7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,
alsmede voor:
-
archeologisch waardevol gebied als bedoeld in artikel 8.
Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
-
het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
-
ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien;
-
de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is en gelieerd aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
-
hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
-
bijgebouwen;
-
garages en bergplaatsen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en lichtmasten.
7.2.2 Voor het bouwen van de in lid 7.2.1, onder a tot en met d, genoemde bouwwerken gelden de aanduidingen op de verbeelding, de regels in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
-
het bouwperceel mag, behoudens ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”, ten hoogste voor:
-
45% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen bij meer dan twee-aaneengebouwde woningen;
-
40% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen bij twee-aaneengebouwde woningen en hoekwoningen;
-
35% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen bij vrijstaande woningen.
7.2.3 Voor het bouwen van de in lid 7.2.1, sub a, genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” is ten hoogste 1 vrijstaande woning toegestaan;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “twee-aaneen” zijn ten hoogste 2 aaneengebouwde woningen toegestaan;
-
uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “gestapeld” mogen de woningen worden gestapeld, met dien verstande dat het aantal woningen maximaal het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal mag bedragen;
-
ter plaatse van andere gronden dan bedoeld in lid 7.2.3, sub b tot en met d, dienen de woningen aaneen te worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal woningen maximaal het aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal mag bedragen.
7.2.4 Voor het bouwen van de in lid 7.2.1, sub a tot en met c, genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen, waaronder garages en bergplaatsen, en overkappingen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;
-
de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen ten minste 2 m te bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder b mogen bij percelen met een breedte van minder dan 15 m, aan- en uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen in of op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m dient te bedragen
-
in afwijking van het bepaalde onder b mogen vrijstaande bijgebouwen in of op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
-
bij niet-vrijstaande woningen dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
-
in afwijking van het bepaalde onder f mag de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bouwpercelen met een oppervlakte meer dan 500 m ten hoogste 55 m² bedragen;
-
de oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m²;
-
de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de zijgevel mag ten hoogste 3,5 m bedragen gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
-
bij vrijstaande woningen mag de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;
-
bij niet-vrijstaande woningen mag de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m bedragen;
-
vrijstaande bijgebouwen dienen indien niet gekozen wordt voor een platte afdekking te worden voorzien van een kap zoals bedoeld in artikel 1, lid 35;
-
bijgebouwen mogen niet voorzien worden van dakkapellen, dakopbouwen of gevelopbouwen;
-
bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten, zoals bepaald in sub k, sub l en sub m worden overschreden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m.
7.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;
-
in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
-
de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelgrens minimaal 3 m moet bedragen;
-
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4, sub k en sub m, ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen en op bijgebouwen bij niet-vrijstaande woningen, met dien verstande dat:
-
de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien een kap in verband met afstemming op de karakteristiek van de woning, wenselijk is;
-
de goothoogte van de aan- of uitbouw en het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de in lid 7.2.4, sub k en sub m genoemde goothoogte en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
de omgevingsvergunning niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige erven.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor paardenbakken en mestopslag;
-
gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden;
-
bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor slaapgelegenheden.
