1. Inleidende
regels
Artikel 1 Begrippen
1.1. plan
het bestemmingsplan
Boendermakerhof van de gemeente Bergen.
1.2.
bestemmingsplan
de geometrisch
bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0373.BPG01001boendermak-A001.gml met de bijbehorende regels.
1.3.
aanduiding
een geometrisch
bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien
van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4.
aanduidingsgrens
de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5. aan- en uitbouw
een aan een
hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat
met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6. aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig
verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig,
juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te
stellen gebied, niet zijnde thuisprostitutie, welke door hun beperkte omvang in
een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden
uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.
1.7. archeologische
deskundige
een deskundige met
opgravingbevoegdheid of met gekwalificeerde kennis op het gebied van de archeologie.
1.8.
archeologisch onderzoek
onderzoek verricht
door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning
beschikt.
1.9.
archeologische waarde
de in een gebied
aanwezige waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen in
de bodem en uit het verleden.
1.10.
bebouwing
een of meer gebouwen
en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11.
bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij
een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op
de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.12. bestaande
bouwwerken
bouwwerken, die op
het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden
gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.13. bestaande afstands-, hoogte-, breedte-,
inhouds- en andere maten
afstands-, hoogte-,
breedte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan
met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet tot stand zijn
gekomen of zullen komen.
1.14.
bestemmingsvlak
een op de plankaart
aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.
1.15. bijgebouw
een
opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste van het
hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat
door de vorm onderscheiden kan
worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw.
1.16. bouwen
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
1.17.
bouwgrens
een op de plankaart
aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.18.
bouwlaag
een doorlopend
gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat
dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of
geschikt te maken is.
1.19.
bouwperceel
een aaneengesloten
stuk grond met, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
1.20.
bouwperceelgrens
een grens van een
bouwperceel.
1.21.
bouwvlak
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22.
bouwwerk
elke constructie van
enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun
vindt in of op de grond.
1.23. bouwwerk, geen gebouw zijnde
ieder bouwwerk dat
niet kan worden aangemerkt als gebouw.
1.24.
dakkapel
een constructie ter
vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak
bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde
van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25.
dakopbouw
een constructie ter
vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze
constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van
de constructie in ŽŽn of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.26.
dakoverstek
de breedte van de
dakrand (inclusief de goot) welke zich buiten de verticale projectie van de
gevel bevindt.
1.27. gebouw
elk bouwwerk, dat
een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.28.
gevelopbouw
elke verhoging van
de gevel boven de maximaal toelaatbare goothoogte.
1.29.
hoofdgebouw
een gebouw, dat op
een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste
bouwwerk valt aan te merken.
1.30. kap
een constructie van
dakvlakken met een helling van ten minste 30û en ten hoogste 65û.
1.31. kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten
het in een woning
door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor
geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate
zijn woonfunctie behoudt met een
ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.32.
maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen
inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, openbare orde en
veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.33.
monument
een rijksmonument
zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument zoals bedoeld in de provinciale
of gemeentelijke monumentenverordening.
1.34. NEN
door de Stichting
Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het
moment van vaststelling van het plan.
1.35.
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten
behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en
apparatuur voor telecommunicatie.
1.36. overkapping
een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste ŽŽn zijde
een gesloten wand.
1.37. platte
afdekking
een horizontaal
vlak, ter afdekking van een gebouw.
1.38. peil
a.
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die
weg;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken,
geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte
van het aansluitende
afgewerkte maaiveld.
1.39.
voorgevel
de gevel van het
hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.40.
voorgevelrooilijn
de (denkbeeldige)
lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de
(denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde
gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel.
1.41. zijerf
de gronden, niet zijnde gronden met de
bestemming Tuin, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de
zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde
van de voor- en achtergevel.