BESTEMMINGSPLAN
OVERVEEN 2013, 1e HERZIENING
PLANREGELS
INHOUDSOPGAVE
1.
Inleidende regels
artikel 1 begrippen
artikel 2 wijze van meten
2.
Bestemmingsregels
artikel 3 groen
artikel 4 maatschappelijk
artikel 5 natuur
artikel 6 tuin
artikel 7 verkeer
artikel 8 wonen
dubbelbestemmingen artikel 9 waarde -
archeologie
3. Algemene
regels
artikel 10 antidubbeltelregel
artikel 11 algemene bouwregels
artikel 12 algemene
gebruiksregels
artikel 13 algemene afwijkingsregels
artikel 14 algemene wijzigingsregels
artikel 15 algemene procedureregels
4.
Slotregels
artikel 16 overgangsrecht
artikel 17 slotregel
1. INLEIDENDE REGELS
Artikel 1
BEGRIPPEN
In deze
regels wordt verstaan onder:
Aan huis
verbonden bedrijf:
Een
bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een
naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid,
die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de
woonfunctie door de hoofdbewoner kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of
schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een
seksinrichting;
Aan huis
verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat
door de hoofdbewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning
in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke
uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of
advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie;
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke
ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat,
welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van
uitmaakt;
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
Achtergevellijn:
de lijn waarin de achtergevel
is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
Achtergevelrooilijn:
de achterste grens van een
bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, danwel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de
denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw,
zonder aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
Archeologische
waarde:
de aan een gebied toegekende
waarde gebaseerd op de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
Balkon:
Op de
verdieping gelegen buitenruimte, bevestigd aan of uitstekend uit de buitenmuur
van een gebouw en voorzien van een balustrade of borstwering;
Bebouwing:
één of meer
gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
Bed en breakfast:
kleinschalige
overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een
toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed
& breakfast is een aan het wonen ondergeschikte
functie, gevestigd in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund
door de eigenaren van het betreffende huis;
Bergbezinkbassin:
een rioolstelsel/bassin dat
bijvoorbeeld bij langdurige neerslag het regenwater opslaat als de huidige
riolering het niet aan kan;
Bestaand:
• bij
bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
• bij gebruik:
gebruik zoals dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan;
Bestemmingsgrens:
de
grens van een bestemmingsvlak;
Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0377.Gemeentehuis-vg01.gml
met de bijbehorende regels;
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met
eenzelfde bestemming;
Bijgebouw:
een met het hoofdgebouw
verbonden (al dan niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan
vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en
in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;
Bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
Bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een
gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane
grond en met uitsluiting van zolder en kelder;
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond,
waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
Bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang
van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect
met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de
grond;
Carport:
een bouwwerk dat, voorzien van
een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting
uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;
Cultuurhistorische
waarde:
de aan een bouwwerk of een
gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het
gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat
bouwwerk of dat gebied;
Dakkapel:
Een
constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de
nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is
gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
Dakterras:
Een
buitenruimte op het platte dak van een gebouw of gebouwdeel, voorzien van een
balustrade of een borstwering.
Ecologische
waarde:
de aan een gebied toegekende
waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt
bepaald door de betrekkingen tussen levende organismen onderling en hun
omgeving;
Eerste
bouwlaag:
De bouwlaag
op de begane grond van een hoofdgebouw, niet zijnde een souterrain of kelder;
Eerste
verdieping:
De tweede
bouwlaag van een hoofdgebouw.
Erf:
gebied ten behoeve van erfbebouwing;
Erfbebouwing:
functioneel met een hoofdgebouw
verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie
en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere
overdekte bouwwerken;
Erker:
een ondergeschikte uitbouw aan
de voor of zijkant van de woning die strekt ter vergroting van het woongenot.
Een erker is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;
Escortbedrijf:
het bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke
persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte
wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
Evenement:
een één of meerdaagse voor het
publiek toegankelijke verrichting van vermaak, of een betoging, samenkomst of
vergadering als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik
van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
Halfverharding:
Verharding
met een waterdoorlatende oppervlaktestructuur, zoals kiezel, grind, schelpen
en/of gemalen baksteen alsmede vergelijkbare losse
materialen;
Hoofdgebouw:
een gebouw dat op een
bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het
belangrijkste gebouw valt aan te merken;
Inwoning:
het bewonen van een woonruimte
die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is
genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw,
dan wel in met het hoofdgebouw gebonden aan en/of uitbouwen en bijgebouwen en
waarbij woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
Kantoor-
en/of praktijkruimte:
het bedrijfsmatig verlenen van
diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate
rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
Kelder:
een ruimte in een gebouw die
nagenoeg geheel ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen souterrain
verstaan);
Landschappelijke
waarde:
de aan een gebied toegekende waarde,
gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald
door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet levende en levende
natuur;
Maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het
terrein, grenzende aan de gevels, op het tijdstip van het van kracht worden van
het bestemmingsplan;
Maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, medische,
culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen
ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of
een combinatie daarvan, alsook ondersteunende horeca, detailhandel, sport en
recreatieve voorzieningen ten dienste van deze voorzieningen;
Natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende
waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische,
bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge
samenhang;
Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
Werkzaamheden
die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en
bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de
bestemming;
Ondergronds
bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk,
waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;
Ondersteunende
horeca:
een horecavoorziening binnen een
bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten
behoeve van de hoofdfunctie ter plaatse drank en etenswaren kan nuttigen;
Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak;
Parkeervoorzieningen:
elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
Peil:
a: voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg
grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b: in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande
aansluitende maaiveld, ter plaatse van de naar het openbaar toegankelijke
gebied gerichte grens van het bouwvlak;
Perceelgrens:
een grenslijn tussen
(bouw)percelen onderling;
Plan:
het bestemmingsplan “Overveen,
1e herziening” van de gemeente Bloemendaal;
Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot
het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
Seksinrichting:
een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij
het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan
een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub,
(raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
Seksuele
dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit
gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van
erotisch/pornografische vertoningen;
Souterrain:
een ruimte in een gebouw die
gedeeltelijk ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen kelder verstaan);
Uitbouw:
een gebouw dat als vergroting
van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de
vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van
uitmaakt;
Verbeelding:
de verbeelding van het
bestemmingsplan “Overveen, 1e herziening”, bestaande uit één kaart;
Voorgevel:
één of
meerdere naar de weg gekeerde gevels van een (hoofd)gebouw;
Voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van
een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
Voorgevelrooilijn:
de naar het openbaar
toegankelijk gebied gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak
betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk
als zodanig moet worden aangemerkt;
Voorzieningen
van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op
het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer,
waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
Vrijstaande
woning:
een hoofdgebouw zonder
gemeenschappelijke wand(en) met een ander hoofdgebouw;
Wet/wettelijke
regelingen:
indien en voor zover in deze
voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen
e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het
tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
Woning:
een complex van ruimten,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, niet zijnde een
wooneenheid in een intramurale zorginstelling.
Zolder:
de bovenste verdieping onder
het schuine dak van een gebouw, welke meestal wordt gebruikt als berging;
Zwembadafdekking:
een afdekking van het zwembad
ter voorkoming van warmteverlies, bevriezing, het invallen van bladeren en
dergelijke, in de vorm van een zeil of een beweegbare constructie;
Artikel 2
WIJZE VAN METEN
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
langs het dakvlak
ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De goothoogte wordt gemeten daar
waar de goot het hoogst is.
2.4 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken, met inbegrip van erkers en
dakkapellen.
2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, trappenhuizen, liftkokers, installaties t.b.v. het reinigen van het
gebouw (glazen wassen) en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de
zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk,
waar die afstand het kortst is.
2.8 Bruto vloeroppervlak (BVO):
de bruto
vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau
langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie en/of
het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende
ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van het gebouw, met uitzondering van
parkeergarages en/of bergingen bij gestapelde woningen.
2.9 Bebouwd grondoppervlak (BGO):
het bebouwd
grondoppervlak wordt gemeten tussen de buitenzijde van de gevels
en/of het hart van de scheidsmuren
die de betreffende ruimte(n) omhullen.
de diepte van
een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
de diepte van
een gebouw, gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het gebouw.
gemeten tussen de
buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw.
tussen de
buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de
overkapping.
bij toepassing
van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de
(digitale) verbeelding.
2. BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 GROEN
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De op de verbeelding voor groen aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en beplanting;
c fiets-, voet- en ruiterpaden;
met daarbij
behorende:
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen van de in lid 14.1.1 bedoelde
gronden geldt dat:
gebouwen
mogen uitsluitend gebouwd worden met een maximum oppervlak van
3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verlichting
en bewegwijzering niet meer dan
b de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet
meer dan
c de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mag niet meer dan
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen
aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a de verkeersveiligheid;
b de sociale veiligheid;
c een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 3.2.1 voor de bouw van een ondergronds bergbezinkbassin
met een maximale inhoud van
Artikel 4 MAATSCHAPPELIJK
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De op de verbeelding voor maatschappelijk
aangewezen gronden zijn bestemd voor
maatschappelijke
voorzieningen;
met daarbij
behorende:
e wegen en paden;
f parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h tuinen, terreinen en erven;
i water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
gebouwd;
b ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte” is ten hoogste
de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
c ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” is ten hoogste
de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
4.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het
openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan
b vanaf
c de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn
mag ten hoogste
d de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan
e de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen
aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b de verkeersveiligheid;
c de sociale veiligheid;
d de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 NATUUR
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 De op de verbeelding voor natuur aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur-
en landschappelijke waarden;
b bestaande vergunde wegen, paden en parkeergelegenheden;
c waterhuishoudkundige doeleinden;
d sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
e het behoud en herstel van landschappelijke tuinen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd.
5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het
openbaar toegankelijk gebied zijn gericht, mag niet meer dan
b vanaf
c de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn
mag ten hoogste
b de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mag niet meer dan
d de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen aan de plaats
en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:
a het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur en/of landschappelijke waarden van de gronden;
b de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c de plaatsing van een erfafscheiding,
met dien verstande dat kan worden geëist dat de erfafscheiding
op een afstand van ten hoogste
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Kunstgrasvelden
Het is verboden de gronden te
gebruiken als kunstgrasvelden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
werk of werkzaamheden
5.5.1 Verboden uitvoering van andere werken.
Het is verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in lid
5.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden
en andere oppervlakteverhardingen
b het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of
aanlegplaatsen;
c het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven
of ontgraven van reeds bestaande taluds;
d het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven,
verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
e het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of
leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of
apparatuur;;
f het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover
de Boswet of de Algemene Plaatselijke
Verordening niet van toepassing is;
g het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas,
voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van
toepassing is;
h het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de
grond;
i het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen,
toevoeren, afdammen of stuwen van water;
j het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de
bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.
5.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 5.5.1
is niet van toepassing op andere werken die:
a het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de
bestemming betreffen;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan;
c reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende
vergunning.
5.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als
bedoeld in lid 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien
de
landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
5.5.4 Advies
Het bevoegd gezag wint ten behoeve
van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 5.5.1
advies in bij een ter zake deskundige.
Artikel 6 TUIN
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De op de verbeelding voor tuin aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a tuinen behorende bij de op de
aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
c erkers bij woningen;
met
daarbij behorende:
e (toegangs)paden;
f per woning ten hoogste twee
parkeerplaatsen ten behoeve van het hoofdgebouw;
g per woning één ontsluiting voor
autoverkeer.
6.2 Bouwregels
6.2.1
Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
a een dierenverblijf of kas, waarbij:
1. de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan
2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
b erkers
mogen worden gebouwd aan de voor- en zijgevels van een woning, waarbij:
1. de erker maximaal
2. de grondoppervlakte niet meer dan
3. de bouwhoogte niet meer dan
6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag
niet meer dan
b vanaf
c de bouwhoogte van toegangshekken voor
de voorgevelrooilijn mag ten hoogste
d de bouwhoogte van vlaggenmasten mag
niet meer dan
e de bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde mag niet meer dan
f de bouw van zwembaden en carports is
niet toegestaan
g de bouw en aanleg van tennisbanen is
niet toegestaan.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen
aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a een samenhangend straat- en
bebouwingsbeeld;
b een goede woonsituatie;
c de verkeersveiligheid;
d instandhouding bomen;
e instandhouding reliëf;
f de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
Artikel 7 VERKEER
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 De op de verbeelding voor verkeer aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a wegen en pleinen;
b parkeerplaatsen;
c fiets- voet- en ruiterpaden;
d voetgangersgebieden;
met daarbij
behorende:
e water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
f straatmeubilair;
g groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Ten aanzien van de in lid 7.1.1 bedoelde gronden geldt dat
uitsluitend gebouwen met een maximum oppervlakte van
7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van lichtmasten mag niet
meer dan
b de bouwhoogte van bouwwerken ten
behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer
dan
c de bouwhoogte van geluidswerende
voorzieningen mag ten hoogste
d de bouwhoogte van erfafscheidingen
mag ten hoogste
e de bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5
m bedragen.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen
aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a de verkeersveiligheid;
b de sociale veiligheid;
c een samenhangend straat- en
bebouwingsbeeld;
d de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden.
e de plaatsing van de bebouwing en
werken als bedoeld in lid 7.2 indien de bestaande boomplanting en/of de
geaccidenteerdheid van het terrein hier aanleiding toe geven.
f de plaatsing van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, met dien verstande dat kan worden geëist, dat deze op een
afstand van ten
7.4
Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1
voor de bouw van een ondergronds bergbezinkbassin met
een maximale inhoud van
Artikel 8 WONEN
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 De voor wonen
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b aan huis verbonden beroepen;
met daarbij behorende:
c tuinen, terreinen en erven;
d toegangswegen en paden;
e parkeervoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden
gebouwd;
b het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd,
c ter plaatse van de aanduiding “maximale goothoogte” is ten
hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan;
d ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte” is ten hoogste
de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
e ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ uitsluitend vrijstaande
woningen mogen worden gebouwd (optioneel);
8.2.2 Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen
mag per woning niet meer bedragen dan 40 % van de bestemming Wonen buiten het
bouwvlak, tot maximaal het oppervlak
dat op de verbeelding is aangegeven;
b de goothoogte van aan- en uitbouwen van vrijstaande woningen
mag niet meer bedragen dan 3 meter of de
hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
c de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal
d voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende
bepalingen:
1. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan
2. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan
e de bouw van overdekte zwembaden is niet toegestaan.
8.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het
openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan
b vanaf
c de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn
ten hoogste
d de bouwhoogte van vlaggenmasten ten hoogste
e de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde
ten hoogste
f de bouw van open zwembaden is niet toegestaan;
g de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen
ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
b een goede woonsituatie;
c de verkeersveiligheid;
d de instandhouding van bomen;
e de instandhouding de geaccidenteerdheid van het terrein;
f de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Algemeen
Ten aanzien van het gebruik geldt
het bepaalde in lid 8.1.
8.4.2 Beroep aan huis
Binnen de bestemming is de uitoefening
van een aan huis verbonden beroep toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij
de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:
a de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte
mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van
b er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden
gedaan;
c detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
d er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
e het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het
betreffende perceel;
f de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Bedrijf aan huis
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2
voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie,
met inachtneming van de volgende regels:
a de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte
mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van
b er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden
gedaan;
c detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, is
niet toegestaan;
d horeca, anders dan bed & breakfast
is niet toegestaan;
e een bed & breakfast mag in
maximaal twee slaapkamers voor maximaal vier personen worden aangeboden;
f parkeren
dient plaats te vinden op eigen terrein, indien parkeren op openbaar terrein
nodig is, kan alleen medewerking worden verleend als er geen onevenredige
parkeerdruk ontstaat;
g er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
h het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het
betreffende perceel;
i de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.
Artikel 9 WAARDE - ARCHEOLOGIE
9.1 Bestemmingsomschrijving
a. De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn primair
bestemd voor behoud, versterking en bescherming van te verwachten
archeologische waarden;
b. Secundair
zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding
is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de
betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde
van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor
de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan
9.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in 9.2.1 genoemde
rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen
van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b. de
verplichting tot het doen van opgravingen, of
c. de verplichting de uitvoering van
de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij
de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische
waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen
worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 9.2.2
genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning
geweigerd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in lid 9.1 bedoelde gronden zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag
(omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
uit te voeren over een oppervlakte van meer dan
a. het ophogen, egaliseren en
ontginnen van gronden;
b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
c. het uitvoeren van grondbewerkingen,
waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen
van drainage en ontginnen;
d. het omzetten
van grasland in bouwland;
e. het rooien van bos of boomgaard,
waarbij de stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van bos of
boomgaard;
g. verlagen van
het waterpeil;
h. het aanleggen, verbreden of
verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
i. het aanleggen van
oeverbeschoeiingen;
j. het
aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of
andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte
van deze werken tenminste
k. het aanbrengen
van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
l. het aanbrengen van diepwortelende
beplanting;
m. het graven, verbreden en dempen van
sloten, vijvers en andere wateren;
n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in
het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale
gebruik van het terrein.
9.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het bepaalde onder 9.3.1 is niet van
toepassing:
a. op normale onderhoudswerkzaamheden
gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
b. op andere
werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische
waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
c. indien uit archeologisch onderzoek
is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische
waarden.
9.3.3 Randvoorwaarde omgevingsvergunning
a. Het bepaalde onder 9.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is
gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe
of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden
niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
b. Voor zover de onder 9.3.1 genoemde
werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch
materiaal, kan de vergunning
worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften
worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden
te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
c. In het belang van de
bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager
van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische
waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan
worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld;
d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend
vergunning zoals bedoeld onder 9.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd
gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de
dubbelbestemming Waarde - Archeologie op de verbeelding te doen vervallen,
indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een
gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet
langer noodzakelijk wordt geacht;
b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische
waarde de bestemming Waarde -Archeologie toe te kennen, indien uit
archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse
aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
3. ALGEMENE REGELS
Artikel 10 ANTI-DUBBELTELREGEL
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 ALGEMENE BOUWREGELS
11.1
Bouwwerken
11.1.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de
volgende bepalingen:
a. De
gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar
het openbaar toegankelijk gebied is gericht, mag per bouwlaag ten hoogste 50 %
van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen;
b. Indien
de gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar
het openbaar toegankelijk gebied is gericht per bouwlaag breder dan 50 % van de
breedte van het betreffende dakvlak is, wordt de goothoogte van de dakkapel(len) als goothoogte van het betreffende gebouw aangemerkt.
c. met betrekking tot het (ver- en her)bouwen van bouwwerken,
die op de verbeelding zijn aangeduid als
“specifieke bouwaanduiding - monument”, geldt dat de op het tijdstip van het in
ontwerp ter visie leggen van dit plan bestaande maatvoering niet mag worden
gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in de Wabo een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of
verwijdering heeft verleend. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wint
het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie en/of de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed.
11.2
Ondergronds bouwen
11.2.1 Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken
gelden de volgende bepalingen:
a. ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de
aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijgebouwen
mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden
opgericht;
12.2.2. Ondergrondse bouwwerken die meer dan
11.3
Overschrijding bouwgrenzen
11.3.1 De in deze regels opgenomen bepalingen ten
aanzien van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen zijn niet van toepassing voor wat
betreft overschrijdingen met betrekking tot:
a. stoepen,
stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
b. plinten,
pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden
van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de
gevelrooilijn niet meer dan
c. gevel- en
kroonlijsten, overstekende daken en overbouwingen,
mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan
d. erkers,
balkons, galerijen en luifels mits zij de bouw- en bestemmingsgrens met niet
meer dan
e. ondergrondse funderingen
en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouw- en bestemmingsgrens met niet meer dan
f. hijsinrichtingen
aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan
g. vlaggenmasten,
antennemasten en schoorstenen;
h. dakopbouwen
ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en
liftinstallaties.
11.3.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van
een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de
voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan
11.3.3 Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger
zijn dan
11.3.4 Overige ondergeschikte dakopbouwen,
die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden
opgericht, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 20% van het bouwvlak en mogen
de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan
11.3.5 Voor zover de bouwhoogte van bestaande dakopbouwen
hoger is dan toegestaan, dan geldt de bestaande hoogte van de dakopbouw ten
tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, als maximale toegestane
bouwhoogte.
11.4 Afwijken overschrijding bouwgrenzen
11.4.1 Het bevoegd gezag kan afwijken ten behoeve van
het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen,
, met maximaal
a. overbouwingen
ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
b. toegangen van
bouwwerken;
c. plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en
schoorstenen;
d. gevel- en
kroonlijsten en overstekende daken;
e. balkons en
galerijen;
f. luifels,
reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
g. hijsinrichtingen,
laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
h. kelderingangen
en kelderkoekoeken.
11.4.2 Voorwaarden aan het verlenen van afwijking
a de in lid 11.4.1 genoemde afwijkingen
mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
b de in lid
11.4.1 genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend indien zulks
in het belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van
bouwwerken dan welvoor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke
toestand van het terrein, en hierdoor:
1. de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
2.
de
structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
3.
het karakter
van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;
4.
de
cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig
worden aangetast.
Artikel 12 ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
12.1 Gebruiksverbod
12.1.1 Verboden gebruik onbebouwde gronden
Onder gebruik van onbebouwde gronden
in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt
in ieder geval verstaan:
a. het storten of lozen van puin, vuil
of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
b. het opslaan
van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen,
werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
c. het plaatsen of geplaatst houden
van onderkomens.
12.1.2 Verboden gebruik
Onder
gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wet Algemene bepalingen
omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van een
seksinrichting, een escortbedrijf en voor detailhandelsdoeleinden, voor zover
zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving.
12.2 Uitzonderingen gebruiksverbod
12.2.1 Het bepaalde in lid 12.1.1 van dit artikel is
niet van toepassing op:
a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve
van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
b. de opslag van
goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering.
c. het
tijdelijk gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een
maximum van 3 evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per
evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het
evenement hieronder inbegrepen.
Artikel 13 ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
13.1
Algemeen
13.1.1 Het bevoegd gezag kan van de in het plan
genoemde bepalingen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het
bestemmingsplan verlenen:
a voor het
bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes,
schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor
verkeersdiensten mits deze niet groter zijn dan
b voor het
oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het
ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen
van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de zendinstallatie:
1.
een
masthoogte heeft die boven het maaiveld niet meer bedraagt dan
2. in de vorm van
een open constructie wordt gerealiseerd;
3. door meerdere
operators wordt medegebruikt;
4. de daarbij
behorende apparatuurkasten ingepast worden in het landschap;
5. de
cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig
worden aangetast;
c voor de
op de verbeelding dan wel in de voorschriften aangegeven maten en getallen,
voor zoverdeze afwijking niet meer dan 10% bedraagt
en met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op het bebouwd
grondoppervlak, het bruto vloeroppervlak, de bebouwingspercentages en de
aantallen zoals aangegeven op de verbeelding;
d voor de
overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen
echter niet meer dan
e voor het aanpassen van het beloop of
het profiel van een weg indien de verkeersveiligheid en/of parkeerdruk daartoe
aanleiding geeft en de bestemmingsgrens niet meer dan
13.2
Eerdere afwijkingen
13.2.1 Bij de beoordeling van een verzoek om
afwijking wordt rekening gehouden met eerder verleende afwijkingen op basis van
dit artikel, om te beoordelen of maximale afwijkingsmogelijkheden al dan niet
worden overschreden.
13.3
Voorwaarden aan het verlenen van
afwijking
a de in lid 13.1.1 genoemde afwijkingen
mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
b de in lid
13.1.1 onder c en d genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend
indien zulks in het belang is voor een technisch of esthetisch betere
realisering van bouwwerken dan wel
voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het
terrein, en hierdoor:
1. de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
2.
de
structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
3.
het
karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;
4.
de
cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig
worden aangetast.
Artikel 14 ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
14.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft
op:
a het oprichten van
gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten
hoogste
b een enigszins andere
situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen,
bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het
plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een
bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel,
bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
Artikel 15 ALGEMENE PROCEDUREREGELS
15.1 Afwijking
Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking, zoals opgenomen in
dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) geregelde procedure van toepassing.
15.2 Wijziging
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging, zoals opgenomen in
dit plan, is de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening geregelde
procedure van toepassing.
4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 16 OVERGANGSRECHT
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens
een bouwvergunning of omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits
deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel
worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan
binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid
16.1.1 voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in 16.1.1
met maximaal 10%.
16.1.3 Uitzondering
Lid 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daardoor begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Het gebruik van gronden en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is, mag worden voortgezet.
16.2.2 Voor het gebruik van overgangsrecht gelden de
volgende voorwaarden:
a het is verboden het met
het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in lid 16.2.1, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind;
b indien gebruik, bedoeld
in lid 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.2.3 Voor het gebruik van overgangsrecht geldt de
volgende uitzondering:
Lid 16.2.1
is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in
strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat plan.
Artikel 17 SLOTREGEL
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het “bestemmingsplan Overveen 2013, 1e herziening”