artikel 3                                  Agrarisch

 

Bestemmingsomschrijving

3.1.      De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    agrarische bedrijven;

b.    de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;

c.    horecavoorzieningen in de categorieën I, II en III zoals genoemd in de bij dit plan behorende “Lijst van toegelaten horecatypen” ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;

d.    agrarisch hulpbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hulpbedrijf’;

e.    transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – transportbedrijf’;

f.     delfstofwingebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - delfstofwingebied’;

g.    caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;

h.    erfpad met bijbehorende beplanting ter plaatse van de aanduiding ‘pad’;

i.     wonen ten behoeve van het bedrijf, tenzij staat aangegeven dat een woning niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;

j.     erven.

 

alsmede voor:

k.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ het behoud en bescherming van rijksmonumenten;

l.     ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ het behoud en bescherming van karakteristiek bouwwerken.

 

 

Bouwregels

3.2.      Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd.

 

3.3.      Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.

      

Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

3.4.    De volgende hoofdgebouwen mogen worden gebouwd:

a.  bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:

1.    er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

2.    indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn niet meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:

i.   de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;

ii.   de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;

iii   de bouwhoogte niet hoger is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;

iv.  gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;

3.    indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:

i.   de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;

ii.   de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;

iii.  gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 30° mag bedragen;

4.    Indien een bouwwerk zowel binnen als buiten de afstand van 18 m van de gevellijn, als bedoeld onder 2 en 3 is gelegen, gelden de regels als genoemd onder 2;    

5.    teeltondersteunende kas mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

i.   teeltondersteunende kas is alleen toegelaten bij vollegrondstuinbouwbedrijven;

ii.   op een agrarisch bouwvlak van tenminste 1 ha is maximaal 2.000 m2 ondersteunende kas toegestaan;

iii.   de goothoogte en bouwhoogte van teeltondersteunende kassen mag niet meer dan respectievelijk 4 en 6 m bedragen;

b.  per bouwvlak één bedrijfswoning, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, met inachtneming van de volgende regels:

1.    er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

2.    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;

3.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;   

4.    gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;

5.    de inhoud van een bedrijfswoning, niet zijnde een stolp, inclusief aan- en uitbouwen mag niet groter zijn dan 750 m3;

6.    de bedrijfswoning mag als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

i.   de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) en niet meer dan 400 m2 (20 x 20 m) bedragen;          

ii.   de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

iii.  de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52º bedragen;

7.    de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 9 m;

8.    als de bestaande afstand minder dan 9 m bedraagt, dan geldt deze mindere afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;

9.    de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd, nadat of tegelijk de bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke inhoud van niet minder dan 1.500 m3 zijn gerealiseerd.

 

Bouwregels voor pronkgevels                

3.5.      Uitsluitend bij een stolpwoning en ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ is een verbijzondering van de voorgevel in de vorm van een pronkgevel toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

a.    de goothoogte mag niet meer dan 2 maal de goothoogte van de stolpwoning bedragen;

b.    de breedte mag niet meer dan 1/3 van de voorgevel van de stolpwoning bedragen;

c.    de bouwdiepte vanaf de voorgevel mag niet meer dan 0,5 m bedragen;

d.    het aantal bouwlagen mag niet meer dan 2 bedragen;

e.    het midden van de pronkgevel mag uitsluitend op het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw liggen;

f.     de dakhelling van de kap van de pronkgevel mag niet meer bedragen dan die van het hoofdgebouw.

 

Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

3.6.      Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;

b.    de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m, onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;

c.    de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3;

d.    aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd  onverminderd het bepaalde wat betreft de max. omvang van 750 m3 ;

e.    de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;

f.     bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30º en niet meer dan 60º mag bedragen;

g.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsgebied.

h.    de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;

i.      de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.

 

Bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

3.7.      Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met uitzondering van landhekken als bedoeld onder h;

b.    de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer dan 15 m bedragen en de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag maximaal 2 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan  6 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;

f.     de  zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder bedragen dan 3,6 m;

g.    de  zijdelingse afstand tot een aanwezige kopergravuresloten mag niet minder bedragen dan 7,2 m;

h.    buiten het bouwvlak mogen uitsluitend landhekken met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m worden gebouwd;

i      uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ is een toegangspoort toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

1.  de toegangspoort mag alleen in het voorerfgebied gebouwd worden;

2.  de bouwhoogte van de poort mag niet meer dan 4 m bedragen.

 

Afwijking van de bouwregels

3.8.      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a.    lid 3.3 indien de woning ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het in dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;

b.    lid 3.4 sub a onder 3 voor het bouwen tot een goothoogte van maximaal 7 m;

c.    lid 3.4 sub a onder 3 wat betreft het overschrijden van de bouwhoogte met 10%;

d.    lid 3.4 sub a onder 5 ten behoeve van de bouw van teeltondersteunende kassen bij niet vollegrondstuinbouwbedrijven met inachtneming van de volgende regels:

1.    per agrarisch bedrijf mag maximaal één kas worden gebouwd;

2.    de oppervlakte van de kas mag niet meer dan 100 m2 bedragen;

3.    de kas dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;

4.    de goothoogte en bouwhoogte van een kas mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 6 m;

e.    lid 3.4 sub b onder 7 en 8 wat betreft het bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens;

f.     lid 3.4 sub a en b en 3.8 sub d (kap) voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.

g.    lid 3.7 onder b voor het buiten het bouwvlak oprichten van een mestsilo met een maximale inhoud van 3.000 m3 mits:

1.    wordt aangetoond dat daarvoor binnen het bouwvlak geen ruimte is of vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;

2.    de afstand tot het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50 m;

3.    de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen en de landschappelijke waarden van de droogmakerij niet onevenredig worden aangetast.

 

Specifieke gebruiksregels

 

Strijdig gebruik

3.9.      Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.    het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

b.    het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m2, alsmede het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;

c.    gebruik als kampeerterrein;

d.    het geplaatst hebben van mobiele kampeermiddelen buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;

e.    gebruik als manege;

f.     het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;

g.    het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;

h.    het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw;

i.     het gebruik van de gebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten voor zover de veredelingsactiviteiten meer ruimte innemen dan 750 m2;

j.      het aanleggen of aanwezig hebben van een paardenbak;

k.     het aanleggen of aanwezig hebben van een paddock buiten het bouwvlak.

 

Beroep- en bedrijfsuitoefening aan huis

3.10.    Binnen de bestemming “Agrarisch” is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de genoemde activiteit mag alleen plaats vinden in de bedrijfswoning;

b.    de gezamenlijke vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende bedrijfswoning en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen;

c.    aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

d.    detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;

e.    het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

f.     de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner.

 

Caravanstalling

3.11.    Binnen de bestemming “Agrarisch” zijn ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’ bestaande caravanstallingen toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte voor het stallen van caravans niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘(cs)’.

 

 

Afwijken van de gebruiksregels

 

Veredelingsactiviteiten

3.12.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 voor zover deze meer dan 750 m2 innemen, mits de veredelingsactiviteiten:

a.    als neventak worden uitgevoerd bij een volwaardig agrarisch bedrijf;

b.    slechts plaats hebben in reeds bestaande agrarische bebouwing;

c.    niet leiden tot een uitbreiding van de bestaande bebouwing;

d.    niet meer dan 1.300 m2 aan bedrijfsoppervlakte in gebruik nemen.

 

Kleinschalig kamperen

3.13.    Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    het kampeerterrein mag uitsluitend worden gebruikt gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;

b.    het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 20;

c.    een standplaats dient minimum oppervlakte te hebben van 120 m2;

d.    per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal twee bijzettentjes worden geplaatst;

e.    per kampeerterrein mogen niet meer dan zes standplaatsen worden ingenomen door demontabele verblijfsaccommodaties;

f.     per kampeerterrein mag niet meer dan één standplaats worden ingenomen door één trekkershut;

g.    de oppervlakte van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 5.500 m2;

h.    het kampeerterrein dient binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn. Indien daar onvoldoende ruimte beschikbaar is, mag ten hoogste 1.500 m2 buiten het bouwvlak worden gesitueerd, waarbij het aanvullende kampeerterrein zijdelings direct aansluit op de grens van het agrarische bouwvlak;

i.     sanitaire en andere voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de bestaande bedrijfsgebouwen in het agrarische bouwvlak;

j.     het inrichten of hebben van een kleinschalig kampeerterrein mag niet gepaard gaan of gevolgd worden door uitbreiding van het bouwvlak vanwege de oorspronkelijke bestemming;

k.    het kleinschalig kampeerterrein en de daarbij behorende parkeervoorzieningen dienen gesitueerd te zijn achter de achtergevelrooilijn van de agrarische bedrijfswoning;

l.     de afstand van een trekkershut vanaf de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen;

m.   de inrichting van het kampeerterrein dient plaats te vinden conform een door de gemeente goedgekeurd erfinrichtingsplan;

n.    gedurende de periode van 1 november tot en met 28 of 29 februari mogen geen kampeermiddelen of demontabele verblijfsaccommodaties worden geplaatst.

 

Bed and breakfast

3.14.    Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in een bedrijfswoning die permanent is en blijft bewoond door de hoofdgebruiker van het perceel en/of in de daarbij behorende bijgebouwen;

b.    de bed and breakfast aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf verschaft;

c.    parkeren ten behoeve van de bed and breakfast plaats heeft op eigen terrein;

d.    indien de bed and breakfast (deels) wordt gerealiseerd in een bijgebouw, mag er geen onaanvaardbare verkeerssituatie optreden, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met parkeerplaatsen, maar ook met de capaciteit van de weg;

e.    het gebruik van de bedrijfswoning als bed and breakfast moet ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming;

f.     de afstand van  bijbehorende bouwwerken, gebouwen zijnde, tot de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen, tenzij sprake is van een bestaand bijbehorend bouwwerk.

 

Recreatie

3.15.    Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie in bestaande bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de afstand tot de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen, tenzij sprake is van een bestaand bedrijfsgebouw;

b.    het aantal recreatie-eenheden per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 6 bedragen;

c.    de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;

d.    de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;

e.    parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;

f.     per agrarisch bedrijf mag één groepsaccommodatie worden gerealiseerd;

g.    de realisering van een groepsaccommodatie/recreatie-eenheden in een bedrijfsgebouw mag niet leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;

h.    de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;

i.     de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.

 

3.16.    Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een recreatiewoning in bestaande bedrijfsgebouwen of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de recreatiewoning mag uitsluitend worden gerealiseerd in een bijgebouw bij een bedrijfswoning die permanent is en bewoond blijft door de hoofdgebruiker van het perceel;

b.    de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

c.    de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 75 m2 bedragen;

d.    de inhoud van de recreatiewoning mag niet meer dan 200 m3 bedragen;

e.    de gezamenlijk oppervlak van bergingen bij een recreatiewoning mag niet meer dan 8 m2 bedragen;

f.     de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;

g.    de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.

 

Verbrede landbouw

3.17.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van activiteiten in het kader van de verbrede landbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de afstand van de gebouwen waarin de activiteiten plaatsvinden tot de gevellijn mag niet meer dan 18 meter bedragen;

b.    de activiteit dient voor wat betreft oppervlakte ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf (tot 50% van de oppervlakte);

c.    de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen;

d.    er mag geen strijd ontstaan met geldende milieuwetgeving;

e.    de afwijking mag slechts worden verleend voor de hieronder genoemde activiteiten:

1.    veeartsenpraktijk;

2.    hoefsmederij;

3.    ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, etc.);

4.    agrarisch natuur- en landschapsbeheer;

5.    hoveniersactiviteiten;

6.    kinderboerderij;

7.    kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;

8.    kleinschalige horeca: een theeschenkerij, een proeverij, een boerderijcafé, of vergelijkbare functie met aan maximale oppervlakte van 100 m2;

9.    sociale functie, zoals een kinderopvang of een zorgboerderij;

10.   Milieueducatie / rondleidingen;

11.   musea/ tentoonstellingsruimte/ atelier.

 

Huisvesting tijdelijke seizoensarbeiders/arbeidsmigranten

3.18.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 voor de huisvesting van max. 16 seizoensarbeiders/arbeidsmigranten in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.    de agrarische noodzaak dient te worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan dat ter advisering wordt voorgelegd aan een commissie of instantie van deskundigen;

b.    de maximale gebruiksoppervlakte mag niet meer dan 200 m2 exclusief recreatieruimten bedragen (i.c. 12,50 m2 p.p.);

c.    de kwaliteit van de huisvesting in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen moet voldoende hoog zijn voor een acceptabel woon- en leefklimaat;

d.    het parkeren plaatsvindt op eigen erf;

e.    het gebruik niet leidt tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten.

 

Paardenbakken

3.19.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.9 onder j voor het aanleggen van een paardenbak binnen het bouwvlak, waarbij de volgende regels gelden:

a.      per bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;

b.      de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

c.      de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

3.20.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.9 onder j voor het (deels) aanleggen van een paardenbak buiten het bouwvlak ten behoeve van de aangrenzende bestemming “Wonen”.

a.     uitsluitend eigendomspercelen groter dan 5.000 m2 komen voor deze afwijking in aanmerking;

b.    de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;

c.     de paardenbak dient in het verlengde van de bestaande bebouwing te worden gesitueerd;

d.    de paardenbak mag van een omheining worden voorzien waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

e.    in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de paardenbak te worden vastgelegd.

 

Caravanstalling

3.21.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.9 onder b, voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor de stalling van caravans, waarbij de volgende regels gelden:

a.   de oppervlakte aan caravanstalling mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5.000 m2;

b.     de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;

c.     de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;

d.     er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;

e.     het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;

f.      de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;

g.     de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;

h.   het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;

i.     het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.

 

Extra caravanstalling

3.22.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.11 voor het gebruik van een groter oppervlak voor de stalling van caravans dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’, waarbij de volgende regels gelden:

a.     de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;

b.   de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;

c.    er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;

d.   het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;

e.   de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;

f.     de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;

g.   het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;

h.   het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.

 

Wijzigingsbevoegdheden

 

Vormverandering bouwvlak

3.23.    Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

a.    totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;

b.    de afstand tot aan het verlengde van de voorste bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming “Tuin” mag niet worden verkleind.

 

Vrijkomende agrarische bebouwing

3.24.    Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen in de bestemming “Wonen” of de bestemming “Recreatie”, met inachtneming van de volgende regels:

a.    nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;

b.    nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwvlak;

c.    nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;

d.    voor het wijzigen ten behoeve van “Wonen” gelden aanvullend nog de volgende regels:

1.    wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de agrarische functie;

2.    de bebouwing van de karakteristieke hoofdgebouwen mag functioneel worden gesplitst in maximaal twee woningen met instandhouding van het oorspronkelijke karakter van de bebouwing;

3.    er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

4.    het bepaalde in artikel 22 “Wonen” is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m;

e.    voor het wijzigen ten behoeve van de bestemming “Recreatie” gelden aanvullend nog de volgende regels:

1.    uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;

2.    de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;

3.    de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;

4.    parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;

5.    de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;

6.    de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.

 

Teeltondersteunend glas

3.25.    Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming “Agrarisch” de bestemming van de gronden buiten het agrarische bouwvlak wijzigen ten behoeve van het oprichten van maximaal 2.000 m2 extra teeltondersteunend glas bij vollegrondtuinbouwbedrijven.

 

Wijziging in Agrarisch - Glastuinbouw

3.26.    Vervallen

 

Wijziging in Agrarisch hulpbedrijf

3.27.    Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen in de bestemming “Agrarisch - Hulpbedrijf” al dan niet in combinatie met de aanduiding “Agrarisch” met inachtneming van de volgende regels:

a.    het betrokken agrarisch bedrijf is/wordt beëindigd en hervatting daarvan in redelijkheid niet meer te verwachten is;

b   Overtollige agrarische bebouwing wordt gesloopt;

c.    in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke  en landschappelijke inpassing van het agrarische hulpbedrijf te worden vastgelegd.

 

Wijziging in Agrarisch – Paardenhouderij

3.28.    Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch” wijzigen in de bestemming “Agrarisch - Paardenhouderij” al dan niet in combinatie met de bestemming “Agrarisch” met inachtneming van de volgende regels:

a.    het betrokken agrarisch bedrijf is/wordt beëindigd en hervatting daarvan in redelijkheid niet meer te verwachten is;

b.    in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de paardenhouderij te worden vastgelegd.