|
Het plangebied van bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen ligt ten zuiden
van de binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van 0,5 ha. Het plangebied
wordt aan de westzijde begrensd door het Zuider Buiten Spaarne, aan de noordzijde
door het Zuider Buiten Spaarne, aan de oostzijde door de Noord Schalkwijkerweg, Schipholweg
en Schalkwijkerstraat en aan de zuidzijde door Zuider Buiten Spaarne en Noord Schalkwijkerweg
.
Voor het plangebied Onderdoorgang Buitenrustbruggen zijn enkele redenen om een nieuw
bestemmingsplan te maken:
Het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen bestaat uit een verbeelding ( plankaart), regels en een toelichting. De regels bevatten de juridische vertaling over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van de regels en de verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuhygiënische aspecten.
Het enige doel van het nieuwe bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de realisering van een fietsonderdoorgang mogelijk wordt gemaakt. Op basis van dit bestemmingsplan kan dan bouwvergunning worden verleend. Dit bestemmingsplan wordt overigens in een later stadium geintegreerd in het bestemmingsplan Slachthuisbuurt Zuidstrook.
Binnen het plangebied Onderdoorgang Buitenrustbruggen gelden de volgende bestemmingsplannen (aangevuld met de zogenaamde "aanvullende bebouwingsvoorschriften" uit 1974):
nr. | Naam van het plan | Vastgesteld | Goedgekeurd | ||
903-4 | Noord-Schalkwijkerweg | 27 februari 1985, nr. 612681 | 20 mei 1986 nr. 612 en KB van 9 december 1987, nr. 24 | ||
312-1 | Uitbreidingsplan Afronding Haarlem Zuid-Oost,ged. A | 29 oktober 1952, nr. 43 | 19 augustus 1953, nr. 215 | ||
Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen
zullen de in het schema genoemde plannen hun rechtskracht (gedeeltelijk) verliezen.
Het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen doorloopt een vaste procedure. De planning is dat hiermee in juni 2009 wordt gestart, door het plan aan te bieden aan het college van Burgemeester en Wethouders. Als het college met het plan instemt wordt het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de wijkraad. Tevens wordt het plan voorgelegd aan externe partijen conform art. 3.1.1. Besluit op de ruimtelijke ordening
De binnengekomen reacties en de commentaren kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerp bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen. Het aangepaste voorontwerp bestemmingsplan wordt vanaf dan ontwerp bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen genoemd en, na publicatie, 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen schriftelijke zogenoemde zienswijzen (=bezwaren) worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeenteraad beoordeelt deze reacties en kan het ontwerp bestemmingsplan aanpassen. Hierna stelt hij het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen officieel vast. Ook in deze fase is voorzien in een bezwarenprocedure.
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
In hoofdstuk 2 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue. De beleidsdocumenten hebben een thematische invalshoek, zoals het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan , de beleidsnota archeologie en het Integraal Waterplan Haarlem.
Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig art. 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening.In
In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. In hoofdstuk 5 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en wordt ingegaan op de inspraak en participatie. De resultaten van de inspraak(wijkraad) en het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Dit deel van hoofdstuk 5 wordt geschreven na afronding van inspraak en overleg en is daarom pas in het ontwerpbestemmingsplan aanwezig.
In dit hoofdstuk is voor het plangebied Onderdoorgang Buitenrustbruggen het relevante beleidskader weergegeven. Per thema wordt het beleid beschreven. Het rijks en provinciale beleid voor zover tevens relevant is eveneens beknopt beschreven.
De gemeente Haarlem en het hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem (IWP) vastgesteld. Doel van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (toename neerslag) en verstedelijking (toename verhard oppervlak), is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden en verbinden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.
Doelstelling voor het oppervlaktewater voor de periode tot 2015 is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.
Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding. Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om wateroverlast als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij wordt meer dan 500 m² onverhard oppervlak omgezet naar verhard oppervlak, dient 15% van dit verhard oppervlak als oppervlaktewater te worden aangebracht. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt. Tevens onderschrijft het Waterplan de noodzaak op het vlak van baggeren, saneren, overstorten, inrichten van natuurvriendelijke oevers en het afkoppelen schone verharding.
Volgens het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland is het dempen van water slechts toegestaan als dit 100% wordt gecompenseerd. Dit water moet in principe binnen het plangebied worden gegraven. Wanneer dit niet mogelijk is moet compensatie in hetzelfde peilgebied worden gerealiseerd. Het is belangrijk dat er geen waterbergingstekort ontstaat. Daarom moet de waterberging worden gerealiseerd voordat wordt gedempt. Dempingen in primaire oppervlaktewateren zijn niet toegestaan.
Het HVVP beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 10 jaar. In het plan wordt een beschrijving gegeven van de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) en geen nieuwe wegen in de wijken.
Langzaam verkeer
Het HVVP gaat uit van het creëren van stadsleefgebieden, waarbij de rol van de auto geminimaliseerd wordt. De fiets moet voor verplaatsingen binnen Haarlem een groter aandeel krijgen en dat moet ertoe leiden dat de auto voor korte afstanden niet hoeft te worden gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op drie beleidspunten: verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan fiets boven autoverkeer en uitbreiding van het fietsennet.
Uitgangspunt voor voetgangers zijn goede oversteekvoorzieningen en vermindering van de wachttijden bij verkeerslichten, met extra aandacht voor kinderen, ouderen en gehandicapten.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer vormt een alternatief voor mensen met of zonder auto. Voor het openbaar vervoer heeft het HVVP de volgende doelen geformuleerd: verhogen van de gemiddelde trajectsnelheid, versterken van de regionale bereikbaarheid en optimalisering van het lokale openbaar vervoer.
Over de Schalwijkerstraat en Schipholweg loopt een hoofd buslijn. Ingezet wordt op een hogere frequentie, gemiddelde snelheid en mate van betrouwbaarheid van het openbaar vervoer over de hoofdlijnen.
Autoverkeer
Het autoverkeer wordt via ontsluitingswegen zo direct mogelijk vanuit de stadsleefgebieden naar de randen van het gebied geleid. Dit houdt in dat het verkeer zo snel mogelijk uit de 30 km/uur-gebieden richting de 50 km/uur wegen wordt geleid. Doorgaand verkeer zal zoveel mogelijk langs de rand van de stad worden afgewikkeld. Dit betekent voor Haarlem-Oost dat het autoverkeer nog meer via de Schipholweg en Amsterdamse Vaart wordt afgewikkeld. Dit vergroot de leefbaarheid in de buurten.
In de voorschriften wordt de bestemming 'Verkeer' zodanig ruim omschreven dat wijzigingen in de openbare ruimte doorgevoerd kunnen worden zonder dat het bestemmingsplan gewijzigd hoeft te worden. Groen-, water- en speelvoorzieningen zijn hierbinnen toegestaan.
Met de goedkeuring van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is de Monumentenwet zodanig gewijzigd dat de gemeente vanaf 1 september 2007 primair verantwoordelijk is voor de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunten van het nieuwe beleid zijn de vroegtijdige integratie van archeologische waarden in de procedures van ruimtelijke ordening en het principe dat initiatiefnemers van projecten waarbij archeologische waarden worden aangetast verantwoordelijk zijn voor de kosten van noodzakelijk archeologisch onderzoek.
In de wetgeving is opgenomen dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook is bepaald dat in een bestemmingsplan regelingen kunnen worden opgenomen ten behoeve van het beschermen van archeologische waarden. Aangezien de verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed wordt gedecentraliseerd, dienen de gemeenten binnen dit kader hun eigen beleid te ontwikkelen. In dit kader heeft de gemeente Haarlem het initiatief genomen tot de ontwikkeling van diverse maatregelen, waardoor archeologie meer onderdeel van het planologische instrumentarium wordt.
Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)
Verantwoord beheer van het eigen bodemarchief begint met het inzichtelijk maken waar, wanneer en hoe met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De Wamz bepaalt dat de gemeente in de voorbereidingsfase van een bestemmingsplan een inventarisatie naar (verwachte) archeologische waarden uit laat voeren. In het bestemmingsplan stelt de gemeente vervolgens voorwaarden aan het uitvoeren van bodemverstorende activiteiten voor die gebieden waarvan in de inventarisatie is vastgesteld dat ze (potentieel) archeologisch waardevol zijn. Hiermee wordt bereikt dat naast andere belangen, ook het archeologisch belang een volwaardige plaats krijgt.
Verder bepaalt artikel 41a van de Monumentenwet dat projecten kleiner dan 100 m2 vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek. De gemeenteraad kan een hiervan afwijkende oppervlakte vaststellen. Het is voor de wetgever immers onmogelijk om voor iedere gemeente een passende maatgeving te verschaffen. Van deze bevoegdheid wenst de gemeente Haarlem gebruik te maken door een differentiatie binnen het Haarlemse grondgebied aan te brengen.
Om de kwaliteit en omvang van het bodemarchief inzichtelijk te maken en de archeologische belangenafweging in het ruimtelijke ordeningsproces zo werkbaar mogelijk te houden heeft de gemeente een Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) opgesteld. Met deze kaart geeft het gemeentebestuur aan in welke gebieden grondverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Haarlem heeft een archeologische ondergrond die qua archeologische waarde sterk uiteenloopt.
De beleidskaart hanteert een indeling in verschillende categorieën 'Waarde - archeologie'. Voor elk van deze categorieën is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een archeologisch rapport, het zogenaamde regime. De regimes gelden voor bodemverstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is om aan te vragen:
In paragraaf 3.9 staat de archeologische waarde van het plangebied beschreven en in
paragraaf 4.4 de bijbehorende regimes.
Het nationaal ruimtelijk beleid is vertaald in de Nota Ruimte (2004). Hoofddoel van de Nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op:
In de Nota Ruimte wordt bundeling van verstedelijking en economsiche activiteiten
voorgestaan. De ruimte die in verstedelijkt gebied aanwezig is, moet door verdichting
optimaal worden gebruikt. De optimalisering van het bestaand stedelijk gebied is een
belangrijk uitgangspunt in het streekplan Noord-Holland Zuid (2003). Binnen het verstedelijkt
gebied hanteert de provincie het compacte stedenbeleid, wat zeggen wil dat voor alle
stedelijke functies, inclusief stedelijke groenstructuren, in eerste instantie ruimte
wordt gezocht binnen bestaand stedelijk gebied.
Om gemeenten te stimuleren het bestaand stedelijk gebied beter te benutten, hanteert de provincie rode contouren. Buiten de rode contouren is verdere verstedelijking niet toegestaan. In Haarlem valt de rode contour samen met het verstedelijkt gebied. Het bestemmingsplangebied valt in zijn geheel binnen de rode contour.
Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000), heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Het beleid van de Kaderrichtlijn wordt momenteel geïmplementeerd in de Waterwet (medio
2009).
Het nationale waterbeleid is vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1988). De hoofddoelstelling luidt: het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.
In de Vierde Nota wordt een integraal waterbeheer nagestreefd met meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu. Ten aanzien van de watersystemen moet schade worden voorkomen, het goede worden behouden en zo mogelijk ruimte worden geschapen voor nieuwe kansen. Verder moet de veerkracht worden vergroot, waterconservering en waterbuffering worden bevorderd.
Dit beleid vormt ook de basis voor de watertoets, die het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 voor alle ruimtelijke plannen voorschreef en waar het nieuwe Besluit ruimtelijk ordening op aansluit. De Vierde Nota zal in december 2009 worden vervangen door het Nationaal Waterplan. Het beleid voor de waterhuishouding uit de Vierde Nota zal versterkt worden doorgezet.
Daarnaast heeft de rijksoverheid, samen met provincies, gemeenten en waterschappen, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) ondertekend. Met de ondertekening van het NBW onderstreepten alle partijen het belang van een gezamenlijke en integrale aanpak. Op 25 juni 2008 hebben alle partijen het Nationaal Bestuursakkoord Water - Actueel (NBW-actueel) ondertekend. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren.
Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt als gevolg hiervan namelijk steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Het Provinciaal Waterplan Bewust omgaan met water (2006) geeft de hoofdlijnen aan van het beleid voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem. Het beleid is erop gericht dat we beschermd worden tegen een teveel en een tekort aan water en dat de kwaliteit van het water past bij het gebruik (waaronder schoon drinkwater). Het waterplan geeft onderstaande (ruimtelijke) randvoorwaarden:
Milieu
In het Provinciaal Milieubeleidsplan geeft de provincie aan extra aandacht te besteden aan de waterkwaliteit, geluidsoverlast, veiligheid en gezondheid. De belangrijke opgaven zijn:
Verkeer en vervoer
In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het verkeers- en vervoersbeleid beschreven voor de komende decennia. Hoofddoel is een acceptabele en voorspelbare reistijd op weg, water en spoor. De Nota streeft de volgende doelen na:
Werken
Het economische beleid voor de komende jaren is verwoord in de Economische Agenda. Met de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid sluit de provincie aan op de gebiedsspecifieke kansen en problematiek voor dit deel van de provincie. Voor Noord-Holland Zuid is het versterken van de internationale concurrentiepositie de economische opgave. Om de doelstellingen voor Noord-Holland Zuid te bereiken richt de provincie zich op de volgende thema’s:
Wonen
Het Streekplan Noord-Holland Zuid geeft aan dat de opgaven voor wonen zowel kwantitatief als kwalitatief omvangrijk zijn. Globaal zijn tot 2020 ongeveer 166.000 woningen nodig om te voorzien in de groei van de woningbehoefte van Noord-Holland Zuid. Deze groei zal voor een groot deel plaatsvinden in Amsterdam en de Haarlemmermeer. Hiernaast nemen de kwaliteitseisen van de woonconsument toe: meer koopwoningen, grotere woningen, meer keuzevrijheid en variatie.
Enerzijds is er een ruime vraag naar stedelijke woonmilieus met menging van functies en in hogere dichtheden en anderzijds naar groene woonmilieus, rustig en met overwegend eengezinswoningen. De vergrijzing en de zorgbehoefte nemen tot 2020 toe. Wonen en zorg moeten goed op elkaar worden afgestemd.
Cultuurhistorie
Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007), is het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden voor alle overheden. Om dit te bewerkstelligen dient archeologie tijdig bij de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsaspecten te worden meegewogen. De initiatiefnemer van de bodemroerende activiteiten is verantwoordeljk voor de kosten van het archeologische (voor)onderzoek.
Een belangrijk instrument voor het beleid is de cultuurhistorische waardenkaart, waarbij de waarden in drie graden van waardering zijn aangeduid voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines; bouwkunde, historische geografie en archeologie.
Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken . Inventarisatie en onderzoeken zijn verricht voor een groter plangebied nl ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan Slachthuisbuurt Zuidstrook. Het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen wordt hierin in een later stadium geintegreerd. De volgende aspecten komen aan de orde: wegverkeerlawaai, industrielawaai, spoorweglawaai, milieuzoneringen, water (de 'waterparagraaf'), luchtkwaliteit, bodem, natuurwaarden, MER, cultuurhistorie en archeologie, landschap, ecologie, duurzaamheid / energie, externe veiligheid en andere belemmeringen zoals kabels, leidingen straalpaden en molenbiotopen. Met betrekking tot het onderdeel natuurwaarden water is specifiek op het plangebied van het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen ingegaan. Er is verder een apart aspect verkeer opgenomen.
Wegverkeerlawaai In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de akoestische effecten van de herontwikkelingen in het plangebied onderzocht. In de directe omgeving van dit gebied is geen gezoneerd industrieterrein aanwezig en er is geen invloed van railverkeerslawaai. Binnen het plangebied is dus alleen sprake van wegverkeerslawaai.
De Slachthuisbuurt Zuidstrook wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de verkeerswegen Prins Bernhardlaan, Schipholweg, Schalkwijkerstraat en Merovingenstraat. Hierbij geldt volgens de Wet geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere grenswaarde vaststellen. Hierbij zijn specifieke beleidsregels van toepassing. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties in stedelijk gebied bedraagt 63 dB, voor bestaande situaties 68 dB. De overige wegen binnen het plangebied kennen een (zeer) gering aantal voertuigbewegingen en/of zijn 30 km/h-wegen. De invloed daarvan op de geluidbelasting is in het kader van de Wet geluidhinder niet relevant.
De berekeningen voor wegverkeerslawaai zijn uitgevoerd conform rekenmethode 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De wegverkeerintensiteiten zijn ontleend aan de verkeersmilieukaart voor het peiljaar 2015 (model Schalkwijk INV042). Voor de verdeling over de dag is gebruik gemaakt van de cijfers uit de verkeersmilieukaart (variant HVVP 2010) . Voor de intensiteiten voor het akoestisch maatgevende jaar 2019 is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar.
Het wegdek van alle wegen, met uitzondering van de Schipholweg, bestaat uit fijn asfalt. De snelheidsbeperking voor alle wegen bedraagt 50 km/uur. Het wegdek van de Schipholweg is onlangs vervangen door een zogenaamd ZSA-SD wegdek. Dit wegdek heeft een 4 dB lagere productie dan een DAB (Dicht Asfaltbeton). Bij deze aanpassing is ook de snelheid verlaagd van 70 naar 50 km/uur. De berekeningen zijn uitgevoerd met DAB en vervolgens verminderd met 4 dB t.g.v. het geluidarme wegdek.
In onderstaande tabel is per weg(vak) de maximaal berekende geluidbelasting op de rooilijn van de bestaande woningen binnen het bestemmingsplan aangegeven. De genoemde geluidbelasting heeft steeds betrekking op het akoestisch maatgevende jaar 2019. De geluidbelasting bedraagt maximaal 62 dB en de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Tabel 3: Geluidbelasting peiljaar 2019
Wegvak | Afstand weg-as bebouwing | Geluidbelasting Lden in dB* | |
Schipholweg (t.W.v. Europaweg) | 40 meter | 57 | |
Schipholweg (Europaweg – Bernhardlaan) | 41 meter | 56 | |
Prins Bernhardlaan | 26 meter | 60 | |
Schalkwijkerstraat | 9 meter | 62 | |
Merovingenstraat | 9 meter | 60 |
* inclusief aftrek conform artikel 110 g WGH
Langs de relevante wegvakken is steeds op de meest kritische woning de geluidbelasting berekend. Aangezien de snelheid van de beoordeelde wegvakken maximaal 50 km/uur bedraagt, is bij de berekeningsresultaten een aftrek van 5 dB toegepast (conform artikel 110 g van de Wet geluidhinder).
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het bestemmingsplan een geluidbelasting ondervinden ten gevolge van wegverkeer. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt langs de beschouwde wegen overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting is maximaal 62 dB.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.
In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.
Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zo veel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.
Categorisering van bedrijven in het plangebied Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Zuidstrook Slachthuisbuurt is getypeerd als laagbouw in hoge dichtheid. De maximaal toegestane milieucategorie is B. Langs de Schipholweg en de Prins Bernhardlaan wordt een corridor onderscheiden met een maximale milieucategorie C.
Aan de hand van een lijst met bedrijven, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm) (bijlage 1), die binnen het plangebied zijn gelegen, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën zijn bepaald aan de hand van de zoneringlijst welke is bijgevoegd. (bijlage 2). Uit het onderzoek is gebleken dat vrijwel alle bedrijven passen binnen het plangebied en positief kunnen worden bestemd.
In het te bestemmen gebied zijn drie bedrijven gevestigd met een hogere dan de gewenste milieucategorie. Deze bedrijven zijn gevestigd op het voormalig Slachthuisterrein:
HOS Import and Export cool /freeze installations, het bedrijf is een groothandel in koelmachines en apparaten. Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet Milieubeheer. Het bedrijf kan positief bestemd worden.
Vleesgroothandel Weydehoeve, het bedrijf is een groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën. Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet Milieubeheer. Het bedrijf kan positief bestemd worden.
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie onderstaande figuur).
In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 3. In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van het betreffende bodemkwaliteitszone weergegeven.
Bodemkwaliteitszone 3 In de bodemkwaliteitszone 3 is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met koper, lood, zink, minerale olie en PAK (teerachtige stoffen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen plaatselijk uitschieters voorkomen van sterke verontreinigingen met lood en zink. PAK kan plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen.
De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. Ook in de ondergrond kunnen uitschieters tot matige verontreinigingen met koper, zink en lood voorkomen.
Bodemonderzoek Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. Ingeval een bodemonderzoek bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunnning of een bestemmingswijziging.
Indien binnen het bestemmingsplangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.
Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.
De uitgevoerde bodemonderzoeken bevestigen het beeld van de bodemkwaliteitskaart. In het plangebied is een locatie bekend die in het verleden is gesaneerd. Dit is de Schalkwijkerstraat 147-151, waar in het verleden een lakfabriek en oliekokerij (Haarlemse Olie) heeft gezeten. De sanering betreft met name een sanering van een verontreiniging met minerale olie. De sanering heeft plaatsgevonden voorafgaand aan nieuwbouw op het perceel.
Verder zijn aan de Schipholweg noordzijde nog twee locaties bekend met een geringe bodemverontreiniging. Beide als gevolg van het gebruik van opslag brandstof in ondergrondse tanks. Dit zijn de Schipholweg 1 (ook bekend onder J.J. Hamelinkstraat 4-6) en de Schipholweg 5. Van de Schipholweg 5 is bekend dat de verontreiniging beperkt van omvang is.
Van de locatie Schipholweg 1 is bekend dat in 1999 een voornemen bestond de ondergrondse tank te saneren, nadien heeft monitoring van de kwaliteit van het grondwater ter plaatse van de ondergrondse tank plaatsgevonden. Voor zover bekend is de tank nog steeds in gebruik.
Voor de overige ondergrondse brandtstoftanks binnen het bestemmingsplangebied geldt dat deze zijn gesaneerd en eventuele verontreinigingen in de bodem als gevolg van het gebruik ondergrondse tanks zijn eveneens gesaneerd.
Gebiedsgericht grondwaterbeheer Binnen het plangebied zijn ontwikkeling en implementatie van gebiedsgericht grondwaterbeheer mogelijk. Het beheer betreft de kwalitatieve en/of kwantitatieve aspecten van grondwater. De kwaliteit van het grondwater in Haarlem is niet bekend. Beleid is in ontwikkeling.
WatertoetsBij het opstellen van een bestemmingsplan is een toets op de mogelijke impact van het voorgenomen plan voor het waterbeheer van belang. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is waterbeheerder in de regio. Voor aanpassing van de waterhuishouding moet bij de waterbeheerder vergunning worden aangevraagd. In het kader van van de watertoets is met de beheerder overleg gevoerd over dit bestemmingsplan. De onderstaande tekst is in overleg met het Hoogheemraadschap opgesteld. In paragraaf 5.2 van de toelichting zijn de uitkomsten van het overleg in het kader van de watertoets beschreven. Specifiek voor de onderdoorgang geldt dat 300 m2 van de onderdoorgang zich boven het boezemwater bevindt, waarvoor in het kader van Rijnlands beleid gecompenseerd dient te worden.
Integraal waterbeheer De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem (IWP) vastgesteld. Doel van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Het Waterplan anticipeert op een toenemende vernatting als gevolg van de verwachte klimaatsverandering, verdergaande bodemdaling en toename van het bebouwd oppervlak. Om de kans op wateroverlast klein te houden, streeft het plan naar een uitbreiding van het bestaande Haarlemse waternetwerk.
Indien er gebouwd wordt waarbij het verharde oppervlak toeneemt zal het regenwater sneller dan in de huidige situatie naar het oppervlaktewater afstromen. Om problemen niet op de omgeving af te wentelen, is voldoende bergingscapaciteit binnen het watersysteem nodig. Uitgangspunt hierbij is: geen verslechtering van de huidige situatie. Dit betekent dat de toename van verharding moet worden gecompenseerd door extra open water te graven. In Rijnlands beleid is vastgelegd dat binnen een straal van 5 km rond het plangebied 15% van de toename van verharding als 'functioneel' open water moet worden gerealiseerd. Functioneel houdt in dat het open water in open verbinding staat met het overige oppervlakte water binnen het watersysteem. Siervijvers zonder verbinding met het oppervlakte water vallen hier niet onder. Rijnland ziet het liefst een watergang in de directe nabijheid van het plangebied wordt verbreed. Voorwaarde van Rijnland is dat de waterberging is gerealiseerd voordat er sprake is van een toename van de verharding, zodat het watersysteem altijd op orde is.
GrondwaterVolgens het gemeentelijk grondwaterplan (GGP) ligt het gebied in het 'poldergebied'. Het poldergebied betreft de ten oosten van het Spaarne gelegen polders. Vanaf het Spaarne tot aan de polders neemt het maaiveldniveau af van gemiddeld circa NAP +0,5m tot circa NAP -1,5 m.
Het boezempeil in Haarlem bedraagt NAP -0,60 m. De belangrijkste waterlopen in Haarlem zijn het Spaarne, de Delft en de Leidsevaart. Enkele kleinere waterpartijen worden op een afwijkend peil beheerst.
De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken in Haarlem drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote, positieve invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem. De werking van de oude drainage is echter vaak onvoldoende. Op het moment dat nieuwe infrastructurele of bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden in het plangebied, wordt nieuwe drainage aangelegd of de oude drainage vervangen.
AfvalwaterOp 17 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Haarlem het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) goedgekeurd. In dit plan zijn de ambities voor de riolering van de gemeente Haarlem verwoord. De ambities zijn o.a. om riolen van slechte kwaliteit te vervangen en de riolering tevens te verbeteren.
In het plangebied wordt de riolering vervangen op het moment dat ook andere infrastructurele en bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden. De nieuwe bebouwing en verharding zal worden voorzien van een gescheiden rioolstelsel.
AfkoppelenHet afkoppelen van hemelwater kan niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De meest geëigende plaats om een scheiding tussen afvalwater en hemelwater te regelen is de gemeentelijke bouwverordening. Op dit moment staat de bouwverordening lozing van hemelwater, anders dan de openbare riolering, toe, voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd. Indien aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, geldt onder andere de bepaling dat leidingen voor de afvoer van hemelwater zodanig moeten lozen dat geen verontreiniging kan optreden van water, bodem of lucht. De bouwverordening is bindend bij het toetsen van bouwaanvragen, net als een bestemmingsplan en het bouwbesluit.
Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak hanteert Rijnland de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' van de Werkgroep Riolering West-Nederland als richtlijn. Bij het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten gelden de uitgangspunten uit de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbedekking, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen.
Volgens de Wet milieubeheer titel 5.2 luchtkwaliteiteisen moet bij vaststelling van een bestemmingsplan onderzoek gedaan worden naar de concentratie luchtverontreinigende stoffen om te kunnen toetsen aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer.
Voor alle luchtverontreinigende stoffen, met uitzondering van NO2 en PM10, geldt dat deze in de Nederlandse situatie in het algemeen, gezien de lage achtergrondwaarden, niet tot overschrijdingen leiden. Voor de emissie van deze twee stoffen geldt dat door maatregelen de achtergrondconcentraties en uitstoot sneller dalen dan de toename door de autonome groei van het verkeer. Dit betekent dat het jaar 2010, waarin de grenswaarden van kracht worden, de meest ongunstige situatie is.
Berekeningen en toetsing moet volgens het Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 voor NO2 en voor PM10 op 10 meter uit de wegrand gedaan worden tenzij de bebouwing dichter bij de wegrand ligt.
Uitgangspunten Binnen het gebied Schalkwijk-Schipholweg staan veel ontwikkelingen gepland. Naast de ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied Zuidstrook Slachthuisbuurt, zijn de bestemmingsplannen Schalkwijk, Stadsdeelhart Schalkwijk, Middengebied Schalkwijk en 023 in ontwikkeling. Deze plannen zijn gezamenlijk aangemeld als 'In Betekende Mate'(IBM)-project voor het Nederlands Samenwerkingsorgaan Luchtkwaliteit (NSL).
Omdat alle ontwikkelingen te samen als IBM-project zijn aangemerkt is door de gemeente gekozen om de luchtkwaliteit in het ontwikkelingsgebied Schalkwijk-Schipholweg en directe omgeving in één studie te beoordelen. Tauw heeft in opdracht van de gemeente dit luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd en de resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Luchtkwaliteit Ontwikkelingsgebied Schalkwijk-Schipholweg'.
Berekening concentraties. Gezien de complexiteit van met name de Schipholweg met meerdere rijstroken en een aparte busbaan is het niet mogelijk deze situatie met het Car model goed te modelleren. In het kader van het project 023 langs de Schipholweg zijn met het zogenaamde Stacks-model berekeningen uitgevoerd. Met dit complexe model is het wel mogelijk deze situatie te modelleren. Dit onderzoek is beschreven in het rapport van Tauw met projectnummer 4581807 d.d. 8 september 2008.
In deze berekeningen zijn ook waarneempunten in de zuidstrook van het bestemmingsplan Slachthuisbuurt meegenomen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er in het meest kritische jaar 2010 geen overschrijdingen van de normen zijn.
Resultaten Uit de resultaten van de berekeningen voor Ontwikkelingsgebied Schalkwijk-Schipholweg blijkt dat inclusief alle voorgenomen ontwikkelingen voor PM10 aan de grenswaarde in de Wet milieubeheer wordt voldaan. Voor NO2 wordt voldaan aan de plandrempel in 2008 en de grenswaarde vanaf 2010. Ondanks dat het een IBM-project is, worden ondanks alle ontwikkelingen de grenswaarden niet overschreden en wordt aan de Wet milieubeheer voldaan.
Conclusie De grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer worden binnen het bestemmingsplan Zuidstrook Slachthuisbuurt en directe omgeving niet overschreden. Het bestemmingsplan Zuidstrook Slachthuisbuurt, in combinatie met de ontwikkelingen in de omliggende bestemmingsplannen, voldoet aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer.
De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet zijn zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die op Europees niveau een netwerk van te beschermen natuurgebieden vormen. De Natura 2000-gebieden in Nederland komen overeen met de gebieden volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit valt grotendeels samen met de nationale Ecologische Hoofd Structuur
De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en Faunawet.
Het doel van deze wet is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten
en hun leefgebieden. In de Flora en Faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de
Habitat- en Vogelrichtlijn geïmplementeerd. In bovengenoemde wet is bepaald dat alle
in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Dat
wil zeggen, dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij
menselijk handelen, beheerswerk, nieuwbouw, planologische ontwikkelingen dient een
ieder hiermee rekening te houden.
Die zorgplicht houdt ondermeer in dat "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden
dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden
veroorzaakt, verplicht is (...) alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem
kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen
niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Daarnaast geldt extra bescherming voor de met name genoemde wettelijke beschermde soorten. Voor deze soorten geldt, dat activiteiten met een schadelijk effect in principe verboden zijn. Onder voorwaarden is echter een ontheffing of een vrijstelling mogelijk. De minister is formeel bevoegd om deze ontheffing of vrijstelling te verlenen. De Flora- en Faunawet is op het gebied van soortenbescherming passief, in die zin dat verslechtering van natuurwaarden wordt voorkomen. Actieve soortenbescherming geschiedt in Nederland door het opstellen van soortenbeschermingsplannen en zogenaamde Rode Lijsten. De status van rode lijst-soort geeft geen extra bescherming. Wel geldt uiteraard de algemene zorgplicht.
Specifiek voor het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen is door de stadsecoloog
een Quick Scan uitgevoerd. E.e.a. kan als volgt worden verwoord:
Het gebied ligt binnen de bebouwde kom van Haarlem en heeft geen enkele relatie met een beschermd natuurgebied. Op 30 maart 2009 is met een boot een inspectie uitgevoerd van de onderzijde van de Buitenrustbruggen en de directe omgeving. In het bijzonder is gelet op de aanwezigheid van muurvarens op de kademuur en de gemetselde pilaren in het water, waarop de brug is gebouwd. Op de bruggenhoofden direct onder het brugdek nestelen verwilderde rotsduiven. Onder de brug zijn op de walmuur geen muurvarens waargenomen, evenmin op de walmuur ten zuiden van de brug.
Ten noorden van de brug is op de naad van het bruggenhoofd met de verdere walmuur 1 volwassen exemplaar tongvaren gevonden. Dit is een wettelijk beschermde en ontheffingsplichtige soort. Op de walmuur tussen het bruggenhoofd en de woonark ten noorden van de brug groeien tientallen exemplaren van het muurvarentje. Deze soort is niet wettelijk beschermd.
Op de zuilen in het water waarop de brug rust komen grote groepen tongvaren en eikvaren voor. De eikvaren is niet wettelijk beschermd. Deze groeiplaats is één van de rijkste, zo niet de rijkste binnen de gemeente Haarlem, omdat de afgelopen jaren enkele andere rijke groeiplaatsen zijn verdwenen door renovatie van walmuren. Op bais van de algemene zorgplicht ( artikel 2 van de Flora- en fauna wet verdient het aanbeveling om deze groeiplaats zo goed mogelijk in stand te houden.
In het water is geen oeverbegroeiing aanwezig. Daardoor is er geen nestelgelegenheid voor watervogels. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen of nauwelijks invloeden op de vissen. Deze kunnen eenvoudig uitwijken tijdens de werkzaamheden. Daarom is geen inventarisatie van vissen uitgevoerd.
In de berm van de Noord-Schalkwijkerweg, waar ook werkzaamheden zullen plaatsvinden, is een vegetatie aanwezig, overheerst door soorten, die kenmerkend zijn voor voedselrijk milieu en verstoorde bodem, onder andere fluitenkruid, zevenblad, hondsdraf, kruipende boterbloem, kweekgras, harig wilgenroosje.
Uit deze berm zijn geen wettelijke beschermde en ontheffingsplichtige soorten bekend en zij zijn er ook niet te verwachten.
Conclusie: onder voorwaarde dat de tongvarens niet worden beschadigd tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, is geen ontheffing Flora- en faunaweg noodzakelijk.Wanneer niet zeker is dat de grote tongvaren op de walmuur en de vele kleinere exemplaren op de pilaren in het water niet beschadigd zullen worden is het verstandig wel ontheffing voor de tongvaren aan te vragen.
In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van mer-plichtige dan wel mer-beoordelingsplichtige activiteiten.
Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen werden aanvankelijk alleeen eenvoudige onderkomens gebouwd door jagers en vissers. Later, vanaf circa 4000 jaar geleden, werden er akkers aangelegd en verrezen er grote boerderijen. Op deze plek onstond vele eeuwen later, in de Karolingische tijd, de nederzetting Harulahem. Harulahem, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een voor die tijd belangrijke stad en kreeg in 1245 stadsrechten.
De Slachthuisbuurt-Zuidstrook is gelegen op de strandvlakte tussen de oudste strandwal en de tweede strandwal van Haarlem, ook wel de Haarlemse strandwal genoemd. Er zijn aanwijzingen dat tussen de oudste strandwal en de Haarlemse strandwal kleinere strandwallen (haaks op de grotere) en zandopduikingen hebben gelegen die mogelijk ook voor menselijk gebruik geschikt waren. Op basis van de aanwijzingen die er bestaan voor de aanwezigheid van zandopduikingen, vergelijkbaar met de reeds bekende opduikingen in bijvoorbeeld Schalkwijk kan worden aangenomen dat de landschappelijke gesteldheid voldoende mogelijkheden bood voor bewoning en landgebruik. Archeologische vondsten worden in deze gebieden verwacht in een relatief lage dichtheid.
Rijks- en provinciaal beleid t.a.v. archeologie Op 1 september is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. De Wamz is het resultaat van de implementatie van het Europese Verdrag van Valetta. Het verdrag beoogt onder andere een geïntegreerd behoud van archeologische erfgoed, een duidelijke financiering van het onderzoek, de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en bewustmaking van het publiek. Drie belangrijke uitgangspunten van het verdrag zijn:
De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in diverse categoriën archeologische waarden. Complement op de AMK is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden. De IKAW geeft voor heel Nederland inclusief de bodems van grote wateren de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.
Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota 2005-2008 en de Cultuurhistorische Regio-profielen Het beleid is enerzijds gebaseerd op wettelijke verplichtingen die voortkomen uit de Wamz, anderzijds op autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid.
Een belangrijk instrument voor het provinciaal beleid is de Cultuurhistorische Waardenkaart, waarbij ook voor archeologie een kaartlaag is samengesteld. Van de op de archeologische kaartlaag aangegeven terreinen staat vast dat ze bescherming verdienen vanuit cultuurhistorisch oogpunt. In de ruimtelijke afweging dient de gemeenteraad met deze terreinen rekening te houden.
Gemeentelijk beleid t.a.v. archeologie Op grond van de Wamz moeten gemeenten verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Gezien het rijke bodemarchief van Haarlem is het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk een adequaat archeologiebeleid te voeren.
In de wetgeving is opgenomen dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook is bepaald dat in een bestemmingsplan regelingen kunnen worden opgenomen ten behoeve van het beschermen van archeologische waarden.
De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen worden, met de intentie om op een werkbare en doelmatige manier zorg te dragen voor het Haarlemse bodemarchief, in een beleidsnota archeologie, een bijbehorende beleidskaart en diverse verordeningen vastgelegd.
De voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Deze voorlopige kaart is opgesteld op basis van de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland, de Vereenvoudigde Geologische Kaart van Haarlem en omgeving (1995) en de archeologische kennis die de gemeentelijke archeologen de afgelopen decennia hebben opgedaan.
De kaart hanteert een indeling in verschillende categorieën “archeologisch waardevol gebied”. Voor elk van deze categorieën is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek, het zogenaamde regime. De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader vanplannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:
Plangebied Slachthuisbuurt Zuidstrook Het plangbied staat niet op de AMK aangegeven. Op de IKAW heeft het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden middelhoog wordt geacht. Er zijn geen vondstmeldingen of onderzoeksmeldingen in dit gebied. Op de CHW van de provincie Noord-Holland staat het plangebied niet vermeld op de CHW als een terrein met archeologische punten, lijnen of vlakken.
Het plangebied behoort volgens de voorlopige ABH tot categorie 4. Gezien de aard van deze acheologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- , aanleg- , en/of sloopvergunning bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte van 2500m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.
Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.
Voor het gehele bestemmingsplangebied gelden hoogtebeperkingen die varieren van 45
tot 95 meter. Daarbij moet bedacht worden dat de hoogtematen gerelateerd worden aan
de referentiehoogte van de luchthaven:-4.00 N.A.P. Dat betekent dat een hoogtemaat
van 45 meter, een hoogtebeperking oplevert van +41.00 N.A.P.
In het plangebied bevinden zich geen vogelaantrekkende bestemmingen of gebruiken.
Evenmin komen er bouwwerken of gebouwen voor, of worden deze mogelijk gemaakt, die
de maximale bouwhoogte benaderen. Het plangebied ligt buiten de in het Luchthavenverdelingbesluit
Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies zijn toegestaan.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de bepalingen uit het Luchthavenverdelingbesluit
Schiphol.
De Schipholweg is één van de hoofd toegangswegen van Haarlem. Het kruispunt van de Schipholweg met de Europaweg en de Buitenrustbruggen vormen een complexe kruising van verkeersstromen. Er kruist autoverkeer, fietsverkeer en openbaar vervoer waaronder de Zuidtangent. De verkeersregelinstallatie (VRI) biedt momenteel geen extra ruimte om de doorstroming te verbeteren. Met name het langzaamverkeer neemt veel tijd vanwege de grootte van het kruispunt en daarmee een langere oversteektijd. Hierdoor ontstaan langere wachttijden in de gehele cyclus.
De geplande fietsonderdoorgang moet onderdeel worden van de fietsroute tussen het centrum en Schalkwijk. Daarbij is het van belang dat de onderdoorgang een logische verbinding moet zijn die dito aansluit op de fietspaden langs de Schalkwijkerstraat en de Schipholweg. Dat betekent dat er niet te veel omgereden mag worden. Voorkomen moet worden dat de alternatieve route via de noordkant van de Schipholweg en de oversteek naar de westzijde van de Europaweg een aantrekkelijk alternatief wordt. Behalve logische aansluiting moet de verbinding ook sociaal veilig zijn ingericht. Om de doorstroom van het autoverkeer te verbeteren, één van de redenen van de aanleg van de onderdoorgang, verdwijnt de fietsoversteek over de Schipholweg. De doelstelling van de fietsonderdoorgang Buitenrustbruggen is drieledig:
1. De fietsonderdoorgang levert een veilig en ongestoorde kruising met het snelverkeer op de schipholweg.
2. Het ongelijkvloers kruisen levert tijdwinst in de verkeersregeling voor verkeer van de Schalkwijkerstraat in de richting van de Buitenrustbruggen.
3. Het ongelijkvloers kruisen levert tijdwinst in de verkeersregeling voor openbaar vervoer dat de stad uit gaat over de Buitenrustbruggen.
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).
In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren op eigen terrein), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).
De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.
Het college van B&W heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:
Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan voor de Slachthuisbuurt wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het MILO-onderzoek.
De woningbouwcorporaties hebben in de overeenkomst met de gemeente aangegeven dat zij extra maatregelen gaan nemen op hogere ambitie binnenmilieu op woningbouwniveau. Zij willen een GPR van 7 behalen boven de eis van de gemeente van 6.
Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld vuurwerk, LPG, fossiele brandstoffen en oplosmiddelen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen van een gebied. Er zijn veiligheidsafstanden nodig tussen bedrijven en of (spoor) wegen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en/of vervoerd. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna te noemen Bevi) wil burgers in hun woon- en leefomgeving een wettelijk minimum beschermingsniveau bieden tegen gevaarlijke stoffen. De milieukwaliteitseisen betreffen het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico Dit is het risico op een bepaalde plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op die plaats in de omgeving van een inrichting of transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval. Uitgangspunt is dat die persoon onbeschermd en permanent op die plaats aanwezig is. Binnen een risicocontour van 10-6 mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen zoals scholen en woningen.
Groepsrisico Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van een minimaal bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in de omgeving van een inrichting of transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Inrichtingen Volgens artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet gekeken worden naar inrichtingen binnen dan wel in de directe omgeving van het plangebied. Voor zover valt na te gaan zijn daar geen bedrijven aanwezig die onder artikel 2 van het Bevi vallen.
Vervoer gevaarlijke stoffen Over het baanvak Haarlem – Beverwijk, gelegen op ruime afstand ten noorden van het plangebied -vindt anno 2008 nog vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft hier het vervoer van het giftige gas ammoniak. Op korte termijn zal dit transport verdwijnen. De rijksoverheid heeft namelijk een principeakkoord met DSM gesloten over de beëindiging van de ammoniaktransporten tussen Geleen en IJmuiden. De transporten worden uiterlijk per 31 december 2009 stopgezet en de in IJmuiden gelegen fabriek van DSM wordt met ingang van 1 januari 2010 gesloten. Door het wegvallen van het vervoer van ammoniak verdwijnt deze bron van risico.
Wel zal er in de toekomst nog steeds in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen mogen plaats vinden. Dit hangt af van de verdere invulling van het basisnet Spoor in de loop van 2009. De hiermee nog gepaard gaande risico's zullen echter naar verwachting zeer beperkt zijn.
Door of langs het plangebied Zuidstrook Slachthuisbuurt loopt geen route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel vindt met ontheffing over de Prins Bernhardlaan en Schipholweg vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft LPG transport ter bevoorrading van de verkooppunten aan de Europaweg in Schalkwijk en aan de A 200 en A 205. Gezien het feit dat sprake is van een sterke verdichting in dit plangebied zal onderzoek moeten plaats vinden naar het plaatsgebonden- en het groepsrisico.
De beleidsuitgangspunten zijn op de verbeelding weergegeven als bestemmingen. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels (hoofdzakelijk bestemmingsregels) die hierop van toepassing zijn. Hierna wordt aangegeven hoe de verbeelding gehanteerd dient te worden.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de voorschriften alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is te karakteriseren als ontwikkelingsgericht. Het schept het juridisch kader ten behoeve van de realisering van een onderdoorgang onder de Buitenrustbruggen.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.
De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in 4 hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hoofdstuk 4 tot slot bevat de overgangs- en slotregels.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP 2008 dwingend voorgeschreven.
Verkeer (artikel 3)
Deze bestemming is bedoeld voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, verblijfsgebied, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen van algemeen nut, kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, bijbehorende waterlopen en waterpartijen en bijbehorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins. Garageboxen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' op de verbeelding toegestaan.
Water (artikel 4)
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging en/of waterhuishoudkundig, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen.
Waterstaat- Waterstaatkundige functies ( artikel 5)
Binnen deze dubbelbestemming is er voor werken/ werkzaamheden die een belemmering zouden kunnen vormen voor de waterkering een aanlegvergunningenstelsel, overeenkomstig de hiervoor genoemde bestemmingen.
Waarde- Archeologie (artikel 6)
De aanwezige architectonische waarden worden opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie'. De voor 'Waarde- Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden .
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de archeologische monumentenkaart
en de indicatieve kaart archeologische waarden van de Rijksdienst voor Archeologie,
Cultuurlandschap en Monumenten en de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie
Noord-Holland. Hierbij wordt aangesloten bij de indeling van de beleidskaart van de
gemeente door de te verwachten archeologische waarden te beschermen middels de verschillende
categorieën. In het bestemmingsplan komt de categorie 4 voor:
Categorie 4 (Waarde Archeologie 4)
Deze categorie betreft de strandvlakte gelegen tussen de Haarlemse en de oudste strandwal plus het gebied ten oosten van de oudste strandwal. Archeologische vondsten hier hebben aangetoond dat in deze zones archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid.
Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg-, en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte van 2500 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.
Antidubbeltelregel (artikel 7)
Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaren verschillen en wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwverguning te verkrijgen.
Algemene ontheffingsregels (artikel 8)
Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in bepaalde algemene ontheffingsregels voor het college van burgemeester en wethouders. Zo kan er een ontheffing plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. Ook is in dit artikel de zogenaamde toverformule opgenomen. Gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 7.10 Wro) strafbaar. In de diverse bestemmingen is opgenomen wat voor die bestemming in elk geval als strijdig gebruik moet worden aangemerkt. De toverformule houdt een ontheffingsmogelijkheid in voor het college voor die specifiek benoemde gebruiksverboden in het plan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Algemene procedureregels ( artikel 9)
In dit artikel zijn algemene procedureregels opgenomen die gehanteerd worden bij de ontheffingsregels.
Overgangsregels (artikel 10)
In dit artikel is het overgangsecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.
Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening 2008 in de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.3 met de verplichting deze op te nemen in het bestemmingsplan.
Slotregel (artikel 11)
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
Het concept ontwerpbestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen is om commentaar gezonden aan de Wijkraad Slachthuisbuurt. Men heeft niet gereageerd.In het kader van het ontwerp(bouwplan) is een inspraakavond gehouden die niet geleid heeft tot aanpassing van het ontwerp. De insprekers waren zeer positief over het plan.
In de bijlage bij de toelichting is het advies van het Hoogheemraadschap Rijnland van 8 juli 2009 opgenomen. Het commentaar van Rijnland is in paragraaf 2.1 en paragraaf 3.5 verwerkt.
Rijnland bevestigd dat, in afwijking van het algemene beleid van Rijnland om geen dempingen toe te staan in primair oppervlaktewater, zij kunnen instemmen met de onderdoorgang mits:
A. compensatie plaatsvindt van het oppervalk dat door de verbinding wordt ingenomen;
B. compensatie plaatsvindt van de overkluizing door realisatie van natuurvriendelijke oevers elders.
De compensatie van totaal 300 m2 zal worden meegenomen binnen het project "Natuurvriendelijke Oevers".
Op 10 juni 2009 is het concept ontwerpbestemmingsplan gezonden aan de externe partners conform artikel 3.1.1. Bro. Men had tot 10 juli 2009 de gelegenheid op het plan te reageren. Reacties zijn ontvangen van:
1. Hoogheemraadschap van Rijnland: Zoals vermeld onder 5.2 is dit advies opgenomen in bijlage 1 bij de Toelichting. Voorts is het commentaar verwerkt in hoofdstuk 2 en 3 van de toelichting.
2. Gemeente Bloemendaal: Men heeft meegedeeld geen op- of aanmerkingen te hebben. Een kopie van de brief is opgenomen in bijlage 2 bij de Toelichting
3. KPN: Men verzoekt bij de uitvoering van het project contact op te nemen ivm o.a. de ligging van glasvezelkabels. Uiteraard zal hier gehoor aan worden gegeven. Een kopie van de brief is eveneens opgenomen in bijlage 2 bij de Toelichting.
De totale kosten van het project zijn geraamd op € 2.310.000,--. Dit is inclusief de verplaatsing van de woonboot nr. 62 naar de lokatie tussen woonboot nr. 48 en 52. De kosten worden gedekt door een subsidie van de Provincie Noord-Holland van € 1.600.000,--. Het resterende bedrag wordt gedekt uit het Investeringsplan. De onderdoorgang wordt op gemeentegrond aangelegd. Tenslotte is door Arcadis een risicoanalyse planschade uitgevoerd. Conclusie is dat de schade voor de eigenaren van de woonboten nr. 48 en 52 die ontstaat door de nieuwe planologie per peildatum april 2009 in totaal op nihil is gesteld.
Met dit plan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid te formuleren. Op grond daarvan mag van de gemeente verwacht worden dat zal worden opgetreden als de voorschriften van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als er in strijd met het bestemmingsplan wordt gebouwd of indien het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Gemeenten zijn verplicht jaarlijks een handhavingsprogramma op te stellen waarin wordt aangegeven hoe de regels omtrent bouwen, wonen en ruimtelijke ordening gehandhaafd worden. Hierover moet gerapporteerd worden aan de VROM inspectie en de gemeenteraad. Er wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenladder, welke de mate van priotiteit tot handhavend optreden aangeeft. In het handhavingsprogramma hebben calamiteiten met een levensbedreigend of voor de gezondheid gevaarlijk karakter altijd de hoogste prioriteit. Hierbij moet men denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan kan een praktisch moment zijn voor een projectmatige en gebiedsgerichte handhaving van de ruimtelijke regelgeving.
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
bouwwerken welke legaal aanwezig zijn ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp.
legaal gebruik dat bestaat ten tijde van het kracht worden van het bestemmingsplan.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een zich op het water bevindend object dat (nagenoeg) geheel dient als horecabedrijf.
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
plein- of straatgebouwtje waar onder andere kranten en tijdschriften, strips en wegenkaarten verkocht worden.
een op de plankaart aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
het bestemmingsplan Onderdoorgang Buitenrustbruggen met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3120019-va01 van de gemeente Haarlem.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
vanaf de onderzijde van de begane grondvloer tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer onder het peil.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
Gebouwen
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 5.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en onderhoud van deze waterkering, waarbij de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland in acht moet worden genomen.
Binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen uitsluitend 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht ten dienste van de genoemde bestemming.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 8.1 onder a tot en met e nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.