HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
het plan:
het bestemmingsplan De Bedriegertjes van de gemeente Bergen;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0373.BPG01005bedriegert-C001;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
aan-huis-gebonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde thuisprostitutie, wel-ke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;
-
achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;
-
archeologisch deskundige:
een deskundige met opgravingsbevoegdheid of met gekwalificeerde ken-nis op het gebied van archeologie;
-
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
-
archeologische waarde:
de in een gebied aanwezige waarde in verband met de in dat gebied voor-komende overblijfselen in de bodem en uit het verleden;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingsoppervlak:
het totale oppervlak aan gebouwen op een bouwperceel;
-
bestaande bouwwerken:
bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;
-
bestaande afstands-, hoogte, breedte, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen:
afstands-, hoogte-, breedte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet tot stand zijn gekomen of zullen komen;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan-dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar in-gevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
bouwwerk, geen gebouw zijnde:
ieder bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als gebouw;
-
dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
-
dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;
-
dakoverstek:
de breedte van de dakrand (inclusief de goot) welke zich buiten de verticale projectie van de gevel bevindt;
-
detailhandel:
het ter plaatse bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw en voor zover de regels deze inrichting niet verbieden;
-
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
gevelopbouw:
elke verhoging van de gevel boven de maximaal toelaatbare goothoogte;
-
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
-
hoofdverblijf:
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokken(en) en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keu-ken, woon-, was- en slaapgelegenheid;
-
kampeermiddelen:
-
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, mits deze:
-
is voorzien van een as-/wielenstelsel en een dissel;
-
bestaat uit één geheel (dus geen gekoppelde caravans en geen aangebouwde uitbreidingen);
-
is voort te bewegen als aanhanger;
-
een maximale hoogte heeft van 3,5 m en een maximale oppervlakte heeft van 55 m²;
-
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kap:
een constructie van dakvlakken met een helling van ten minste 30° en ten hoogste 65°;
-
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, niet zijnde thuisprostitutie, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woon-functie in overeenstemming is;
-
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor tele-communicatie;
-
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;
-
paardenbak:
een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport danwel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal;
-
peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
-
permanente bewoning:
het verblijven in een kampeermiddel, een recreatieverblijf, een verblijfsrecreatief appartement of in een gebouw, geen woning zijnde, met het kennelijke doel om dat kampeermiddel, recreatieverblijf, verblijfsrecreatief appartement dan wel het gebouw als hoofdverblijf te gebruiken;
-
platte afdekking:
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw;
-
thuisprostitutie:
het in de eigen woning bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander;
-
voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
-
voorgevelrooilijn:
de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel;
-
zijerf:
de gronden, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt;
-
de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
-
de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
plantsoenen;
-
groenvoorzieningen;
-
beplantingen;
-
speelvoorzieningen;
-
parken;
-
voet- en fietspaden;
-
in- en uitritten;
-
bermen en bermsloten,
alsmede voor:
-
archeologisch waardevol gebied als bedoeld in artikel 8;
-
bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, hiervoor gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer bedragen dan 9 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Tuin’ en/ of de bestemming ‘Wonen – 1’, in-dien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen,
alsmede voor:
-
archeologisch waardevol gebied als bedoeld in artikel 8.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming toegestaan, met uitzondering van paardenbakken en zwembaden.
4.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de aanduidingen op de kaart, de regels in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;
-
in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
-
de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelgrens minimaal
3 m moet bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1, ten behoeve van aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw met dien verstande dat:
-
de diepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 1,5 m gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de diepte van aan- en uitbouwen bij niet-vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 1 m gemeten vanuit de voor- en/of zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
-
de breedte van aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw bij niet-vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van het hoofdgebouw;
-
de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 50% van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de lengte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel bij niet-vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 60% van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;
-
het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast door het verlenen van de omgevingsvergunning.
4.3.2 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2, sub a, ten behoeve van toegangspoorten voor de voorgevelrooilijn met een hoogte van ten hoogste 2 m, met dien verstande dat:
-
de afstand tussen de toegangspoort en de straat voldoende dient te zijn voor het veilig opstellen van een auto;
-
de volgende criteria worden afgewogen bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid:
-
de breedte van de weg (inclusief voet- en fietspaden en bermen) waarop de toegangspoort invloed heeft;
-
de breedte van de toegangspoort;
-
de mate van transparantie boven een hoogte van 1 m;
-
de mate waarin sprake is van een zorgvuldige vormgeving;
-
de mate waarin de toegangspoort wordt afgeschermd door groen, dan wel de mate waarin groen rondom de toegangspoort wordt toegepast.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
-
archeologisch waardevol gebied als bedoeld in artikel 8;
-
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer bedragen dan 9 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterlopen en -wegen;
-
waterhuishouding;
-
waterberging;
-
vijvers;
-
oevers;
-
groenvoorzieningen;
-
beplantingen,
alsmede voor:
-
archeologisch waardevol gebied als bedoeld in artikel 8;
-
bij deze doeleinden behorende voorzieningen, zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd, hiervoor geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.
Artikel 7 Wonen - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,
alsmede voor:
-
archeologisch waardevol gebied als bedoeld in artikel 8.
Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
-
het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
-
ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien;
-
de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is en gelieerd aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
-
hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
-
bijgebouwen;
-
garages en bergplaatsen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en lichtmasten.
7.2.2 Voor het bouwen van de in lid 7.2.1, onder a tot en met d, genoemde bouwwerken gelden de aanduidingen op de verbeelding, de regels in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
-
het bouwperceel mag, behoudens ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”, ten hoogste voor:
-
45% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen bij meer dan twee-aaneengebouwde woningen;
-
40% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen bij twee-aaneengebouwde woningen en hoekwoningen;
-
35% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen bij vrijstaande woningen.
7.2.3 Voor het bouwen van de in lid 7.2.1, sub a, genoemde hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” is ten hoogste 1 vrijstaande woning toegestaan;
-
op de gronden ter plaatse van de aanduiding “twee-aaneen” zijn ten hoogste 2 aaneengebouwde woningen toegestaan;
-
uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “gestapeld” mogen de woningen worden gestapeld, met dien verstande dat het aantal woningen maximaal het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal mag bedragen;
-
ter plaatse van andere gronden dan bedoeld in lid 7.2.3, sub b tot en met d, dienen de woningen aaneen te worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal woningen maximaal het aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal mag bedragen.
7.2.4 Voor het bouwen van de in lid 7.2.1, sub a tot en met c, genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen, waaronder garages en bergplaatsen, en overkappingen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;
-
de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen ten minste 2 m te bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder b mogen bij percelen met een breedte van minder dan 15 m, aan- en uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen in of op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m dient te bedragen
-
in afwijking van het bepaalde onder b mogen vrijstaande bijgebouwen in of op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
-
bij niet-vrijstaande woningen dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
-
in afwijking van het bepaalde onder f mag de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bouwpercelen met een oppervlakte meer dan 500 m ten hoogste 55 m² bedragen;
-
de oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m²;
-
de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de zijgevel mag ten hoogste 3,5 m bedragen gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
-
bij vrijstaande woningen mag de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;
-
bij niet-vrijstaande woningen mag de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m bedragen;
-
vrijstaande bijgebouwen dienen indien niet gekozen wordt voor een platte afdekking te worden voorzien van een kap zoals bedoeld in artikel 1, lid 35;
-
bijgebouwen mogen niet voorzien worden van dakkapellen, dakopbouwen of gevelopbouwen;
-
bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten, zoals bepaald in sub k, sub l en sub m worden overschreden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m.
7.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;
-
in afwijking van het bepaalde in sub a, mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:
-
de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
-
indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelgrens minimaal 3 m moet bedragen;
-
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4, sub k en sub m, ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen en op bijgebouwen bij niet-vrijstaande woningen, met dien verstande dat:
-
de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien een kap in verband met afstemming op de karakteristiek van de woning, wenselijk is;
-
de goothoogte van de aan- of uitbouw en het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de in lid 7.2.4, sub k en sub m genoemde goothoogte en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
-
de omgevingsvergunning niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige erven.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor paardenbakken en mestopslag;
-
gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden;
-
bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor slaapgelegenheden.
Artikel 8 Waarde - Archeologie III
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie III’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
-
de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
8.2.2 Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen geldt, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, dat uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 500 m².
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels.
8.3.2 De omgevingsvergunning, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.3.2 De omgevingsvergunning, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, wordt voorts verleend, indien:
-
de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
-
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport, zoals bedoeld onder a, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
-
het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een grotere planomvang dan 500 m² uit te voeren:
-
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waar-voor omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 8.3.1, is verleend;
-
het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
het aanlegen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.4.3 De vergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.4.4 De vergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt voorts verleend, indien:
-
de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
-
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder a, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
-
het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
het doen van opgravingen;
-
begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Algemene bouwregels
-
De maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte” aangegeven hoogten bedragen.
-
Voor zover een goothoogte op de verbeelding is aangegeven dienen de hoofdgebouwen (inclusief bedrijfswoningen) met een kap te worden afgedekt.
10.2 Afwijken van de algemene bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, sub b juncto artikel 1, lid 35, ten behoeve van het realiseren van andere kapvormen alsmede voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
-
bij het realiseren van andere kapvormen de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte niet mag worden overschreden;
-
bij een platte afdekking van gebouwen de op de verbeelding aangegeven goothoogte als maximale bouwhoogte dient te worden aangehouden;
-
de omgevingsvergunning niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
-
de omgevingsvergunning niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.
-
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2, sub a juncto artikel 2, sub b, ten behoeve van het realiseren van een gevelopbouw met dien verstande dat:
-
de breedte van de gevelopbouw maximaal 35% van de gevelbreedte mag bedragen;
-
de aangegeven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;
-
de omgevingsvergunning niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
-
de omgevingsvergunning niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.
10.3 Percentages
Een in de regels aangegeven percentage, geeft aan, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald, hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
10.4 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de kaart en hoofdstuk 2 worden overschreden door:
-
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
-
tot gebouwen behorende erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m²;
-
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
-
Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van hoofdstuk 2 ter zake reeds omgevingsvergunning kan worden verleend, met een omgevingsvergunning afwijken van de regels in het plan voor:
-
afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
-
overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
-
De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, waaronder de mogelijkheid tot isoleren van gebouwen, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 13 Algemene procedureregels
-
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
-
Bij verlening van een omgevingsvergunning ingevolge dit plan, is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) genoemde procedure van toepassing.
Artikel 14 Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
“Regels van het Bestemmingsplan De Bedriegertjes van de gemeente Bergen”.
