HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
-
het plan:
het bestemmingsplan Kruiswijk III in Anna Paulowna van de gemeente Anna Paulowna;
-
het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0366.BPBG2006hz0004-va02 met de bijbehorende regels en bijlagen;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep overeenkomstig de in bijlage 2 opgenomen lijst met aan huis verbonden beroepen, dat in een (gedeelte van een) woning of in een bijgebouw wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
afhankelijke woonruimte:
een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
-
agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
-
agri-business:
het geheel van bedrijven betrokken bij de voedselproductie, de handel en distributie, met uitzondering van agrarische bedrijen. Het betreft de gehele productiekolom van opslag, transport, handel tot verkoop aan de consument, inclusief de toeleverende en ondersteunende bedrijven;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bed en breakfast:
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de hoofdfunctie;
-
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
-
beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
-
bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
-
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
-
kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
-
mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
-
peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd het Nieuw Amsterdams Peil;
-
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
-
vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, dat, naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
-
vloeroppervlakte:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;
-
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
-
voorste bouwgrens:
een naar de weg gekeerde bouwgrens;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
meten:
tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven zoals genoemd in de categorie 1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 1”;
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’ uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”;
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;
-
bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
-
bedrijven ten behoeve van de agri-business tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 hectare aan netto uitgeefbare gronden,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water- en oeverstroken, waterberging en waterhuishouding,
en met dien verstande dat:
-
detailhandel uitsluitend is toegestaan voor zover deze ondergeschikt is aan en direct voortvloeit uit de activiteiten van een bedrijf;
-
risicovolle en geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet in de bestemming zijn begrepen;
-
tankstations niet in de bestemming zijn begrepen;
-
kantoren uitsluitend zijn toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, met dien verstande dat de oppervlakte van de kantoorfunctie ten hoogste 50% van de bedrijfsoppervlakte mag bedragen tot een maximum van 2.000 m2;
-
ieder afzonderlijk bouwperceel dient te worden ontsloten op een ontsluitingsweg in deze bestemming, dan wel op een ontsluitingsweg in de bestemming ‘Verkeer’;
-
parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein, waarbij de volgende normen worden gehanteerd:
-
bij bedrijven wordt per 80 m2 bedrijfsvloeroppervlak ten minste 1 parkeerplaats gerealiseerd;
-
bij kantoren wordt per 50 m2 bedrijfsvloeroppervlak ten minste 1 parkeerplaats gerealiseerd;
-
per 300 m2 vloeroppervlak wordt ten minste 1 parkeerplaats voor bezoekers gerealiseerd;
-
de opslag van goederen en materialen ten behoeve van de bestemming plaats dient te vinden op eigen terrein en uitsluitend achter de bedrijfswoning dan wel achter de voorste bouwgrens van een bedrijfsgebouw.
3.2 Bouwregels
-
Het bouwen van bouwwerken is uitsluitend toegestaan wanneer de gronden bestemd als Groen zijn ingericht met afschermende beplanting zoals weergegeven in het als bijlage 3 bij deze regels opgenomen rapport Bedrijventerrein Kruiswijk III - Fasering en landschappelijke inpassing.
-
Voor het bouwen van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer dan 60% bedragen;
-
gebouwen dienen op ten minste 5 meter en ten hoogste 16 meter van de naar de weg gekeerde perceelsgrens te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet minder dan 5 m en niet meer dan 10 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte ten hoogste 12 m mag bedragen wanneer een gebouw wordt afgedekt met een kap en een goothoogte heeft van tenminste 5 meter en ten hoogste 6 meter;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – 2” ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer dan 60% bedragen;
-
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 9 m bedragen;
-
bedrijfsgebouwen mogen plat worden afgedekt, dan wel worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet meer dan 30°;
-
de oppervlakte van bedrijfsgebouwen dient ten minste 160 m² te bedragen en mag ten hoogste 350 m² bedragen;
-
bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” en in de bouwgrens;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd in combinatie met bedrijfsgebouwen;
-
bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen aaneen te worden gebouwd;
-
bedrijfsgebouwen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van bedrijfswoningen te worden gebouwd;
-
de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 7 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
de dakhelling van bedrijfswoningen dient ten minste 30° te bedragen;
-
de oppervlakte van bedrijfswoningen mag ten hoogste 175 m² te bedragen;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – 3” ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer dan 60% bedragen;
-
bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” en in de voorste bouwgrens;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd in combinatie met bedrijfsgebouwen;
-
bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen aaneen te worden gebouwd;
-
bedrijfsgebouwen dienen ten minste op 7 m achter de voorgevel van bedrijfswoningen te worden gebouwd;
-
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mag niet meer dan 9 m bedragen;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dient ten minste 30° te bedragen, met dien verstande dat de dakhellingen van aaneengebouwde bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelijk dienen te zijn;
-
de oppervlakte van bedrijfsgebouwen dient ten minste 160 m² te bedragen en mag ten hoogste 350 m² bedragen;
-
de oppervlakte van bedrijfswoningen mag ten hoogste 175 m² te bedragen;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – 4” ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer dan 60% bedragen;
-
bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” en in de voorste bouwgrens;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
-
bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd in combinatie met bedrijfsgebouwen;
-
bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen aaneen te worden gebouwd;
-
bedrijfsgebouwen dienen ten minste op 7 m achter de voorgevel van bedrijfswoningen te worden gebouwd;
-
de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 5 m bedragen;
-
de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mag niet meer dan 9 m bedragen;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dient ten minste 30° te bedragen, met dien verstande dat de dakhellingen van aaneengebouwde bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelijk dienen te zijn;
-
de oppervlakte van bedrijfsgebouwen dient ten minste 160 m² te bedragen en mag ten hoogste 350 m² bedragen;
-
de oppervlakte van bedrijfswoningen mag ten hoogste 175 m² te bedragen;
-
de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van kranen en lichtmasten mag niet meer dan 9 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de milieusituatie;
-
het waterbeheer;
-
de verkeersveiligheid;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, waarbij voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld of het landschaps- en bebouwingsbeeld de beeldkwaliteitseisen, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan voor Kruiswijk III, als toetsingskader dienen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
artikel 3, lid 3.2, onder b.2., onder c.2., onder d.2. en onder e.3. voor het vergroten van het bebouwingspercentage per bouwperceel tot ten hoogste 80%;
-
artikel 3, lid 3.2, onder c.7., onder d.3. en onder e.3. voor het bouwen achter de voorste bouwgrens tot een maximum van 5 m achter de (voorste) bouwgrens;
-
artikel 3, lid 3.2, onder e.6., onder e.9. en onder e.10. voor een vrijstaande bedrijfswoning, met een goothoogte van niet meer dan 7 m en een bouwhoogte van niet meer dan 11 m;
-
artikel 3, lid 3.2, onder e.6., voor vrijstaande bedrijfsgebouwen, uitsluitend in combinatie met het gestelde in lid 3.4, onder c;
-
artikel 3, lid 3.2, onder e.6., e.8. en e.11. voor vrijstaande bedrijfsgebouwen met een (goot)hoogte van niet minder dan 6 m en niet meer dan 7 m, die plat zijn afgedekt, uitsluitend in combinatie met het gestelde in lid 3.4, onder c,
met dien verstande dat aan afwijking als bedoeld onder a t/m e uitsluitend wordt meegewerkt wanneer geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken van gronden en bouwwerken zonder dat een passende landschappelijke inpassing aanwezig is, waarbij onder een passende landschappelijke inpassing wordt verstaan een inpassing conform het als bijlage 3 bij deze regels opgenomen rapport Bedrijventerrein Kruiswijk III - Fasering en landschappelijke inpassing;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van bedrijfsbebouwing voor bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen voor zover deze zijn toegestaan;
-
niet-permanente bewoning;
-
het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.1 onder a tot en met d voor de vestiging van bedrijven die niet voorkomen in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen ‘Staat van Bedrijven’, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende (bedrijfs)woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, gelijk kunnen worden gesteld met de toegestane bedrijven die wel voorkomen in de ‘Staat van Bedrijven’;
-
lid 3.1 onder a tot en met d voor de vestiging van bedrijven die behoren tot de naast hogere milieucategorie van de als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven’, voor zover dergelijke bedrijven in het concrete geval naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende (bedrijfs)woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, gelijk kunnen worden gesteld met bedrijven die behoren tot de bij recht toegestane milieucategorie;
-
lid 3.1 onder j en detailhandel in volumineuze goederen toestaan, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke bruto verkoopvloeroppervlakte op de gronden bestemd als ‘Bedrijventerrein’ ten hoogste 1.500 m² mag zijn;
-
het parkeren ten behoeve van de detailhandelsactiviteiten in volumineuze goederen op eigen terrein plaatsvindt;
-
bedrijven ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen;
-
een vergunning als bedoeld in dit lid uitsluitend wordt verleend voor zover de aanvraag betrekking heeft op de 1,5 hectare bedoeld in lid 3.1 onder e en deze oppervlakte nog niet volledig is benut voor agri-business en/of voor detailhandel in volumineuze goederen en/of zelfstandige kantoren waarvoor al eerder een vergunning is afgegeven;
-
het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bepaalde oppervlakte aan detailhandel in volumineuze goederen leidt tot een vermindering van de toegestane oppervlakte aan agribusiness als bedoeld in lid 3.1 sub e met datzelfde aantal vierkante meters.
-
lid 3.1 onder m voor de vestiging van zelfstandige kantoren, met dien verstande dat:
-
zelfstandige kantoren uitsluitend mogen worden gerealiseerd langs de wegen die in het plangebied zijn bestemd voor ‘Verkeer’;
-
de oppervlakte van een zelfstandig kantoor ten hoogste 750 m2 mag bedragen;
-
een vergunning bedoeld in dit lid uitsluitend wordt verleend voor zover de aanvraag betrekking heeft op de 1,5 hectare bedoeld in lid 3.1 onder e en deze oppervlakte nog niet volledig is benut voor agri-business en/of voor detailhandel in volumineuze goederen of zelfstandige kantoren waarvoor al eerder een vergunning is afgegeven;
-
het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bepaalde oppervlakte aan zelfstandige kantoren leidt tot een vermindering van de toegestane oppervlakte aan agribusiness als bedoeld in lid 3.1 sub e met datzelfde aantal vierkante meters.
-
lid 3.1 onder l voor de vestiging van een tankstation, met dien verstande dat:
-
er niet meer dan 1 tankstation mag worden gevestigd;
-
de ontheffing bij voorkeur betrekking heeft op de verplaatsing van een tankstation van elders binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Anna Paulowna;
-
een tankstation met de verkoop van LPG niet is toegestaan;
-
de vestiging van een tankstation niet is toegestaan op gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 1”.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduidingen “bedrijf tot en met categorie 1” en “bedrijf tot en met categorie 2” wijzigen ten behoeve van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”, met dien verstande dat:
-
de bestemming ‘Wonen’ als toegekend aan de gronden Grasweg 10, Grasweg 12 en Grasweg 14 te Anna Paulowna aan (een deel van) de gronden is ontnomen en de woonfunctie ter plaatse volledig is beëindigd;
-
ten opzichte van andere woningen wordt voldaan aan de in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen ‘Staat van Bedrijven’ opgenomen afstanden;
-
voor het overige de bestemmingsregels van artikel 3 ‘Bedrijventerrein’ van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen, met dien verstande dat de gronden dienen te worden ingericht conform het als bijlage 3 bij deze regels opgenomen rapport Bedrijventerrein Kruiswijk III - Fasering en landschappelijke inpassing,
met de daarbij behorende:
-
paden;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verblijfsvoorzieningen;
-
water.
4.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen en/of de opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor het storten van puin en/of afvalstoffen.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen;
-
parkeervoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
water,
met dien verstande dat:
-
in de bestemming voet- en fietspaden, bermen, bushaltes, fietsenstallingen en dergelijke zijn begrepen;
-
het parkeren hoofdzakelijk dient plaats te vinden op de bij de bedrijven behorende percelen.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m² bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, waarbij voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld of het landschaps- en bebouwingsbeeld, de beeldkwaliteitseisen, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan voor Kruiswijk III, als toetsingskader dienen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen en/of de opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor het storten van puin en/of afvalstoffen.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en de waterhuishouding,
met de daarbij behorende:
-
oeverstroken en kaden;
-
bruggen, dammen en duikers.
6.2 Bouwregels
-
-
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
-
-
-
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of bruggen zijnde, geldt de volgende regel:
-
-
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m boven het waterpeil bedragen.
-
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, waarbij voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld of het landschaps- en bebouwingsbeeld, de beeldkwaliteitseisen, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan voor Kruiswijk III, als toetsingskader dienen.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen en/of de opslag van de (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) vaartuigen.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-ver-bonden beroepen, waaronder begrepen bed- en breakfast,
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan 1 woning bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is.
-
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning mag niet meer dan 75 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
-
de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel:
-
ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is, dan wel;
-
de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
-
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer is;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
-
de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
-
de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze meer is;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, waarbij voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld of het landschaps- en bebouwingsbeeld, de beeldkwaliteitseisen, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan voor Kruiswijk III, als toetsingskader dienen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 7.2, sub b, onder 3 voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
-
lid 7.2, sub b, onder 3 en onder 4 voor het plat afdekken van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
-
lid 7.2, sub c, onder 2, indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m², voor het vergroten van de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 125 m² mag bedragen;
-
lid 7.2, sub c, onder 3, 4, 5 en 6 voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
lid 7.2, sub c, onder 8 voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens,
met dien verstande dat aan afwijking als bedoeld onder a t/m e uitsluitend wordt meegewerkt wanneer geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
-
het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2;
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
-
er reclame-uitingen worden gedaan;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
-
er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
-
buitenopslag van goederen plaats vindt;
-
het aan huis verbonden beroep niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis (bed en breakfast), zodanig dat:
-
dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
-
de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
-
er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
-
parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 7.5, sub d, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de regels van lid 7.2, sub c, past, dan wel de omgevingsvergunning wordt verleend gecombineerd met een omgevingsvergunning op grond van lid 7.4 sub c;
-
het bepaalde in lid 7.5, sub d, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
-
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
-
de woonunit qua maatvoering binnen de regels van lid 7.2, sub c, past, dan wel de omgevingsvergunning wordt verleend gecombineerd met een omgevingsvergunning op grond van lid 7.4 sub c;
-
de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
-
de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van de procedure zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Wonen’ wijzigingen in de bestemming ‘Bedrijventerrein’, met dien verstande dat na wijziging de bestemmingsregels van artikel 3 ‘Bedrijventerrein’ van overeenkomstige toepassing zijn,
met dien verstande dat aan een dergelijke wijziging uitsluitend wordt meegewerkt wanneer geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
-
het bepaalde in het plan en toestaan de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt,
met dien verstande dat voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld of het landschaps- en bebouwingsbeeld de beeldkwaliteitseisen, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan voor Kruiswijk III, als toetsingskader dienen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving,
en met inachtneming van de procedure zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, riool-gemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen en bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m,
met dien verstande dat voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige aantasting van het ruimtelijk beeld of het landschaps- en bebouwingsbeeld, de beeldkwaliteitseisen, zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan voor Kruiswijk III, als toetsingskader dienen.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsver-gunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die welis-waar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Kruiswijk III in Anna Paulowna”.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 november 2011.
-
