe eigenaren van het perceel aan de Linnaeuslaan 27 en het perceel Linnaeuslaan 29, de eigenaar van het perceel aan de Hildebrandlaan 2 en de gemeente Haarlem in gesprek zijn gegaan om door middel van gezamenlijke afspraken een tot een oplossing te komen waarbij de belangen van een ieder zoveel mogelijk worden behartigd. Deze gesprekken hebben geleid tot een aantal afspraken en een aantal (ambtelijke) aanpassingen van het ontwerp-bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

De uitspraak van de afdeling van 25 juni 2014 maakt onderdeel uit van dit postzegelbestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod:

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. In dit hoofdstuk wordt tevens ingegaan op het beschermd stadsgezicht en wordt de huidige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, verbeelding, waarderingskaart en de regeling voor bebouwing.

In hoofdstuk 6 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en worden de uitkomsten van overleg toegelicht. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen in bijlage 3. Dit deel van hoofdstuk 6 wordt geschreven na afronding van het vooroverleg en wordt daarom pas in het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE     

2.1 Korte historische schets     

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de Hildebrandlaan 2 in het zuiden van Haarlem. Het pand is circa 15 meter van de rijbaan gesitueerd.

De prestedelijke structuur van dit gebied is bepaald door de onderliggende strandwal en het veengebied direct grenzend aan het Zuider Buiten Spaarne. De oostelijke grens van het strandwalgebied loopt min of meer parallel met de oostgrens van de Haarlemmerhout, de Kleine Houtweg overgaand in de Hildebrandlaan. Oorspronkelijk hadden de veengronden tussen het Spaarne en de Haarlemmerhout een landelijk karakter, waarvan in de huidige verkaveling niets is terug te vinden.

In de 17de eeuw verschijnen de eerste buitenplaatsen. Met name het noordelijk deel Spaar en Hout en direct hieraan grenzend Oosterhout. De buitenplaatsen hadden omvangrijke landerijen met tuinen en onregelmatig verkaveld weiland dat zich uitstrekte tot aan het Spaarne. De bos- en siertuinpercelen bij de hoofdgebouwen sloten aan de westrand aan op de Haarlemmerhout.

De Haarlemmerhout functioneert al eeuwen als openbaar stedelijk recreatiegebied. Het stadsbos is het gecultiveerde restant van het loofbos dat zich voor de jaartelling op de oude duinen bevond. Rondom de Hout komen vanaf de zeventiende eeuw buitenplaatsen tot ontwikkeling. In 1951 wordt aan de Kleine Houtweg een hofje gebouwd. Aan de noordrand van de Hout is, tussen 1786 en 1789, het Paviljoen Welgelegen, het huidige Provinciehuis, gebouwd voor de Amsterdamse bankier Henry Hope.

In het oostelijk gedeelte van de Hout is sinds 1827 een hertenkamp aanwezig die gedeeltelijk gelegen is in de zicht-as vanuit het Provinciehuis op het zuidelijk gelegen Hildebrand monument.

Het pand aan de Hildebrandlaan werd aanvankelijk gebruikt als theeschenkerij "Den Hout." Vermoedelijk dateert dit bouwwerk uit de late 19e eeuw. Mogelijk is het pand gerealiseerd als een koetshuis met tuinmanswoning of werkplaats van een nabijgelegen villa.

2.2 De huidige situatie     

In het verleden is in het gebouw een garagebedrijf gevestigd geweest in combinatie met een woning. Aan de weg zelf stond nabij de Kleine Houtweg een benzinepomp. Het deel van het terrein waar thans de noordelijke speelplaats is aangelegd, fungeerde toen als toegang voor auto's naar het garagebedrijf.

Het pand is vanaf 1987 geleidelijk in gebruik genomen voor de kinderopvang. De benzineverkoop is in 1990 gestaakt en de grond rondom deze pomp is gesaneerd. In 1996 is de milieuvergunning voor het garagebedrijf ingetrokken.

In 2006 is de aanvraag voor een bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingediend.

In het onderhavige gebouw zijn thans een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang gevestigd. Bij het kinderdagverblijf gaat het om jonge kinderen die (nog) niet leerplichtig zijn en gedurende de dag of een deel van de dag worden opgevangen. Het kinderdagverblijf is geopend van 7:30 u tot 18:30 u. De kinderen worden veelal tussen 7:30 u en 9:00 u door (een) ouder(s) (verzorger (s)) gebracht en tussen 16:00 u en 18:30 u opgehaald.

De buitenschoolse opvang is de opvang van leerplichtige kinderen buiten schooltijd. Gewoonlijk komen de kinderen groepsgewijs in een busje naar de buitenschoolse opvang, nadat de schoollessen afgelopen zijn (rond 15:15 u) De kinderen worden veelal tussen 16:00 u en 18:30 u opgehaald door hun ouders/verzorgers.

Omdat het bestemmingsplan Haarlem Zuid voor dit gedeelte van de kinderopvang is vernietigd door de Raad van State, geldt thans het bestemmingsplan Zuiderhout.

verplicht

Afbeelding 2.1: Luchtfoto (2014) van de locatie (bron: www.globespotter.nl)

2.3 Beschrijving kinderopvang     

Kinderopvang Op Stoom heeft een aanvraag ingediend voor het opstellen van een (postzegel) bestemmingsplan welke voorziet in het veranderen van de functie kinderopvang op het Perceel Hildebrandlaan 2. De verandering betreft het verder uitbreiden van een bestaand kinderdagverblijf door de bestaande inpandige woning bij het kinderdagverblijf te voegen, het wijzigen van de voorgevel, het plaatsen van dakkapellen op de eerste verdieping en het aanbouwen van circa 40 m2 aan de achtergevel. Hierdoor is het mogelijk om het gebouw tevens te gebruiken voor buitenschoolse opvang.

Het is de bedoeling dat binnen de kinderopvang plaats is voor in totaal 131, kinderen, waarvan 76 kindplaatsen op de kdv en 55 kindplaatsen op de bso. Aanvrager is zich bewust dat het in bedrijf hebben van een kdv/bso geluidsoverlast kan veroorzaken voor de bewoners van de omliggende woningen aan de Linnaeus- en Oosterhoutlaan. Om deze reden is de aanvrager bereid een aantal fysieke maatregelen te treffen. Hiertoe behoort onder meer de plaatsing van geluidsschermen aan de oost- en de noordkant van de kinderopvang met een maximale hoogte van 3,0 m cq. 2,0 m.

2.3.1 Stedenbouwkundige onderbouwing     

Stedenbouwkundig gezien wordt het volgende opgemerkt.

Het hoofdgebouw, een voormalig garagebedrijf van één laag met hoge mansardekap en drie smalle dakkapellen in het oostelijke dakvlak, staat in de binnenbocht van de Kleine Houtweg en vormt een onderdeel van een bouwblok dat aan de westzijde is geopend richting de Hildebrandlaan. De Kleine Houtweg vormt ter hoogte van de Hildebrandlaan de toegang naar 'Zuiderhout'.

Tussen de openbare ruimte aan de Hildebrandlaan en de westgevel van het hoofdgebouw bevindt zich een strook eigen grond met een breedte tussen 6 en 7 meter dat doorloopt in een ruim erf achter de hoofdbebouwing. Het perceel is aan de west- en noordzijde begrensd door een watergang en is door de groene inrichting en de haag die als erfafscheiding is geplaatst een zachte overgang van openbaar naar privé.

Aan de lange oostgevel van het hoofdgebouw staat een uitbouw, voorzien van een afgeschuind dakvlak richting de tuingrens van de naastliggende woningen. Aan de noordelijke kopgevel van deze aanbouw bevindt zich de entree van de naschoolse opvang.

In 2006 is de toenmalige pui aan de Kleine Houtweg veranderd door een transparante gevel met een brede omlijsting. Tevens is destijds een in de goot staande dakkapel in het oostelijke dakvlak geplaatst die eveneens is voorzien van een brede omlijsting. Deze elementen zijn zichtbaar vanuit de straat maar blijven vanwege de grote bouwmassa van het hoofdgebouw ondergeschikt en passend in de schaal van de omgeving.

Verder is de achterzijde van de aanbouw vergroot ten behoeve van een nieuwe entree.

In dit bestemmingsplan worden deze bestaande uitbreidingen opgenomen. Stedenbouwkundig zijn de zichtbare ingrepen passend in het straatbeeld en in de schaal van de omgeving. De uitbreiding aan de achterzijde met een hoogte van 3.5 meter staat op een afstand van 8.7 meter van de Linnaeuslaan 29. De uitbouw heeft door de hoogte en de oriëntatie geen nadelige invloed op de bezonning van het perceel van Linnaeuslaan 29. Om de privacy te vergroten en het geluid van spelende kinderen te dempen wordt er ter plaatse van de erfgrens een geluidscherm mogelijk gemaakt dat aan de oostzijde van de opvang 3,0 meter hoog wordt en aan de noordzijde 2 meter. Omdat de geluidsschermen in het midden van het bouwblok zijn voorzien hebben dergelijke schermen geen invloed op de groene uitstraling die kenmerkend is in Haarlem Zuid.

De verdere beoordeling van de realisatie van de geluidsschermen en de invloed op de omgeving wordt verder in paragraaf 4.13 van hoofdstuk 4 behandeld.

2.3.2 Vormgeving geluidsschermen     

In navolging op de uitspraak van de Afdeling d.d. 25 juni 2014 is onderzocht hoe voorkomen kan worden dat er een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op de bestaande (woon)functies. Daarbij heeft de Afdeling in acht genomen dat het college zich -met de toepassing van de richtwaarden uit het Activiteitenbesluit (Barim)- op het standpunt kon stellen dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden kan worden gegarandeerd.

Hiertoe heeft de aanvrager een akoestisch onderzoek door A.V. Consulting B.V. (zie bijlage Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai d.d. 28 oktober 2015) laten verrichten. Uit dit onderzoek is gebleken dat het geluidsniveau op de gevels van de woningen aan de Linnaeuslaan 27-29 en de Oosterhoutlaan 2 aanzienlijk afneemt als geluidsschermen worden geplaatst op de perceelsgrenzen. (zie paragraaf 4.2 Geluid)

Het betreft hier een geluidsscherm met een hoogte van 3 meter op de oostelijke perceelsgrens en 2,0 meter op de noordelijke perceelsgrens (zijde Oosterhoutlaan). Laatstgenoemde erfafscheiding heeft een lengte van 15 meter en blijft daarmee ruim achter de voorgevel van het hoofdgebouw. In afbeelding 2.4 hieronder is aangegeven waar het geluidsscherm is voorzien. Tevens is in afbeelding 2.5 de huidige en toekomstige situatie (met geluidsscherm) weergegeven, bezien vanuit verschillende standpunten.

In verband met de ligging van het plangebied in een beschermd stadsgezicht is extra aandacht geschonken aan de vormgeving van de geluidsschermen. Er is gekozen voor toepassing van duurzame materialen (gegalvaniseerd staal met groene poedercoating) die goed opgaan in de omgeving. Omdat de geluidsschermen een geluidwerende functie moet hebben, wordt deze bekleed met begroeibare Kokowall®. Kokowall® is een scherm waarbij de buitenzijde is afgewerkt met duurzame kokosvezels. Behalve een aanzienlijke geluidsabsorptie bieden kokosvezels de ideale aanhechting voor diverse soorten klimplanten. Met deze constructie ontstaat een isolatiewaarde van 30 dB. Aan beide zijden heeft het Kokowall® Geluidsscherm een absorptiewaarde van 7 dB.

verplicht

Afbeelding 2.2: Luchtfoto met positie geluidsschermen (bron: www.globespotter.nl)

Beide geluidsschermen worden op de verbeelding van dit bestemmingsplan voorzien van de aanduiding 'geluidscherm', binnen de bestemming Tuin-1 én Tuin 2, zodat bij een latere aanvraag omgevingsvergunning voor de schermen hieraan kan worden getoetst.

verplicht

Afbeelding 2.3: Plattegrond met posities waar vandaan foto's zijn gemaakt (huidig en toekomstige situatie).(bron: Puister Deneke Architecten).

verplicht

verplicht

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

In dit hoofdstuk worden de beleidskaders belicht voor zover deze betrekking hebben op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Eerst wordt kort ingegaan op de relevante (ruimtelijke) beleidskaders van de gemeente met betrekking tot de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen.

Relevant vastgesteld beleid met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, archeologie, openbare ruimte, groen en milieu komt eveneens in dit hoofdstuk aan de orde.

Vanwege de aard van het project en de locatie, de ligging in het stedelijke gebied van Haarlem en de beperkte omvang van het plangebied is het niet nodig nader in te gaan op het landelijke en provinciale ruimtelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimte moet zorgvuldig worden benut en overprogrammering dient te worden voorkomen. Om dat te bereiken is er in het Besluit ruimtelijke ordening een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Paragraaf 4.14 'Ladder voor duurzame verstedelijking' gaat daar verder op in.

Voor dit bestemmingsplan is vooral de bevordering van krachtige steden van belang. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR omdat het bijdraagt aan het bevorderen van een krachtige stad.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.

Bestaande stedelijke woonmilieus moeten waar mogelijk verder transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties moeten waar mogelijk verder intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.

Op basis van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.

Het plangebied behoort tot het BBG. Voor ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

Provinciale Staten stelden op 28 september 2015 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opnieuw vast. Deze vaststelling wijzigt op een aantal punten de eerder op 3 februari 2014 vastgestelde verordening. Ook traden de besluiten van 15 december 2014 en 2 maart 2015 over het beleid Wind op land inmiddels in werking en daarnaast wijzigden Provinciale Staten de PRV door ruimtelijke spelregels voor zon in het landelijke gebied vast te stellen.

De verordening duidt het plangebied aan als 'Bestaand Bebouwd Gebied' en 'kleinschalige oplossingen voor duurzame energie'. Dit levert geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurplan Haarlem 2020     

Het Structuurplan Haarlem 2020 is in 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de periode 2005 tot 2020 brengt het Structuurplan op hoofdlijnen de Haarlemse ruimtelijke, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen met elkaar in verband. Het vormt de ruimtelijke vertaling en waarborging van de Toekomstvisie Haarlem, op basis waarvan voor een groot aantal gebieden in Haarlem invulling wordt gegeven aan andere structurerende planontwikkeling.

In deel 2, paragraaf 2.4 'Sociaal-maatschappelijke ontwikkeling' wordt gesteld dat het gebruik van voorzieningen het meest intensief is op jonge leeftijd (onderwijs, sport en kinderopvang) en op oudere leeftijd (m.n. zorg). Op basis van leeftijdsindicatie is versterking van de volgende zorg- en welzijnsvoorzieningen de inzet:

  • 0-4 jarigen; vooral kinderopvang en peuterwerk;
  • 6-12 jarigen; accent op de buitenwereld- speelruimten- buitenschoolse opvang. Op stadsniveau is ruimte nodig voor ca. 400-600 extra kindplaatsen voor kinderopvang in brede zin; (peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, na- en voorschoolse opvang)
  • 12-24 jarigen (..)
  • 25 jaar en ouder (..)
  • 75 jaar en ouder (..)

Binnen het gebiedstype Sociaal maatschappelijke ontwikkelingszone is de doelstelling de sociaal-maatschappelijke voorzieningen meer te clusteren in nabijheid van elkaar, bij voorkeur bij bestaande winkel- en zorgconcentraties in of nabij wijken. De ontwikkeling vindt plaats in combinatie met woningbouw in hoge dichtheid en een autoluwe en multifunctionele inrichting (dubbel grondgebruik).

Het bouwplan is binnen het Structuurplan gesitueerd binnen het gebiedstype Woongebied (deel 3, paragraaf 3.4). Voor deze gebieden is handhaven van het woonmilieu het hoofdkenmerk inclusief de bijbehorende wijk- en buurtgerichte voorzieningen. Verder wordt voor dit gebied, in paragraaf 3.5 aangegeven dat er sprake is van een zogenaamd consolidatiegebied (karaktervaste gebieden: Haarlemse wijken). In deze wijken buiten de verandergebieden en knooppunten worden vooral ambities van het speerpunt Duurzaam Goed Wonen waargemaakt en zal de nadruk liggen op versterking van de eigen buurtidentiteit. In die gebieden vindt geen toevoeging van substantieel programma plaats maar wordt ruimte gezocht voor de vestiging van nieuwe functies met vooral betekenis op wijk- of buurtniveau en soms op stadsdeelniveau (sociaal maatschappelijke voorzieningen, kleinschalig buurtgroen etc.).

Het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang zijn wijk-/buurtgerichte voorzieningen en als zodanig passend in dit woongebied. Het leent zich minder dan andere sociaal-maatschappelijke voorzieningen (zoals huisartsen e.d.) voor clustering aangezien met name de buitenschoolse opvang gerelateerd is aan de in de nabijheid gelegen school/scholen. Het bouwplan is dan ook in overeenstemming met het Structuurplan.

3.3.2 Ruimtelijke kwaliteit     

Algemeen

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) uit 2012 is een integrale stadsbrede visie gegeven op de ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met deze visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit ligt het plangebied binnen de “villagebieden” . Er geldt een beschermende regie. Openbare en semi-openbare gebouwen, mogen zich volgens de NRK onderscheiden wat betreft situering, volumeopbouw en gevelindeling, maar moeten zich rekenschap geven van hun bijzondere positie door hoogwaardig materiaalgebruik en detaillering. Bouwinitiatieven in dit gebied worden getoetst aan de criteria Ruimtelijke kwaliteit. Het plan voldoet aan deze criteria.

Adviescommissie ruimtelijke kwaliteit (ARK)

Bij de verlening van de vergunning en vrijstelling ex. artikel 19 lid 2 WRO is door de Commissie Welstand en Monumenten (thans de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit) als volgt geadviseerd.

"De commissie Welstand en Monumenten is akkoord met het voorgestelde bouwplan omdat het bouwplan identiek is aan het op 26 oktober 2006 door dezelfde commissie goedgekeurde schetsplan en het bouwplan voldoet aan de welstandscriteria voor het deelgebied Oosterhout op grond waarvan sprake moet zijn van een harmonische verhouding tussen open en gesloten gevelvlakken, traditioneel materiaalgebruik en zorgvuldige detaillering."

 

De ontwerpen van de geluidsschermen zijn voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ARK)

De ARK heeft als volgt geadviseerd:

"De te realiseren geluidsschermen, indien conform de in het concept bestemmingsplan getoonde beeldkwaliteit, voldoen aan de ruimtelijke kwaliteitscriteria voor erfafscheidingen voor gebiedsdeel Villagebieden. Daarom akkoord mits het materiaal van de afscheidingen door groenaanplant niet zichtbaar is."

Nota Dak

De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 de nota Dak vastgesteld. Deze nota is een bijlage van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de nota Dak is vastgelegd hoe het Haarlemse daklandschap op een duurzame manier kan bijdragen aan enerzijds het behouden en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds aan een intensievere ruimtegebruik.

Utilitaire voorzieningen: Binnen het beschermd stadsgezicht moeten utilitaire voorzieningen volledig zijn geïntegreerd in het daklandschap en mogen niet zichtbaar zijn vanaf de straat.

Voorontwerp Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR)

Het college van B&W heeft op 2 juli 2013 het voorontwerp van de Structuurvisie openbare ruimte (hierna: SOR) vastgesteld. De SOR is een uitwerking van het Structuurplan Haarlem 2020. De ruimteclaims op de openbare ruimte nemen toe, terwijl het totale oppervlakte van de openbare ruimte niet toeneemt. De SOR vormt een integraal afwegingskader voor alle claims op de openbare ruimte.

De Voorontwerp Structuurvisie openbare ruimte bevat drie ontwikkellijnen:

  • Vitale Stad
  • Duurzaam platteland
  • Metropolitane economie

Maatregelen die bijdragen aan het realiseren van deze ambities zijn: optimaliseren van routes voor fietsers, autoverkeer meer uit de stad weren, realisatie van meer water in de stad en verbeteren van ontsluiting van het landschap met de omliggende woonwijken. In de SOR is nabij het plangebied een verbreding van de bestaande waterweg voorzien. In de SOR zijn geen maatregelen voorzien binnen het bestemmingsplangebied.

3.3.3 Maatschappelijk     

In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentiegeschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. Haarlem Maatschappelijk op de Kaart (2010) geeft inzicht in de ontwikkeling van aanbod en spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen. Tevens geeft het een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzen voor locaties en gebruik op het gebied van welzijn, onderwijs, zorg, cultuur en sport.

De instellingen voor kinderopvang zijn zelf verantwoordelijk voor de planning en de realisatie van de voorzieningen. In vergelijking met elders in het land telt Haarlem een groot aantal kindplaatsen. Het aantal kindplaatsen dat dan gebruik maakt van de voorziening bedraagt ongeveer het dubbele. De behoefte wordt doorgaans vertaald uit wachtlijsten en beschikbaarheid van locaties. Het komt steeds meer voor dat kinderopvang gekoppeld is aan (basis)scholen.

Buitenschoolse opvang is bij uitstek een voorziening die multifunctioneel, in combinatie met andere voorzieningen (school, sportaccommodatie, speeltuin, welzijn) kan worden aangeboden. Ook hier is de realisering en instandhouding van voorzieningen een verantwoordelijkheid van de kinderopvangorganisatie.

3.3.4 Haarlem Maatschappelijk op de Kaart 2010     

De beleidsnota Haarlem Maatschappelijk op de Kaart uit 2010 geeft inzicht in de ontwikkeling van het aanbod en de spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen.

In het kader van duurzaamheid is meervoudig ruimtegebruik uitgangspunt. In deze beleidsnota wordt niet specifiek ingegaan op de kinderopvang aan de Hildebrandlaan, maar is op pagina 30 de volgende passage opgenomen:

Het aantal kinderen dat op de wachtlijst staat voor kdv is relatief hoog. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat de bevolkingsontwikkeling voor het Centrum aangeeft dat er een (geringe) afname plaats zal vinden de komende 10 jaar van kinderen in de jongste leeftijdsgroepen. Per saldo zal er nog wel capaciteitsuitbreiding (enige tientallen plaatsen) op huidige locaties of in (her)ontwikkelings-gebieden moeten plaatsvinden.

De Kinderopvang Hildebrandlaan 2 is gelegen in dit deelgebied Haarlem Centrum Zuid-West. Het aantal kinderen dat op de wachtlijst voor een kinderdagverblijf staat, is relatief hoog. Ondanks dat de groei van het aantal jonge kinderen in de toekomst afneemt zal capaciteitsuitbreiding moeten plaatsvinden in bestaande locaties of herontwikkelingsgebieden.

De dichtstbijzijnde scholen beschikken over onvoldoende ruimte om een buitenschoolse opvang te kunnen realiseren. Er is verder geen ander kinderdagverblijf binnen de wijk zodat een herverdeling van het aantal kindplaatsen niet tot de mogelijkheden behoort. De kinderopvang aan de Hildebrandlaan voorziet in dit tekort aan aanbod van kinderopvang.

3.3.5 Verkeer en vervoer     

Het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) (2003) beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor een periode van 10 jaar. Het HVVP blijft voorlopig van kracht en zal pas worden geactualiseerd, wanneer de nieuwe structuurvisie op de openbare ruimte is vastgesteld. Het HVVP is een plan op hoofdlijnen en geeft een beschrijving van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van de bereikbaarheid.

Autoverkeer

Het plangebied grenst aan de wegen Hildebrandlaan en Kleine Houtweg. Beide wegen hebben in het HVVP geen functie als gebiedsontsluitingsweg. De wegen worden conform het principe van Duurzaam Veilig! ingericht. Binnen het plangebied liggen geen wegen.

Langzaam verkeer

Het HVVP heeft als ambitie om het aandeel van de fiets in het verkeer te vergroten. Om dit te bereiken verbetert de gemeente Haarlem onder andere de bestaande fietsroutes en voorzieningen. Kinderen verdienen bijzondere aandacht in het verkeer. Deze aandacht richt zich op schoolroutes, de schoolomgeving en woonomgeving. De Kleine Houtweg en de Hildebrandlaan ten zuiden van de Kleine Houtweg zijn onderdeel van het fietsnetwerk HVVP. De Hildebrandlaan is ter hoogte van de KDV/BSO geen onderdeel van het fietsnetwerk.

3.3.6 Parkeren     

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.

Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de Parkeervisie vast waarin de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte.

Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De parkeernormen worden bepaald aan de hand van de functie en de locatie en liggen vast in de Beleidsregels parkeernormen. Het uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen zoals genoemd in het gemeentelijke beleid. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen 2015.

Hierbij wordt opgemerkt dat de beleidsregels Parkeernormen 2015 van de gemeente Haarlem geen parkeernorm kennen voor BSO/NSO. Navraag bij het CROW leert dat deze (nog) niet bestaat. Ten behoeve van de redelijkheid zijn de normen gehanteerd die gelden voor scholen uit publicatie 182 van het CROW. Deze zijn gedifferentieerd naar groep.

Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel betrekking hebben op het toevoegen van bouwactiviteiten als op het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Reeds bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

Voor de functie kinderdagverblijf/buitenschoolse opvang op het perceel Hildebrandlaan 2 geldt een parkeerbehoefte van:

Berekening (conform CROW publicatie nr. 182) Benodigde parkeerplaatsen
Kinderdagverblijf:

Aantal kinderen x % per auto x reductie parkeerduur x reductie aantal kinderen per auto =

76 kindplaatsen x 50% x 0,25 x 0,75
7,125
BSO/NSO (basisschool groep 1 t/m 3)

27,5 kindplaatsen x 45 % x 0,5 x 0,75
4,64
BSO/NSO (basisschool groep 4 t/m 8)

27,5 kindplaatsen x 22,5 % x 0,25 x 0,85
1,32
Totale parkeerbehoefte halen en brengen (kort) 13,085

De uitspraak was gebaseerd op de toen geldende Haarlemse Bouwverordening, met daarin opgenomen de parkeernormen. Omdat in de beleidsregels Parkeernormen 2015 inhoudelijk niets is gewijzigd ten opzichte van de kencijfers in de Haarlemse Parkeerverordening, wordt dezelfde berekening gehanteerd.

Berekening (o.b.v. de Haarlemse bouwverordening, thans op basis van de Beleidsregels parkeernormen 2015) Benodigde parkeerplaatsen
Arbeidsplaatsen KDV 15 x 0,6 parkeerplaats (pp) 9
Arbeidsplaatsen BSO/NSO 6 x 0,6 pp 3,6
Arbeidsplaatsen staf/kantoor 4 x 1 pp 4
Totale parkeerbehoefte t.b.v. personeel (lang) 16,6

Het StAB heeft in 2012 de beschikbare parkeercapaciteit onderzocht. De gemeente telde in 2011 108 beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving, terwijl de StAB uitkwam op 123 parkeerplaatsen in de omgeving.

De totaal beschikbare parkeercapaciteit bestaat uit (fysiek aanwezige parkeerplaatsen volgens het onderzoek van StAB, d.d. 12 juni 2012, p.35 ):

Weg(deel) Aantal parkeerplaatsen

StAB



2012
Aantal parkeer

plaatsen gemeente

2011
Aantal parkeer

plaatsen gemeente

2015
Hildebrandlaan 7 6 6
Oosterhoutlaan tussen Hildebrandlaan en Kleine Houtweg 18 21 21
Oosterhoutlaan tussen Hildebrandlaan en Linnaeuslaan 6 6 6
Oosterhoutlaan tussen Linnaeuslaan en Spaarne 23 24 24
Linnaeuslaan tussen Oosterhoutlaan en Kleine Houtweg 24 29 26
Linnaeuslaan ten zuiden van Kleine Houtweg 24 - 17
"Achterom" 21 22 0
Vijverlaan 0 0 6

Uit dit onderzoek van de StAB (pagina 38/bijlage 12) is verder gebleken dat er 15 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor kort parkeren (binnen 100 meter van het kdv/bso) en (meer dan) voldoende parkeerplaatsen (binnen 200-800 meter) voor lang parkeren. De Raad van State heeft, met inachtneming van aanvullingen ter zitting, geoordeeld dat er in de ruimte voor zowel lang parkeren als kort parkeren kan worden voorzien (zie ook de uitspraak van de Raad van State d.d. 25 juni 2014, nr. 201308293/1/A1). Er zijn dus voldoende parkeerplaatsen om in de totale parkeerbehoefte te voorzien.

Parkeeronderzoek 2015

De gemeente heeft recentelijk een nieuw parkeeronderzoek laten uitvoeren op de Hildebrandlaan en omgeving (bijlage 7). Dit betreft een iets gewijzigde onderzoekszoekgebied waarin ook de Vijverlaan is meegenomen bij de tellingen. De parkeerplaatsen aan de 'Achterom' zijn vervallen.

Tijdens de parkeermeting was het betreffende kinderopvang in bedrijf. De uitkomsten van de tellingen zijn opgenomen in kolom 4 van bovenstaand tabel.

Tijdens de haal- en brengtijden rond 08:00 uur 's ochtends en 18:00 uur in de avond beweegt de parkeerdruk zich tussen de 72% en 88%. Dit is acceptabel.

Rond 14:00 uur beweegt de parkeerdruk zich tussen de 97% en 104%. Dit tijdstip valt niet binnen de reguliere haal- en brengtijden van de kinderopvang. Mogelijk gaat het hier om parkeerders die het parkeerregime van de binnenstad ontvluchten. Dit heeft verder geen gevolgen voor de vereiste parkeercapaciteit van de kinderopvang. Met een totale capaciteit van 106 parkeerplaatsen in de omgeving wordt in de totale parkeerbehoefte van de kinderopvang voorzien.

3.3.7 Water     

Bestuursakkoord Water

Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 ging de nieuwe Waterwet in. Deze nieuwe wet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld.

In het Nationaal Waterplan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Ook is in dit plan een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Daarnaast is voor ieder Nederlands deel van de grensoverschrijdende stroomgebieden van de Eems, Maas, Rijn en Schelde een stroomgebiedbeheerplan opgesteld. In ieder beheerplan is voor de periode 2009-2015 aangegeven welke doelen er gelden voor de grond- en oppervlaktewateren, hoe de kwaliteit behouden kan blijven en waar nodig verder verbeterd gaat worden. Deze plannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang hiermee te worden gezien.

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 is op 16 november 2009 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is het beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.

In het Provinciaal Waterplan zijn de volgende strategische waterdoelen geformuleerd:

  • Voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico's;
  • Het benutten van het watersysteem en de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en cultuurhistorie;
  • Schoon en voldoende water vanuit een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem;
  • Maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem in combinatie met integrale gebiedsontwikkeling.

Watervisie 2021 (ontwerp)

In 2015 stellen Provinciale Staten de nieuwe Watervisie 2021 vast, als opvolger van het huidige Waterplan 2010-2015. De Watervisie is een zelfbindend, strategisch beleidsdocument en geeft kaders voor de waterschappen. De Watervisie beschrijft de kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 en biedt een doorkijkje naar 2040.

De Watervisie wordt geschreven in de geest van de Omgevingswet. De provincie wil vanuit de wateropgaven een positieve bijdrage leveren aan het bewerkstelligen van een samenhangende benadering van de leefomgeving, onder meer voor ruimtelijke ordening, economie, natuur en milieu.

Voor dit bestemmingsplan heeft een en ander geen gevolgen.

Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015 (WBP4)

Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat al het werk van het Hoogheemraadschap van Rijnland in het teken van de drie hoofddoelen veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Het hoogheemraadschap kiest voor een gebiedsgerichte aanpak met een pakket aan maatregelen en uitvoeringsprogramma om de drie hoofddoelen tijdens de planperiode te verwezenlijken.

Waterbeheerplan Rijnland 2016-2021 (ontwerp)

In het bestaande, bovengenoemde waterbeheerplan 4 heeft Rijnland de maatregelen tot 2015 opgenomen. Momenteel wordt gewerkt aan de afronding van Waterbeheerplan 5 (WBP5).

Het ontwerp WBP5 is woensdag 4 november 2015 vastgesteld door het algemeen bestuur van Rijnland. Naar verwachting volgt in maart 2016 de definitieve vaststelling.

In dit plan gaat het kort samengevat om 4 watertaken waaraan uitwerking zal worden gegeven:

  • Waterveiligheid: Bescherming tegen overstromingen vanuit zee en rivieren.
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
  • Waterketen: Het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Voor dit bestemmingsplan heeft een en ander geen gevolgen.

Keur van Rijnland

Om initiatieven van burgers, bedrijven en organisaties die het watersysteem kunnen beïnvloeden te kunnen reguleren, maakt Rijnland gebruik van de Keur en bijbehorende uitvoeringsregels. Hierin staat waaraan werkzaamheden die invloed hebben op het watersysteem moeten voldoen. In de Keur 2015 gaat Rijnland niet langer uit van een 'nee, tenzij' aanpak maar van een 'ja, tenzij' en geeft daarmee verantwoordelijkheid en flexibiliteit aan de initiatiefnemers waar dat kan en stelt regels waar dat moet. Deze aanpak zorgt voor minder regeldruk en daarmee voor minder vergunningen en meldingen.

Compensatie

Een belangrijke beleidsregel is dat een toename van verharding (wegen, gebouwen, enzovoort) gecompenseerd moet worden. Bij een aanwijsbare toename van het verhard oppervlak zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van toename van verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500m² onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15% van de toename van verharding als oppervlaktewater te worden aangebracht.

Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.

Indien compensatie in het gebied niet gewenst is of niet doelmatig, kan ervoor gekozen worden de Berging Rekening Courant toe te passen. Middels een afkoopbedrag in het Waterfonds, kan op een andere plek in Haarlem dan extra waterberging worden gerealiseerd.

Voor dit bestemmingsplan heeft een en ander geen gevolgen. Zie verder 4.8 Waterparagraaf.

Integraal Waterplan Haarlem

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stelden eind 2004 het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vast. Dit plan is in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan bijvoorbeeld worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen en het graven van nieuwe watergangen. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Programma

Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Programma (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven.

Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2014-2017 ligt op onderzoek. Hierdoor kunnen in het opvolgende VGRP (2018 en verder) onderbouwde keuzes gemaakt worden voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.

Omdat de riolering veel samenhang heeft met rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater, bijvoorbeeld door overstorten, is ook het Hoogheemraadschap van Rijnland betrokken bij het opstellen van het VGRP.

Voor dit bestemmingsplan heeft een en ander geen gevolgen.

3.3.8 Groen     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Het plangebied ligt op de grens van één van de groene dwarsverbanden van Haarlem. De oost westverbindingen hebben een landschappelijke basis en vormen de groene en blauwe aders (de sporten van de ladderstructuur). Het beleid is erop gericht om deze ladderstructuur herkenbaar te maken door groengebieden met elkaar te verbinden.

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. De Kleine Houtweg maakt deel uit van de hoofdbomenstructuur op wijkniveau.

verplicht

Afbeelding 3.1: Hoofdbomenstructuur gemeente Haarlem, ingezoomd op Hildebrandlaan en omgeving.

De gemeente Haarlem beschikt verder over een Haarlemse Monumentale Bomenlijst (2009). Vanwege de waarden van monumentale bomen zal in beginsel geen omgevingsvergunning voor het kappen worden verleend voor deze bomen. De Bomenverordening beschermt monumentale bomen.

Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan de groeiplaats van alle monumentale bomen in de openbare ruimte die (deels) binnen het plangebied liggen. Op die manier zijn niet alleen de monumentale bomen beschermd op basis van de Bomenverordening, maar op basis van het bestemmingsplan ook de ruimtes die de monumentale bomen nodig hebben om te kunnen groeien. Voor het kunnen vastleggen van alle groeiplaatsen is er een actuele inventarisatie uitgevoerd waarbij bepaald is welke monumentale bomen er in het plangebied zijn op het moment dat het bestemmingsplan is opgesteld. Ook monumentale bomen die buiten het plangebied staan, maar waarvan de groeiplaats deels binnen het plangebied valt zijn daarbij meegenomen.

Het Ecologisch beleidsplan Haarlem 2013-2030 beschrijft hoe de gemeente de komende jaren de soortenrijkdom versterkt en zorgt voor een hogere ecologische waarde in de stad. Hiermee wordt de leefbaarheid in de stad vergroot. De belangrijkste ambities gericht op het versterken van de ecologie in Haarlem zijn:

  • Invoeren van een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen op impacts van uit te voeren projecten en het toepassen van een compensatieregeling.
  • Het ontwikkelen van de potentielocaties en hotspotlocaties
  • Soorten planten en dieren in kaart brengen en beschermen.

De ecologische structuur in Haarlem bestaat vooral uit losse, waardevolle plekken, enkele waardevolle verbindingen en plekken met ecologische potenties. Het plangebied grenst aan een ecologische hotspot, maar ligt niet binnen een ecologische hotspot.

Het ecologisch beleidsplan stelt tevens dat in bestemmingsplannen de bestaande natuurwaarden moeten worden vastgelegd. In paragraaf 4.7 zijn de bestaande natuurwaarden in het plangebied nader omschreven.

3.3.9 Archeologie     

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren. Het gemeentelijk beleid voor de archeologische monumentenzorg richt zich er in de eerste plaats op waardevolle archeologische vindplaatsen te behouden in de bodem. De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) en opgenomen in het Facet Bestemmingsplan archeologie. De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk

van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

Bij uitvoering van het gemeentelijk beleid dient tevens rekening gehouden te worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk.

3.3.10 Cultuurhistorie     

Op 20 augustus 2013 heeft het college van B&W van de gemeente Haarlem de Concept-nota Aanpak Erfgoed en Ruimte vastgesteld. Het cultureel erfgoed is een belangrijke vestigingsfactor in de gemeente Haarlem. De gemeente Haarlem heeft als ambitie om zorgvuldig om te gaan met het cultureel erfgoed, zonder de stad 'op slot' te zetten. Daarnaast heeft de gemeente Haarlem tot doel om duidelijke kaders te ontwikkelen voor ruimtelijke ontwikkeling met betrekking tot cultureel erfgoed.

De gemeente Haarlem ontwikkelt een cultuurhistorische waardenkaart, zodat cultuurhistorie in een vroeg stadium van de belangenafweging kan worden meegenomen. Cultuurhistorie moet onderdeel uitmaken van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede resultaten van de verschillende milieuonderzoeken. Daarbij komen aspecten aan de orde zoals geluid, lucht- en bodemkwaliteit, natuurwaarden en externe veiligheid. Het gaat hier om zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen in het plangebied. In de bijlagen zijn de uitgevoerde onderzoeken voor geluid (3) en bodem (4) opgenomen.

Deze milieu- en omgevingsaspecten waren reeds bij de (artikel 19) vrijstellingsprocedure meegewogen. Hierover hebben de rechtbank Haarlem bij uitspraak van 31 juli 2013 en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 24 juni 2014 duidelijkheid verschaft. De overwegingen zullen daarom in deze paragraaf worden weergegeven.

4.1 Milieuzoneringen     

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Categorisering van bedrijven in het plangebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden (waaronder aanwezige functies, bebouwingsdichtheid, ligging ten opzichte van wegen en stations e.d.). Het plangebied Hildebrandlaan 2 valt volgens de milieuzonering in de gebiedstypering wonen met een maximaal toegestane hindercategorie B (wonen met overwegend laagbouw in een lage dichtheid). Categorie B bedrijven mogen in principe alleen bouwkundig gescheiden van woningen en kwetsbare bestemmingen worden uitgevoerd.

De kinderopvang is gelegen aan de Kleine Houtweg, een doorgaande ontsluitingsweg. In de woonwijk is door de aanwezigheid van enkele niet woonfuncties enige functiemenging aanwezig.

In het vigerend bestemmingsplan Zuiderhout is een kaart opgenomen waarin het bestemmingsplangebied wordt ingedeeld in milieuzones. Het perceel valt in een gebied dat aangegeven wordt als zone 2 en waarin bedrijven gevestigd mogen worden die behoren tot de categorie 1 en 2. In de zoneringslijst behorende bij het bestemmingsplan is geen kinderopvang opgenomen. Wel is een onderwijsinstelling opgenomen met een terreinoppervlakte van 2500 m². Deze valt in categorie 2.

De door de VNG opgestelde brochure “Bedrijven en Milieuzonering” geeft aan dat kinderopvang, een handel/reparatiebedrijf van auto's en een benzineservicestation alle drie vallen onder de milieuzoneringscategorie 2. Het bestemmingsplan staat onder meer een garagebedrijf toe. De richtafstand voor geluid voor alle drie de activiteiten bedraagt 30 meter. Voor wat betreft geur en gevaar zijn de richtafstanden voor een kinderdagverblijf respectievelijk 0 en 0, voor een handel/reparatiebedrijf van auto's respectievelijk 10 en 10 en voor een benzineservicestation respectievelijk 30 en 10.

Voor wat betreft de verkeersoverlast wordt in het door de VNG opgestelde boekje aangegeven dat voor zowel een kinderdagverblijf als een handel/reparatiebedrijf van auto's een index geldt van 2P (potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking). Voor een benzineservicestation geldt een index van 3P (potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking).

Schematisch weergegeven ziet dit er als volgt uit:

Richtafstanden

Kinderdagverblijf
Richtafstanden

Handel/reparatiebedrijf

auto's
Richtafstanden

Benzinestation
Geur 0 10 30
Geluid 30 30 30
Gevaar 0 10 10
Parkeren 2P 2P 3P

Tabel 4.1: richtafstanden uit de VNG-brochure, 'Bedrijven en milieuzonering' 2009 (Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk)

Op basis hiervan geldt dat voor zowel de geluidsoverlast als voor de verkeersoverlast de situatie gelijk blijft en in vergelijking met een benzineservicestation verbetert. Voor wat betreft geur en gevaar is er eveneens sprake van een verbetering van de situatie.

Afwijking van bovengenoemde richtafstand voor wat betreft geluid is in dit geval aanvaardbaar omdat de situatie met de kinderopvang geen verslechtering is maar in zekere zin een verbetering in vergelijking met de situatie handel/reparatiebedrijf van auto's met benzineservicestation.

Met het oog op de te verwachten geluidhinder heeft de aanvrager een akoestisch onderzoek laten verrichten. Uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidsbelasting op de gevel van woningen rondom het plangebied als gevolg van het stemgeluid van kinderen beneden de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A), onderscheidenlijk het maximale geluidsniveau van 70 dB(A) blijft, mits geluidsschermen worden geplaatst.

Gelet op de resultaten in het akoestisch onderzoek en de voorgeschreven geluidwerende voorzieningen in dit bestemmingsplan, wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gecreëerd in de omgeving.

Transformatorhuis Linnaeuslaan 19

Op 25 meter afstand van de kinderopvang bevindt zich aan de Linnaeuslaan 19 het transformatorhuis van Liander. Tussen de kinderopvang en de Linnaeuslaan loopt de Kleine Houtweg. In het kader van de milieuzonering en om de mogelijke risico's binnen de omgeving in kaart te brengen, is navraag gedaan bij de netbeheerder naar de huidige bedrijvigheid van het trafo-huis.

De netbeheerder heeft aangegeven dat het trafohuis al enige tijd buiten bedrijf is gesteld. De stroombelasting is overgenomen op verder weg gelegen stations. De bestaande installaties zullen niet meer in de huidige vorm in bedrijf komen.

Gezien de actuele situatie, de afstand tot de kinderopvang en de 50 km-weg tussen de kinderopvang en het transformatorstation is niet te verwachten dat deze nutsvoorziening een belemmering zal vormen voor de uitoefening van de functie kinderopvang.

Elektromagnetische velden

Er zijn sinds 1979 diverse wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd naar de vraag of bovengrondse elektriciteitslijnen kunnen samenhangen met aandoeningen zoals kanker, depressieve klachten, aangeboren afwijkingen of miskramen. Een van de resultaten van dat onderzoek is dat een verhoogde kans op leukemie bij kinderen mogelijk samenhangt met het wonen of langdurige verblijven in de buurt van bovengrondse elektriciteitslijnen. Het gaat dan om woningen waar het magnetische veld sterker is dan 0,4 µT (Microtesla). In Nederland gaat het vooral om hoogspanningslijnen. De meeste andere elektriciteitslijnen liggen hier, in tegenstelling tot in veel andere landen, vaak onder de grond. Deze onderzoeksresultaten waren voor de Nederlandse overheid aanleiding om een advies uit te brengen aan gemeenten en provincies en netbeheerders.

Beleid Nederlandse rijksoverheid

Nederland kent, net als de meeste andere Europese landen, geen wettelijk vastgestelde limieten voor blootstelling van de bevolking aan magnetische velden van hoogspanningslijnen. Wel heeft de Nederlandse rijksoverheid de Europese aanbeveling overgenomen in adviezen aan lokale overheden.

Specifiek voor hoogspanningslijnen adviseert de Nederlandse rijksoverheid:

"...om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 Microtesla (de magneetveldzone)".

Gevoelige bestemmingen zijn plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven. Het beleid beperkt zich tot bovengrondse hoogspanningslijnen. De andere componenten van het hoog- en middenspanningsnetwerk (ondergrondse kabels, onderstations, transformatorhuisjes) vallen hier niet onder.

GGD richtlijn

In 2006 heeft het landelijke centrum medische milieukunde (LCM) een standpunt uitgebracht ten aanzien van de elektromagnetische velden die samenhangen met electriciteitsvoorzieningen. In het LCM werkten de Medische Milieukundige GGD medewerkers samen om te komen tot gezamenlijke standpunten.

Volgens het LCM bestaat onzekerheid over een oorzakelijk verband en de ernst van het eventuele effect. Daarom adviseert zij om uit voorzorg langdurig verblijf van kinderen in een magnetisch veld hoger dan 0,4 Microtesla zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden. Het advies richt zich daarmee op alle bronnen van magnetische velden die samenhangen met het elektriciteitsnetwerk.

Verder adviseert het LCM om in specifieke lokale situaties waarbij sprake is van langdurig verblijf van kinderen rondom bronnen van magnetische velden, te streven naar een zo laag mogelijke magnetische veldsterkte, met als advieswaarde 0,4 Microtesla.

Relatie met het bestemmingsplan Hildebrandlaan 2

Zoals hierboven vermeld, wordt op basis van de huidige stand van zaken geconstateerd dat het transformatorstation niet in bedrijf is. Hieruit volgt dat de sterkte van het magnetisch veld onder de advieswaarde van 0,4 Microtesla blijft.

In het geval de nutsvoorziening opnieuw in bedrijf zal worden genomen, wordt er van te voren gekeken naar de situatie in de omgeving zoals die op dat moment is. Daarbij wordt uiteraard ook gekeken of het onderstation voldoet aan de eisen die voor de omgeving nodig zijn, aldus de netbeheerder.



Het trafo-huis vormt daarom vooralsnog geen belemmering voor de uitvoering van de functie van de kinderopvang aan de Hildebrandlaan 2.

4.2 Geluid     

 

In dit plangebied spelen de volgende geluidsaspecten:

1. Wegverkeerslawaai en Hogere Waarden.

2. Geluid als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de kinderopvang;

3. De wettelijke geluidsniveaus als gevolg van de functie kinderopvang (activiteiten die vallen onder het Activiteitenbesluit).

4. De te nemen maatregelen

1. Wegverkeerslawaai en Hogere Waarden

De mate waarin wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en/of industrielawaai het (woon)milieu mogen belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen of ziekenhuizen) niet hoger mag zijn dan de zogenaamde voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wanneer het geluidsniveau ter plaatse van de geluidsgevoelige functie niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde, kan het college van B&W via een wettelijk geregelde procedure ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen zolang het geluidsniveau niet hoger is dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB (procedure hogere waarden). Daarbij is van belang dat het vaststellen van een hogere grenswaarde alleen mogelijk als in de nieuwbouw wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Volgens het Bouwbesluit dient een minimum geluidsniveau in woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen altijd gegarandeerd te zijn.

De maximale ontheffingswaarde voor “nieuwe situaties” in stedelijk gebied bedraagt 63 dB. Nieuwe situaties zijn situaties waar door het gewijzigde bestemmingsplan geluidgevoelige bestemmingen mogelijk zijn.

Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder

Het beleid met betrekking tot het toepassen van hogere waarden is in Haarlem verankerd in de Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder (2009). Hierin is vastgelegd dat eerst gekeken moet worden of er geluidreducerende maatregelen mogelijk zijn aan de bron (bijvoorbeeld aan de weg) dan wel in het overgangsgebied voordat hogere waarden kunnen worden vastgesteld.

Wegverkeerslawaai en bestemmingsplan Hildebrandlaan 2

Het plangebied ligt aan de Kleine Houtweg en wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Er geldt op de Kleine Houtweg een maximale rijsnelheid van 50 km/u. Ten behoeve van de functie kinderopvang is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwbouw ten gevolge van wegverkeer. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt, maar dat het geluid de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschrijdt. Uit het geluidonderzoek blijkt dat er ter plaatse van een geluidsniveau heerst van ten hoogste 54 dB op de zuidgevel. Het gaat hier om de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemming als gevolg van de Kleine Houtweg.

De procedure hogere waarden

Op basis van de beleidsregels Hogere Waarden is onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting op de nieuwbouw als gevolg van de Kleine Houtweg te verminderen.

Het treffen van bronmaatregelen stuit op financiële bezwaren. Het aanleggen van een geluidreducerend wegdek is te kostbaar omdat het slechts om 1 object gaat. Het treffen van maatregelen van de overdrachtsweg (bv.geluidsschermen langs de Kleine Houtweg) stuit op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. Een scherm is stedenbouwkundig onwenselijk in een binnenstedelijke situatie en bovendien een te kostbare maatregel omdat het om slechts 1 geluidgevoelig object gaat. Ten behoeve van de kinderopvang zal daarom een Hogere waarde worden verleend.

De procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde wordt apart, maar wel gelijktijdig met de procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan gevoerd. Deze koppeling volgt uit de Wet geluidhinder.

2. Geluid als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de kinderopvang

Ten tijde van de beroepsprocedure heeft de rechtbank Haarlem dit aspect voorgelegd aan de Stichting Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: StAB). De StAB heeft de geconcludeerd dat, "gelet op de locatiespecifieke omstandigheden het niet in de lijn der verwachting ligt dat de richtwaarden uit de zogeheten Schrikkelcirculaire zullen worden overschreden."

Bij de kinderopvang kan de beoordeling van de verkeersaantrekkende werking plaatsvinden aan de hand van een berekening van het afremmen en optrekken van verkeer in de directe omgeving van de in- en uitgang van de kinderopvang. Het gaat daarbij om het verkeer dat nog niet is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Deze berekening heeft hier niet plaatsgevonden, maar gelet op de locatiespecifieke omstandigheden ligt het niet in de lijn der verwachting dat de richtwaarden uit de zogeheten Schrikkelcirculaire zullen worden overschreden.

Middels een wegverkeersberekening kan de toename van het verkeer berekend worden in termen van een toename van de geluidsbelasting op de gevels van de woningen langs de toegangswegen. Een dergelijke berekening kan hier niet worden toegepast op direct in de omgeving aankomend en vertrekkend dan wel rondrijdend verkeer. De verkeersaantrekkende werking dient zich in een dergelijk geval te beperken tot een beoordeling van het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving.

Het aantal parkeerplaatsen in de omgeving is door de Raad van State, met in achtneming van aanvullingen ter zitting, voldoende bevonden. Er wordt in de ruimte voor zowel langparkeren als kortparkeren voorzien

De rechtbank heeft zich aangesloten bij deze conclusie onder overweging 2.13. Bij de Raad van State is dit aspect niet aangevochten.

3. Geluid afkomstig van de kinderopvang (Activiteitenbesluit)

Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij het beoordelen van een aanvraag om vrijstelling van het bestemmingsplan menselijk stemgeluid vanuit de inrichting in beschouwing worden genomen. In het kader van de vereiste belangenafweging dient de vraag te worden beantwoord of te verwachten valt dat geluidhinder vanwege de inrichting een onevenredige inbreuk maakt op het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, waarbij het aspect woon- en leefklimaat van omwonenden een belangrijke rol speelt. Om dit algemene criterium objectiveerbaar te maken, is besloten om het geluid afkomstig van de kinderopvang te toetsen aan richtwaarden. In navolging op de uitspraak van de Afdeling d.d. 25 juni 2014 (r.o. 6.5) wordt daarbij getoetst aan het Activiteitenbesluit.

Indien aan onderstaande richtwaarden wordt voldaan, is voldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van belendende (woon)percelen.

 

Toetsingskader



Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Maximaal geluidsniveau
Activiteitenbesluit 50 dB (A) 70 dB (A)

Tabel 4.2: Toetsingskader

4. De te nemen maatregelen

Om bovengenoemde geluidsniveaus niet te overschrijden, is aanvrager bereid om een aantal (fysieke) maatregelen te treffen. Nader akoestisch onderzoek van A.V. Consulting B.V. (bijlage 1 Akoestisch onderzoek d.d. 14 januari 2015) heeft uitgewezen dat het geluidsniveau op de gevels van de woningen aan de Linneauslaan 27-29 en de Oosterhoutlaan 2 aanzienlijk afneemt als een geluidscherm wordt geplaatst op de perceelsgrenzen. In het onderstaande overzicht wordt aangegeven welke hoogte nodig is om te voldoen aan de richtwaarden uit het Activiteitenbesluit.

Toetsingskader

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Maximaal geluidsniveau Hoogte geluidsscherm
Activiteitenbesluit 50 dB (A) 70 dB (A) noordzijde: 2,0 m

oostzijde: 3,0 m

Tabel 4.3: Minimaal benodigde hoogte scherm afgestemd op richtwaarde/norm waaraan wordt getoetst.

Maatgevend voor de hoogte van het geluidsscherm is de 'vakantiedag'. Immers, op dat moment spelen de kinderen van de buitenschoolse opvang (worst case) het langste buiten, namelijk maximaal 11 uren per dag.

Uit wetenschappelijk onderzoekvoetnoot: Bijlage 9 van de toelichting: - Samenvatting van proefschrift: "The social side of noise annoyance," Eveline Maris - "Beoordeling van burenlawaai, voorstel voor een normstelsel voor burenlawaai met aandacht voor niet-akoestische factoren". Rein Muchall: Geluid (nr.2, 2007) pagina 63-66 (bijlage 9) blijkt dat geluidshinder niet alleen wordt veroorzaakt door akoestische factoren (zoals volume en frequentie), maar ook door niet-akoestische factoren (omstandigheden die niet direct met geluid hebben te maken). Voorbeelden van niet-akoestische factoren zijn: (een gevoel van) controle over het geluid, de zinvolheid van het geluid, individuele gevoeligheid voor geluid, en het sociale proces tussen geluidmaker en gehinderde. Uit onderzoek blijkt verder dat de communicatiefactor van wezenlijk belang is. Als de gehinderde en lawaaimaker goed met elkaar communiceren, kan de lawaaiontvanger veel meer tolereren dan wanneer de communicatie slecht is. Belangrijk hierbij is dat de lawaaimaker van te voren aangeeft wanneer het lawaai begint en vooral wanneer het zal ophouden. Ook van belang is dat de lawaaiontvanger in de gelegenheid is om te reageren op de aankondiging en eventueel invloed kan uitoefenen op de lawaaimaker. Dat betekent een bepaalde mate van beheersbaarheid met een grotere tolerantie tot gevolg. In het artikel 'Beoordeling van burenlawaai' (bijlage 9) wordt geconcludeerd dat als aan deze voorwaarden wordt voldaan '5 dB (A) of 10 dB (A) meer getolereerd kan worden dan in een situatie zonder communicatie.' Communicatie heeft met andere woorden een positief invloed op de mate waarin geluidhinder wordt ondervonden. Er zijn ook echter niet-akoestische factoren die het tegenovergestelde effect tot gevolg hebben. Een voorbeeld hiervan is geluid in de avond of de nacht. Hiervoor geldt een straffactor van 5 tot 10 dB.

Mede in verband met het bovenstaande en om de handhaafbaarheid te vergroten, stelt initiatiefnemer tevens een aantal niet-fysieke maatregelen voor. De essentie hiervan is dat het aantal kinderen dat gelijktijdig buiten speelt wordt gemaximeerd per speelterrein. Daarnaast worden venstertijden ingevoerd, zodat geluidgehinderden weten wat hen te wachten staat en daar de lawaaimaker ook op kunnen aanspreken. In dat kader wordt bij Op Stoom een vast contactpersoon benoemd, met wie gehinderden contact kunnen opnemen. Initiatiefnemer heeft de gemeente verzocht dit ook te doen binnen de ambtelijke organisatie. In de onderstaande overzichten zijn de voorgestelde maatregelen benoemd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een normale doordeweekse dag en een vakantiedag. Op vakantiedagen zijn bso-kinderen immers de hele dag aanwezig (in plaats vanaf 15.15 uur) Ten slotte wordt hier nog vermeld dat kdv/bso 'Teddyzolder' alleen op werkdagen geopend is. Op zaterdag en zondagen is er geen mogelijkheid voor opvang.

Reguliere werkdag

Speelplaats Aantal kinderen gelijktijdig buiten Venstertijden
noordelijke speelplaats 40 15:15-18:30
westelijke speelplaats 40 10:00-18:30

Vakantiedag

Speelplaats Aantal kinderen gelijktijdig buiten Venstertijden
noordelijke speelplaats 24 07:30-18:30
westelijke speelplaats 30 07:30-18:30

Tabel 4.4. Aantal kinderen en speeltijden per speelplaats

4.3 Bodemparagraaf     

In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. De gemeente beoordeelt dat per geval. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

Door Landview is in 2008 op grond van de daarvoor geldende richtlijnen een bodemonderzoek verricht voor het gehele terrein rondom de gebouwen van het perceel Hildebrandlaan 2. Uit dit onderzoek is gebleken dat in puinhoudende grondgedeelten slechts lichte verhogingen van de streef/achtergrondwaarden voor zware metalen en PAK zijn aangetroffen. De aangetroffen waarden zijn zodanig dat kan worden gesproken van een lichte verontreiniging.

Dit betekent dat feitelijk geen maatregelen zoals bodembeschermende voorzieningen of een leeflaag in geval van een ernstige bodemverontreiniging hoeven te worden aangebracht. Desondanks is hier opnieuw een verhardingslaag aangebracht op de speelplaats waardoor kinderen niet in contact met de bodem kunnen komen.

Het bovenstaande is bevestigd door de StAB nadat er een onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden.

Op grond van deze bevindingen van de StAB is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de gemeente in de aanwezige lichte verontreiniging terecht geen aanleiding heeft gezien de aanvraag (vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 WRO) op deze grond te weigeren.

De situatie is niet veranderd ten opzichte van het bovenstaande. Geconcludeerd wordt daarom dat er geen belemmeringen zijn om de functie kinderopvang mogelijk te maken.

4.4 Luchtkwaliteit     

Om de gezondheid van mens, dier en milieu te beschermen is (Europese) wet- en regelgeving vastgesteld voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze is in de Nederlandse wetgeving verwerkt in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht opgenomen in bijlage 2 bij deze Wet milieubeheer.

In Titel 5.2 is bepaald dat een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, genomen kan worden als aannemelijk is gemaakt dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Beoordeling effect plan

De kinderopvang en buitenschoolse opvang leiden tot extra (gemotoriseerd) verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied. Het gaat daarbij zowel om motorvoertuigbewegingen als gevolg van het brengen en halen van kinderen als om de bewegingen van het personeel. De totale verkeersaantrekkende werking is afgeleid uit de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen (gebaseerd op parkeercijfers van het CROW). Voor de berekening van het aantal motorvoertuigbewegingen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • Maximaal 76 kinderen per etmaal bij het kinderdagverblijf en 55 kinderen voor de buitenschoolse opvang.
  • Maximaal 15 arbeidsplaatsen behorend bij het kinderdagverblijf, 6 bij de buitenschoolse opvang en 4 arbeidsplaatsen voor de staf/kantoor.
  • 50% van de kinderen behorend bij het kinderdagverblijf wordt gebracht en gehaald met de auto (maximaal 4 motorvoertuigbewegingen per kind dat met de auto komt).
  • 45% van de kinderen behorend bij de buitenschoolse opvang wordt gebracht en gehaald met de auto (maximaal 4 motorvoertuigbewegingen per kind dat met de auto komt).
  • Alle personeelsleden (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en staf/kantoor) komen met de eigen auto.

De berekening van het aantal motorvoertuigbewegingen is nader uitgewerkt in onderstaande tabel.

Onderdeel Aantal % auto Aantal auto's Bewegingen per auto Totaal
KDV Kinderen 76 50% 38 4 152
Personeel 15 100% 15 2 30
Totaal 182
BSO Kinderen 55 45% 25 4 100
Personeel 6 100% 6 2 12
Totaal 112
Kantoor Personeel 4 100% 4 2 8
Totaal 302

Tabel 4.5. Berekening verkeersgeneratie

Op basis van bovenstaande berekening blijkt dat de verkeersgeneratie 302 mvt/etmaal bedraagt. Om ook rekening te houden met transportbewegingen als gevolg van bijvoorbeeld bevoorrading is ook rekening gehouden met maximaal 10 bewegingen met vrachtvoertuigen per etmaal (in totaal dus 312 bewegingen per etmaal waarvan circa 3% vrachtverkeer).

Het genoemde aantal motorvoertuigbewegingen kan overigens als worst case worden beschouwd gelet op de lokale functie van het kinderdagverblijf; het feit dat regelmatig meer dan één kind per voertuig zal worden vervoerd; en de aanname dat al het personeel met de eigen auto komt. Daarnaast is geen rekening gehouden met het vervallen van het verkeer dat in de vroegere situatie de toenmalige garage met tankstation bezocht, en de daadwerkelijke toename is dus kleiner dan de genoemde 302 mvt/etmaal.

Met de NIBM-tool (versie 30-3-2015) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het (extra) verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor de luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In onderstaande figuur is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.

verplicht

Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en vormt de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c geen belemmering voor de functie kinderopvang.

Beoordeling concentraties luchtverontreinigende stoffen

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van het plangebied. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2014). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten.

De dichtst bij het plangebied gelegen drukke weg waarlangs de concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn berekend is de Fonteinlaan. Deze weg ligt op ruim 250 meter van het plangebied en kent een intensiteit van ruim 20.000 mvt/etmaal (2015). De langs deze weg berekende (maximale) concentraties ter hoogte van het plangebied zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2.5.

2015 2020 2030 Grenswaarde Eenheid
Stikstofdioxide (NO2) 26 20 16 40 µg/m3 als jaargemiddelde
Fijn stof (PM10) *) 21 20 19 40 µg/m3 als jaargemiddelde
Fijn stof (PM10) *) 9 7 6 35 Aantal dagen boven etmaalgemiddelde 50 µg/m3
Fijn stof (PM2.5) 15 14 13 25 µg/m3 als jaargemiddelde
*) Op de PM10 waarden is de wettelijk voorgeschreven zeezoutcorrectie toegepast ( 3 ug/m3 resp. 4 dagen)

Tabel 4.6. Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m3 langs de Fonteinlaan

Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties langs de relatief drukke Fonteinlaan ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen. Aannemelijk is dat ook langs de veel minder drukke Kleine Houtweg (circa 3.400 mvt/etmaal) wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer.

Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het kinderdagverblijf niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is aannemelijk dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden. De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming.

4.5 Cultuurhistorie     

Beschermd stadsgezicht

Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als "beschermd stadsgezicht" in de zin van de Monumentenwet 1988. “Per 5 oktober 2011 is via een besluit ex artikel 35 van de Monumentenwet het "beschermde stadsgezicht" uitgebreid met gebieden in Haarlem Zuid, Haarlem Zuidwest en Haarlem Noord. De uitbreiding omvat ook de Hildebrandlaan 2. De aanwijzing tot "beschermd stadsgezicht" betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex art 36 van de Monumentenwet).

Voor het beschermd stadsgezicht is destijds overwogen:

"Het gebied Haarlem Zuid is van algemeen belang, vanwege de cultuurhistorische betekenis van dit overwegend tussen 1900 en 1940 tot stand gekomen villagebied met een hoogwaardige, overwegend gaaf bewaard gebleven stedenbouwkundige en architectonische samenhang en vormkwaliteit, ontworpen in ruimtelijke relatie met de Haarlemmerhout en het Zuider Buiten Spaarne. Het gebied Haarlem-Zuid is representatief voor de ontwikkeling van de Nederlandse suburbane villagebieden uit het eerste kwart van de 20e eeuw".

Van zeer grote betekenis is het in dit gebied gelegen complex Tuinwijk-Zuid, dat reeds als rijksmonument bescherming geniet. De bescherming als rijksmonument geldt ook voor de restanten van de buitenplaatsen, zoals de tuin en het huis van Spaar en Hout, het huis Oosterhout en het Hofje van Heythuyzen.

Het gebied Haarlem Zuid is representatief voor de ontwikkeling van buitenplaatsgebieden naar villawijken met soms behoud van enkele historische elementen en goed aansluitend op de Haarlemmerhout. De ruime stedenbouwkundige situering bood veel architecten van naam hier gelegenheid hun architectuur van villa's, scholen en geschakelde woningbouw te realiseren. De uitzonderingen die de regel bevestigen, zijn tegenwoordig als landmarks in de villawijk te herkennen, zoals de parkflat Zuiderhout en het verzorgingstehuis Zuiderhout.

verplicht

Afbeelding 4.7: fragment kaartbeeld Beschermd Stadsgezicht Haarlem Zuid met als ster aangeduid het plangebied.

Nadere typering van te beschermen waarden. Daar waar de tekst is onderstreept is sprake van waarden die van toepassing zijn op het plangebied.

  • de hoofdstructuur van het stedenbouwkundig ontwerp van L.A. Springer;
  • de bebouwing met kenmerkende architectuurhistorische en typologische waarden uit verschillende periodes, met name uit het interbellum;
  • de open ruimtes die deel uitmaken van deze structuur, zoals de vijvers en het plantsoen rond de Parkflat Zuiderhout, de (doorzichten naar) de Spaarne-oevers;
  • de samenhang van het overwegend gebogen stratenpatroon met de architectuur van villa's en geschakelde middenstandswoningen;
  • de samenhang van Tuinwijk-Zuid met zijn directe omgeving;
  • de samenhang van deze buurt met de Haarlemmerhout;
  • de samenhang van de scholen met de overige bebouwing;
  • het openbare en particuliere groen als wezenlijk onderdeel van deze villawijk. In het bijzonder de profilering van de groene lanen, gevormd door hoogopgaand groen, met name aan de noord- en westrand van het gebied, de groene inrichting en afrastering van de particuliere tuinen, waaronder de hagen in Tuinwijk-Zuid;
  • de relatie van de belangrijke restanten van de vroegere buitenplaatsen met de latere ontwikkelingen;
  • de architectuur en de situering van parkflat Zuiderhout als voorbeeld van wederopbouw architectuur en als eerste woninghoogbouw in Haarlem.

verplicht

Afbeelding 4.8 Fragment waarderingskaart

Haarlem-Zuid met in blauw kader het plangebied (bron: www.archis.nl)

Archis is het Archeologisch Informatiesysteem van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Uit de waarderingskaart van de Rijksdienst (zie fig 4.2) blijkt dat de beeldbepalende rooilijn is gelegen langs de Hildebrandlaan en gedeeltelijk langs de Kleine Houtweg (oorspronkelijke bebouwing). De bestaande uitbreiding wordt als afwijkende bebouwing aangemerkt qua maat, schaal, architectuur en/of periode na 1940.

De kleine Houtweg wordt aangemerkt als een weg met een hoogwaardig laanprofiel en de Hildebrandlaan wordt gekenmerkt als beeldbepalend (openbaar) groen.

Waarderingskaart

De gebouwen op het perceel Hildebrandlaan 2 zijn niet opgenomen in het gemeentelijke monumentenregister Haarlem en/of het register van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Wel is het hoofdgebouw aan de zijde van de Hildebrandlaan aangewezen als orde-2 pand.

Met de aanwijzing als beschermd stadsgezicht is door de gemeente een waarderingskaart (bijlage 5) opgesteld. Op de waarderingskaart zijn de gebouwen in het plangebied gewaardeerd, uitgaande van de cultuurhistorische waarden. Gewerkt wordt met drie orden, nieuwbouw, ensembles & seriebouw. Zie verder de uitleg over de waarderingskaart in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6.

In de redengevende omschrijving van de orde-2 panden in de toelichting van het bestemmingsplan Haarlem Zuid is over de Hildebrandlaan 2 het navolgende opgenomen.

"In 1931 tot theeschenkerij "Den Hout" verbouwd; vanaf 1955 garage en vanaf 1997 kinderdagverblijf. Qua oorsprong dateert dit vrij gaaf behouden gebleven bouwwerk vermoedelijk uit de late 19de eeuw. Mogelijk gerealiseerd als een koetshuis met tuinmanswoning of werkplaats van een nabijgelegen villa. Het object is één bouwlaag hoog en heeft een zolderverdieping onder een roodgedekt zadeldak met een licht geknikte dakhelling. Niet-oorspronkelijke dakramen. Aan de kant van de Haarlemmerhout heeft het bouwwerk een reeks gevelopeningen in wisselend formaat, deels met houten vensterluiken. Aan deze kant verder een enkele niet-oorspronkelijke gevelopening. Hoofdzakelijk originele ramen met roedenverdeling. Markante ligging langs de rand van de betreffende villawijk Zuiderpark."

Relatie met het voorliggend plan

Het beschermd Stadsgezicht Haarlem Zuid richt zich met name op het behoud van bebouwing en stelt hier eisen aan. Tevens worden de relatie met het Haarlemse Hout en het groene karakter van het gezicht als karakteristieken van het beschermde gezicht aangeduid. De wijziging van het gebruik leidt niet tot wijziging van de bestaande bebouwing op het perceel. De beeldbepalende rooilijn wordt met andere woorden niet gewijzigd.

Op het achtererf worden geluidsschermen geplaatst met een geluidwerende werking. Deze geluidsschermen worden geplaatst om ter plaatse van belendende percelen een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen. De geluidsschermen worden op het achtererf geplaatst. Daarmee hebben deze schermen geen invloed op de beeldbepalende rooilijn. Bovendien worden de schermen zo geplaatst dat deze vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn. Het scherm aan de noordzijde krijgt een hoogte van 2 meter. Deze hoogte komt overeen met hetgeen is toegestaan op basis van het bestemmingsplan Haarlem Zuid. Dit scherm reikt niet voorbij de voorgevelrooilijn. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een scherm geplaatst van 3,0 meter hoog.

Op de oostelijke perceelsgrens wordt de bestaande in slechte staat verkerende erfafscheiding van 2 meter vervangen door een nieuwe 'erfafscheiding' met geluidwerende bekleding (geluidsschermen). De hoogte hiervan bedraagt 3 meter. Figuur 2.2. toont de verschillen tussen de huidige en de nieuwe situatie (3 en 4). Deze verschillen zijn marginaal en doen geen afbreuk aan het beschermde stadsgezicht. Het karakter van de geluidsschermen wordt meer groen, waarmee aangesloten wordt op het groene karakter van het beschermde stadsgezicht. Tevens leidt het hogere geluidsscherm niet tot minder zicht op bijzondere elementen uit het beschermde stadsgezicht. De schermen liggen tussen huizenblokken in en zijn daarmee vanaf de openbare weg niet zichtbaar.

De voorgestelde maatregelen leiden daarmee niet tot een aantasting van het beschermde stadsgezicht of de orde-2 bepaling . De andere voorgestelde maatregelen hebben geen invloed op het beschermde stadsgezicht of de orde-2 bepaling.

4.6 Archeologie     

Uitgangspunten

De drie belangrijkste uitgangspunten van de wetgeving voor de archeologische monumentenzorg zijn:

  • Het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • De initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • De zorg voor het archeologisch erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën: een hoge, matige, lage en zeer lage trefkans.

Archeologische verwachting plangebied

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) bouwden de mensen boerderijen en legden ze akkers aan. Vele eeuwen later, in de 8ste eeuw n. Chr. ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, dat huis (en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later Haarlem gaan heten. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van de woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de bodem. Zo is Haarlems bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

Het plangebied valt op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in een terrein van archeologische waarde (monumentnummer 13921). Op de IKAW valt het plangebied in een zone met een middelhoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden gemiddeld hoog wordt geacht.

Het plangebied behoort volgens de Archeologische Beleidskaart Haarlem tot categorie 3 (oranje), met een middelhoge archeologische verwachting. Het betreft het deel dat op de Haarlemse strandwal en de oostflank ervan gelegen is. Hier kunnen relatief veel sporen van bewoning uit de Prehistorie en Middeleeuwen worden verwacht. In de periode na het Late Neolithicum zijn deze hoger gelegen gebieden in een vrij nat landschap namelijk uitermate geschikt geweest voor bewoning. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 500 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport dient te worden overlegd bij vergunningaanvraag.

verplicht

Afbeelding 4.9: Detail Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)

Rood: categorie 2; oranje: categorie 3; geel: categorie 4; wit: categorie 5; blauw: water archeologievrij

Omdat het huidige gebruik van het gebouw voor kinderopvang feitelijk reeds gedurende vele jaren bestaat en uitbreiding van circa 40 m² reeds is uitgevoerd, zal er geen sprake zijn van bodemroerende activiteiten met een oppervlak groter dan de vrijstellingsgrens. Het aspect archeologie zal geen belemmering vormen voor de voortzetting van de functie kinderopvang.

De gebieden die zijn weergegeven op de Archeologische Beleidskaart Haarlem worden in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie'. In de planregels worden de relevante begrippen gedefinieerd en wordt aangegeven welke archeologische voorwaarden aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

4.7 Natuurwaarden     

De natuurwaarden worden in Nederland beschermd via twee sporen: via gebiedsbescherming en via soortenbescherming. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet, de soortenbescherming via de Flora- en faunawet.

In de Natuurbeschermingswet zijn zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit valt grotendeels samen met de nationale Ecologische Hoofd Structuur. Het plangebied Hildebrandlaan 2 maakt geen deel uit van deze beschermingsgebieden en ligt er ook niet in de buurt. Het plan is daarom niet in strijd met het onderdeel van de ecologische gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Dat wil zeggen dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerswerk, nieuwbouw of planologische ontwikkelingen dient iedereen hiermee rekening te houden.

Het bestemmingsplangebied Haarlem Zuid, waar het plan zich bevindt, ligt in de kilometerhokken 103;486 en deels binnen de kilometerhokken 102;486 en 103-484 van het Natuurloket (www.natuurloket.nl) Het Natuurloket geeft voor dit gebied aan dat er 7 vaatplantsoorten, 4 zoogdierensoort, 31 broedvogelsoorten, 24 watervogelsoorten en 2 amfibieënsoorten en worden beschermd middels de Flora en Faunawet.

De vraag of voor de functie kinderopvang ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, komt aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet.

De Raad van State heeft in de uitspraak van 25 juni 2015 hierover het volgende overwogen;

"Weliswaar zou het college geen vrijstelling voor het plan hebben mogen verlenen indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staan. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Uit de (door appellant) overgelegde informatie uit het Natuurloket, dat in het kilometerhok waarbinnen de kinderopvang zich bevindt beschermde soorten voorkomen, blijkt niet op voorhand dat deze soorten ook voorkomen op het perceel. Weliswaar kan de verbouwing wijziging van het gebruik van het gebouw in planologisch opzicht niet als een geringe wijziging worden aangemerkt, maar nu op het perceel voorheen een garagebedrijf met benzineservicestation aanwezig was en niet in geschil is dat het huidige gebruik van het gebouw voor kinderopvang feitelijk reeds gedurende vele jaren bestaat en geen aanwijzingen bestonden voor de aanwezigheid van beschermde soorten, behoefde het college niet op voorhand aan te nemen dat ter plaatse beschermde soorten aanwezig zijn en de Flora- en faunawet aan het gebruik in de weg staat. "

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat natuurwaarden geen belemmering vormen voor de voortzetting van de functie kinderopvang.

4.8 Waterparagraaf     

Watertoets

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders willen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument.

De resultaten van de watertoets worden opgenomen in de toelichting van het (postzegel)bestemmingsplan. In het onderhavig plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.

Compensatieregeling

Een uitwerking van de watertoets voor de gemeente Haarlem is de compensatieregeling.

Bij een aanwijsbare toename van het verhard oppervlak zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van toename verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15% van de toename verharding als oppervlaktewater te worden aangebracht.

Gezien het feit dat de verharding die reeds is aangebracht (uitbouw ±40 m2 ) niet de grens van 500 m2 overschrijdt én gezien het feit dat deze is gesitueerd op een locatie die in de bestaande situatie reeds verhard is, hoeft binnen het plangebied geen extra oppervlaktewater te worden gegraven.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 is toegestuurd aan het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 18 november 2015 heeft Rijnland per mail aangegeven dat er geen waterhuishoudkundige belangen in het geding zijn die aanleiding zijn om hierover opmerkingen te maken. De mail van Rijnland is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.

4.9 MER-beoordeling     

In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan, waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. De Wet milieubeheer bevat bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage (MER) moet worden opgesteld.



Het Besluit mer maakt onderscheid tussen drie groepen:

  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de C-lijst van het Besluit, waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die boven de in de lijst genoemde drempelwaarde vallen. Hiervoor dient en mer-beoordeling uitgevoerd te worden;
  • activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die onder de in de lijst genoemde drempelwaarde vallen. Hiervoor dient een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd te worden;

verplicht

afbeelding 4.4: schematische weergave mer-procedures

De functie kinderopvang valt strikt genomen onder categorie 11.2 van de D-lijst behorende bij het Besluit m.e.r. aangezien het hier gaat om de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject”. De functie met bijbehorende gronden blijft echter ruim onder de in de D-lijst opgenomen ondergrens van 100 hectare. Ook is er in de directe omgeving van het plangebied geen sprake van een beschermd natuurgebied.

Conclusie

Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van dit bestemmingsplan uitvoering onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor de functie kinderopvang. Een m.e.r.-procedure is derhalve niet noodzakelijk.

4.10 Vliegverkeer     

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de 'Schipholwet'), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen het beperkingengebied. Er gelden hoogtebeperkingen, te weten tussen 90 en 145 meter. De kinderopvang blijft ruim binnen de maximale hoogtes die gelden in dit beperkingengebied.

De Wet luchtvaart levert geen beperkingen op voor de functie kinderopvang.

4.11 Externe veiligheid     

Binnen en in de naaste omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er is in de nabijheid van het plangebied geen sprake van een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de functie kinderopvang aan de Hildebrandlaan 2.

4.12 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen opgenomen die ruimtelijk relevant zijn en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

In het plangebied aanwezige kabels en leidingen leveren geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.13 Belangen van derden     

In deze paragraaf wordt de vraag beantwoord in hoeverre inbreuk wordt gemaakt op de belangen van derden als gevolg van de geluidsschermen. Om deze vraag te beantwoorden, zijn de volgende feiten van belang.

  • De nieuwe erfafscheiding wordt geplaatst ter plaatse van de perceelsgrens van de woningen aan de Linnaeuslaan 27-29 (oostelijke perceelsgrens). Aan de noordzijde houdt de erfafscheiding een meter afstand ten opzichte van de sloot, die zich aan deze zijde van het perceel bevindt. Op de oostelijke perceelsgrens is op dit moment een schutting met een hoogte van circa 2 meter aanwezig. De schutting heeft een slechte staat van onderhoud. Aan de noordzijde is momenteel een stalen hekwerk aanwezig met een hoogte van 1 meter.
  • De (geluidscherm) wordt zorgvuldig ingepast en voorzien van een groene uitstraling (bekleding met hedera of een andere groenblijvende klimplant).
  • Op de oostelijke perceelsgrens bevinden zich momenteel veel bomen en andere (hoog opgaande) beplanting.

Bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van derden is het allereerst van belang te bepalen wat deze belangen zijn. In dit geval is sprake van een aantasting van belangen indien de nieuwe erfafscheiding leidt tot vermindering van uitzicht en zonlicht. Ook zou hiervan sprake zijn als de erfafscheiding wordt uitgevoerd op een wijze die niet passend is bij het gebiedstype (beschermd stadsgezicht)

Uitzicht

Er is geen sprake van een verminderd uitzicht als gevolg van de geluidsschermen. Het feit dat het scherm een halve meter hoger wordt uitgevoerd is niet/nagenoeg niet zichtbaar vanaf maaiveld en bovendien is aan de zijde van Linnaeuslaan 29 reeds veel hoogopgaande beplanting aanwezig, waardoor het scherm aan het zicht wordt onttrokken (zie fig. 3.3). Voor de woning aan de Linnaeuslaan 27 geldt dat het scherm in het geheel niet zichtbaar is, omdat het zicht hierop wordt ontnomen door een bestaande uitbouw/berging (zie gele vlak, fig. 3.3).

Bezonning

Er is geen sprake van een verminderde bezonning als gevolg van de geluidsschermen. Het aangrenzende perceel Linnaeuslaan 29 is dermate begroeid met bomen en andere hoogopgaande beplanting dat een hogere geluidsscherm (0,5 meter hoger dan de toegestane hoogte erfafscheiding) hier geen invloed op heeft.

Uitvoering

Het geluidsscherm wordt zorgvuldig ingepast. Er is gekozen voor een constructie met een groene uitstraling. Het geluidsscherm wordt bekleed met natuurlijke materialen (kokos), die goede hechtings- en groeimogelijkheden bieden voor bijvoorbeeld hedera of een andere groenblijvende klimplant.

4.14 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er standaard een aantal stappen gezet moet worden als er een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor moet er voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling sprake zijn van een goede onderbouwing en een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing.

De gevraagde stappen zorgen ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De te doorlopen stappen zijn:

  1. beschrijven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. beschrijven in hoeverre in de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, beschrijven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Toepassing op het plangebied

De kinderopvang voorziet in een actuele behoefte, gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het betreft hergebruik van beschikbare gronden en bouwwerken binnen het bestaand stadsgezicht. Hiermee voldoet het plan aan de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels (hoofdzakelijk bestemmingsregels) die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.



Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

5.2.2.1 Bestemmingen     

Artikel 4 Gemengd - 4  

De functie kinderopvang valt volgens het SVBP binnen de bestemming "maatschappelijk". Deze bestemming wordt gehanteerd voor bestaande bouwwerken of gronden die geheel gebruikt worden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, zorg- en welzijn, religie of maatschappelijke opvang. Er zijn maatschappelijke activiteiten die qua schaal en/of hinder voor de omgeving (geluid, parkeren) maatwerk verlangen. Het maatwerk vindt altijd plaats door middel van een aanduiding binnen de bestemming maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn alleen de specifiek in de regels aangegeven activiteiten toegestaan. Het betreft in dit plangebied de functies kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang en de functie Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast.

De functie Wonen is toegevoegd aan de hoofdbestemming naar aanleiding van de afspraken die tussen de eigenaren zijn gemaakt. De afsprakenlijst is aan het raadsbesluit als bijlage bijgevoegd.

In het bestemmingsplan Zuiderhout was de bestemming woondoeleinden opgenomen als uit te werken bestemming. Op verzoek van de kinderopvang was destijds een woononttrekkingsvergunning verleend. Hierdoor was de bedrijfswoning onttrokken aan de woningvoorraad.

Artikel 4 Tuin 1

De op de verbeelding voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn slechts erkers, tuinen en verhardingen toegestaan. Onder voorwaarden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan zoals erfafscheidingen, vlaggenmasten en noodtrappen. Als uitzondering geldt hier dat onder voorwaarden ook een bijgebouw is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw'.

In de bestemming 'Tuin 1' is een onderscheid aangebracht in het speelterrein dat dient te worden gebruikt door de kinderopvang (kinderen van 0-4 jaar) en de buitenschoolse opvang (kinderen van 4-12 jaar). Aan de noordzijde van de bestemming is een geluidscherm toegestaan van 2 meter hoog en aan de oostzijde is een geluidscherm van 3 meter toegestaan. Dit geluidsscherm dient gerealiseerd te worden alvorens het kinderopvangcentrum in gebruik genomen mag worden.

Artikel 5 Tuin 2

De op de verbeelding voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Deze bestemming komt met name voor in tuinen aan de achterkant van gebouwen, de zogeheten erven. Op deze gronden mogen onder voorwaarden aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het is niet toegestaan dat de gronden met de bestemming 'Tuin 2' geheel worden volgebouwd. Dit in het belang van de woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid. In de planregels zijn daarom maximale bouwregels opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 % van het bestemmingsvlak met een maximum oppervlakte van 40 m². De hoogte van de aan- en uitbouwen mogen tot 4 meter hoog en losse bijgebouwen tot 3 meter hoog. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen tenzij er sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen.

De bestemming 'Tuin 2' is in casu bedoeld als speelterrein van de buitenschoolse opvang (kinderen van 4-12 jaar). Aan de oostzijde van de bestemming is een geluidscherm toegestaan van 3 meter hoog.

Artikel 6 Water

De in het plangebied voorkomende waterlopen, waterwegen en waterpartijen, en bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor waterberging en de waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, verkeer over water, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen. Op gronden met de bestemming 'Water' mag niet worden gebouwd, behoudens waar het gaat om het veranderen of vernieuwen van bestaande beschoeiingen, kaden, aanlegplaatsen, remmingen, meerpalen en dukdalven. Woonschepen, hotel- en horecaschepen zijn niet toegestaan.

5.2.2.2 Dubbelbestemmingen     

Artikel 7 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Het bestemmingsplan houdt rekening met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. Daarin heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit gebied heeft de aanduiding 'Waarde-archeologie 3'. Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 500 m2 en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport dient te worden overgelegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

 

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' ligt over het gehele plangebied. Deze dubbelbestemming valt samen met het op grond van de Monumentenwet aangewezen gebied van het Beschermd Stadsgezicht Haarlem. Het doel van het bestemmingsplan is de essentiële waarden van dit Beschermd Stadsgezicht te beschermen. De waarden van het beschermde stadsgezicht zijn in het bestemmingsplan in vrijwel alle bestemmingen vastgelegd.

Ten behoeve van de bescherming van het beschermd stadsgezicht zijn bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • Instandhouding en/of herstel van de monumenten en beeldbepalende gebouwen. Deze zijn op de verbeelding respectievelijk aangegeven als orde 1 (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) en als orde 2 (beeldbepalende gebouwen).
  • Bij beeldbepalende gebouwen (orde 2) dienen specifieke waarden van het pand (zoals opgenomen in de redengevende omschrijving (bijlage 2) binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing heeft een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap de voorkeur.

5.2.2.3 Nadere eisen     

Bestemming: Nadere eisen ten aanzien van:
Waarde-archeologie -situering;

-inrichting van de gronden;

-gebruik van de gronden.
Waarde - Beschermd stadsgezicht - plaats en afmetingen;

- nokrichting;

- kap- en dakvorm;

- dakhelling;

- indeling en vormgeving bebouwing.

Binnen bovenstaande dubbelbestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouw- en gebruiksregels. Het hangt van de dubbelbestemming af waar burgemeester en wethouders nadere eisen aan kunnen stellen.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stadsgezicht' wordt bij de uitoefening van deze bevoegdheid aan de volgende criteria getoetst:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Zie voor de omschrijving van deze criteria hieronder bij paragraaf 5.2.2.4.

5.2.2.4 Afwijken van de bouwregels     

(Dubbel)bestemming: Afwijking ten behoeve van:
Maatschappelijk Zie waarde beschermd stadsgezicht en algemene afwijkingsregels.
Tuin 1 Zie algemene afwijkingsregels
Tuin 2 Zie algemene afwijkingsregels
Water
Waarde - Archeologie Waarde 3 - bouwregels archeologie
Waarde - Beschermd stadsgezicht - dakopbouw / gootverhoging

- kapvorm

- dakkapellen

- dakdoorbreking

- dakterras

- gevelindeling

Tabel.. waar

Binnen bovenstaande bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde bouwregels af te mogen wijken.

Criteria bij afwijken van bouwregels

Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de bezonningssituatie;
  4. de verkeerssituatie ter plaatse;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  6. brandveiligheid en rampenbestrijding.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Het straat- en bebouwingsbeeld vormt een belangrijk onderdeel van het beschermd stadsgezicht in Haarlem. Het oorspronkelijk patroon van straten en bebouwing is praktisch nog geheel aanwezig. Bij de toetsing van aanvragen tot afwijking wordt gekeken of de aanvraag afbreuk hieraan doet. Hier wordt gekeken naar:

- oriëntatie van panden ten opzichte van de straat;

- samenhang met de belendende panden;

- samenhang met de overige omliggende panden;

- behoud dan wel versterken van de aanwezige trends.

Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen, dakkapellen of dakterrassen en dergelijke (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn). Hieronder vallen in ieder geval ensembles en seriebouw.

Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:

  • de Nota Ruimtelijke Kwaliteit;
  • de Nota Dak;
  • de parcellering;
  • de aanwezigheid van ensembles en seriebouw.

De verkeerssituatie ter plaatse

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met verkeersveiligheid, toe- of afname van parkeren en de doorstroming.



De privacy en bezonning van de omwonenden

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden dan wel tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy. Bij privacy wordt gekeken naar het gebruik van het bouwwerk en de invloed daarvan op de omliggende gronden. Naar mate de invloed van het betreffende gebruik op de omgeving toeneemt, dient een grotere afstand tot de omliggende gronden te worden aangehouden. Voor bezonning is momenteel beleid in voorbereiding. Het doel hierbij is om te komen tot een 'Haarlemse bezonningsnorm'. Zodra dit beleid is vastgesteld vormt dit het toetsingskader. Besluitvorming over dit beleid vindt naar verwachting plaats in het derde kwartaal van 2013.

De cultuurhistorische waarden

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, waarbij wordt gestreefd naar het in stand houden dan wel versterken van deze waarden. Uit cultuurhistorisch onderzoek, naar het oordeel van de gemeentelijk architectuurhistoricus, dan wel uit andere informatie dient te blijken dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:

  • de Nota Ruimtelijke Kwaliteit;
  • de Nota Dak;
  • de parcellering;
  • de aanwezigheid van ensembles en seriebouw;

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

Brandveiligheid en rampenbestrijding

Dit criterium speelt een rol bij afwijkingsbevoegdheden en/of nadere eisen waar bijvoorbeeld smallere ontsluitingen door kunnen ontstaan. Denk aan brandpaden of smalle verkeersbestemmingen, waar door de bouw van uitbouwen, serres e.d. een beperking kan ontstaan voor de toegankelijkheid van de brandweer en/of overige gemeentelijke diensten (afvalinzameling e.d.).

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de brandveiligheid en rampenbestrijding, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

Afwijkingen binnen Waarde - Beschermd stadsgezicht

Binnen de dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht is de

bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om van de bouwregels af te mogen wijken ten behoeve van de volgende onderdelen:

  • Wijziging gevelindeling: wanneer is sprake van herstel of verbetering. Onder herstel wordt verstaan: het herstel van de gevelindeling, zoals deze was ten tijde van de oorspronkelijke bouw. Van verbetering is sprake indien bij panden, met name winkels en kantoren, waar de begane grond (plint) zich in de loop der tijd heeft getransformeerd zonder zich rekenschap te geven van de bovenliggende gevel de eenheid tussen plint en bovengevel wordt teruggebracht. Ook is sprake van verbetering als bij een in de loop der tijd afgesloten gevel, de blinde gevel wordt opgeheven. Daarnaast zijn de criteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van toepassing.

  • Afwijkende kap of dakvorm: herstel of verbetering conform Nota Dak. Een schilddak (schuine zijden aan alle kanten) of een plat dak met afgeschuind dakschild zijn standaard toegestaan. Afwijkingen daarvan zijn mogelijk bij herstel of verbetering. Iemand die bijvoorbeeld een zadeldak of mansardekap wil realiseren of vervangen, kan dat niet via de direct toegestane bouwregels waarin alleen een schilddak of plat dak met afgeschuind dakschild is toegestaan. Hiervoor is een nadere afwijking voor noodzakelijk. Hierbij wordt getoetst aan de uitgangspunten van de Nota Dak.

Onder herstel van de kapvorm wordt verstaan: het realiseren van een kap of dakvorm zoals deze was ten tijde van de oorspronkelijke bouw.

Van verbetering is sprake indien voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden: de bezonningsituatie verslechtert niet onevenredig, installaties en leidingen worden weggewerkt, bouwwerk en kap vormen een eenheid en de kap voldoet aan de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit / Nota Dak.

  • Dakkapellen: passend in (aanwezige) trend / Nota Dak

Dakkapellen moeten voldoen aan de eisen uit de Nota Dak. Afwijkingen zijn toegestaan indien er sprake is van vervanging van dakkapellen die behoren bij de oorspronkelijke bouw of indien ze aansluiten op een bestaande trend. Daarnaast zijn afwijkingen mogelijk bij enkele specifieke bouwkundige situaties, zoals een afwijkende vloerhoogte ten opzichte van de goot of vanuit het karakter van de kap, die om een afwijkende dakkapel vragen.

  • Dakterras op hoofdbebouwing: dubbelgebruik / Nota Dak

De Nota Dak heeft als uitgangspunt dubbelgebruik van elk plat dak. Afwijking is onder voorwaarden mogelijk op hoofdbebouwing. Dat hangt samen met terughoudendheid in de beïnvloeding van het straatbeeld en de privacy van omwonenden.

  • Samenvoegen van gebouwen: vanwege cultuurhistorische belangen is het samenvoegen van panden ongewenst. Uit oogpunt van de stedelijke dynamiek is verandering van parcellering en pandindeling van alle tijden. Daarom kan onder voorwaarden aan het samenvoegen van panden worden meegewerkt. Doel is de invloed op de gevelindeling, de parcellering en het straatbeeld beperkt te houden.

Tabellen

Onderstaande tabellen geven een overzicht van de bouwmogelijkheden met afwijkingsmogelijkheden.

verplicht

verplicht

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

De leden 10.1 en 10.2 leggen een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de Beleidsregels parkeernormen van de gemeente Haarlem. De parkeernormen liggen niet vast in het bestemmingsplan maar in de gemeentelijke beleidsregels. Het voordeel daarvan is dat het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden wanneer er behoefte is aan het wijzigen van de parkeernormen. Het wijzigen van de Beleidsregels parkeernormen volstaat daarvoor. In de gemeentelijke beleidsregels is aangegeven wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's en het laden of lossen van goederen. Ook de mogelijkheden om af te wijken van de geldende parkeernormen staan omschreven in het parkeerbeleid. Indien er een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend waardoor de parkeerbehoefte wijzigt, zal getoetst worden aan de Beleidsregels parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

In lid 10.3 wordt ingegaan op strijdig gebruik. Als strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksinrichtingen en het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.

In de algemene gebruiksregels is tot slot een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van gronden en bouwwerken is alleen toegestaan nadat, of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van gronden, ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidscherm is gerealiseerd. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen met het oog op mogelijk geluidsoverlast van de functie kinderopvang/buitenschoolse opvang.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.



Artikel 13 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Bijlage 1 bij de regels Zoneringslijst

De Zoneringslijst is opgenomen in bijlage 1 van de regels en geeft – voor zover passend binnen de bestemming – op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen – voor zover passend binnen de bestemming – worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Vanuit milieuoverwegingen (zoals lawaai en stank) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen (een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle werkfuncties toe te laten. Daarom is als bijlage achter de regels een zogeheten Zoneringslijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. In deze bijlage wordt uiteengezet hoe de lijst is samengesteld en hoe de toetsing aan de Zoneringslijst verloopt. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats in het kader van de Wet milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.

Milieuzonering is het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De in het gebied voorkomende activiteiten zijn overeenkomstig het huidige gebruik en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor bestaande werkfuncties die een hogere milieucategorie hebben dan het bestemmingsplan toelaat worden geen uitbreidingsmogelijkheden geboden. De milieuhinder van de bedrijfsfuncties moet passen binnen de voor het gebied geldende categorieën van de zoneringslijst. Bedrijven met een hogere milieuhindercategorie zijn slechts toegestaan waar dat nader is aangeduid op de verbeelding.

5.3 Hoofdopzet waarderingskaart     

Het bestemmingsplangebied Kinderopvang Hildebrandlaan 2 valt binnen het beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet (Bijlage 6 bij de toelichting). Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te behouden en een nadrukkelijke plaats te geven bij de verdere ontwikkeling binnen het gebied. In het geheel als beschermd stadsgezicht aan te wijzen gebied is het patroon van straten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing van belang. In het grootste deel van het (voorgenomen) beschermd stadsgezicht is het historisch karakter in sterke mate bewaard gebleven. Ook de profilering en inrichting van de openbare ruimten en de structuur van verkaveling en bebouwing is in een groot deel van het gebied nog blijven bestaan.

Voor het plangebied is daarom een waarderingskaart voor de gebouwde omgeving opgesteld. De waarderingskaart is een combinatie van de afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Doel van deze kaart is de beschermende werking van het beschermd stads- en dorpsgezicht in het bestemmingsplan juridisch en planologisch te regelen. De waarderingskaart vormt een onderdeel van de toelichting. De waarderingskaart is door middel van een indeling in drie verschillende orden (orde 1, 2, 3 en nieuwbouw), ensembles en seriebouw gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels.

Daarnaast heeft de waarderingskaart tevens een informatieve waarde naar bewoners en gebruikers van het plangebied. De waarderingskaart geeft immers inzicht in verschillende aspecten van het beschermd stadsgezicht op perceelniveau.

De verbeelding heeft een indirecte koppeling met de waarderingskaart. Op de verbeelding zijn gebouwen met Orde 1 en Orde 2 strak bestemd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke bebouwing hier is overgenomen. Voor gebouwen met Orde 3 en Nieuwbouw zijn ruimere contouren aangehouden daar waar het stedenbouwkundig ruimtelijk toelaatbaar is.

In het plangebied komen twee verschillende ordes voor:

Orde 2 (oranje) betreft gebouwen (ook bruggen) die ouder zijn dan vijftig jaar en die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. De toegevoegde waarde van deze bouwwerken heeft niet alleen betrekking op de aanwezigheid binnen het (voorgenomen) beschermd stadsgezicht, maar ook op individuele architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van de bouwwerken. Behoud van de specifieke waarden van deze gebouwen voor de gevelwand is het uitgangspunt.

In hoofdstuk 4.5 cultuurhistorie is een omschrijving van de specifieke waarde van het orde-2 gebouw opgenomen (redengevende omschrijving).

Orde 3 (geel) omvat bouwwerken die ouder zijn dan vijftig jaar en die vanwege hun wisselende architectonische kwaliteit, wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Ook bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun meerwaarde hebben verloren behoren tot deze categorie. Behoud van de schaal en algemene waarden binnen de gevelwand is voor orde 3 gebouwen het uitgangspunt.

5.4 Hoofdopzet verbeelding     

5.4.1 Inventarisatie plangebied     

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie waarbij vervanging binnen grenzen mogelijk wordt gemaakt. De bestaande bebouwing wordt daarom positief bestemd.

De gemeente Haarlem heeft op de volgende wijze onderzoek gedaan om de bestaande situatie goed in beeld te brengen ten behoeve van de totstandkoming van dit bestemmingsplan en de verbeelding in het bijzonder:

  • Locatiebezoeken gebracht aan het plangebied door de kerngroep(leden) om specifieke situaties te controleren c.q. in beeld te krijgen;
  • waar nodig is er een analyse gemaakt van de luchtfoto's uit 2011,2012,2013 en 2014 en de 360° foto's zoals beschikbaar via het gemeentelijke interne informatienetwerk Stroomlijn;
  • waar nodig is ten behoeve van dit bestemmingsplan het gemeentelijke bouwarchief geraadpleegd met bouwvergunningen, omgevingsvergunningen en vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen.

Met de informatie van deze bronnen is een compleet beeld van het plangebied ontstaan op basis waarvan de bestemmingen, de bouw- en gebruiksmogelijkheden en de bouwvlakken op de verbeelding konden worden vastgelegd en in de regels konden worden geregeld.

5.4.2 Opbouw verbeelding     

De verbeelding is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn:

  • de bestemmingen;
  • de dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • diverse aanduidingen.

Hieronder wordt verder uitgelegd wat deze elementen inhouden.

De bestemmingen

Op de verbeelding zijn in verschillende kleuren de bestemmingen weergegeven. De bestemmingen worden begrensd door bestemmingsgrenzen. In de regels is per bestemming aangegeven wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die betreffende bestemming. De voorkomende bestemmingen zijn: Maatschappelijk, Tuin-1, Tuin-2 en Water. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.

De dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan veelal een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. Op de verbeelding zijn ze opgenomen door middel van een arcering. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Zo is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' gericht op de bescherming van het stadsgezicht en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op de bescherming van de archeologische waarden in de ondergrond. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemmingen dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.

Bouwvlakken

Bouwvlakken zijn een essentieel onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen veelal ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt echter vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.

In de meeste gevallen laten de bouwvlakken op de verbeelding in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de woonomgeving en bereikbaarheid. Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het vigerend beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen.

Aanduidingen

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming nader of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP) opgenomen:

  1. functieaanduidingen;
  2. bouwaanduidingen (zie ook 6.4 hoofdopzet waarderingskaart);
  3. maatvoeringsaanduidingen;
  4. gebiedsaanduidingen.

1.Functieaanduidingen

Functieaanduidingen zijn er in vele soorten en maten. De benaming van de diverse functieaanduidingen is vastgelegd in de SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen). Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. Een functieaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd ten aanzien van het gebruik. Het is daarbij doorgaans niet wenselijk of mogelijk om de betreffende functie in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van het gebruik, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking.

2. Bouwaanduidingen

Bouwaanduidingen geven specifieke bouwmogelijkheden aan. Ze zijn als een vlak op de verbeelding opgenomen. De benaming van de diverse bouwaanduidingen zijn vastgelegd in de SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen). Een bouwaanduiding wordt op de verbeelding opgenomen als er binnen een bepaalde bestemming maatwerk moet worden geleverd ten aanzien van de bouwmogelijkheden. Het is daarbij doorgaans niet wenselijk of mogelijk om de betreffende bebouwing in algemene zin in de planregels op te nemen, maar het is juist gewenst om het als uitzonderingssituatie vast te leggen.

3. Maatvoeringsaanduidingen

Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik.

Afhankelijk van de waardering en het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met een van de volgende aanduidingen:

  • minimum of maximum goothoogte (orde 3 en nieuwbouw)
  • minimum of maximum goot- en bouwhoogte (orde 3 en nieuwbouw)

De opgenomen maten zijn in hele meters en naar boven afgerond.





Maximum bouwhoogte

De aanduiding maximum bouwhoogte wordt gebruikt in de tuinbestemmingen wanneer de maximum hoogte van 3 meter wordt overschreden. De daadwerkelijke bouwhoogte is opgenomen.





Minimum en maximum bouw- en goothoogte

Net als bij de aanduiding minimum-maximum goothoogte wordt deze aanduiding alleen gebruikt bij orde 3 bebouwing. Deze aanduiding wordt gebruikt bij bebouwing met een hoofdzakelijk platte afdekking. Afdekken met een kap wordt op deze manier ook mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat gemeenten verplicht zijn om een exploitatieplan vast te stellen, voor de gronden waar een aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het Bro staat wat wordt verstaan onder een aangewezen bouwplan. Het gaat daarbij om: de bouw van een of meer woningen, een of meer hoofdgebouwen, uitbreiding van het hoofdgebouw met ten minste 1500 m2, functieverandering naar woningen voor ten minste 10 woningen, of functieverandering naar horeca of kantoor voor ten minste 1500 m2. Daarbij geldt een verhaalbare kostendrempel van €10.000, waarbij bij de verhaalbare kosten geen fysieke werken als kostenpost mogen worden opgevoerd.

In het kader van dit plan is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen voor deze ontwikkeling. Deze ontwikkeling heeft geen betrekking op een aangewezen bouwplan.

De kosten voor de aanpassing van het gebouw voor een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang en voor de aanleg van de geluidsschermen komen volledig ten laste van de initiatiefnemer. De gronden die noodzakelijk zijn om het plan te realiseren, zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Voor eventuele planschadeverzoeken is door de aanvrager reeds een planschadeovereenkomst getekend.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.2.1 Wettelijk vooroverleg     

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instantie:

- Provincie Noord-Holland

- Hoogheemraadschap van Rijnland

- Ministerie van EL&I

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

- Ministerie van EL&I

De volgende instantie heeft aangegeven geen opmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan te hebben:

- Hoogheemraadschap van Rijnland

De volgende instanties hebben opmerkingen kenbaar gemaakt:

- Provincie Noord Holland

Dit bestemmingsplan wordt op het internet gepubliceerd. De werking van de Wet bescherming persoonsgegevens strekt zich niet uit tot gegevens over ondernemingen die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom ook niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig bij de procedure zijn betrokken (zoals advocaten en gemachtigden).

Hieronder volgt een antwoord van het gemeentebestuur op de gemaakte opmerkingen. De ingezonden reacties zijn samengevat.

Reactie Provincie Noord-Holland Antwoord gemeente
Het concept ontwerpbestemmingsplan (postzegelplan) Hildebrandlaan 2 geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.
§ 3.1.7 Water

De tekst op blz. 30 onder het kopje Provinciaal Waterplan 2010-2015 is gedateerd.

De ontwerp-Watervisie heeft vanaf 6 januari 2015 voor zes weken ter inzage gelegen. In deze Watervisie bepaalt de provincie wat er tot 2021 op watergebied centraal moet staan. Op deze pagina kunt de watervisie binnenhalen: http://www.noord-holland.nl/web/Act ueel / Ni euws/Artikel/Publicatie-ontw erpWate rvis ie- 2021.htm (onder aan de bladzijde).
De toelichting bij het bestemmingsplan gaat in op actueel vastgesteld relevant beleid. De Watervisie is nog geen vastgesteld document.



Desondanks is een paragraaf toegevoegd aan de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan waarin wordt ingegaan op de Watervisie





“Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015”

Sinds 11-11-15 ligt het Waterbeheerplan 5 van Rijnland ter visie.

Misschien goed om daar in de toelichting melding van te maken en te bezien of er aanleiding is het ontwerpbestemmingsplan Hildebrandlaan 2 aan te passen.
De toelichting bij het bestemmingsplan gaat in op actueel vastgesteld relevant beleid. Het Waterbeheerplan is nog geen vastgesteld document.



Desondanks is een paragraaf toegevoegd aan de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan waarin wordt ingegaan op het "Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015"
§ 4.1.2. Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen

Deze paragraaf verwijst naar het reeds lang achterhaalde Streekplan Noord-Holland-Zuid. De kaart met 'Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen' bevatte veel informatie waar de provincie Noord-Holland geen rol heeft. Om die reden is de vroegere belemmeringenkaart of randvoorwaardenkaart geen bijlage meer bij de structuurvisie. Alle informatie is langs andere (digitale) wegen te vinden.
De desbetreffende paragraaf is aangepast.

In het kader van de participatie met de wijkraden is het concept ontwerpbestemmingsplan gelijktijdig met het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro aan de wijkraad Zuiderhout verzonden. Gedurende een periode van 2 weken, van 9 november 2015 tot en met 23 november 2015, was er de gelegenheid om te reageren op het plan. De wijkraad heeft verder niet gereageerd op het plan.

Verder is het concept doorgestuurd aan de bewoners Linnaeuslaan 27 en 29

Van de gemachtigde van de bewoners van Linnaeuslaan 27 en 29 is een reactie ontvangen. De reactie is hieronder samengevat weergegeven voorzien van het antwoord van het gemeentebestuur.

Tot slot is het plan doorgestuurd aan de initiatiefnemer van de kinderopvang met het verzoek de motivering van de nut en noodzaak van de kinderopvang nader aan te vullen. De toelichting van de initiatiefnemer is als bijlage 3 van de toelichting bijgevoegd.

Reactie bewoners Linnaeuslaan Antwoord gemeente
Reactie gemachtigde de heer R. Swaab, mevrouw T. van Regteren Altena-Cornips, alsmede namens de heren P.N. van Regteren Altena, S.Q. van Regteren Altena, Y.F. van Regteren Altena en mevrouw K. Van Regteren Altena, erven van H.H. van Regteren Altena, eigenaren dan wel gerechtigd tot het gebruik van respectievelijk de woningen Linnaeuslaan

27 en 29 te Haarlem d.d. 19 november 2015.
Het vaststellen van een bestemmingsplan is een eigenstandige procedure. Een bestemmingsplan kan dus niet fungeren als een herstelbesluit voor een vrijstellingsbesluit waaraan gebreken kleven; Allereerst wordt opgemerkt dat het vrijstellingsbesluit dat gemachtigde in zijn zienswijze noemt inmiddels door middel van een nieuwe beslissing op bezwaar (d.d. 5 januari 2016 kenmerk 2009/129163 ) is herroepen (de vergunning is geweigerd). Alleen in die zin is er al geen sprake meer van een herstelbesluit voor een vrijstellingsbesluit waaraan gebreken kleven. De vergunninghouder heeft een aanvraag ingediend voor het opstellen van een postzegelbestemmingsplan.

Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt.

Wanneer een bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan zijn er meerdere manieren om medewerking te verlenen. Een van die mogelijkheden was het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan met gebruikmaking van de vrijstellingsmogelijkheid ex artikel 19, lid 2 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) (inmiddels het projectbesluit o.b.v. artikel 2.12. lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). Een andere mogelijkheid is het opstellen van een (postzegel)bestemmingsplan.

Ten tijde van het doorlopen van de (bezwaar- en beroepsprocedure van de) artikel 19 Wro-procedure werd tevens een bestemmingsplanprocedure doorlopen voor het deel van Haarlem waar het betreffende perceel in valt (Haarlem Zuid). De kinderopvang was opgenomen in het vastgestelde/goedgekeurde bestemmingsplan (bestemming Gemengd 4). Hiertegen is echter beroep ingesteld en het bestemmingsplan is toen voor het deel van het perceel waarop de hoofdbebouwing staat vernietigd. Dit dient te worden gerepareerd.

Vanwege het feit dat het perceel inmiddels binnen het beschermd stadsgezicht ligt is een (ontwerp-)beschermd bestemmingsplan noodzakelijk om medewerking te kunnen verlenen aan een bouwplan. Wanneer er namelijk vrijstelling wordt verleend van een bestemmingsplan voor een bouwplan dat ligt binnen het beschermd stadsgezicht geldt er een aanhoudingsplicht op grond van artikel 3.3, lid 4 van de Wabo. Het Leids arrest bepaalt dat deze aanhoudingsplicht alleen kan worden doorbroken als er minimaal een beschermend ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd waar het bouwplan in past.
In het concept-bestemmingsplan is nauwelijks aandacht besteed aan de nut en noodzaak van de beoogde bestemming; In het concept-bestemmingsplan is in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.4 de nut en noodzaak van de beoogde bestemming vanuit het standpunt van de gemeente aangegeven. Deze blijkt uit de beleidsnota Haarlem Maatschappelijk op de kaart 2010. Naar aanleiding van de zienswijze is de aanvrager gevraagd de nut en noodzaak van de beoogde bestemming vanuit zijn standpunt nader te onderbouwen (zie bijlagen).
Er wordt gesteld dat er zonder de kinderopvang een tekort aan plaatsen zou ontstaan. Dit is niet onderbouwd; Zie notitie aanvrager (zie bijlagen).

De toelichting van de aanvrager is de gemeente niet onaannemelijk gebleken.
Er is niet inzichtelijk gemaakt dat er geen alternatieve locaties beschikbaar zijn; Vast staat dat het hier niet gaat om gemeente eigendom waar het plan is op geprojecteerd. Over het plan dient te worden besloten zoals deze is ingediend. Indien het plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van een alternatief slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van dat alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Er zijn geen alternatieve locaties aangedragen welke een inhoudelijke reactie behoeven.

Zie verder de notitie van de aanvrager
Het onderdeel Parkeren geeft blijk van de onterechte benadering dat het bestemmingsplan een herstelbesluit is van het vrijstellingsbesluit. De afwegingen op dit punt beperken zich tot de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In het kader van het bestemmingsplan dient de parkeerbehoefte te worden onderzocht aan de hand van de centrale norm van een goede ruimtelijke onderbouwing. Bovendien is de uitspraak meer dan een jaar oud. Onderzoek t.b.v. het bestemmingsplan dient ex tunc te gebeuren; Mede naar aanleiding van de zienswijze is een nieuw parkeerdrukonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen). Hieruit blijkt dat de aantallen parkeerplaatsen voor zowel kort- als langparkeren nog steeds voldoende zijn (zie tabellen in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.6 van het concept-bestemmingplan). De parkeerdruk is acceptabel (zie bijlage 7 van de toelichting). Alleen midden op de dag is de parkeerdruk te hoog. Dit wordt echter niet veroorzaakt door de kinderopvang. Deze genereert op dat moment namelijk geen of nauwelijks parkeerdruk.
Het busje van de kinderopvang parkeert voor de woning van mevrouw Van Regteren Altena-Cornips. Hierdoor kan de auto van mevrouw (die wordt bestuurd door een mantelzorger) niet voor of dichtbij de woning worden geparkeerd; De parkeerruimte voor de woning van mevrouw Van Regteren Altena-Cornips behoort tot de openbare ruimte. Een ieder kan hier zijn voertuig parkeren. Wanneer mevrouw Van Regteren Altena-Cornips vanwege lichamelijke beperkingen een eigen parkeerplaats nodig heeft kan zij een aanvraag doen voor een gehandicaptenparkeerplaats.
De geluidsbelasting in de tuin dient ook betrokken te worden bij de vraag of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; Dit is correct. Uit het geluidsonderzoek (zie bijlagen) blijkt echter dat de geluidsschermen er zorg voor dragen dat het woon- en leefklimaat in de tuin aanvaardbaar is.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat moet ook worden beoordeeld wat de geluidsbelasting op de hoger gelegen verdiepingen is. Mevrouw Van Regteren Altena-Cornips maakt overdag gebruik van haar werkkamer op de tweede etage en slaapkamer op de eerste etage. Zij ervaart veel geluidsoverlast; De huidige rekenresultaten uit het akoestisch onderzoek zijn gebaseerd op de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, 1999. De Handleiding geeft richtlijnen en aanwijzingen voor het meten en berekenen van geluid afkomstig van inrichtingen.

De toegepaste beoordelingshoogten zijn bepaald op basis van de ligging en het gebruik van de geluidgevoelige ruimten in de woongebouwen. Voor het bepalen van de geluidsbelasting inclusief het stemgeluid is per woning de ligging van de verblijfsruimten voor de dagperiode bepaald. De relevante verblijfsruimten voor de dagperiode zijn de woonkamers in de woningen. Deze kunnen zich op verschillende hoogten in de woning bevinden.

Op basis van het bouwdossieronderzoek blijkt dat de woonkamers van nr. 27 én nr. 29 zich bevinden op de begane grond en de slaapruimten op de eerste (en tweede) verdieping. Als regel betekent dat, dat in de dagperiode een meethoogte kan worden aangehouden van 1,5 meter boven maaiveld, aangezien de buitenruimten en de woonkamers dan voornamelijk de te beschermen ruimten zijn. In de avond- en nachtperiode kan dat een hoogte van 5 meter zijn, ter bescherming van de slaapruimten.

Er zijn situaties denkbaar waarin kan worden afgeweken van deze meethoogten (beoordelingshoogten). Deze situaties doen zich bijv. voor in het geval van woningen in een flatgebouw of boven winkels of garages; als beoordelingshoogte moet in de dagperiode dan 1,5 meter boven de vloer van de betreffende woning worden aangehouden. Voor het toepassen van een andere berekenmethode met een hogere beoordelingshoogte dan 1,5 /overdag is in casu op basis van de feitelijke situatie geen reden toe. De toegepaste methode sluit volgens de Handreiking eveneens aan bij de jurisprudentie op dit gebied, waarbij bijvoorbeeld is uitgesproken dat voor omwonenden die 's nachts werken en overdag slapen geen strengere normen in de dagperiode behoeven te worden opgelegd (zie bijv. ABRvS 27 april 2005, 200407084 of ABRvS 30 december 2009, 200808723/1M1).

Ten overvloede is bij proef de beoordelingshoogte aangepast in het rekenmodel. In plaats van de toegepaste 1,5 m hoogte is in het rekenmodel een hoogte toegepast van 5,0 m. Hieruit is gebleken dat in dat geval het geluidsscherm aan de noordzijde 4,0 meter hoog dient te zijn en 4,5 meter aan de oostzijde dient te zijn om aan de geluidsnormen van het Acitiviteitenbesluit te voldoen.

Nog afgezien van het feit dat er geen gegronde redenen zijn om een ander beoordelingshoogte te hanteren dan hetwelk is toegepast in het akoestisch onderzoek, zijn de geluidsmaatregelen met een schermhoogte van 4 en 4,5 meter niet passend en wenselijk binnen het beschermd stadsgezicht.
Van Regteren Altena zal geen toestemming verlenen voor de plaatsing van een erfafscheiding op de erfgrens; In boek 5 van het Burgerlijk wetboek is onder andere het burenrecht geregeld met betrekking tot erfafscheidingen. In artikel 5:49 wordt bepaald:

“1. Ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen bij”.Onder muur wordt verstaan iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting.

Hoewel het geluidsscherm aan deze zijde geen 2 maar 2,5 meter hoog wordt en het geen erfafscheiding maar een geluidsscherm betreft is het de vraag of toestemming voor plaatsing op de erfgrens kan worden geweigerd.

Echter indien geen toestemming wordt verleend dient de aanvrager het geluidsscherm op eigen grond te realiseren. Het bestemmingsplan maakt dit mogelijk.
De voorgestelde maatregelen ten aanzien van het aantal kinderen dat gelijktijdig buiten speelt en venstertijden zijn niet terug te vinden in het concept-bestemmingsplan; Dit is correct. De geluidsschermen garanderen echter een acceptabel woon- en leefklimaat en het nemen van aanvullende maatregelen zoals het beperken van het aantal kinderen dat gelijktijdig buiten speelt en het instellen van venstertijden is niet noodzakelijk, aangezien het akoestisch onderzoek een worst-case benadering is van de geluidsituatie.

Echter, gelet op de handhaafbaarheid zijn de voorgestelde maatregelen waaronder het aantal kinderen dat gelijktijdig buiten speelt en de voorgestelde venstertijden toch opgenomen in het bestemmingsplan.
In de toelichting wordt gesteld dat de erafscheiding zal leiden tot verminderde bezonning van het perceel Linnaeuslaan 29. Omdat er al veel begroeiing op het perceel aanwezig is zou het scherm echter niet van invloed zijn. Dit is te kort door de bocht. De gevolgen van de bestaande begroeiing voor de bezonning zijn anders dan die van een gesloten scherm (verschillende seizoenen). Bovendien is het handhaven van de begroeiing een keuze. Met een bestemming die alleen kan worden gebruikt met een erfafscheiding van 2,5 meter ontstaat een permanente wegneming van zon en uitzicht. Volgens het geldende bestemmingsplan Haarlem Zuid mag een erfafscheiding van 2 meter hoog op de huidige bestemmingen Tuin 1 en Tuin 2 worden gebouwd. Het geluidsscherm dat grenst aan de tuin van Linnaeuslaan 29 wordt 2,5 meter hoog. Dit is een halve meter hoger dan de toegestane erfafscheiding. De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen. Dit houdt in dat er voor wat betreft het perceel Linnaeuslaan 29 alleen aan het einde van de dag voor wat betreft de bezonning hinder zou kunnen ontstaan. Om de eventuele effecten voor de bezonning precies in kaart te brengen is voor de zekerheid een bezonningsstudie (zie bijlagen) gemaakt. Hier blijkt uit dat de bezonningsituatie van het perceel Linnaeuslaan 29 inderdaad nauwelijks wijzigt ten gevolge van het geluidsscherm.

De architect van de initiatiefnemer heeft verder de volgende punten aan de orde gebracht.

Reactie Beantwoording gemeente
2.3.1 Stedenbouwkundige onderbouwing

4e alinea: “Tevens zijn destijds de drie in de goot staande dakkapellen in het oostelijke dakvlak geplaatst”. Dit is niet geheel correct, alleen de meest noordelijke dakkapel is nieuw.

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
3.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

De ontwerpen van de geluidschermen zijn voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ARK) 

De ARK heeft als volgt geadviseerd:

PM

Is het de bedoeling dat er een pre-advies voor het ontwerp van het geluidsscherm wordt gevraagd aan de ARK? 

Het is de bedoeling dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit geen bedenkingen heeft tegen het ontwerp van de geluidsschermen. De ontwerptekeningen van de geluidsschermen, zoals die zijn ingebracht door de aanvrager, zijn intern voorgelegd. Daarop is een reactie ontvangen welke is verwerkt in de toelichting.
3.1.6 Parkeren

Laatste alinea: 

“…zowel langsparkeren als kortparkeren…” . lang parkeren zonder s

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
4.1 Milieuzoneringen

Categorisering van bedrijven in het plangebied

. Categorie B bedrijven . Deze laatste tekst van de alinea is niet af of is overbodig.

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
3e alinea van onderen

“Afwijking van bovengenoemde richtafstand…benzineservicestation.”. Waar is deze conclusie op gebaseerd? Kan volgens mij beter weggelaten worden.

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
4.2 Geluid

1. Wegverkeerslawaai en Hogere Waarden

De procedure hogere waarden

“Het treffen van maatregelen van de overdrachtsweg…” Wat is dat? 

“Ten behoeve van de kinderopvang zal daarom een Hogere waarde verleend.” Zijn of worden verleend?

Dit zijn bijvoorbeeld geluidsschermen langs de Kleine Houtweg. Dit is in de tekst verduidelijkt.







Deze opmerking is in de tekst aangepast.
Voorlaatste alinea

“…geluidsschermen worden aangelegd.” Moet zijn: geplaatst, of; gebouwd.

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
2. Geluid als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de kinderopvang

De laatste alinea “Het aantal … voorzien.” hoort hier niet thuis

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
4.4 Luchtkwaliteit

“…staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg. En bij Conclusie: “De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming”. Moet dat niet zijn: vormt geen belemmering voor de functie kinderdagopvang?

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
4.8 Waterparagraaf

Watertoets

Gezien het feit dat de verharding die reeds is aangebracht (uitbouw ±40 m2 ) niet de grens van 500 m2 overschrijdt én gezien het feit dat deze is gesitueerd op een locatie die in de bestaande situatie reeds verhard is, hoeft binnen het plangebied geen extra oppervlaktewater te worden gegraven. Bij 4.3 Bodemparagraaf staat: Dit betekent dat feitelijk geen maatregelen zoals bodembeschermende voorzieningen of een leeflaag in geval van een ernstige bodemverontreiniging hoeven te worden aangebracht. Desondanks is hier een verhardingslaag aangebracht op de speelplaats waardoor kinderen niet in contact met de bodem kunnen komen. Een kritische geest kan concluderen dat t.b.v. het kdv/bso mogelijk wél meer dan 500m2 is verhard en nieuw bezwaar maken.

Er was reeds verharding aanwezig bij de uitoefening van de vorige functie. Er is opnieuw verharding aangebracht over de reeds verharde laag.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat het Hoogheemraadschap van Rijnland géén opmerkingen heeft gemaakt met betrekking tot dit plan.
4.13 Belangen van derden

Uitzicht

“Het feit dat de erfafscheiding een halve meter wordt uitgevoerd…” toevoegen na meter: hoger

Deze opmerking is in de tekst aangepast.
5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 4 Tuin 1

1e alinea: “…een berging kan niet binnen deze bestemming worden gebouwd.” In de Regels staat dat dit wel mag. Bovendien is er al een buitenberging aanwezig en kunnen dit soort dingen (red. bouwwerken) op het achtererf vergunningsvrij ongeacht het bestemmingsplan. 







2e alinea: Dit geluidscherm dient gerealiseerd te worden alvorens het kinderopvangcentrum in gebruik genomen mag worden. Moet dat zo expliciet benoemd worden?

Mogelijk wordt hier gedoeld op het vergunningsvrij bouwen op grond van artikel 2, derde lid Bijlage II, Bor. Op grond van artikel 4a, tweede lid is het derde lid van artikel 2 in een beschermd stadsgezicht uitgesloten.

Desondanks wordt binnen de bestemming Tuin-1 de bestaande berging mogelijk gemaakt. De regels van het bestemmingsplan worden hierop aangepast.





In het kader van de vereiste belangenafweging dient de vraag te worden beantwoord of te verwachten valt dat geluidhinder vanwege de inrichting een onevenredige inbreuk maakt op het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, waarbij het aspect woon- en leefklimaat van omwonenden een belangrijke rol speelt. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, dienen maatregelen genomen te worden. Het plaatsen van geluidsschermen is een maatregel die gekoppeld is aan de uitvoering van de functie kinderopvang. Hiermee wordt uitgesloten dat het plaatsen van de geluidsschermen vrijblijvend is.
Artikel 5 Tuin 2

Ter info: In de verbeelding (op de kaart) is nu aangegeven dat het gebiedje Tuin 2 grenst aan de noordgevels. Het is heel klein en daarvan mag de helft bebouwd worden. Ook hier gelden trouwens de regels van vergunningsvrij bouwen. Volgens mij mag je in tuin 1 en tuin 2 tot 4 meter uit de bestaande noordgevel een aanbouw maken met een hoogte van 5 meter. 

Mogelijk wordt hier gedoeld op het vergunningsvrij bouwen op grond van artikel 2, derde lid Bijlage II, Bor. Op grond van artikel 4a, tweede lid is het derde lid van artikel 2 in een beschermd stadsgezicht uitgesloten.
6.2.2 Buurtconsultatie

Bij Ad 3: en Ad 4: dienen nog gesprekken gevoerd te worden over het geluidscherm met de eigenaar / bewoner

Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De definitie van een geluidsscherm ontbreekt.

De volgende begripsbepaling wordt toegevoegd aan de regels:

Een geluidwerende voorziening, uitgevoerd conform de geluidsschermen die zijn opgenomen in het bijgevoegde akoestisch onderzoek d.d. 14 januari 2015, van de toelichting van dit plan.
Artikel 4 Tuin – 1

Berging.

f. het realiseren van een berging mag onder de volgende voorwaarden: 

1. de hoogte van de berging mag maximaal 2 m bedragen;

2. de verticale diepte van een berging mag maximaal 1 m bedragen ten opzichte van het maaiveld; 

3. de oppervlakte van de berging mag maximaal 4 mbedragen.



Dit heeft alleen betrekking op het voorerfgebied. De bestaande berging is hoger, nokhoogte = ca.2,5 meter en het oppervlak is groter, maar staat in het achtererfgebied en is vergunningsvrij. Het opknippen van het perceel in diverse tuin-functies verandert hier niets aan omdat deze bestemd zijn ten dienste van het hoofdgebouw. Als dit wel zo is, zou er kritisch naar gekeken moeten worden, het maakt bouwen in de toekomst onmogelijk.



Mogelijk wordt hier gedoeld op het vergunningsvrij bouwen op grond van artikel 2, derde lid Bijlage II, Bor. Op grond van artikel 4a, tweede lid is het derde lid van artikel 2 in een beschermd stadsgezicht uitgesloten

Wel wordt binnen de bestemming Tuin-1 de bestaande berging mogelijk gemaakt. De regels van het bestemmingsplan worden hierop aangepast.





Om de openheid van het speelterrein- welke uitkijkt op de openbare weg- te waarborgen, is een Tuin-1 bestemming gelegd op deze gronden.

Artikel 5 Tuin - 2

5.2 Bouwregels

Deze beperkingen zijn mijn inziens weinig zinvol gezien vergunningsvrij bouwen.
Zie de eerdere beantwoording.
5.2.2 Gebouwen

Dit is tekst die nog stamt uit de tijd dat je vergunningsvrij slecht 2,5 m. mocht aanbouwen, nu is dat verruimd naar 4m.

Zie de eerdere beantwoording.

6.2.2 Buurtconsultatie     

Initiatiefnemer heeft zijn plannen voor plaatsing van een geluidsscherm besproken met de eigenaren/huurders van direct omliggende percelen/panden:

1. Kleine Houtweg 245

2. Linnaeuslaan 27

3. Linnaeuslaan 29

4. Oosterhoutlaan 2

Ad 1: Kleine Houtweg 245

Geen bezwaar tegen geluidsscherm.

Ad 2: Linnaeuslaan 27

Er is gesproken met zowel de huurder als de eigenaar van deze woning. De huurder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen plaatsing van het geluidsscherm. De eigenaar van Linnaeuslaan kan zich niet in de plannen vinden.

Ad 3: Linnaeuslaan 29

In verband met ziekte van de bewoner, had destijds geen gesprek kunnen plaatsvinden.

Update

De bewoner heeft inmiddels wel gereageerd tijdens het vooroverleg. De brief is bijgevoegd in de bijlage 3.

Ad 4: Oosterhoutlaan 2

Het is bekend dat de eigenaar van Oosterhoutlaan 2 geen bezwaar heeft tegen het huidige gebruik. Het is nog niet gelukt de laatste plannen aan de eigenaar voor te leggen. Dit zal in een later stadium worden teruggekoppeld.

Conclusie

Behoudens de eigenaren/erven van Linnaeuslaan nr. 27 en nr. 29 zijn er vanuit de directe omgeving van het plangebied geen bezwaren tegen de plaatsing van de geluidsschermen.

6.2.3 Zienswijzen     

Het ontwerp-bestemmingsplan 'Kinderopvang Hildebrandlaan 2' en de bijbehorende relevante stukken hebben vanaf 4 maart 2016 tot en met 14 april 2016 ter inzage gelegen. Ten tijde van de terinzagelegging is één zienswijze ingediend door twee omwonenden.

Naar aanleiding van de behandeling van het ontwerp-bestemmingsplan in de commissie Ontwikkeling zijn de nieuwe eigenaren van het perceel aan de Linnaeuslaan 27 en het perceel Linnaeuslaan 29, de eigenaar van het perceel aan de Hildebrandlaan 2 en de gemeente Haarlem in gesprek gegaan om door middel van gezamenlijke afspraken een oplossing te vinden waarbij de belangen van een ieder zoveel mogelijk worden behartigd. Deze gesprekken hebben geleid tot een aantal afspraken tussen de nieuwe eigenaren van de Linnaeuslaan nr. 27 en nr. 29.,de eigenaar van de kinderopvang Hildebrandlaan en de gemeente. De afspraken zijn vastgelegd in de afsprakenlijst en als bijlage bij het raadsstuk van de vaststelling van dit bestemmingsplan bijgevoegd.

De zienswijze die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan 'Kinderopvang Hildebrandlaan 2' was ingediend, is conform deze afspraken ingetrokken.

Er zijn verder geen andere zienswijzen ingediend.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.2 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.5 Achtergevelrooilijn:     

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.6 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 Archeologisch deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.8 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.9 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.10 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.11 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.12 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 Bedrijf:     

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.15 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.16 Bestaande     

onder "bestaande" goot- of bouwhoogte, kap- en dakvorm, gevelindeling en oppervlakte wordt verstaan de goot-/bouwhoogte, kap- en dakvorm,gevelindeling en oppervlakte zoals die op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens mag bestaan.

1.17 Beschermd stads- of dorpsgezicht:     

beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988.

1.18 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.20 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.22 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.24 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.26 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.27 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.29 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.30 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 Cultuurhistorische waarde:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.32 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.33 Dakkapel:     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.34 Dakopbouw:     

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.35 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.36 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.37 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.

1.38 Ensemble:     

twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.

1.39 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Geluidsscherm     

een geluidwerende voorziening, uitgevoerd conform de geluidsschermen die zijn opgenomen in het bijgevoegde akoestisch onderzoek d.d. 14 januari 2015, van de toelichting van dit plan.

1.41 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 Kantoor:     

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.43 Kap     

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.44 Lessenaarsdak:     

een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild die onder een zekere helling is aangebracht.

1.45 Nieuwbouw:     

nieuwbouw betreft bouwwerken jonger dan 50 jaar.

1.46 Oeverlijn     

de scheidingslijn tussen water en land.

1.47 Orde 1 bouwwerken:     

orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening.

1.48 Orde 2 bouwwerken:     

orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.

1.49 Orde 3 bouwwerken:     

orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.

1.50 Peil:     

  1. voor een bestaand bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bestaand bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang;
  3. voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.51 Plan:     

het bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2 met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP4120015-va01 van de gemeente Haarlem.

1.52 Plat dak:     

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.53 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 Seriebouw:     

twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.

1.56 Sloopvergunning:     

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid , onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.57 Trend:     

binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).

1.58 Vakantiedag     

reguliere schoolvakantiedag, vastgesteld door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, regio Noord.

1.59 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.60 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.61 Waterberging:     

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.62 Werkdag     

een dag die in de werkweek valt: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, beginnend vanaf 07:00 uur - tot 19:00 uur.

1.63 Wet:     

de Wet ruimtelijke ordening.

1.64 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd - 4     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

3.1.1 Begane grond     
  1. kinder- en buitenschoolse opvang met bijbehorende kantoorvoorzieningen;
  2. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast;
  3. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen.
3.1.2 Overige verdiepingen     
  1. kinder- en buitenschoolse opvang met bijbehorende kantoorvoorzieningen;
  2. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast;

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Gemengd - 4' gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 8.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 10 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed &breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2, waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk;
  3. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van het kindercentrum voor meer dan 131 kinderopvangplaatsen, waarvan maximaal 76 kinderopvangplaatsen zijn bestemd voor het kinderdagverblijf en maximaal 55 kinderopvangplaatsen voor de buitenschoolse opvang;
  2. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 4 Tuin - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en verhardingen ten dienste van het daarbij behorende hoofdgebouw en de op hetzelfde bouwperceel toegelaten bestemming;
  2. bijbehorende voorzieningen zoals bergingen, speelvoorzieningen; stallingsruimte voor fietsen etc.;
  3. geluidsschermen, ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
  4. verkeersvoorzieningen in de vorm van inritten en ontsluitingsvoorzieningen;
  5. erfafscheidingen.

4.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van erfscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met uitzondering van speelvoorzieningen, die een hoogte mogen hebben van maximaal 3 m en een nutsvoorziening van maximaal 2,5 m.
  5. de hoogte van het geluidscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" aan de noordzijde van het hoofdgebouw aan de Hildebrandlaan 2, dient 2 meter te bedragen, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  6. de hoogte van het geluidscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" aan de oostzijde van het hoofdgebouw aan de Hildebrandlaan 2, dient 3 meter te bedragen, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  7. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;

bijgebouw

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' is maximaal 1 bijgebouw toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. het bijgebouw dient uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de hoogte van het bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 10 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' mogen de gronden alleen worden gebruikt als speelterrein voor de kinderen van het kinderdagverblijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-buitenschoolse opvang' mogen de gronden alleen worden gebruikt als speelterrein voor de kinderen van de buitenschoolse opvang;
  3. per werkdag mogen maximaal 40 kinderen van de buitenschoolse opvang van 15:15 uur tot 18:30 uur ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk-buitenschoolse opvang' buiten spelen;
  4. per werkdag mogen maximaal 40 kinderen van het kinderdagverblijf van 10:00 uur tot 18:00 uur ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' buiten spelen;
  5. per vakantiedag mogen maximaal 30 kinderen van het kinderdagverblijf van 07:30 uur tot 18:30 uur ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' buiten spelen;
  6. per vakantiedag mogen maximaal 24 kinderen van de buitenschoolse opvang 07:30 uur tot 18:30 uur ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk-buitenschoolse opvang' buiten spelen.
  1. In afwijking van het bovenstaande mogen per werk-/of vakantiedag tussen 07:30 uur en 18:30 uur kinderen van het kinderdagverblijf of van de buitenschoolse opvang buiten spelen voor zover het aantal kinderen de waarden die voor een vakantiedag gelden, zoals bedoeld lid 4.3. onder sublid 1, onder 5 en 6, niet overschrijdt.
  2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.

Artikel 5 Tuin - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, erven, verhardingen en water ten dienste van het daarbij behorende hoofdgebouw en de op hetzelfde bouwperceel toegelaten bestemming;
  2. bijbehorende bouwwerken ten dienste van het hoofdgebouw.

5.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

5.2.1 Alle bouwwerken     
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken' (per tuin per adres) mag niet meer bedragen dan 40% van de gronden met een maximum van 50 m2, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.

5.2.2 Gebouwen     
  1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 m, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  2. de bouwhoogte van overige aan- en uitbouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  3. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 5 m bedragen.

5.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

  1. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de hoogte van het geluidsscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" aan de oostzijde van het hoofdgebouw aan de Hildebrandlaan 2, dient 3 meter te bedragen, gemeten vanaf het aansluitend peil.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 10 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-buitenschoolse opvang' mogen de gronden alleen worden gebruikt als speelterrein voor de kinderen van de buitenschoolse opvang;
  2. per vakantiedag mogen maximaal 24 kinderen van de buitenschoolse opvang 07:30 uur tot 18:30 uur ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk-buitenschoolse opvang' buiten spelen;
  3. per werkdag mogen maximaal 40 kinderen van de buitenschoolse opvang van 15:15 uur tot 18:30 uur ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk-buitenschoolse opvang' buiten spelen;
  4. In afwijking van het bovenstaande mogen per werk-/of vakantiedag tussen 07:30 uur en 18:30 uur kinderen van de buitenschoolse opvang buiten spelen voor zover het aantal kinderen de waarden die voor een vakantiedag gelden, zoals bedoeld lid 5.3. onder, onder 2 en 3, niet overschrijdt.
  5. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. waterstaatkundige voorzieningen, zoals bruggen, taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, kademuren, duikers, gemalen en overige kunstwerken;
  4. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstobjecten.

6.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Water' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

bouwhoogte

  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen;

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel algemene gebruiksregels gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken:
    1. als ligplaats voor hotel- en horecaschepen;
    2. als ligplaats voor woonschepen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde- archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de 'Waarde - archeologie 3' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
  2. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door de archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 7.2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

7.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.

  1. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- dan wel de dieptemaat niet overschrijdt, behorende bij de categorie 'Waarde - archeologie' genoemd in lid 2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 7.2, in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

8.2 Bouwregels     

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
  3. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding orde 2' dient de bestaande gevelindeling gehandhaafd te blijven.

goothoogte / bouwhoogte / bebouwingspercentage / ondergronds bouwwerk

  1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'orde 2' dient de bestaande goothoogte en/of bestaande bouwhoogte gehandhaafd te blijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'minimum-maximum goot- en bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
  3. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;

kap / nokrichting / vorm

  1. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen orde 2' dient de bestaande nokrichting , kap of dakvorm gehandhaafd te blijven m.u.v. ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen en dakdoorbrekingen.
  2. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding 'orde 3' mag:
  1. boven de (maximum) goothoogte worden afgedekt met een kap waarvan:
  • de maximale hoogte 4 meter bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte;
  • de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 70 graden;
  1. de maximale goothoogte wordt overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits
  • de hoogte van de extra bouwlaag boven de (maximum) goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • wordt gebouwd binnen de contour, mede gevormd door een hellingshoek van maximaal 70 graden van het voor- en achterdakvlak.

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  1. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak worden opgericht, mits:
    1. de dakkapel een maximum breedte heeft van 2,5 m, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 m en niet breder is dan één derde van de breedte van het dakvlak;
    3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 m bedraagt.
    5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimum afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  1. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
    1. de dakkapel een maximum breedte heeft van 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
    2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt;
    5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimum afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

dakterras

  1. een dakterras is toegestaan, mits:
    1. gesitueerd op een aan- of uitbouw;
    2. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
    3. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1,5 m en niet dieper dan 2,5 m;
    4. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevels van de hoofdbebouwing minimaal 15 m bedraagt;
    5. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
    6. voorzien van een afscheiding met een maximum hoogte van 1,2 m;
    7. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden gebouwd.

collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking

  1. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
    1. niet zichtbaar vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
    2. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
      • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
      • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
      • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
    3. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
    4. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.
    5. niet geplaatst op een monument.

bouwwerken geen gebouw zijnde

  1. de hoogte van noodtrappen mag niet meer bedragen dan de maximum goothoogte van het hoofdgebouw;
  2. de hoogte van de balustrade van de noodtrappen cq. vluchtwegbegeleiding mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' mag niet meer dan 2 meter bedragen.

8.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  3. de cultuurhistorische waarden;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 8.2 sub d en toestaan dat de gevelindeling gewijzigd wordt, mits deze verandering een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft;
  2. het bepaalde in lid 8.2 sub i en een afwijkende kapvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.

dakopbouw

  1. het bepaalde in lid 8.2 sub e en toestaan dat de goothoogte mag worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
  • de hoogte van de extra bouwlaag boven de (maximum ) goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  • wordt gebouwd binnen de contour, mede gevormd door een hellingshoek van maximaal 70 graden van het voor- en achterdakvlak.

dakkapellen

  1. het bepaalde in lid 8.2 sub k en toestaan dat een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt.

dakkapellen in voordakvlak en openbaar gekeerd zijdakvlak

  1. het bepaalde in lid 8.2 sub k en toestaan dat een dakkapel in de goot hoger wordt dan 1,5 m, mits de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;

dakkapellen/ dakdoorbreking tussen twee aaneengesloten gebouwen

  1. het bepaalde in lid 8.2 sub j en toestaan dat een gootverhoging ten behoeve van een dakdoorbreking of dakkapel tussen twee aaneengesloten gebouwen is toegestaan, mits:
  • geplaatst in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
  • de bovenzijde van de dakuitbreiding niet hoger is dan de bouw/ nokhoogte van naastgelegen gebouw - 50 cm;
  • de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de diepte van het hoofdgebouw;
  • wordt gebouwd op een afstand van ten minste 2 m gemeten vanaf de voor- en achtergevel;
  • de afstand van de bovenzijde van de dakdoorbreking tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt.

dakterras

  1. het bepaalde in lid 2 onder o en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
  • de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
  • de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
  • de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst.
  • indien er een architectonische aanleiding is voor een dakterras zoals een borstwering of een doorgetrokken dakvlak kan van het bovengestelde worden afgeweken;

afwijkingscriteria

  1. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de bezonningssituatie;
  4. de verkeerssituatie ter plaatse;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Parkeren, laden en lossen     

Bij een gebouw moet overeenkomstig de gemeentelijke beleidsregels parkeernormen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor:

  1. het parkeren van auto's;
  2. het laden of lossen van goederen.

10.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 10.1 overeenkomstig de gemeentelijke Beleidsregels parkeernormen met inachtneming van Bijlage 7 'Parkeeronderzoek november 2015' van de toelichting van dit plan.

10.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

10.4 Voorwaardelijke bepalingen     

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken is alleen dan toegestaan nadat, of in ieder geval voorafgaand aan de ingebruikname van gronden, ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' geluidsschermen zijn gerealiseerd onder de volgende voorwaarden:
  2. De hoogte van het geluidscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" aan de noordzijde van het hoofdgebouw aan de Hildebrandlaan 2, dient 2 meter te bedragen, gemeten vanaf het aansluitend peil.
  3. De hoogte van het geluidscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" aan de oostzijde van het hoofdgebouw aan de Hildebrandlaan 2, dient 3 meter te bedragen, gemeten vanaf het aansluitend peil.
  4. De geluidsschermen, bedoeld in artikel 10.4, onder b en c dienen gerealiseerd te worden conform de geluidsschermen die zijn opgenomen in het bijgevoegde Akoestisch onderzoek d.d. 14 januari 2015 , van de toelichting van dit plan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
    3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

  1. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 1, sub a tot en met d voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Kinderopvang Hildebrandlaan 2.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Zoneringslijst     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is milieuzonering een standaardinstrument voor de ruimtelijke ordening. Milieuzonering is bedoeld om indicatief te beoordelen in hoeverre de woon, werk en recreatieve functies, of (indirect) verkeer, belemmeringen voor elkaar opleveren. Het doel is deze eventuele hinder of belemmeringen te voorkomen in nieuwe situaties en te verhelpen of te beperken in bestaande situaties.

Toepassing milieuzonering

Om de afweging of een bestemming ergens wel of niet past te kunnen maken biedt milieuzonering handvatten (een gebiedstypering en een bedrijvenlijst). Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones zoals het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in november 2002 vaststelde als onderdeel van de nota Milieuzonering. Deze nota is in 2008 geactualiseerd, waarbij de indeling in gebieden of zones uit 2002 is behouden.

Gebiedstypering

Het toenemend intensief en doelmatig ruimtegebruik vraagt om een integrale benadering van de kwaliteit van de leefomgeving. Door te weten waar theoretisch welke bedrijfsactiviteiten en welke duurzaamheidmaatregelen mogelijk zijn, wordt het ruimtelijk plannen eenvoudiger. Zodoende is één integrale kaart en typeringsomschrijving ontwikkeld. In de praktijk bevat het plangebied van een bestemmingsplan meestal meer gebiedstypen en is ieder plangebied weer uniek. Dit is van groot belang voor de ruimtelijke indeling van verschillende functies. In de gebiedstypologie is vrijwel het gehele grondgebied van de gemeente Haarlem terug te vinden. De hoofdgroepen wonen, werken en natuur & recreatie geven de belangrijkste functie binnen een gebiedstype weer. De tabel typeert op hoofdlijnen. De verfijning vindt plaats op bestemmingsplanniveau.

Typologie Omschrijving Maximaal toegestane bedrijfscategorie
A Wonen
Overwegend laagbouw in een lage dichtheid Dichtheid < 40 w/ha B
Overwegend laagbouw in een hoge dichtheid Dichtheid = 40 w/ha B
Flatwijk = 50% van het aantal woningen zijn flatwoningen B
Stedelijke centra Historisch centrum en moderne C
B Werken
Corridors/ Gemengd gebied Hoofdfunctie is werken. Bedrijven zijn gemengd met woningen. Werkfuncties langs stadsstructuurwegen. C
Bedrijvigheid Bedrijven geconcentreerd in een gebied C
C Natuur en recreatie
Stadsnatuur Alle stedelijke parken en plantsoenen n.v.t.
Dagrecreatie Recreatie gericht op ontspanning voor minder dan een dag Recreatie-

gebonden
Buitengebied/ natuurontwikkeling Landelijke gebied met en zonder woningen B (gebieds- gebonden)

Ad A Wonen

Voor de drie eerstgenoemde woontypologieën zijn in principe categorie B bedrijven altijd toegestaan. Wel kan via het bestemmingsplan besloten worden om in afzonderlijke wijkdelen of straten slechts categorie A bedrijven toe te staan. Feitelijke juridische vastlegging van een dergelijke milieuzonering vindt plaats in bestemmingsplannen. Daarom blijft het onderscheid tussen categorie A en B bestaan. Tot de vierde woontypologie “stedelijke centra” worden de vergrote binnenstad gerekend.

Ad B Werken

Wat betreft de typering 'corridors/gemengd gebied' geldt dat corridors doorgaande routes/verkeersassen met openbaar vervoer zijn, die een verbinding vormen met het centrum (of centrum Schalkwijk) met nadruk op de werkfunctie. Hiertoe wordt de direct nabij gelegen bebouwing links en rechts gerekend. Categorie C bedrijven zijn hier toegestaan. Voor deze bedrijven geldt in principe een indicatieve afstand van 50 meter. De typering van het achterliggende gebied en de bijbehorende toegestane bedrijfscategorieën zijn bepalend voor de toegestane milieuhinder aan de achterzijde van bebouwing in een corridor. In het bestemmingsplan zullen de details nader worden bepaald. Tussen woonwijken en corridors kan nog een tussenvorm herkend worden, wijkontsluitingswegen, die om reden van vereenvoudiging niet apart is getypeerd. Langs deze wegen overheerst de woonfunctie, maar de verkeersintensiteit is relatief hoog en ook hier rijdt vaak openbaar vervoer. Categorie C bedrijven zijn niet ondenkbaar langs wijkontsluitingswegen, maar het aantal dient duidelijk lager te liggen dan in corridors.

Ad C Natuur en recreatie

Onder stadsnatuur” worden naast openbare parken ook begraafplaatsen gerekend. Onder 'dagrecreatie' wordt naast groengebied buiten de stad ook sport gerekend. In deze gebiedstypen kunnen gebiedsgebonden activiteiten worden toegestaan en kan eventueel horeca ook een plek krijgen. Voor het “buiten-/ natuurontwikkelingsgebied” geldt dat gebiedsgebonden bedrijfsactiviteiten tot categorie B zijn toegestaan. In sommige gevallen zal categorie C toelaatbaar zijn, afhankelijk van de nabijheid van gevoelige bestemmingen en de verkeersaantrekkende werking.

Bedrijvenlijst

De door bedrijven veroorzaakte mate van hinder is weergegeven in een categorie indeling, daarbij geldt hoe lager het categoriecijfer des te minder hinder een bedrijf oplevert. De categorieën A en B zijn in principe in de hele stad Haarlem toegestaan. Voor een specifieke locatie (zoals een woonwijk in lage dichtheid) kan bepaald worden dat alleen een categorie A of geen bedrijvigheid is toegestaan. Bedrijven van categorie C dienen per definitie nader beoordeeld te worden op de daadwerkelijke hinder (in relatie tot de geplande locatie) door de afdeling milieu. Dit geldt voor alle nieuwe bestemmingsplannen.

Steeds meer bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer en zijn niet meer vergunningplichtig. Er zijn dus minder bedrijven waaraan specifieke eisen kunnen worden gesteld via een vergunning. Voor een deel wordt dit ondervangen met de preventieve werking van het instrument milieuzonering. Daarmee is milieuzonering een belangrijk instrument. De bedrijvenlijst (milieuzoneringslijst) garandeert deze preventieve werking voldoende.

Zoneringslijst - staat bedrijfsactiviteiten - functiemenging
SBI-

CODE
OMSCHRIJVING
- Cate-gorie
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW  
014 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B
15    
15 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN  
151 Slachterijen en overige vleesverwerking:  
151 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B
1552 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B
1581 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2500 kg meel/week B
1584 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:  
1584 - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B
1584 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B
1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider e.d. B
17    
17 VERVAARDIGING VAN TEXTIEL  
174, 175 Vervaardiging van textielwaren B
176, 177 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B
18    
18 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT  
181 Vervaardiging kleding van leer B
20    
20 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.  
203, 204, 205 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 B
205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B
22    
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA  
221 Uitgeverijen (kantoren) A
2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B
2223 Grafische afwerking A
2223 Binderijen B
2224 Grafische reproduktie en zetten B
2225 Overige grafische aktiviteiten B
223 Reproduktiebedrijven opgenomen media A
24    
24 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN  
2442 Farmaceutische produktenfabrieken:  
2442 - verbandmiddelenfabrieken B
26    
26 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN  
2615 Glasbewerkingsbedrijven B
262, 263 Aardewerkfabrieken:  
262, 263 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B
267 Natuursteenbewerkingsbedrijven:  
267 - indien p.o. < 2.000 m² B
2681 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B
28    
28 VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)  
281 - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 B
284 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 B
2852 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. > 200 m2 C
2852 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 B
287 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 B
30  
30 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS  
30 Kantoormachines- en computerfabrieken B
33    
33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN  
33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. B
36    
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.  
361 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 A
362 Fabricage van munten, sieraden e.d. B
363 Muziekinstrumentenfabrieken B
3661.1 Sociale werkvoorziening B
40    
40 PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER  
40 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:  
40 - < 10 MVA B
40 Gasdistributiebedrijven:  
40 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A A
40 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C B
40 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:  
40 - blokverwarming B
41    
41 WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER  
41 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:  
41 - < 1 MW B
45    
45 BOUWNIJVERHEID  
45 Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 B
50    
50 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS  
501, 502, 504 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven B
5020.4 Autobeklederijen A
5020.5 Autowasserijen B
503, 504 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B
51    
51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING  
511 Handelsbemiddeling (kantoren) A
5134 Grth in dranken C
5135 Grth in tabaksprodukten C
5136 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 Grth in overige consumentenartikelen C
5148.7 Grth in vuurwerk en munitie:  
5148.7 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B
5153 Grth in hout en bouwmaterialen:  
5153 - algemeen C
5153 - indien b.o. < 2000 m2 B
5153.4 zand en grind:  
5153.4 - indien b.o. < 200 m² B
5154 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:  
5154 - algemeen C
5154 - indien b.o. <2.000 m² B
5156 Grth in overige intermediaire goederen C
5162 Grth in machines en apparaten, exclusief machines voord de bouwnijverheid C
517 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. C
52    
52 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN  
52 Detailhandel voor zover n.e.g. A
5211/2,5246/9 Supermarkten, warenhuizen B
5222, 5223 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken A
5224 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel A
5231, 5232 Apotheken en drogisterijen A
5249 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt A
527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) A
55    
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING  
5511, 5512 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra A
553 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. A
554 Café's, bars A
554 Discotheken, muziekcafé's B
5551 Kantines A
5552 Cateringbedrijven B
60    
60 VERVOER OVER LAND  
6022 Taxibedrijven B
6024 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B
61, 62    
61, 62 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT  
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) A
63    
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER  
6321 Autoparkeerterreinen, parkeergarages C
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) A
633 Reisorganisaties A
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren) A
64    
64 POST EN TELECOMMUNICATIE  
641 Post- en koeriersdiensten C
642 Telecommunicatiebedrijven A
642 zendinstallaties:  
642 - FM en TV B
642 - GSM en UMTS-steunzenders B
65, 66, 67    
65, 66, 67 FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN  
65, 66, 67 Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen B
70    
70 VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED  
70 Verhuur van en handel in onroerend goed A
71    
71 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN  
711 Personenautoverhuurbedrijven B
712 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) C
713 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
714 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. C
72    
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE  
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. A
72 Switchhouses B
73    
73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK  
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74    
74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING  
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren A
7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. A
75    
75 OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN  
75 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) A
7525 Brandweerkazernes C
80    
80 ONDERWIJS  
801, 802 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs B
803, 804 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs B
85    
85 GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG  
8512, 8513 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven A
8514, 8515 Consultatiebureaus A
853 Verpleeghuizen B
853 Kinderopvang B
9001 rioolgemalen B
91    
91 DIVERSE ORGANISATIES  
9111 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) A
9131 Kerkgebouwen e.d. B
9133.1 Buurt- en clubhuizen B
92    
92 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE  
9213 Bioscopen C
9232 Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen C
9234 Muziek- en balletscholen B
9234.1 Dansscholen B
9251, 9252 Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. A
9261.1 Zwembaden: overdekt C
9261.2 Sporthallen B
9261.2 Maneges C
9261.2 Bowlingcentra B
9262 Schietinrichtingen:
9262 - binnenbanen: boogbanen A
9262 Sportscholen, gymnastiekzalen B
9271 Casino's C
9272.1 Amusementshallen B
93    
93 OVERIGE DIENSTVERLENING  
9301.3 Wasverzendinrichtingen B
9301.3 Wasserettes, wassalons A
9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten A
9303 Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra A
9304 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden B
9305 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. A