BESTEMMINGSPLAN
OVERVEEN 2013, 1e HERZIENING

 

 

 

 

 

 

PLANREGELS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

INHOUDSOPGAVE

 

1. Inleidende regels

                                               artikel  1          begrippen

                                               artikel  2          wijze van meten

2. Bestemmingsregels

                                               artikel  3          groen

                                               artikel  4          maatschappelijk

                                               artikel  5          natuur

                                               artikel  6          tuin

                                               artikel  7          verkeer

                                               artikel  8          wonen

            dubbelbestemmingen            artikel  9          waarde - archeologie

                                              

3. Algemene regels

                                               artikel  10        antidubbeltelregel

                                               artikel  11        algemene bouwregels

                                               artikel  12        algemene gebruiksregels

                                               artikel  13        algemene afwijkingsregels

                                               artikel  14        algemene wijzigingsregels     

                                               artikel  15        algemene procedureregels

 

4. Slotregels

                                               artikel  16        overgangsrecht

                                               artikel  17        slotregel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 BEGRIPPEN

In deze regels wordt verstaan onder:

 

Aan huis verbonden bedrijf:           

Een bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie door de hoofdbewoner kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

 

Aan huis verbonden beroep:          

een dienstverlenend beroep, dat door de hoofdbewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;

 

Aanbouw:      

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

 

Aanduiding:  

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

Aanduidingsgrens:   

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

Achtergevellijn:       

de lijn waarin de achtergevel is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

 

Achtergevelrooilijn:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, danwel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

Archeologische waarde:      

de aan een gebied toegekende waarde gebaseerd op de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

 

Balkon:          

Op de verdieping gelegen buitenruimte, bevestigd aan of uitstekend uit de buitenmuur van een gebouw en voorzien van een balustrade of borstwering;

 

Bebouwing:   

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

Bed en breakfast:     

kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is een aan het wonen ondergeschikte functie, gevestigd in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis;

 

Bergbezinkbassin:    

een rioolstelsel/bassin dat bijvoorbeeld bij langdurige neerslag het regenwater opslaat als de huidige riolering het niet aan kan;

 

Bestaand:

          bij bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een voor dat tijdstip verleende       vergunning;

          bij gebruik: gebruik zoals dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

Bestemmingsgrens: 

de grens van een bestemmingsvlak;

 

Bestemmingsplan:   

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0377.Gemeentehuis-vg01.gml met de bijbehorende regels;

 

Bestemmingsvlak:   

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

Bijgebouw:    

een met het hoofdgebouw verbonden (al dan niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

 

Bouwen:        

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

Bouwgrens:  

de grens van een bouwvlak;

 

Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

 

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

Bouwperceelsgrens:            

een grens van een bouwperceel;

 

Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

Bouwwerk:   

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

Carport:         

een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;

 

Cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

 

Dakkapel:

Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

 

Dakterras:     

Een buitenruimte op het platte dak van een gebouw of gebouwdeel, voorzien van een balustrade of een borstwering.

 

Ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de betrekkingen tussen levende organismen onderling en hun omgeving;

 

Eerste bouwlaag:     

De bouwlaag op de begane grond van een hoofdgebouw, niet zijnde een souterrain of kelder;

 

Eerste verdieping:    

De tweede bouwlaag van een hoofdgebouw.

 

Erf:     

gebied ten behoeve van erfbebouwing;

 

Erfbebouwing:          

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken;

 

Erker: 

een ondergeschikte uitbouw aan de voor of zijkant van de woning die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

 

Escortbedrijf:            

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

 

Evenement:  

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, of een betoging, samenkomst of vergadering als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

Functie:         

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;

 

Gebouw:        

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

Halfverharding:

Verharding met een waterdoorlatende oppervlaktestructuur, zoals kiezel, grind, schelpen en/of gemalen baksteen alsmede vergelijkbare losse materialen;

 

Hoofdgebouw:          

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

Inwoning:     

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw gebonden aan en/of uitbouwen en bijgebouwen en waarbij woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

 

Kantoor- en/of praktijkruimte:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

 

Kelder:           

een ruimte in een gebouw die nagenoeg geheel ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen souterrain verstaan);

 

Landschappelijke waarde:  

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet levende en levende natuur;

 

Maaiveld:       

de gemiddelde hoogte van het terrein, grenzende aan de gevels, op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

 

Maatschappelijke  voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondersteunende horeca, detailhandel, sport en recreatieve voorzieningen ten dienste van deze voorzieningen;

 

Natuurwaarde:         

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

 

Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:    

Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

 

Ondergronds bouwwerk:    

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

 

Ondersteunende horeca:    

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie ter plaatse drank en etenswaren kan nuttigen;

 

Overkapping:            

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak;

 

Parkeervoorzieningen:        

elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

 

Peil:   

a:         voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b:         in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld, ter plaatse van de naar het openbaar toegankelijke gebied gerichte grens van het bouwvlak;

 

Perceelgrens:           

een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;

 

Plan:  

het bestemmingsplan “Overveen, 1e herziening” van de gemeente Bloemendaal;

 

Prostitutie:   

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

 

Seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

Seksuele dienstverlening:  

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

 

Souterrain:   

een ruimte in een gebouw die gedeeltelijk ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen kelder verstaan);

 

Uitbouw:       

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

 

Verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan “Overveen, 1e herziening”, bestaande uit één kaart;

 

Voorgevel:     

één of meerdere naar de weg gekeerde gevels van een (hoofd)gebouw;

 

Voorgevellijn:           

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

 

Voorgevelrooilijn:    

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

 

Voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

 

Vrijstaande woning:

een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand(en) met een ander hoofdgebouw;

 

Wet/wettelijke regelingen:           

indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

 

Woning:        

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, niet zijnde een wooneenheid in een intramurale zorginstelling.

 

Zolder:

de bovenste verdieping onder het schuine dak van een gebouw, welke meestal wordt gebruikt als berging;

 

Zwembadafdekking:

een afdekking van het zwembad ter voorkoming van warmteverlies, bevriezing, het invallen van bladeren en dergelijke, in de vorm van een zeil of een beweegbare constructie;

 

 

 

Artikel 2 WIJZE VAN METEN

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1      De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.3      De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst is.

 

2.4      De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken, met inbegrip van erkers en dakkapellen.

 

2.5      De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, trappenhuizen, liftkokers, installaties t.b.v. het reinigen van het gebouw (glazen wassen) en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.6      De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.7      De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

 

2.8      Bruto vloeroppervlak (BVO):

de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van het gebouw, met uitzondering van parkeergarages en/of bergingen bij gestapelde woningen.

 

2.9      Bebouwd grondoppervlak (BGO):

            het bebouwd grondoppervlak wordt gemeten tussen de buitenzijde van de gevels

            en/of het hart van de scheidsmuren die de betreffende ruimte(n) omhullen.

 

2.10    De horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

 

2.11    Verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het gebouw.

 

2.12    Breedte van een gebouw:

gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw.

 

2.13    De oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

 

2.14    Meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

 

 

 

 

 

2. BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 GROEN

 

3.1      Bestemmingsomschrijving

3.1.1    De op de verbeelding voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a          groenvoorzieningen;

b          bermen en beplanting;

c          fiets-, voet- en ruiterpaden;

 

            met daarbij behorende:

d          water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

3.2      Bouwregels

3.2.1    Voor het bouwen van de in lid 14.1.1 bedoelde gronden geldt dat:

            gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden met een maximum oppervlak van 5 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van de waterhuishouding;

 

3.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a          de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verlichting en bewegwijzering niet meer dan 4 m mag bedragen;

b          de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;

c          de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;

 

3.3      Nadere eisen

3.3.1    Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a          de verkeersveiligheid;

b          de sociale veiligheid;

c          een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

 

3.4      Afwijken van de bouwregels

3.4.1    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor de bouw van een ondergronds bergbezinkbassin met een maximale inhoud van 200 m2 en met een daarbij behorend gebouw met een maximaal Bebouwd Grondoppervlak van 30 en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van de regulering van overmatige neerslag.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 MAATSCHAPPELIJK

 

4.1      Bestemmingsomschrijving

4.1.1    De op de verbeelding voor maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor

            maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorende:

e          wegen en paden;

f           parkeervoorzieningen;

g          groenvoorzieningen;

h          tuinen, terreinen en erven;

i           water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2      Bouwregels

4.2.1    Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a          de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b          ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte” is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;

c          ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;

 

4.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a          de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;

b          vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar                                    toegankelijk gebied zijn gericht;

c          de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 m bedragen.

d          de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

e          de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

4.3      Nadere eisen

4.3.1    Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a          een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b          de verkeersveiligheid;

c          de sociale veiligheid;

d          de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 NATUUR

 

5.1      Bestemmingsomschrijving

5.1.1    De op de verbeelding voor natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a          het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;

b          bestaande vergunde wegen, paden en parkeergelegenheden;       

c          waterhuishoudkundige doeleinden;

d          sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

e          het behoud en herstel van landschappelijke tuinen.

 

5.2      Bouwregels

5.2.1    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a          de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht, mag niet meer dan 1 meter bedragen;

b          vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2m bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar                         toegankelijk gebied zijn gericht;

c          de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 m bedragen;

b          de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1.5 m bedragen;

d          de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 meter bedragen.

 

5.3      Nadere eisen

5.3.1    Het bevoegd gezag kan nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

a          het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van  natuur en/of  landschappelijke waarden van de gronden;

b          de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

c          de plaatsing van een erfafscheiding, met dien verstande dat kan worden geëist dat de erfafscheiding op een afstand van ten hoogste 1 m uit de perceelsgrens wordt geplaatst.

 

5.4      Specifieke gebruiksregels

5.4.1    Kunstgrasvelden

            Het is verboden de gronden te gebruiken als kunstgrasvelden.

 

5.5      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden

5.5.1    Verboden uitvoering van andere werken.

            Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a          het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen

b          het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;

c          het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;

d          het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;

e          het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;;

f           het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

g          het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;

h          het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;

i           het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;

j           het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

 

5.5.2   Uitzonderingen

            Het verbod als bedoeld in lid 5.5.1 is niet van toepassing op andere werken die:

a          het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b          reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c          reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

5.5.3   Toelaatbaarheid

            De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien

            de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

5.5.4   Advies

            Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 5.5.1 advies in bij een ter zake deskundige.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6 TUIN

 

6.1      Bestemmingsomschrijving

6.1.1    De op de verbeelding voor tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a          tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b          water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

c          erkers bij woningen;

 

met daarbij behorende:

e          (toegangs)paden;

f           per woning ten hoogste twee parkeerplaatsen ten behoeve van het hoofdgebouw;

g          per woning één ontsluiting voor autoverkeer.

 

6.2      Bouwregels

6.2.1    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

a          een dierenverblijf of kas, waarbij:

            1.         de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m2;

            2.         de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;

b                      erkers mogen worden gebouwd aan de voor- en zijgevels van een woning, waarbij:

            1.         de erker maximaal 1,0 meter voor de gevel uitsteekt;

            2.         de grondoppervlakte niet meer dan 4 m2 bedraagt;

            3.         de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag.

 

6.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a          de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 m bedragen;

b          vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar                                    toegankelijk gebied zijn gericht;

c          de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 m bedragen.

d          de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

e          de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen;

f           de bouw van zwembaden en carports is niet toegestaan

g          de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

 

6.3      Nadere eisen

6.3.1    Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a          een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b          een goede woonsituatie;

c          de verkeersveiligheid;

d          instandhouding bomen;

e          instandhouding reliëf;

f           de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 VERKEER

 

7.1      Bestemmingsomschrijving

7.1.1    De op de verbeelding voor verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a          wegen en pleinen;

b          parkeerplaatsen;

c          fiets- voet- en ruiterpaden;

d          voetgangersgebieden;

 

            met daarbij behorende:

e          water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f           straatmeubilair;

g          groenvoorzieningen.

 

7.2      Bouwregels

            7.2.1    Ten aanzien van de in lid 7.1.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend gebouwen met een maximum oppervlakte van 5 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m ten behoeve van                          de waterhuishouding mogen worden gebouwd.

 

7.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a          de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;

b          de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 6 m bedragen;

c          de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 3 m bedragen;

d          de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1,20 meter bedragen;

e          de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5  m bedragen.

 

7.3      Nadere eisen

7.3.1    Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a          de verkeersveiligheid;

b          de sociale veiligheid;

c          een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

d          de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

e          de plaatsing van de bebouwing en werken als bedoeld in lid 7.2 indien de bestaande boomplanting en/of de geaccidenteerdheid van het terrein hier aanleiding toe geven.

f           de plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat kan worden geëist, dat deze op een afstand van ten 1 m uit de perceelsgrenzen wordt geplaatst.

 

7.4      Afwijken van de bouwregels

7.4.1    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor de bouw van een ondergronds bergbezinkbassin met een maximale inhoud van        200 m2 en met een daarbij behorend gebouw met een maximaal Bebouwd Grondoppervlak van 30 en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van de regulering van overmatige neerslag.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 WONEN

 

8.1      Bestemmingsomschrijving

8.1.1    De voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a          wonen;

b          aan huis verbonden beroepen;

 

met daarbij behorende:

c          tuinen, terreinen en erven;

d          toegangswegen en paden;

e          parkeervoorzieningen;

f           water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2      Bouwregels

8.2.1    Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a          een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b          het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd,

c          ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte” is ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;

d          ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;    

e          ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd (optioneel);

 

8.2.2    Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a          de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 40 % van de bestemming Wonen buiten het bouwvlak, tot maximaal het                                oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven;

b          de goothoogte van aan- en uitbouwen van vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;

c          de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 3 meter hoger zijn dan de goothoogte van de aan- en uitbouw;

d          voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

            1.         de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;

            2.         de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 6 m;

e          de bouw van overdekte zwembaden is niet toegestaan.

 

8.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a          de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;

b          vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar                                    toegankelijk gebied zijn gericht;

c          de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,50 meter mag bedragen;

d          de bouwhoogte van vlaggenmasten ten hoogste 6 m mag bedragen;

e          de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 m mag bedragen.

f           de bouw van open zwembaden is niet toegestaan;

g          de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

 

8.3      Nadere eisen

8.3.1    Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de  bebouwing, ten behoeve van:

a          een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;

b          een goede woonsituatie;

c          de verkeersveiligheid;

d          de instandhouding van bomen;

e          de instandhouding de geaccidenteerdheid van het terrein;

f           de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

8.4      Specifieke gebruiksregels

8.4.1    Algemeen

            Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 8.1.

 

8.4.2    Beroep aan huis

            Binnen de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

a          de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 60 m2;

b          er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;

c          detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;

d          er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;

e          het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;

f           de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

 

8.5      Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1    Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde  in lid 8.4.2 voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als  ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

a          de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 60 m2;

b          er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;

c          detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, is niet toegestaan;

d          horeca, anders dan bed & breakfast is niet toegestaan;

e          een bed & breakfast mag in maximaal twee slaapkamers voor maximaal vier personen worden aangeboden;

f           parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, indien parkeren op openbaar terrein nodig is, kan alleen medewerking worden verleend als er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;

g          er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;

h          het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;

i           de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 9   WAARDE - ARCHEOLOGIE

 

9.1      Bestemmingsomschrijving

a.         De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van te verwachten archeologische waarden;

b.         Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

 

9.2      Bouwregels

9.2.1    Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 en dieper dan 5,5 m+ NAP, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

9.2.2    Voorwaarden

            Indien uit het in 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het                                  bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.         de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.         de verplichting tot het doen van opgravingen, of

c.         de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het                               bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

9.2.3    Bouwverbod

Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

9.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.3.1    Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 5,50 m + NAP:

a.         het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;

b.         het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.         het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;

d.         het omzetten van grasland in bouwland;

e.         het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

f.          het aanleggen van bos of boomgaard;

g.         verlagen van het waterpeil;

h.         het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

i.          het aanleggen van oeverbeschoeiingen;

j.          het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding;

k.         het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;

l.          het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

m.        het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

n.         alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

9.3.2    Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

            Het bepaalde onder 9.3.1 is niet van toepassing:

a.         op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;

b.         op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;

c.         indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

 

9.3.3    Randvoorwaarde omgevingsvergunning

a.         Het bepaalde onder 9.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en                              werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

b.         Voor zover de onder 9.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de                               vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:

            1.         de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

            2.         de verplichting tot het doen van opgravingen, of

3.         de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

c.         In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

d.         Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning zoals bedoeld onder 9.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

 

9.4      Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

a.         de dubbelbestemming Waarde - Archeologie op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;

b.         aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde -Archeologie toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. ALGEMENE REGELS

 

Artikel 10 ANTI-DUBBELTELREGEL

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 ALGEMENE BOUWREGELS 

 

11.1    Bouwwerken

11.1.1  Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a.         De gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar het openbaar toegankelijk gebied is gericht, mag per bouwlaag ten hoogste 50 % van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen;

b.         Indien de gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar het openbaar toegankelijk gebied is gericht per bouwlaag breder dan 50 % van de breedte van het betreffende dakvlak is, wordt de goothoogte van de dakkapel(len) als goothoogte van het betreffende  gebouw aangemerkt.

c.         met betrekking tot het (ver- en her)bouwen van bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid als “specifieke bouwaanduiding - monument”, geldt dat de op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van dit plan bestaande maatvoering niet mag worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in de Wabo een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie en/of de  Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

 

11.2    Ondergronds bouwen

11.2.1  Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a.         ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijgebouwen mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht;

 

12.2.2. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.

 

11.3    Overschrijding bouwgrenzen

11.3.1  De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

a.         stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

b.         plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de gevelrooilijn niet meer dan 12 cm bedraagt;

c.         gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en overbouwingen, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;

d.         erkers, balkons, galerijen en luifels mits zij de bouw- en bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;

e.         ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouw- en bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;

f.          hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden;

g.         vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen;

h.         dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

 

11.3.2  Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.

 

11.3.3  Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m, gemeten vanaf bovenkant van de dakconstructie, en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

 

11.3.4  Overige ondergeschikte dakopbouwen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 20% van het bouwvlak en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 m overschrijden.

 

11.3.5  Voor zover de bouwhoogte van bestaande dakopbouwen hoger is dan toegestaan, dan geldt de bestaande hoogte van de dakopbouw ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, als maximale toegestane bouwhoogte.

 

11.4    Afwijken overschrijding bouwgrenzen

11.4.1  Het bevoegd gezag kan afwijken ten behoeve van het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen, , met maximaal 1.5 m, indien het betreft:

a.         overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;

b.         toegangen van bouwwerken;

c.         plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;

d.         gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

e.         balkons en galerijen;

f.          luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

g.         hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;

h.         kelderingangen en kelderkoekoeken.

 

11.4.2  Voorwaarden aan het verlenen van afwijking

a          de in lid 11.4.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

b          de in lid 11.4.1 genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend indien zulks in het belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan welvoor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, en hierdoor:

1.         de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

2.         de structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;

3.         het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;

4.         de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 12 ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

 

12.1    Gebruiksverbod

12.1.1 Verboden gebruik onbebouwde gronden

            Onder gebruik van onbebouwde gronden in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt in ieder geval verstaan:

a.         het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

b.         het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

c.         het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

 

12.1.2 Verboden gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en voor detailhandelsdoeleinden, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving.

 

12.2    Uitzonderingen gebruiksverbod

12.2.1  Het bepaalde in lid 12.1.1 van dit artikel is niet van toepassing op:

a.         het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;

b.         de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering.

c.         het tijdelijk gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van 3 evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder inbegrepen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 13 ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

 

13.1    Algemeen

13.1.1  Het bevoegd gezag kan van de in het plan genoemde bepalingen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen:

a          voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations,           telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten mits deze niet groter zijn dan 50 en de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

b          voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de zendinstallatie:

1.         een masthoogte heeft die boven het maaiveld niet meer bedraagt dan 40 m;

2.         in de vorm van een open constructie wordt gerealiseerd;

3.         door meerdere operators wordt medegebruikt;

4.         de daarbij behorende apparatuurkasten ingepast worden in het landschap;

5.         de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;

c          voor de op de verbeelding dan wel in de voorschriften aangegeven maten en getallen, voor zoverdeze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op het bebouwd grondoppervlak, het bruto vloeroppervlak, de bebouwingspercentages en de aantallen zoals aangegeven op de verbeelding;

d          voor de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter   niet meer dan 1,50 m bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder c;

e          voor het aanpassen van het beloop of het profiel van een weg indien de verkeersveiligheid en/of parkeerdruk daartoe aanleiding geeft en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m wordt overschreden.

 

13.2    Eerdere afwijkingen

13.2.1  Bij de beoordeling van een verzoek om afwijking wordt rekening gehouden met eerder verleende afwijkingen op basis van dit artikel, om te beoordelen of maximale afwijkingsmogelijkheden al dan niet worden overschreden.

 

13.3    Voorwaarden aan het verlenen van afwijking

a          de in lid 13.1.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

b          de in lid 13.1.1 onder c en d genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend indien zulks in het belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan           wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, en hierdoor:

1.         de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

2.         de structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;

3.         het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;

4.         de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 14 ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

 

14.1    Algemeen

            Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

a          het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van het artikel Algemene afwijkingregels niet kunnen worden gebouwd;

b          een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 15 ALGEMENE PROCEDUREREGELS

 

15.1    Afwijking

Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geregelde procedure van toepassing.

 

15.2    Wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging, zoals opgenomen in dit plan, is de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 16 OVERGANGSRECHT

 

16.1    Overgangsrecht bouwwerken

16.1.1  Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a          gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b          na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

16.1.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 16.1.1 voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in 16.1.1 met maximaal 10%.

 

16.1.3  Uitzondering

Lid 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daardoor begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

16.2    Overgangsrecht gebruik

16.2.1  Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

16.2.2  Voor het gebruik van overgangsrecht gelden de volgende voorwaarden:

a          het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in lid 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind;

b          indien gebruik, bedoeld in lid 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

16.2.3  Voor het gebruik van overgangsrecht geldt de volgende uitzondering:

Lid 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 17 SLOTREGEL

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het “bestemmingsplan Overveen 2013, 1e herziening”