Inhoud regels
artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
artikel 5 Agrarisch - Hulpbedrijf
artikel 6 Agrarisch - Intensieve veehouderij
artikel 7 Agrarisch - Paardenhouderij
artikel 9 Bedrijf – Nutsvoorziening
artikel 10 Cultuur en ontspanning - Seksinrichting
artikel 11 Detailhandel - Tuincentrum
artikel 24 Leiding – Hoogspanning
artikel 27 Waarde – Archeologie
artikel 28 Waarde – Cultuurhistorie
artikel 29 Waterstaat – Waterkering
artikel 30 Anti-dubbeltelregel
artikel 31 Algemene bouwregels
artikel 32 Algemene gebruiksregels
artikel 33 Algemene aanduidingsregels
artikel 34 Algemene afwijkingsregels
Bijlagen bij de regels
Bijlage 1: Lijst van toegelaten bedrijfstypen
Bijlage 2: Lijst van toegelaten horecatypen
Bijlage 3: Dwarsprofielen
1.1. In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan “Buitengebied 2012“ van de gemeente Beemster;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0370.2012BPbuitengebied-OH01;
c. de verbeelding:
de verbeelding bestaande uit het blad met het nummer NL.IMRO.0370.2012BPbuitengebied.va01 opgedeeld in 7 verbeeldingsbladen en een blad met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
d. aanbouw:
een gebouw met een primaire woonfunctie dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
e. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
f. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
g. aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de bedrijfsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
h. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de beroepsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
i. achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
j. agrarisch bedrijf (zie ook reëel - en volwaardig agrarisch bedrijf):
een aan het buitengebied gebonden bedrijf groter dan 10 NGE, waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten zoals paarden fokken/melken;
k. agrarisch hulpbedrijf (of agrarisch loonbedrijf):
een bedrijf dat uitsluitend of in overwegende mate gericht is op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven en verder ook als agrarisch bedrijf kan functioneren;
l. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
m. bebouwingspercentage:
het in de regels of op de kaart aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen, tenzij in de regels anders is bepaald;
n. bed and breakfast:
een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken; de indeling en invulling van de kamers is sterk afhankelijk van de bestaande bebouwing;
o. bedrijfswoning:
een woning liggend op een erf of terrein van een (agrarisch) bedrijf, uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één of meer personen wiens/wier huisvesting daar, gelet op de bestemming en bedrijfsvoering van het bedrijf, noodzakelijk is.
p. bestaand:
1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
q. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
r. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
s. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;
t. bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
u. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
v. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
w. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
x. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
y. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
z. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
aa. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
bb. dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
cc. erker:
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, en ondergeschikt is aan de woning;
dd. escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
ee. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
ff. gebruiksgerichte paardenhouderij;
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, uitgezonderd maneges;
gg. gevellijn:
aanduiding van de achtergevel en de verlengde lijn van de (bedrijfs)woning;
hh. glastuinbouwbedrijf:
een (agrarisch) bedrijf gericht op het telen van groente, fruit-, tuin- en kasvruchten, sierteeltgewassen en (tuinbouw)zaden, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse aanwezige kassen;
ii. groepsaccommodatie:
een (deel van) een (agrarisch bedrijfs)gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is, inclusief sanitaire voorzieningen en gezamenlijke keukenfaciliteiten;
jj. hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is, zoals de bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning of woning;
kk. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
ll. huiskavel:
de gronden behorende bij een agrarisch bedrijf voor zover deze gronden direct grenzen aan het agrarisch bouwvlak waarop de bedrijfswoning zich bevindt en daarmee direct in verbinding staan;
mm. kamperen:
a. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk dat ter beschikking is gesteld voor het houden van een recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een recreatiewoning;
b. het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
nn. kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, kampeerauto’s of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, alsmede trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodaties; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
oo. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten, zoals reguliere kassen in de glastuinbouw en kleine teeltondersteunende kassen in de vollegrondstuinbouw.
pp. kopergravuresloot:
een als zodanig op de verbeelding aangegeven waterloop met cultuurhistorische waarde;
qq. maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;
rr. manege:
een bedrijf dat gericht is op de beoefening van de paardensport in combinatie met één of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony‘s, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logies en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
ss. nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
tt. omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
uu. omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in de Wabo;
vv. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in de Wabo;
ww. omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, als bedoeld in de Wabo;
xx. onderkomen:
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook tenten;
yy. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste een wand;
zz. paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
aaa. paddock:
een ruimte waar één of meerdere paarden ter
ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen en al dan niet (deels)
overkapt.
bbb.productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
ccc. prostitué/prostituee:
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
ddd.prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
eee. raamprostitutie:
een seksinrichting waarbij de prostitué/prostituee vanachter de ramen door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie beweegt, uitnodigt dan wel aanlokt;
fff. reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf groter dan 40 NGE, waarvan de continuïteit gewaarborgd is, met een arbeidsomvang van niet minder dan 0,5 arbeidskracht van wie de agrarische bedrijfsuitoefening het hoofdberoep vormt;
ggg.recreatie-eenheid
een recreatie-eenheid is een zelfstandige verblijfsruimte in een gebouw die bestemd is voor recreatief verblijf door een persoon, een (deel van een) gezin of een daarmee gelijk te stellen groep mensen en die niet fungeert als permanent of hoofd-woonverblijf;
hhh.recreatiewoning:
een zelfstandig gebouw, dat geen woonkeet, geen caravan en geen bouwsel op wielen is, bestemd voor recreatief verblijf door een persoon, een (deel van een) gezin of een daarmee gelijk te stellen groep mensen en dat niet fungeert als permanent of hoofd-woonverblijf;
iii. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke gebouw dan wel onderkomen waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
jjj. sekswinkel:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
kkk. statische opslag:
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke;
lll. stolpwoning:
van oorsprong voor agrarisch doel (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken;
mmm. straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri’s;
nnn.straatprostitutie:
op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;
ooo.teeltondersteunend glas:
kassen, deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
ppp.thuiswerk:
degene die thuis prostitutie bedrijft en voldoet aan de volgende voorwaarden:
· het werk vindt uitsluitend plaats in de eigen woning, waar hij of zij ook volgens het bevolkingsregister staat ingeschreven;
· werving van klanten gebeurt uitsluitend langs informele weg, adverteren mag slechts incidenteel;
· aan de buitenkant van het perceel mag niet blijken dat er prostitutie wordt bedreven;
· er mag door anderen of andere bewoners van de woning geen prostitutie worden bedreven;
· er mag geen sprake zijn van overlast of aantasting van het woon- of leefklimaat;
qqq.trekkershut:
een trekkershut is een houten blokhut met een maximale grootte van 30 m2, die dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten;
rrr. uitbouw:
een gebouw met een primaire woonfunctie dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
sss. veredelingsbedrijf:
een bedrijf waar door toevoeging van arbeid en andere productiemiddelen plantaardige en/of dierlijke productie plaatsvindt, mits geheel of grotendeels niet gebonden aan de grond als productiemiddel;
ttt. vollegrondstuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf gericht op het telen van groenten, tuinvruchten, sierteeltgewassen, tuinzaden en bloembollen door (nagenoeg) geheel gebruik te maken van de bij het bedrijf behorende open gronden;
uuu.volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf groter dan 70 NGE, waarvan de continuïteit gewaarborgd is, met een arbeidsomvang van ten minste één volledige arbeidskracht van wie de agrarische bedrijfsuitoefening het hoofdberoep vormt;
vvv. vrij beroep:
een beroep in verband met iemands individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek, academisch of HBO-niveau liggen;
www. webwinkel:
het bedrijfsmatig via internet te koop aanbieden, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of Het vanuit een bedrijf verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van een voor publiek toegankelijke (winkel)ruimte of showroom.
xxx. woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.2. Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
2.1. Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
b. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak;
c. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
f. de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;
g. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
h. het peil:
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door het bevoegd gezag vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
i. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Bestemmingsomschrijving
3.1. De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische bedrijven;
b. de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
c. horecavoorzieningen in de categorieën I, II en III zoals genoemd in de bij dit plan behorende “Lijst van toegelaten horecatypen” ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
d. agrarisch hulpbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hulpbedrijf’;
e. transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – transportbedrijf’;
f. delfstofwingebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - delfstofwingebied’;
g. caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;
h. erfpad met bijbehorende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘pad’;
i. wonen ten behoeve van het bedrijf, tenzij staat aangegeven dat een woning niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
j. erven.
alsmede voor:
k. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ het behoud en bescherming van rijksmonumenten;
l. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
3.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd.
3.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
3.4. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn niet meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
i. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
ii. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
iii de bouwhoogte niet hoger is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
iv. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
3. indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
i. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
ii. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
iii. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 30° mag bedragen;
4. Indien een bouwwerk zowel binnen als buiten de afstand van 18 m van de gevellijn, als bedoeld onder 2 en 3 is gelegen, gelden de regels als genoemd onder 2;
5. teeltondersteunende kas mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
i. teeltondersteunende kas is alleen toegelaten bij vollegrondstuinbouwbedrijven;
ii. op een agrarisch bouwvlak van tenminste 1 ha is maximaal 2.000 m2 ondersteunende kas toegestaan;
iii. de goothoogte en bouwhoogte van teeltondersteunende kassen mag niet meer dan respectievelijk 4 en 6 m bedragen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
4. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
5. de inhoud van een bedrijfswoning, niet zijnde een stolp, inclusief aan- en uitbouwen mag niet groter zijn dan 750 m3;
6. de bedrijfswoning mag als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
i. de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
ii. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
iii. de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52º bedragen;
7. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 9 m;
8. als de bestaande afstand minder dan 9 m bedraagt, dan geldt deze mindere afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd, nadat of tegelijk de bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke inhoud van niet minder dan 1.500 m3 zijn gerealiseerd.
Bouwregels voor pronkgevels
3.5. Uitsluitend bij een stolpwoning en ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ is een verbijzondering van de voorgevel in de vorm van een pronkgevel toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
a. de goothoogte mag niet meer dan 2 maal de goothoogte van de stolpwoning bedragen;
b. de breedte mag niet meer dan 1/3 van de voorgevel van de stolpwoning bedragen;
c. de bouwdiepte vanaf de voorgevel mag niet meer dan 0,5 m bedragen;
d. het aantal bouwlagen mag niet meer dan 2 bedragen;
e. het midden van de pronkgevel mag uitsluitend op het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw liggen;
f. de dakhelling van de kap van de pronkgevel mag niet meer bedragen dan die van het hoofdgebouw.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
3.6. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3.7. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met uitzondering van landhekken als bedoeld onder h;
b. de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer dan 15 m bedragen en de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen;
c. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag maximaal 2 m bedragen;
d. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
f. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder bedragen dan 3,6 m;
g. de zijdelingse afstand tot een aanwezige kopergravuresloten mag niet minder bedragen dan 7,2 m;
h. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend landhekken met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m worden gebouwd;
i uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ is een toegangspoort toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
1. de toegangspoort mag alleen in het voorerfgebied gebouwd worden;
2. de bouwhoogte van de poort mag niet meer dan 4 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
3.8. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het in dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. lid 3.4 sub a onder 3 voor het bouwen tot een goothoogte van maximaal 7 m;
c. lid 3.4 sub a onder 3 wat betreft het overschrijden van de bouwhoogte met 10%;
d. lid 3.4 sub a onder 5 ten behoeve van de bouw van teeltondersteunende kassen bij niet vollegrondstuinbouwbedrijven met inachtneming van de volgende regels:
1. per agrarisch bedrijf mag maximaal één kas worden gebouwd;
2. de oppervlakte van de kas mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
3. de kas dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
4. de goothoogte en bouwhoogte van een kas mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 6 m;
e. lid 3.4 sub b onder 7 en 8 wat betreft het bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens;
f. lid 3.4 sub a en b en 3.8 sub d (kap) voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
g. lid 3.7 onder b voor het buiten het bouwvlak oprichten van een mestsilo met een maximale inhoud van 3.000 m3 mits:
1. wordt aangetoond dat daarvoor binnen het bouwvlak geen ruimte is of vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
2. de afstand tot het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50 m;
3. de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen en de landschappelijke waarden van de droogmakerij niet onevenredig worden aangetast.
Specifieke gebruiksregels
Strijdig gebruik
3.9. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m2, alsmede het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
c. gebruik als kampeerterrein;
d. het geplaatst hebben van mobiele kampeermiddelen buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
e. gebruik als manege;
f. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
g. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
h. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw;
i. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten voor zover de veredelingsactiviteiten meer ruimte innemen dan 750 m2;
j. het aanleggen of aanwezig hebben van een paardenbak;
k. het aanleggen of aanwezig hebben van een paddock buiten het bouwvlak.
Beroep- en bedrijfsuitoefening aan huis
3.10. Binnen de bestemming “Agrarisch” is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de genoemde activiteit mag alleen plaats vinden in de bedrijfswoning;
b. de gezamenlijke vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende bedrijfswoning en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen;
c. aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
d. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
e. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
f. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner.
Caravanstalling
3.11. Binnen de bestemming “Agrarisch” zijn ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’ bestaande caravanstallingen toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte voor het stallen van caravans niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘(cs)’.
Afwijken van de gebruiksregels
Veredelingsactiviteiten
3.12. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 voor zover deze meer dan 750 m2 innemen, mits de veredelingsactiviteiten:
a. als neventak worden uitgevoerd bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
b. slechts plaats hebben in reeds bestaande agrarische bebouwing;
c. niet leiden tot een uitbreiding van de bestaande bebouwing;
d. niet meer dan 1.300 m2 aan bedrijfsoppervlakte in gebruik nemen.
Kleinschalig kamperen
3.13. Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het kampeerterrein mag uitsluitend worden gebruikt gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
b. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 20;
c. een standplaats dient minimum oppervlakte te hebben van 120 m2;
d. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal twee bijzettentjes worden geplaatst;
e. per kampeerterrein mogen niet meer dan zes standplaatsen worden ingenomen door demontabele verblijfsaccommodaties;
f. per kampeerterrein mag niet meer dan één standplaats worden ingenomen door één trekkershut;
g. de oppervlakte van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 5.500 m2;
h. het kampeerterrein dient binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn. Indien daar onvoldoende ruimte beschikbaar is, mag ten hoogste 1.500 m2 buiten het bouwvlak worden gesitueerd, waarbij het aanvullende kampeerterrein zijdelings direct aansluit op de grens van het agrarische bouwvlak;
i. sanitaire en andere voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de bestaande bedrijfsgebouwen in het agrarische bouwvlak;
j. het inrichten of hebben van een kleinschalig kampeerterrein mag niet gepaard gaan of gevolgd worden door uitbreiding van het bouwvlak vanwege de oorspronkelijke bestemming;
k. het kleinschalig kampeerterrein en de daarbij behorende parkeervoorzieningen dienen gesitueerd te zijn achter de achtergevelrooilijn van de agrarische bedrijfswoning;
l. de afstand van een trekkershut vanaf de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen;
m. de inrichting van het kampeerterrein dient plaats te vinden conform een door de gemeente goedgekeurd erfinrichtingsplan;
n. gedurende de periode van 1 november tot en met 28 of 29 februari mogen geen kampeermiddelen of demontabele verblijfsaccommodaties worden geplaatst.
Bed and breakfast
3.14. Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in een bedrijfswoning die permanent is en blijft bewoond door de hoofdgebruiker van het perceel en/of in de daarbij behorende bijgebouwen;
b. de bed and breakfast aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf verschaft;
c. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast plaats heeft op eigen terrein;
d. indien de bed and breakfast (deels) wordt gerealiseerd in een bijgebouw, mag er geen onaanvaardbare verkeerssituatie optreden, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met parkeerplaatsen, maar ook met de capaciteit van de weg;
e. het gebruik van de bedrijfswoning als bed and breakfast moet ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming;
f. de afstand van bijbehorende bouwwerken, gebouwen zijnde, tot de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen, tenzij sprake is van een bestaand bijbehorend bouwwerk.
Recreatie
a. de afstand tot de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen, tenzij sprake is van een bestaand bedrijfsgebouw;
b. het aantal recreatie-eenheden per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 6 bedragen;
c. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
d. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
e. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
f. per agrarisch bedrijf mag één groepsaccommodatie worden gerealiseerd;
g. de realisering van een groepsaccommodatie/recreatie-eenheden in een bedrijfsgebouw mag niet leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
h. de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
i. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
3.16. Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een recreatiewoning in bestaande bedrijfsgebouwen of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de recreatiewoning mag uitsluitend worden gerealiseerd in een bijgebouw bij een bedrijfswoning die permanent is en bewoond blijft door de hoofdgebruiker van het perceel;
b. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
c. de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
d. de inhoud van de recreatiewoning mag niet meer dan 200 m3 bedragen;
e. de gezamenlijk oppervlak van bergingen bij een recreatiewoning mag niet meer dan 8 m2 bedragen;
f. de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
g. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
Verbrede landbouw
3.17. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van activiteiten in het kader van de verbrede landbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de afstand van de gebouwen waarin de activiteiten plaatsvinden tot de gevellijn mag niet meer dan 18 meter bedragen;
b. de activiteit dient voor wat betreft oppervlakte ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf (tot 50% van de oppervlakte);
c. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen;
d. er mag geen strijd ontstaan met geldende milieuwetgeving;
e. de afwijking mag slechts worden verleend voor de hieronder genoemde activiteiten:
1. veeartsenpraktijk;
2. hoefsmederij;
3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, etc.);
4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
5. hoveniersactiviteiten;
6. kinderboerderij;
7. kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
8. kleinschalige horeca: een theeschenkerij, een proeverij, een boerderijcafé, of vergelijkbare functie met aan maximale oppervlakte van 100 m2;
9. sociale functie, zoals een kinderopvang of een zorgboerderij;
10. Milieueducatie / rondleidingen;
11. musea/ tentoonstellingsruimte/ atelier.
Huisvesting tijdelijke seizoensarbeiders/arbeidsmigranten
3.18. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 voor de huisvesting van max. 16 seizoensarbeiders/arbeidsmigranten in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische noodzaak dient te worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan dat ter advisering wordt voorgelegd aan een commissie of instantie van deskundigen;
b. de maximale gebruiksoppervlakte mag niet meer dan 200 m2 exclusief recreatieruimten bedragen (i.c. 12,50 m2 p.p.);
c. de kwaliteit van de huisvesting in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen moet voldoende hoog zijn voor een acceptabel woon- en leefklimaat;
d. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
e. het gebruik niet leidt tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten.
Paardenbakken
3.19. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.9 onder j voor het aanleggen van een paardenbak binnen het bouwvlak, waarbij de volgende regels gelden:
a. per bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
b. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
c. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.20. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.9 onder j voor het (deels) aanleggen van een paardenbak buiten het bouwvlak ten behoeve van de aangrenzende bestemming “Wonen”.
a. uitsluitend eigendomspercelen groter dan 5.000 m2 komen voor deze afwijking in aanmerking;
b. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;
c. de paardenbak dient in het verlengde van de bestaande bebouwing te worden gesitueerd;
d. de paardenbak mag van een omheining worden voorzien waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
e. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de paardenbak te worden vastgelegd.
Caravanstalling
3.21. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.9 onder b, voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor de stalling van caravans, waarbij de volgende regels gelden:
a. de oppervlakte aan caravanstalling mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5.000 m2;
b. de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
c. de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;
d. er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;
e. het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;
f. de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
g. de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
h. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;
i. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.
Extra caravanstalling
3.22. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.11 voor het gebruik van een groter oppervlak voor de stalling van caravans dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’, waarbij de volgende regels gelden:
a. de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
b. de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;
c. er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;
d. het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;
e. de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
f. de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
g. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;
h. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.
Wijzigingsbevoegdheden
Vormverandering bouwvlak
3.23. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
a. totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
b. de afstand tot aan het verlengde van de voorste bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming “Tuin” mag niet worden verkleind.
Vrijkomende agrarische bebouwing
3.24. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen in de bestemming “Wonen” of de bestemming “Recreatie”, met inachtneming van de volgende regels:
a. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwvlak;
c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
d. voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de agrarische functie;
2. de bebouwing van de karakteristieke hoofdgebouwen mag functioneel worden gesplitst in maximaal twee woningen met instandhouding van het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
3. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
4. het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;
e. voor het wijzigen ten behoeve van de bestemming “Recreatie” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;
2. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
3. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
4. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
5. de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;
6. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
Teeltondersteunend glas
3.25. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming “Agrarisch” de bestemming van de gronden buiten het agrarische bouwvlak wijzigen ten behoeve van het oprichten van maximaal 2.000 m2 extra teeltondersteunend glas bij vollegrondtuinbouwbedrijven.
Wijziging in Agrarisch - Glastuinbouw
3.26. Vervallen
Wijziging in Agrarisch hulpbedrijf
3.27. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen in de bestemming “Agrarisch - Hulpbedrijf” al dan niet in combinatie met de aanduiding “Agrarisch” met inachtneming van de volgende regels:
a. het betrokken agrarisch bedrijf is/wordt beëindigd en hervatting daarvan in redelijkheid niet meer te verwachten is;
b. Overtollige agrarische bebouwing wordt gesloopt;
c. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het agrarische hulpbedrijf te worden vastgelegd.
Wijziging in Agrarisch – Paardenhouderij
3.28. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen in de bestemming “Agrarisch - Paardenhouderij” al dan niet in combinatie met de bestemming “Agrarisch” met inachtneming van de volgende regels:
a. het betrokken agrarisch bedrijf is/wordt beëindigd en hervatting daarvan in redelijkheid niet meer te verwachten is;
b. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de paardenhouderij te worden vastgelegd.
artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Bestemmingsomschrijving
4.1. De voor “Agrarisch - Glastuinbouw” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. glastuinbouwbedrijven;
b. de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
c. kas ter plaatse van de aanduiding ‘kas’;
d. caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;
met de daarbij behorende:
e. bouwwerken waaronder bedrijfswoningen, agrarische bedrijfsgebouwen en kassen;
f. warmtesilo’s en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde;
g. onbebouwde agrarische gronden;
h. wegen en paden;
i. groen- en watervoorzieningen;
j. open terreinen, zoals parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen;
k. waterberging en waterbassins.
alsmede voor:
l. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ het behoud en bescherming van rijksmonumenten;
m. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
4.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
4.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
4.4. Indien een bouwwerk zowel aan te merken is als een bouwwerk in overeenstemming met lid 4.5 sub a onder 2 als lid 4.5 sub a onder 3 gelden de bouwmaten genoemd in lid 4.5 sub a onder 2.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
4.5. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. indien de afstand vanaf de gevellijn niet meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
i. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
ii. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
iii de bouwhoogte niet hoger is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
iv. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van de kap niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
3. indien de afstand vanaf de gevellijn meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
i. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
ii. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
iii. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van de kap niet minder dan 15° en niet meer dan 30° mag bedragen;
4. kassen, met inachtneming van de volgende regels:
i. kassen zijn alleen toegelaten ter plaatste van de aanduiding ‘kas’;
ii. de goothoogte en bouwhoogte van kassen mag niet meer dan respectievelijk 6 en 8 m bedragen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
4. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
5. de inhoud van een bedrijfswoning, niet zijnde een stolp, inclusief aan- en uitbouwen mag niet groter zijn dan 750 m3;
6. de bedrijfswoning mag als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
i. de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
ii. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
iii. de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52º bedragen;
7. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 9 m;
8. als de bestaande afstand minder dan 9 m bedraagt, dan geldt deze mindere afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd, nadat of tegelijk de bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke inhoud van niet minder dan 1.500 m3 zijn gerealiseerd.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
4.6. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4.7. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag niet meer 2 m bedragen;
b. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
d. de bouwhoogte van landhekken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
e. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
f. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
4.8. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.3 indien de woning met de aanduiding als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. het lid 4.6 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Specifieke gebruiksregels
4.9. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van betrokken glastuinbouwbedrijf tot een oppervlakte van 50 m2;
b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
c. het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf;
d. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m2;
e. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
f. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;
g. het bedrijfsmatig stallen of laten stallen van (klein)vee;
h. het gebruik ten behoeve van dierveredelingsactiviteiten;
i. het gebruik ten behoeve van het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
Caravanstalling
4.10. Binnen de bestemming “Agrarisch-Glastuinbouw” zijn ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’ bestaande caravanstallingen toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte voor het stallen van caravans niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘(cs)’.
Afwijken van de gebruiksregels
Caravanstalling
4.11. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.9 onder d, voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor de stalling van caravans, waarbij de volgende regels gelden:
a. de oppervlakte aan caravanstalling mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5.000 m2;
b. de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
c. de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;
d. er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;
e. het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;
f. de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
g. de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
h. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;
i. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.
Extra caravanstalling
4.12. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.11 voor het gebruik van een groter oppervlak voor de stalling van caravans dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’, waarbij de volgende regels gelden:
a. de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
b. de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;
c. er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;
d. het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;
e. de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
f. de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
g. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;
h. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.
Wijzigingsbevoegdheid
Vrijkomende agrarische bebouwing
4.13. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch - Glastuinbouw” wijzigen in de bestemming “Wonen” of de bestemming “Recreatie”, met inachtneming van de volgende regels:
a. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwvlak;
c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
d. voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de glastuinbouwfunctie;
2. karakteristieke boerderijen mogen worden gesplitst in maximaal twee woningen indien wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
3. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
4. het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;
e. voor het wijzigen ten behoeve van de bestemming “Recreatie” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;
2. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
3. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
4. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
5. de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;
6. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
artikel 5 Agrarisch - Hulpbedrijf
Bestemmingsomschrijving
5.1. De voor “Agrarisch - Hulpbedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch hulpbedrijf, al dan niet in combinatie met een agrarisch bedrijf;
met daarbij behorende:
b. bouwwerken waaronder bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
c. open terreinen, waaronder wegen en paden, opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen;
d. groen en watervoorzieningen.
alsmede voor:
e. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
5.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd.
5.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
5.4. Ten aanzien van de bebouwing binnen het bouwvlak wordt bepaald dat het maximale bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
5.5. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van de kap niet minder dan 15° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de voorgevel van een bedrijfsgebouw is minimaal 10 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gelegen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
4. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
5. de inhoud van een bedrijfswoning, niet zijnde een stolp, inclusief aan- en uitbouwen mag niet groter zijn dan 750 m3;
6. de bedrijfswoning mag als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
i. de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
ii. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
iii. de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52º bedragen;
7. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 9 m;
8. als de bestaande afstand minder dan 9 m bedraagt, dan geldt deze mindere afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd, nadat of tegelijk de bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke inhoud van niet minder dan 1.500 m3 zijn gerealiseerd.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
5.6. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
5.7. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag niet meer 2 m bedragen;
b. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
d. de bouwhoogte van landhekken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
f. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
g. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
5.8. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 5.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. het lid 5.6 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Specifieke gebruiksregels
5.9. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik ten behoeve van het kamperen;
b. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik;
c. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van veredelingsbedrijven.
Wijzigingsbevoegdheid
Wro-zone – wijzigingsgebied
5.10. Vervallen
Vrijkomende agrarische bebouwing
5.11. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch-Hulpbedrijf” wijzigen in de bestemming “Wonen” of de bestemming “Recreatie”, met inachtneming van de volgende regels:
a. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwvlak;
c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
d. voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van het agrarisch hulpbedrijf;
2. karakteristieke boerderijen mogen worden gesplitst in maximaal twee woningen indien wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
3. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
4. het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;
e. voor het wijzigen ten behoeve van de bestemming “Recreatie” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;
2. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
3. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
4. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
5. de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;
6. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
artikel 6 Agrarisch - Intensieve veehouderij
Bestemmingsomschrijving
6.1. De voor “Agrarisch – Intensieve veehouderij” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. intensieve veehouderijbedrijven;
met daarbij behorende:
b. bouwwerken waaronder bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
c. wegen en paden;
d. groen- en watervoorzieningen;
e. open terreinen, zoals parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen;
alsmede voor:
f. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
6.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
6.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
6.4. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met in achtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
4. de voorgevel van een bedrijfsgebouw is minimaal 10 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gelegen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m;
5. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat binnen het bebouwingsvak agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke inhoud van niet minder dan 1.500 m3 zijn gerealiseerd.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
6.5. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
6.6. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag niet meer 2 m bedragen;
b. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
d. de bouwhoogte van landhekken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
e. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
f. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
6.7. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 6.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. lid 6.4 sub a onder 1 voor het buiten het bouwvlak oprichten van een mestsilo met een maximale inhoud van 3.000 m3 mits:
1. wordt aangetoond dat daarvoor binnen het bouwvlak geen ruimte is of vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
2. de afstand tot het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50 m;
3. de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen en de landschappelijke waarden van de droogmakerij niet onevenredig worden aangetast;
c. lid 6.4 sub a onder 2 voor het bouwen tot een goothoogte van maximaal 4 m;
d. het lid 6.5 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Specifieke gebruiksregels
6.8. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik ten behoeve van het kamperen;
b. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik.
Wijzigingsbevoegdheid
Veranderen vorm bouwvlak
6.9. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch – Intensieve veehouderij” wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.
Wijziging bebouwingspercentage
6.10. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming “Agrarisch – Intensieve veehouderij” het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage voor bestaande bedrijven met maximaal 15% verhogen uitsluitend indien voldaan moet worden aan wettelijke huisvestingseisen als gevolg van milieu en/of dierwelzijn, gebouwd wordt in 1 bouwlaag en waarbij het aantal dieren niet mag toenemen.
Vrijkomende agrarische bebouwing
6.11. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch – Intensieve veehouderij” wijzigen ten behoeve niet-agrarische gebruik “Wonen” en “Recreatie”, met inachtneming van de volgende regels:
a. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) bouwvlak;
c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
d. voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de intensieve veehouderijfunctie;
2. karakteristieke boerderijen mogen worden gesplitst in maximaal twee woningen indien wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
3. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
4. het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;
e. voor het wijzigen ten behoeve van de bestemming “Recreatie” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;
2. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
3. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
4. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
5. de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;
6. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
artikel 7 Agrarisch - Paardenhouderij
Bestemmingsomschrijving
7.1. De voor “Agrarisch - Paardenhouderij” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. productiegerichte paardenhouderij;
b. gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – gebruiksgerichte paardenhouderij’;
c. manege voor stalling van paarden en het uitoefenen van de ruitersport ter plaatse van de aanduiding ‘manege’.
Bouwregels
7.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd.
7.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
7.4. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. indien de afstand vanaf de gevellijn niet meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
i. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
ii. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
iii de bouwhoogte niet hoger is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
iv. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van de kap niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
3. indien de afstand vanaf de gevellijn meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
i. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
ii. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
iii. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van de kap niet minder dan 15° en niet meer dan 30° mag bedragen;
4. Indien een bouwwerk zowel binnen als buiten de afstand van 18 m van de gevellijn, als bedoeld onder 2 en 3 is gelegen, gelden de regels als genoemd onder 2;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
4. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
5. de inhoud van een bedrijfswoning, niet zijnde een stolp, inclusief aan- en uitbouwen mag niet groter zijn dan 750 m3;
6. de bedrijfswoning mag als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
i. de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
ii. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
iii. de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52° bedragen;
7. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 9 m;
8. als de bestaande afstand minder dan 9 m bedraagt, dan geldt deze mindere afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd, nadat of tegelijk de bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke inhoud van niet minder dan 1.500 m3 zijn gerealiseerd.
Bouwregels voor pronkgevels
7.5. Uitsluitend bij een stolpwoning en ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ is een verbijzondering van de voorgevel in de vorm van een pronkgevel toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
a. de goothoogte mag niet meer dan 2 maal de goothoogte van het hoofdgebouw bedragen;
b. de breedte mag niet meer dan 1/3 van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
c. de bouwdiepte vanaf de voorgevel mag niet meer dan 0,5 m bedragen;
d. het aantal bouwlagen mag niet meer dan 2 bedragen;
e. het midden van de pronkgevel mag uitsluitend op het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw liggen;
f. de dakhelling van de kap van de pronkgevel mag niet meer bedragen, dan die van het hoofdgebouw.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
7.6. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
7.7. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer dan 15 m bedragen en de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen;
c. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag maximaal 2 m bedragen
d. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
f. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder bedragen dan 3,6 m;
g. de zijdelingse afstand tot een aanwezige kopergravuresloten mag niet minder bedragen dan 7,2 m.
Afwijking van de bouwregels
7.8. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 7.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. lid 7.4 sub a onder 3 voor het bouwen tot een goothoogte van maximaal 7 m;
c. lid 7.4 sub a onder 3 wat betreft het overschrijden van de bouwhoogte met 10%;
d. lid 7.4 sub b voor het bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens;
e. lid 7.7 onder a voor het buiten het bouwvlak oprichten van een mestsilo met een maximale inhoud van 3.000 m3 mits:
1. wordt aangetoond dat daarvoor binnen het bouwvlak geen ruimte is of vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
2. de afstand tot het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50 m;
3. de bouwhoogte van een mestsilo niet meer dan 5 m bedraagt en de landschappelijke waarden van de droogmakerij niet onevenredig worden aangetast;
e. lid 7.6 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Specifieke gebruiksregels
Strijdig gebruik
7.9. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m2;
c. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
d. gebruik als kampeerterrein;
e. het geplaatst hebben van mobiele kampeermiddelen buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
f. gebruik als manege, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘manege’;
f. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
g. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf tot een oppervlakte van 50 m2;
h. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw;
i. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten voor zover de veredelingsactiviteiten meer ruimte innemen dan 750 m2.
7.10. Een paardenbak mag worden aangelegd, waarbij de volgende regels gelden:
a. per bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
b. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
c. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m.
Wijzigingsbevoegdheid
Vormverandering bouwvlak
7.11. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen “Agrarisch” en “Agrarisch - Paardenhouderij” wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
a. totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
b. de afstand tot aan het verlengde van de voorste bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming “Tuin” mag niet worden verkleind.
Vergroting bouwvlak
7.12. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en het bestemmingsvlak voor de bestemming “Agrarisch – Paardenhouderij”, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische noodzaak dient te worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan dat ter advisering wordt voorgelegd aan een commissie of instantie van deskundigen;
b. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 1,5 ha;
c. de diepte van een bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 200 m;
d. de afstand tot aan de voorste bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming “Tuin” mag niet worden verkleind;
e. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het vergrote bouwvlak te worden vastgelegd.
Vrijkomende agrarische bebouwing
7.13. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch - Paardenhouderij” wijzigen in de bestemming “Wonen” of de bestemming “Recreatie”, met inachtneming van de volgende regels:
a. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwvlak;
c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
d. voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de agrarische functie;
2. de bebouwing van de karakteristieke boerderijen mag functioneel worden gesplitst in maximaal twee woningen met instandhouding van het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
3. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
4. het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;
e. voor het wijzigen ten behoeve van de bestemming “Recreatie” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;
2. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
3. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
4. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
5. de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;
6. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
Gebruiksgerichte paardenhouderij
7.14. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch - Paardenhouderij” wijzigen door het bouwvlak te voorzien van de aanduiding ‘produktiegerichte paardenhouderij’, met inachtneming van de volgende regels:
a. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. de nieuwe functie mag geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
c. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
d. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de gebruiksgerichte paardenhouderij te worden vastgelegd.
Bestemmingsomschrijving
8.1. De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (“Lijst van toegelaten bedrijfstypen”);
b. ambachtelijke meubelmakerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – ambachtelijke meubelmakerij’;
c garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf’;
d. caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘caravanstalling’;
e. delfstofwingebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-delfstofwingebied’;
f. recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
met daarbij behorende:
g. bouwwerken waaronder bedrijfsgebouwen;
h. woningen ten behoeve van het bedrijf, tenzij staat aangegeven dat een wonen niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
i. wegen en paden;
j. groen- en watervoorzieningen;
k. open terreinen, zoals parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen;
alsmede voor:
l. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ het behoud en bescherming van rijksmonumenten;
m. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
8.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd.
8.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
8.5. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met in achtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
4. de voorgevel van een bedrijfsgebouw is minimaal 10 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gelegen;
5. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-delfstofwingebied’ gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing is maximaal 50 m2;
b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
8.6. Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, mits het bepaalde in lid 8.5 niet overschreden wordt.
8.7. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
8.8. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag niet meer 2 m bedragen;
b. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
d. de bouwhoogte van silo’s en tanks mag niet meer dan 15 m bedragen;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
f. de bouwhoogte van landhekken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
g. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 4 m bedragen.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Caravanstalling
8.9. Binnen de bestemming “Bedrijf” zijn ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’ bestaande caravanstallingen toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte voor het stallen van caravans niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘(cs)’.
Afwijking van de bouwregels
8.10. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 8.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. het lid 8.7 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Specifieke gebruiksregels
8.11. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
b. het gebruik van gebouwen voor een webwinkel;
c. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
d. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte stoffen of materialen, van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf.
Afwijking van de gebruiksegels
8.12. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.11 sub b voor het toestaan van webwinkels, met dien verstande dat de oppervlakte van de webwinkel niet meer dan 50 m2 mag bedragen.
Wijzigingsbevoegdheid
Vrijkomende bedrijfsbebouwing
8.13. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Bedrijf” wijzigen ten behoeve “Wonen”, met inachtneming van de volgende regels:
a. de nieuwe functie mag geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
b. de nieuwe functie mag alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) bouwvlak;
c. de nieuwe functie mag geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
d. voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:
1. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de bedrijfsfunctie;
2. karakteristieke bedrijfswoningen of -gebouwen mogen worden gesplitst in maximaal twee woningen indien wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;
3. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
4. het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;
artikel 9 Bedrijf – Nutsvoorziening
9.1. De voor “Bedrijf – Nutsvoorziening” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bebouwing ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen en gasvoorzieningen, voorzieningen voor telecommunicatie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, uitgezonderd bedrijfswoningen;
b. radiobaken ten behoeve van het vliegverkeer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – nutsvoorziening-radiobaken’;
c. pompgemalen, een waterzuiveringsinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ’specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuiveringsinstallatie’, alsmede een waterschapswerf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf – nutsvoorziening - ‘waterschapswerf’;
met de daarbij behorende:
c. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
d. open terreinen.
Bouwregels
9.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd.
9.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
9.4. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
a. er mag uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
b. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders op de verbeelding staat aangegeven;
d. voor bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
1. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
2. de hoogte van overige bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 10 m.
Afwijking van de bouwregels
9.5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.3 indien het bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk.
artikel 10 Cultuur en ontspanning - Seksinrichting
Bestemmingsomschrijving
10.1. De voor “Cultuur en ontspanning - Seksinrichting” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een seksinrichting:
met de daarbij behorende:
b. ten dienste van en aan de seksinrichting ondergeschikte horecavoorzieningen uit de categorie 4, zoals genoemd in de bij dit plan behorende Bijlage 2 “Lijst van toegelaten horecatypen”;
c. bouwwerken, waaronder een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen, en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen.
Bouwregels
10.2. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. indien een bouwwerk is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden;
b. bestaande bebouwing die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan de in deze bestemming genoemde maten overschrijdt, mag worden vervangen en/of vernieuwd, mits de afwijking niet wordt vergroot.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
10.3. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met in achtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. ten aanzien van de bebouwing binnen het bouwvlak wordt bepaald dat het maximale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan het % dat op de verbeelding staat aangeven;
3. de goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
4. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
5. de voorgevel van een bedrijfsgebouw is minimaal 10 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gelegen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
10.4. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
10.5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Afwijking van de bouwregels
10.6. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 10.2 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. het lid 10.4 sub f voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Gebruiksregels
10.7. Parkeren ten behoeve van de bestemming dient op eigen terrein plaats te vinden.
Wijzigingsbevoegdheid
10.8. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Cultuur en ontspanning - Seksinrichting” wijzigen in de bestemming “Wonen”, met inachtneming van de volgende regels:
a. de wijziging mag uitsluitend worden toegepast na beëindiging van de seksinrichting;
b. na wijziging is artikel 22 “Wonen” op deze gronden van toepassing;
c. het als “karakteristiek” aangeduide gebouw dient als woning en de overige gebouwen dienen als bijgebouw te worden gebruikt.
artikel 11 Detailhandel - Tuincentrum
Bestemmingsomschrijving
11.1. De voor “Detailhandel - Tuincentrum” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven ten behoeve van het kweken en verzorgen van siergewassen, het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van siertuinen met de daarbij behorende middelen, alsmede de verkoop daarvan en voor de verkoop van tuinbenodigdheden;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken waaronder een bedrijfswoning en kassen;
c. paden, wegen, open terreinen en opslag- en parkeervoorzieningen.
Bouwregels
11.2. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
b. Ten aanzien van de bebouwing binnen het bouwvlak wordt bepaald dat het maximale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan het % dat op de verbeelding staat aangeven.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
11.3. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen, met in achtneming van de volgende regels:
1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
3. het hoofdgebouw dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
11.4. Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, mits het bepaalde in artikel 11.2 onder b niet overschreden wordt.
11.5. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
11.6. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen;
c. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
d. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
11.7. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.5 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Bestemmingsomschrijving
12.1. De voor “Dienstverlening” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dienstverlening;
met daarbij behorende:
b. bouwwerken, waaronder bedrijfswoningen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. verhardingen.
Bouwregels
12.2. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. bouwwerken mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
b. Ten aanzien van de bebouwing binnen het bouwvlak wordt bepaald dat het maximale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan het % dat op de verbeelding staat aangeven.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
12.3. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak:
a. bedrijfsgebouwen, met in achtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
2. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
3. de voorgevel van een bedrijfsgebouw is minimaal 10 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gelegen;
4. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf-delfstofwingebied’ gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing is maximaal 50 m2;
b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
12.4. Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, mits het bepaalde in lid 12.2 onder b niet overschreden wordt.
12.5. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied;
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
12.6. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
c. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
d. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
12.7. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.5 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Bestemmingsomschrijving
13.1. De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. bermen en beplanting;
c. paden;
d. speelvoorzieningen;
e. waterlopen en waterpartijen;
f. verhardingen;
met de daarbij behorende;
g. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Bouwregels
13.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt de volgende bepaling:
a. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 5 m;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
Bestemmingsomschrijving
14.1. De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en bedrijven ten behoeve van horecavoorzieningen uitsluitend in de categorieën I, II en III zoals genoemd in de bij dit plan behorende “Lijst van toegelaten horecatypen”;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken waaronder bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
c. wegen en paden;
d. groenvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. erven en open terreinen;
alsmede voor:
g. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
14.2. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.
14.3. Indien een bouwwerk is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de hoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
14.4. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak:
a. bedrijfsgebouwen, met in achtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
2. het hoofdgebouw dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
b. per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
14.5. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
14.6. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
c. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
d. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
14.7. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 14.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. het lid 14.5 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Bestemmingsomschrijving
15.1. De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. een zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’;
met de daarbij behorende:
c. bouwwerken;
d. wegen en paden;
e. parkeervoorzieningen, alsmede garageboxen;
f. groen- en watervoorzieningen;
g. speelvoorzieningen;
h. erven en open terreinen;
alsmede voor:
i. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ het behoud en bescherming van rijksmonumenten.
j. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - oorlogsmonument’ het behoud en bescherming van een oorlogsmonument.
Bouwregels voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken
15.2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. ten aanzien van de bebouwing binnen het bouwvlak wordt bepaald dat het maximale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan het % dat op de verbeelding staat aangeven;
c. de bouwhoogte en goothoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
d. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
15.3. Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken gebouwd, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits het bepaalde in lid 15.2 onder b niet overschreden wordt.
15.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Bestemmingsomschrijving
16.1. De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden;
b. groenvoorzieningen;
c. bermen en beplanting;
d. onverharde paden;
e. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende;
f. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Bouwregels
16.2. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bouwwerk, mag niet meer dan 1 m bedragen.
Gebruiksregels
16.3. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt gerekend:
a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
b. het gebruik van de onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
c. het gebruik als volkstuin;
d. het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen;
e. het gebruik als motorcrossterrein.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
16.4. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het vergraven en/of dempen van sloten en andere watergangen, het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
e. het beplanten, aanbrengen van houtgewas en bebossen van gronden, die ten tijde van het van kracht worden van dit plan als zijnde beplant met houtgewas of niet anders als bosgrond konden worden aangemerkt;
f. het vellen, rooien of verwijderen van houtgewassen;
g. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
h. het aanbrengen van bodemdrainage;
i. het aanbrengen voorzieningen voor recreatief medegebruik.
16.5. Het in lid 16.4 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
16.6. De in lid 16.4 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de natuur- en landschappelijke waarden.
Bestemmingsomschrijving
17.1. De voor ”Recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie;
b. volkstuinen ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ volkstuinen;
c. recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
d. golfterrein ter plaatse van de aanduiding ‘golfbaan’;
met de daarbij behorende:
e. bebouwing ten behoeve van het recreatiebedrijf en/of beheer, waaronder een bedrijfswoning;
f. parkeervoorzieningen, uitsluitend ten behoeve van de bestemming;
g. groenvoorzieningen;
h. paden en open terreinen;
i. verhardingen;
j. aan de recreatie genoemd onder c van dit lid ondergeschikte horecavoorzieningen uit de categorie I zoals genoemd in de bij dit plan behorende Bijlage 2 “Lijst van toegelaten horecatypen”.
Bouwregels
17.2. Indien een bouwwerk is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dien de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
17.3. Gebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
17.4. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak:
a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
2. het bebouwde oppervlak, de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven, tenzij in dit lid anders is aangegeven;
b. per bouwvlak mag één bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
2. de inhoud mag inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 750 m3;
3. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
4. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde woning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2,5 m;
c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding ‘recreatiewoningen’ mag per bouwvlak één recreatiewoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte en de inhoud van recreatiewoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 200 m3;
2. recreatiewoningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
17.5. Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, mits het bepaalde in lid 17.4 onder a sub 2 niet overschreden wordt.
17.6. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied;
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
17.7. Bij een recreatiewoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte per recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 8 m2;
b. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 4 m.
c. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
d. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
17.8. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag niet meer dan 2 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Afwijking van de bouwregels
17.9. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 17.2 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. het lid 17.6 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Gebruiksregels
17.10. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecavoorzieningen uit de categorie II, III en/of IV zoals genoemd in de bij dit plan behorende Bijlage 2 “Lijst van toegelaten horecatypen”;
b. het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning;
c. het gebruik van gronden voor kamperen.
17.11. Parkeren ten behoeve van de bestemming “Recreatie” dient op eigen terrein plaats te vinden.
Bestemmingsomschrijving
18.1. De op de verbeelding voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sportvelden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding ‘sportveld’;
met daarbij behorende
b. bouwwerken;
c. parkeervoorzieningen, uitsluitend ten behoeve van de bestemming;
d. groenvoorzieningen;
e. paden en open terreinen;
f. verhardingen;
g. ten dienste van en aan de “Sport” ondergeschikte horecavoorzieningen uit de categorie I zoals genoemd in de bij dit plan behorende Bijlage 2 “Lijst van toegelaten horecatypen”.
Bouwregels
18.2. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
b. Ten aanzien van de bebouwing binnen het bouwvlak wordt bepaald dat het maximale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan het % dat op de verbeelding staat aangeven.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen
18.3. De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak:
a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
2. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 45° mag bedragen;
3. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid bedraagt maximaal 75 m2 met een volume van maximaal 200 m3;
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding ‘sportveld’ mogen gebouwen ten behoeve van de sportbeoefening en het beheer worden gebouwd, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine, kleed- en wasruimten, een tribune en dug-outs met in achtneming van de volgende regels:
1. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven, met dien verstande dat de bouwhoogte van de tribune niet meer mag bedragen dan 8 m;
2. de bouwhoogte van een dug-out mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
3. een dug-out mag ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
18.4. Bij hoofdgebouwen mogen bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, mits het bepaalde in lid 18.2 niet overschreden wordt.
18.5. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
18.6. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag niet meer dan 2 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 12 m.
c. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
d. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
Gebruiksregels
18.7. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 32 “Algemene gebruiksregels”, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecavoorzieningen uit de categorie II, III en/of IV zoals genoemd in de bij dit plan behorende Bijlage2 “Lijst van toegelaten horecatypen”.
Afwijking van de bouwregels
18.8. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.5 sub d voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
Bestemmingsomschrijving
19.1. De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
b. erfpad met bijbehorende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘pad’;
Bouwregels
19.2. Op deze gronden mogen uitsluitend erkers aan aanliggende woningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met uitzondering van karakteristieke bouwwerken.
19.3. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ is een toegangspoort toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
a. de toegangspoort mag alleen in het voorerfgebied gebouwd worden;
b. de bouwhoogte van de poort en bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 4 m bedragen.
Bouwregels voor bijbehorende bouwwerken (erkers)
19.4. Voor het bouwen van een erker gelden de volgende regels:
a. erkers zijn niet toegestaan bij karakteristieke bouwwerken
b. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
c. de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
19.5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
a. uitsluitend op het achtererf mag worden gebouwd;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
c. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 15 m2.
Wijzigingsbevoegdheid
19.6. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Tuin” wijzigen in de bestemming “Wonen” voor het aanpassen van het bouwvlak van de op hetzelfde perceel aanwezige woning, met inachtneming van de volgende regels:
a. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid lid 22.7 onder c, ten behoeve van het van vorm veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van de aanliggende woning;
b. de afstand van de voorste bouwgrens van het bouwvlak tot aan de voorste bestemmingsgrens van de bestemming “Tuin” mag niet worden verkleind.
Bestemmingsomschrijving
20.1. De op de verbeelding voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen;
b. straten en paden;
c. bruggen en viaducten;
d. voet- en rijwielpaden;
e. groenvoorzieningen;
f. parkeervoorzieningen;
g. water;
h. opslag van goederen en materialen ten behoeve van het beheer van wegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – steunpunt verkeer’;
i. verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;
j. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en met inachtneming van de op de verbeelding / in de bijlagen opgenomen dwarsprofielen.
Bouwregels voor bedrijfsgebouwen
20.2. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’, ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ en ‘specifieke vorm van verkeer – steunpunt verkeer’, waarbij de volgende regels in acht worden genomen:
a. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. de bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
c. de hoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
20.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt een maximale hoogte van 10 m, met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte 12 m mag bedragen.
Bestemmingsomschrijving
21.1. De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. waterhuishouding;
b. waterberging;
c. waterlopen;
d. bruggen en dammen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van dit bestemmingsplan;
e. steigers ter
plaatse van de aanduiding ‘steiger’;
met de voor de hiervoor en voor het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouw zijnde en met inachtneming van de op de verbeelding dan wel in de bijlagen opgenomen dwarsprofielen.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
21.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a. bestaande bruggen en dammen mogen op dezelfde locatie worden vervangen;
b. de breedte van bruggen en dammen mag niet meer bedragen dan de breedte ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
c. een dam dient te worden voorzien van een duiker, waarvan de doorsnede tenminste 1 m bedraagt;
d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever.
Afwijking van de bouwregels
21.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 21.2 voor het vervangen van een brug of een dam op een andere locatie, voor het verbreden van een bestaande brug of dam of voor het bouwen van een extra brug of dam ten behoeve van de ontsluiting van een perceel, mits:
a. bij het vervangen van een brug of dam op een andere locatie de bestaande brug of dam wordt gesloopt;
b. de verbrede of nieuwe brug of dam aantoonbaar noodzakelijk is voor een effectieve ontsluiting van het perceel;
c. de rijbreedte van de brug of dam bij een woonperceel niet meer bedraagt dan 3 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
d. de rijbreedte van de brug of dam bij een agrarisch bedrijfsperceel niet meer bedraagt dan 10 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
e. de verbrede of nieuwe brug of dam niet tot gevolg heeft dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij onevenredig worden aangetast.
Specifieke gebruiksregels
21.4. Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen of recreatie- of pleziervaartuigen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of werkzaamheden
21.5. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, sloten en andere watergangen te vergraven en/of te dempen.
Uitzonderingen
21.6. Het onder 21.5 bedoelde verbod is niet van toepassing op:
a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
b. bouwwerkzaamheden zoals de aanleg van een dam met duiker overeenkomstig lid 21.1.
Toelaatbaarheid
21.7. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder lid 21.5 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate kunnen worden aangetast.
Bestemmingsomschrijving
22.1. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis;
b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
c. erfpad met bijbehorende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘pad’;
met de daarbij behorende:
d. bouwwerken;
e. erven;
alsmede voor:
f. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’ het behoud en bescherming van rijksmonumenten;
g. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.
Bouwregels
22.3. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.
Bouwregels voor woningen
22.4. Voor het bouwen van woningen gelden, onverminderd het bepaalde in lid 22.1, de volgende regels:
a. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
c. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
d. de inhoud van het woning inclusief aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m3;
e. de afstand van vrijstaande en aan één zijde aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, mag niet minder dan 2,5 m bedragen.
Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
22.5. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken, waarbij aanbouwen, uitbouwen en overkappingen niet zijn toegestaan bij karakteristieke bouwwerken;
b. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
c. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;
d. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;
e. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
f. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;
g. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.
h. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
i. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
j. de karakteristiek van karakteristieke bouwwerken mag niet worden aangetast.
Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde
22.6. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Afwijking van de bouwregels
22.7. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
a. lid 22.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het in lid 22.3 bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
b. lid 22.4 sub a voor het splitsen van een bestaande woning met inachtneming van de volgende regels:
1. de uitwendige hoofdvorm van het betrokken gebouw, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte blijft zoveel mogelijk gehandhaafd bij karakteristieke hoofdgebouwen;
2. het aantal te splitsen eenheden van een gewoon hoofdgebouw, een woning zijnde, mag niet meer dan 4 bedragen en het aantal te splitsen eenheden van een karakteristiek hoofdgebouw, een woning zijnde, mag niet meer dan 2 bedragen;
3. de inhoud van enige wooneenheid mag niet minder bedragen dan 120 m3;
4. lid 22.5 sub g is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor te tekst ‘het erf van de woning’, de tekst ‘het bouwperceel’ moet worden gelezen;
c. lid 22.4 sub a en b ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de woning met inachtneming van de volgende regels:
1. de afwijking mag uitsluitend worden toegepast op gronden aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
2. de goothoogte van de woning mag niet meer gaan bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat geen sprake mag zijn van een monument of karakteristiek bouwwerk;
d. lid 22.5 sub f voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast;
e. lid 22.5 sub g voor een grotere gezamenlijke oppervlakte dan 48 m2 voor percelen die groter zijn dan 5.000 m2, met inachtneming van de volgende regels:
1. afwijking kan worden verleend tot 5 m2 per 0,1 hectare berekend over de eerste hectare, vermeerderd met 10 m2 per hectare berekend over de volgende hectares;
2. voor de berekening worden delen van 0,1 hectare of delen van een hectare naar boven toe op een geheel afgerond;
3. afwijking mag uitsluitend worden toegepast ten behoeve van bijgebouwen voor hobbyboeren;
4. voor de berekening van de oppervlakte worden gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden” samengeteld met gronden met de bestemming “Wonen” voor zover deze gronden direct aan elkaar grenzen en de agrarische gronden in eigendom zijn bij de aanvrager;
5. de gezamenlijke oppervlakte van de met toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid op te richten bijgebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
f. lid 22.5 sub g voor een grotere gezamenlijke oppervlakte dan 48 m2 ter vervanging of vernieuwing van bestaande legale bijgebouwen, die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan de in lid 22.5 onder b tot en met g genoemde maten overschrijdt, mits de afwijking niet wordt vergroot.
Specifieke gebruiksregels
Strijdig gebruik
22.8. Als strijdig gebruik wordt aangemerkt het aanleggen of aanwezig hebben van een paardenbak.
Beroep- en bedrijfsuitoefening aan huis
22.9. Een woning en de daarbij behorende aan-, uit- en bijgebouwen op gronden als bedoeld lid 22.5 onder a mogen worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits:
a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen;
b. het beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis betreft die niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
c. het geen detailhandel of horeca betreft;
d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag plaatsvindt van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en bedrijf;
e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt.
Afwijken van de gebruiksregels
22.10. In afwijking van lid 22.8 mag een paardenbak worden aangelegd onder de volgende voorwaarden:
a. uitsluitend eigendomspercelen groter dan 5.000 m2 komen voor deze afwijking in aanmerking;
b. per perceel mag slechts één paardenbak worden aangelegd op gronden binnen het bestemmingsvlak en buiten het bouwvlak;
c. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;
d. de paardenbak dient in het verlengde van de bestaande bebouwing te worden gesitueerd;
e. lichtmasten mogen worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 5 m, mits zij niet leiden tot lichtoverlast;
f. de paardenbak mag van een omheining worden voorzien waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
Kleinschalig kamperen
22.11. Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 22.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein bij woningen die op de verbeelding als ‘Karakteristieke bouwwerken’ zijn aangeduid, mits:
a. het kleinschalig kampeerterrein uitsluitend wordt gebruikt gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
b. het aantal standplaatsen niet meer bedraagt dan 20;
c. een standplaats een minimum oppervlakte heeft van 120 m2;
d. per standplaats maximaal één kampeermiddel en maximaal twee bijzettentjes worden geplaatst;
e. per kleinschalig kampeerterrein niet meer dan zes standplaatsen worden ingenomen door demontabele verblijfsaccommodaties en niet meer dan één standplaats door een trekkershut;
f. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein niet meer bedraagt dan 5.500 m2;
g. het kleinschalig kampeerterrein is gelegen binnen het bouwvlak en, indien daar onvoldoende ruimte beschikbaar is, ten hoogste 1.500 m2 op gronden buiten het bouwvlak, waarbij het aanvullende kampeerterrein zijdelings direct aansluit op de grens van het agrarisch bouwvlak;
h. sanitaire en andere voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein uitsluitend worden gerealiseerd binnen bestaande gebouwen binnen het bestemmingsvlak;
i. het inrichten of hebben van een kleinschalig kampeerterrein niet gepaard gaat met of gevolgd wordt door uitbreiding van het bouwvlak vanwege de oorspronkelijke bestemming;
j. het kleinschalig kampeerterrein en de daarbij behorende parkeervoorzieningen beginnen achter de achtergevelrooilijn van de agrarische bedrijfswoning;
k. de trekkershut zo dicht mogelijk tegen de bestaande op het perceel aanwezige bebouwing wordt gesitueerd;
l. aanvrager beschikt over een door de gemeente goedgekeurd erfinrichtingsplan ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein;
m. gedurende de periode van 1 november tot en met 28 of 29 februari geen kampeermiddelen of demontabele verblijfsaccommodaties worden geplaatst.
Bed and breakfast
22.12. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 22.1 ten behoeve van een bed and breakfast, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
a. de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in een woning die permanent is en blijft bewoond door de hoofdgebruiker van het perceel en/of in de daarbij behorende bijgebouwen;
b. de bed and breakfast aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf verschaft;
c. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast plaats heeft op eigen terrein;
d. indien de bed and breakfast (deels) wordt gerealiseerd in een bijgebouw, mag er geen onaanvaardbare verkeerssituatie optreden, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met parkeerplaatsen, maar ook met de capaciteit van de weg;
e. het gebruik van de woning als bed and breakfast moet ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming;
f. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als bed and breakfast mag niet meer dan 70 m2 bedragen mits wordt voldaan aan lid 22.5.
Wijzigingsbevoegdheid
22.13. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Wonen” wijzigen in de bestemming “Tuin” voor het aanpassen van het bouwvlak van de op hetzelfde perceel aanwezige woning, met inachtneming van de volgende regels:
a. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast ten behoeve van het van vorm veranderen van het bouwvlak van de aanliggende woning;
b. de afstand van de voorste bouwgrens van het bouwvlak tot aan de voorste bestemmingsgrens van de bestemming “Wonen” mag niet worden verkleind.
Bestemmingsomschrijving
23.1. De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding, met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
23.2. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mag binnen een afstand van 5 m ter weerszijden van de leiding, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de gasleiding, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Afwijking van de bouwregels
23.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 23.2, voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende hoofdbestemming, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Gebruiksregels
23.4. Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend:
a. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
d. het indrijven van voorwerpen in de grond.
Afwijking van de gebruiksregels
23.5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 23.4, voor de in lid 23.4 genoemde activiteiten, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of werkzaamheden
23.6. Het is verboden op of in de in eerste lid bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde :
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het graven van sloten evenals het aanleggen van een drainage;
- het verrichten van graafwerkzaamheden;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
- het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
- het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.
artikel 24 Leiding – Hoogspanning
Bestemmingsomschrijving
24.1. De voor "Leiding - Hoogspanning" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsleiding, met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
24.2. Binnen de op de verbeelding aangegeven zone met de aanduiding “Leiding – Hoogspanning” mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de betreffende leiding waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.
Afwijking van de bouwregels
24.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 24.2 voor bebouwing ten behoeve van de overige binnen de zone aangewezen bestemmingen, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of werkzaamheden
24.4. Het is verboden op of in de in eerste lid bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het graven van sloten evenals het aanleggen van een drainage;
- het verrichten van graafwerkzaamheden;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
- het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
- het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.
Bestemmingsomschrijving
25.1. De voor "Leiding - Riool" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding, met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
25.2. In afwijking van het bepaalde voor de onderliggende hoofdbestemming mag, binnen een afstand van 5 m ter weerszijden van de leiding, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de leiding, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Afwijking van de bouwregels
25.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 25.2, voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende hoofdbestemming, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Gebruiksregels
25.4. Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend:
a. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
d. het indrijven van voorwerpen in de grond.
Afwijking van de gebruiksregels
25.5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 25.4, en daarin genoemde activiteiten, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of werkzaamheden
25.6. Het is verboden op of in de in eerste lid bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren , zijnde:
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het graven van sloten evenals het aanleggen van een drainage;
- het verrichten van graafwerkzaamheden;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
- het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
- het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.
Bestemmingsomschrijving
26.1. De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterleiding, met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bouwregels
26.2. In afwijking van het bepaalde voor de onderliggende hoofdbestemming mag, binnen een afstand van 5 m ter weerszijden van de leiding, niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de leiding, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Afwijking van de bouwregels
26.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 26.2, voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende hoofdbestemming, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Gebruiksregels
26.4. Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend:
a. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
d. het indrijven van voorwerpen in de grond.
Afwijking van de gebruiksregels
26.5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 26.4 en daarin genoemde activiteiten, mits:
a. vooraf toestemming is verkregen van de verantwoordelijke leidingbeheerder;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of werkzaamheden
26.6. Het is verboden op of in de in eerste lid bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het graven van sloten evenals het aanleggen van een drainage;
- het verrichten van graafwerkzaamheden;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
- het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
- het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.
artikel 27 Waarde – Archeologie
Bestemmingsomschrijving
27.1. De op de verbeelding als “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud van de aanwezige archeologische waarden;
b. de overige bestemmingen die daaraan zijn toegewezen op basis van de verbeelding.
Bouwregels
27.2. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde’:
a. (swr-1), alsmede de ringdijk ter plaatse van de bestemming Waterstaat - Waterkering, voor zover zij betreffen alle grondroerende werkzaamheden;
b. (swr-2) voor zover zij betreffen bouwwerkzaamheden dieper dan 0,40 m en een oppervlakte hebben van >50 m2; In afwijking van het bepaalde onder b. geldt voor molenplaatsen dat voor werkzaamheden < 50 m2 de aanvrager een deskundigenrapport overlegt waaruit blijkt of een doorsnede van opbouw en structuur van kaden en waterlopen kan worden opgemeten;
c. (swr-3) voor zover zij betreffen bouwwerkzaamheden dieper dan 0,40 m en een oppervlakte hebben van >500 m2; In afwijking van het bepaalde onder c. geldt voor molengangen dat voor werkzaamheden < 500 m2 de aanvrager een deskundigenrapport overlegt waaruit blijkt of een doorsnede van opbouw en structuur van kaden en waterlopen kan worden opgemeten;
d. (swr-4) voor zover zij betreffen bouwwerkzaamheden dieper dan 0,35 m en een oppervlakte hebben van >50 m2.
Afwijking van de bouwregels
27.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 28.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemmingen, die niet voldoen aan de in 2 genoemde bouwregels, op voorwaarde dat:
a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit overlegt een rapport waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b. alvorens de afwijking te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
Nadere eisen
27.4. Vervallen
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of werkzaamheden
27.5. Het is verboden op of in de in eerste lid bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het graven van sloten evenals het aanleggen van een drainage;
- het verrichten van graafwerkzaamheden;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
- het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
- het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van
watergangen;
voor zover deze de werken, geen bouwwerkzaamheden zijnde, worden verricht in
gebieden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde’:
a. (swr-1) voor zover zij betreffen alle grondroerende werkzaamheden;
b. (swr-2) voor zover zij betreffen werkzaamheden dieper dan 0,40 m en een oppervlakte hebben van >50 m2;
c. (swr-3) voor zover zij betreffen werkzaamheden dieper dan 0,40 m en een oppervlakte hebben van >500 m2;
d. (swr-4) voor zover zij betreffen werkzaamheden dieper dan 0,35 m en een oppervlakte hebben van >50 m2;
27.6. De in lid 27.5 vervatte vereisten zijn niet van toepassing:
a. op normale onderhoudswerkzaamheden;
b. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
d. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
e. als er op de plek zelf in het verleden reeds verstoring heeft plaatsgevonden op basis van een afgegeven bouwvergunning en/of aanlegvergunning
Toelaatbaarheid
27.7. Een vergunning als bedoeld in lid 27.5 wordt slechts verleend indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b. het bevoegd gezag advies hebben ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
artikel 28 Waarde – Cultuurhistorie
Bestemmingsomschrijving
28.1. De op de verbeelding als “Waarde – Cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
b. de overige bestemmingen die daaraan zijn toegewezen op basis van de verbeelding.
Bouwregels
28.2. Op deze gronden mag ten behoeve van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming worden gebouwd met in acht name van aanwezige cultuurhistorische waarden.
Nadere eisen
28.3. Het bevoegd gezag kan voor de bouw van bouwwerken bij afwijking van de bouwregels of bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ten dienste van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming eisen dat:
a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld en met deze waarden actief rekening wordt gehouden;
b. alvorens de afwijking wordt verleend, advies wordt ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied.
artikel 29 Waterstaat – Waterkering
Bestemmingsomschrijving
29.1. De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud en bescherming van waterkeringen;
b. waterstaatsdoeleinden;
c. de overige bestemmingen die daaraan zijn toegewezen op basis van de verbeelding.
Bouwregels
29.2. De volgende bouwregels zijn van toepassing:
a. op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve waterstaatsdoeleinden;
b. voor het bouwen ten behoeve van waterstaatsdoeleinden geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m;
c. voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen geldt dat dit:
1. overeenkomstig de bouwregels van de desbetreffende bestemming;
2. niet ten koste gaat van het gebruik van de gronden als waterstaatsdoeleinden;
3. overleg heeft plaats gevonden met en toestemming is gegeven door de beheerder van de gronden die zijn aangewezen voor waterstaatsdoeleinden.
artikel 30 Anti-dubbeltelregel
30.1. Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
artikel 31 Algemene bouwregels
31.1. Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
31.2. Voor het bouwen van gebouwen op en onder de in lid 31.1 genoemde gronden geldt dat een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluids- en gevaargevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluids- en gevaargevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
31.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 31.2 ten behoeve van het bouwen van nieuwe dan wel het uitbreiden van bestaande geluids- en gevaargevoelige gebouwen, mits:
a. de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
b. het externe veiligheidsrisico voor gevaargevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de toegestane waarden voor individueel een groepsrisico in de Wet milieubeheer.
artikel 32 Algemene gebruiksregels
32.1. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, sekswinkel, thuiswerk, raamprostitutie en straatprostitutie, behoudens het bepaalde in artikel 10;
b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.
artikel 33 Algemene aanduidingsregels
33.1. Voor zover gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven ‘geluidszone – industrie’ en ‘milieuzone - zones Wet milieubeheer’ mogen geen toename plaatsvinden van geluidsgevoelige functies respectievelijk gevaargevoelige functies.
artikel 34 Algemene afwijkingsregels
34.1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de in het plan gestelde regels ten aanzien van de navolgende afwijkingsmogelijkheden, met uitzondering van de gronden met de bestemming “Natuur”.
Afwijkingsregel voor 10% afwijken maten, afmetingen en percentages
34.2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen en bebouwing binnen 18 m van de gevellijn.
Afwijkingsregels gebouwen, geen woning of bedrijfswoning zijnde
34.3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:
a. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
b. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
Afwijkingsregels voor vervangende nieuwbouw
34.4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor het overschrijden van de voorgeschreven bouwregels voor (bedrijfs)woningen ten behoeve van een vervangende (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende regels:
1. de afwijking van de goothoogte en voorgevelbreedte voor woningen mag niet meer dan 60 cm bedragen;
2. de inhoud van de (bedrijfs) woning mag niet meer dan de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning of maximaal 750 m3 bedragen;
3. een (bedrijfs)woning mag vervangen worden door een stolp, met inachtneming van de volgende regels;
a. het bouwperceel heeft een oppervlakte van niet minder dan 1 ha;
b. de oppervlakte van de stolp mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;
c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
d. de dakhelling mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52 º bedragen;
e. de afstand van de stolp tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
f. het met niet meer dan 5 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een weg, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is.
34.5. De afwijkingen van dit artikel kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2. de verkeersveiligheid;
3. de sociale veiligheid;
4. de milieusituatie;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
6. de mogelijkheden tot behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij.
artikel 35 Algemene regels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
35.1. Het is verboden, m.u.v. de dubbelbestemming leiding, op of in de in dit plan bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:
a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
c. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
d. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde van het kracht worden van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
35.2. Het bevoegd gezag verleend een vergunning zoals bedoeld in lid 35.1 als voldoende is gebleken dat de gevolgen daarvan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij niet onevenredig aantast, of dat de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet verkleind worden.
35.3. Alvorens te beslissen over de vergunning wordt door het bevoegd gezag zo nodig advies gevraagd van een daartoe aangewezen beoordelingscommissie van deskundigen.
Bouwen
36.1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd;
c. mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Afwijking
36.2. Het bevoegd gezag kan éénmalig een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van lid 36.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
Uitzondering
36.3. Lid 36.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Gebruik
36.4. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Strijdig gebruik
36.5. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 36.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Verboden gebruik
36.6. Indien het gebruik bedoeld in lid 36.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Uitzondering
36.7. Lid 36.4 is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
37.1. Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012”.