HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan:
het bestemmingsplan Stoomweg 62, Breezand van de gemeente Anna Paulowna;
2. het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0366.BPBG2006hz0003-oh01 met de bijbehorende regels en bijlage;
3. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf, overeenkomstig categorie 1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt, en dat niet krachtens de Wet milieubeheer vergunning- of meldingplichtig is;
7. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep overeenkomstig de in bijlage 2 opgenomen lijst met aan huis verbonden beroepen, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
8. achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
13. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
14. bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
15. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
16. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
18. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
21. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
22. eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
23. erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover het bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
24. hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
25. kampeermiddel:
1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, (sta)caravan of trekkershut;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
26. mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
27. onderkomens:
voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken - voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
28. openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
29. overkapping:
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats;
30. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
3. indien in of op het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
31 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
32. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
33. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
34. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
35 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
g. meten:
tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Onder de in sub e, genoemde oppervlakte van een bouwwerk, vallen tevens overkappingen en dakoverstekken groter dan 0,5 m.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Zorg
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - Zorg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woon- en zorgvoorzieningen, al dan niet in samenhang met centrale voorzieningen ten behoeve van verzorging en verpleging,
met de daarbij behorende:
b. tuinen, erven en terreinen;
c. wegen en paden;
d. groenvoorzieningen;
e. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
g. water.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van woon- en zorgvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen buiten het bouwvlak gebouwen worden gebouwd ten behoeve van bergingen, dierenverblijven en dergelijke met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan gebouwen ten hoogste 250 m2 mag bedragen en met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – onbebouwd” niet mogen worden bebouwd;
3. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één woon- en zorgvoorziening worden gebouwd;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen als bedoeld onder 1 mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m bedragen;
5. de goot- en bouwhoogte van gebouwen als bedoeld onder 2 mogen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m bedragen;
6. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 48° bedragen;
7. het bouwen van bedrijfswoningen is niet toegestaan.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt de volgende regel:
- het bouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen en tot 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-ver-bonden beroepen en/of hobbymatige agrarische activiteiten,
met de daarbij behorende:
b. groenvoorzieningen;
c. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e. water.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van wonen geldt de volgende regel:
- ten hoogste 40% van het bouwperceel mag worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen nooit meer dan 250 m² mag bedragen en met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – onbebouwd” niet mogen worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
1. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woning bedragen;
2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient op ten minste 17,5 m en op ten hoogste 30 m vanuit de wegas van de aangrenzende weg te worden gebouwd;
3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 5 m en 9 m bedragen;
4. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen;
5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
c. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van een hoofdgebouw te worden gebouwd;
2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning mag niet meer dan 75 m² bedragen;
3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel;
- ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan
3 m bedragen;
5. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
6. de dakhelling dient ten minste 30° te bedragen;
7. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
8. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te bedragen.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitplan Stoomweg 62, Breezand.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de waterhuishouding;
- het woon- en leefklimaat in de omgeving,
ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 4.2, sub a juncto sub c, onder 2, indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m², voor het vergroten van de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 125 m² mag bedragen;
2. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 25% van het bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning nooit meer dan 400 m² mag bedragen;
b. het bepaalde in lid 4.2, sub c, onder 3, 4, 5 en 6 voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
c. het bepaalde in lid 4.2, sub c, onder 8 voor het bouwen van aan- en uit-bouwen en bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving,
ontheffing verlenen van:
-
het bepaalde in lid 4.2, sub a juncto sub c, onder 2, indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m², voor het vergroten van de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 125 m² mag bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning niet meer dan 25% van het bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen per woning nooit meer dan 400 m² mag bedragen;
-
-
het bepaalde in lid 4.2, sub c, onder 3, 4, 5 en 6 voor het plat afdekken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
het bepaalde in lid 4.2, sub c, onder 8 voor het bouwen van aan- en uit-bouwen en bijgebouwen tot op de zijdelingse perceelgrens.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
- het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
- het gebruiken of laten gebruiken van woningen ten behoeve van recreatieve bewoning;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning, met een maximum van 120 m².
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de waterhuishouding;
- het woon- en leefklimaat in de omgeving,
ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- bewoning van een aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
- de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast.
b. het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van woonunits als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
- de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast;
- de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
- de woonunit dient te worden verwijderd op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
c. het bepaalde in lid 4.5 voor het gebruik van een deel van een woning ten behoeve van kleinschalige vormen van logies (zoals bed and breakfast), met dien verstande dat:
- het gebruik ten behoeve van deze functie ondergeschikt dient te zijn aan de woonfunctie;
- parkeren ten behoeve van de woonfunctie en de logiesfunctie wordt opgelost op het erf behorende bij de woning.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de waterhuishouding;
- het woon- en leefklimaat in de omgeving,
ontheffing verlenen van:
a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
c. het bepaalde in het plan en toestaan de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Stoomweg 62, Breezand”.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 11 oktober 2010.
