8e herziening Landelijk Noord    

Amsterdam

bestemmingsplan

identificatie planstatus
identificatiecode: datum: status:
NL.IMRO.0363.N2004BPSTD-OW01  31-07-2020 concept
28-04-2021 ontwerp
projectnummer: vastgesteld
opdrachtleider:
ir. J.L.H.C. Bakker

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De initiatiefnemer is voornemens één woning te realiseren aan de Dorpsstraat te Holysloot tussen nummer 41 en 43 in de gemeente Amsterdam. Op het perceel bevinden zich nu twee schuren en een hooiopslag. De oppervlakte van deze agrarische bebouwing is 286 m2.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om een agrarische bedrijfswoning op het perceel te realiseren. Deze is tot op heden niet gebouwd. Op basis van artikel 6.9 lid 2 van de Omgevingsverordening NH2020 is het mogelijk om op het perceel waar (planologisch) een agrarische bedrijfswoning is toegestaan, een burgerwoning te realiseren. Hiervoor wordt de bestaande agrarische bebouwing gesloopt. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied is gelegen in het beschermd dorpsgezicht van Holysloot, aan het lint van de Dorpsstraat tussen nummer 41 en 43. Ten noorden van het plangebied ligt het water 'Holyslooter Die' en ten zuiden van het plangebied liggen agrarische gronden.

verplicht

Figuur 1.1 ligging plangebied (bron: Luchtfoto 2019, Kadaster)

1.3 Vigerend bestemmingsplan     

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Landelijk Noord'. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Verder geldt het bestemmingsplan 'Drijvende bouwwerken' dat op 18 september 2019 is vastgesteld door de gemeente Amsterdam. Dit bestemmingsplan geeft regels voor woonboten en is voor voorliggend bestemmingsplan niet relevant.

1.4 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 wordt het vigerende beleid weergegeven. Waarna in hoofdstuk 3 de huidige en toekomstige planologische situatie beschreven worden. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de relevante milieuaspecten toegelicht. Hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. Hierin staat welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de ruimtelijk relevante beleidskaders voor het plangebied. Achtereenvolgens wordt ingezoomd op het geldende rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Samen vormen deze de beleidskaders waar binnen de beoogde ontwikkeling plaats dient te vinden.

2.2 Rijksbeleid     

Nationale Omgevingsvisie (2020) en Barro (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het BKL is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing en conclusie

Het NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toetsing en conclusie

Gezien de geringe aard van de ontwikkeling (één woning) is er geen ladderplichtige onderbouwing noodzakelijk. Het gaat immers niet om een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening.

2.3 Provinciaal beleid     

Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid (vastgesteld, 19-11-2018)

De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van Noord-Holland ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.

Sterke kernen houden regio’s vitaal

Dorpskernen als Holysloot (onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam) horen bij het regionale netwerk, versterken dat en zijn aanvullend op wat de centrumstad te bieden heeft en andersom. Zij bieden een woon- en werkmilieu passend bij dit type kern. Het beleid is er op gericht om kernen hun eigen identiteit te laten behouden. Ontwikkelingen bij dorpskernen vinden zoveel mogelijk binnenstedelijk plaats, nabij OV-knooppunten.

Dorpskernen zorgen voor behoud van voorzieningen in het landelijk gebied

Bij de dorpskernen lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers. Daar waar de kleinschalige en lokale vraag helder is (kwalitatief en kwantitatief regionaal onderbouwd) is het aan de regio om maatwerk te leveren met oog voor onder andere de natuur, agrisector, duurzaamheid en milieu.

Toetsing en conclusie

Doordat de ontwikkeling in de kern van Holysloot plaatsvindt, wordt rekening gehouden met de eis zoveel mogelijk 'binnenstedelijk' te ontwikkelen. In een kleine kern als Holysloot draait het ook om sociale cohesie. De buurtbewoners zijn daarom gecontacteerd en geïnformeerd over de aanstaande ontwikkeling. Regionale afstemming is niet nodig, doordat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het ontwerp van de woning is rekening gehouden met het beschermde dorpsgezicht van Holysloot. Zo blijft de identiteit van het dorp behouden.

Omgevingsverordening NH2020 (geconsolideerd, 16-11-2020) + Wijzigingsbesluit - herbegrenzing BPL (Bijzonder Provinciaal Landschap) en NNN (Natuurnetwerk Nederland) (06-04-2021)

In de Omgevingsverordening NH2020 heeft de provincie regels gesteld om de provinciale hoofdbelangen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 juridisch te borgen. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen deze regels in acht nemen. De Omgevingsverordening is daarmee een kaderstellend instrument van de provincie voor gemeenten. Uit de Omgevingsverordening zijn voor het voorliggende bestemmingsplan alleen artikel 6.46, 6.59 en 6.9 relevant. De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna aan deze artikelen getoetst.

Artikel 6.46 Bijzonder provinciaal landschap

  1. De kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 6.
  2. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.
  3. In afwijking van artikel 6.3 bevat het ruimtelijk plan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.
  4. Het ruimtelijk plan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.
  5. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede en, indien van toepassing, het vierde lid.

Toetsing

Getoetst wordt aan het Bijzonder Provinciaal Landschap, zoals dat is vastgesteld op 16 november 2020. Het plangebied is gelegen binnen het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) in het landschap 'Waterland'. Ook valt het plangebied in de structuur van 'Stolpen'. Binnen dit gebied zijn nieuwe stedelijke ontwikkelingen niet toegestaan. Daarin voorziet dit plan ook niet. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien ze de kernkwaliteiten niet aantasten. Een bestemmingsplan binnen het BPL bevat regels ter bescherming van de daar geldende kwaliteiten. Hierna worden de kernkwaliteiten uit het BPL beschreven aan de hand van de provinciale kernwaarden.

Kernwaarde: Aardkundige en landschappelijke karakteristiek

De aanwezige kernkwaliteiten zijn de natuurlijke veenwaterlopen en onregelmatige strookverkaveling van de veenweidepolders.

De kernkwaliteit van de natuurlijke veenwaterlopen wordt niet aangetast. Er worden geen wijzigingen aan de waterlopen doorgevoerd. Kleine oeveraanpassingen zijn geen aantasting van deze kwaliteit. Met de beoogde ontwikkeling wordt tevens geen aantasting van de onregelmatige strookverkaveling bewerkstelligd. Het verkavelingspatroon wordt niet gewijzigd en, zoals hiervoor aangegeven, wijzigt er niets aan de waterlopen met deze ontwikkeling.

Kernwaarde: Openheid en ruimtelijke beleving

Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot (verdere) verdichten of verrommeling worden gezien als aantasting van de ruimtelijke kwaliteit 'open ruimte en vergezichten' in dit gebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt juist verrommeling tegengegaan en is geen sprake van verdere verdichting in het lint van Holysloot.

Het plangebied kenmerkt zich niet als geschikt habitat voor weidevogels. Het tast deze kernkwaliteit ook niet aan.

Kernwaarde: Ruimtelijke dragers

De aanwezige kernkwaliteiten in het plangebied zijn: korte bebouwingslinten en stolpenstructuren.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk binnen de korte bebouwingslinten mits er voldoende doorzichten blijven bestaan en ze zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Er is geen sprake van tweedelijnsbebouwing met de beoogde ontwikkeling. De bebouwing wordt juist ingepast in de karakteristiek van het lint. Hiervoor wordt het bouwvlak zelfs iets naar de straat getrokken, zodat de bebouwing niet te ver naar achteren staat ten opzichte van de overige bebouwing in het lint. Met de ontwikkeling worden geen bestaande doorzichten geblokkeerd. Hier was reeds bebouwing toegestaan en aanwezig.

Het stolpensilhouet van Holysloot wordt niet aangetast doordat de nieuwbouw zich aan bestaande goot- en bouwhoogtes houdt. Ook wordt er geen stolpenbouwwerk gesaneerd. In dit plan zijn regels opgenomen om de goot- en bouwhoogtes vast te leggen.

Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals omschreven in het BPL. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als het realiseren van een woning op de locatie waar reeds een agrarische bedrijfswoning is toegestaan zijn goed mogelijk, mits er geen sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten uit het BPL.

Met de beoogde ontwikkeling worden de kernkwaliteiten uit het BPL niet aangetast. Bovendien wordt verrommeling van het perceel aangepakt. Dit komt de kernkwaliteit ruimtelijke beleving ten positieve. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' beschermd de kernkwaliteiten van het gebied. Deze dubbelbestemming is overgenomen in dit plan.

Artikel 6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

  1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  2. Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
    1. rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
    2. bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
    3. bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.
  3. De toelichting van een ruimtelijk plan bevat een motivering waaruit moet blijken dat voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.
  4. Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap of het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies vragen, ook in een vroeg stadium, inzake de locatieafweging of de ruimtelijke inpassing.

Toetsing

Met het toevoegen van een woning ten koste van agrarische bebouwing wordt een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling toegevoegd. Van toepassing is in dit geval het Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals vastgesteld op 10 april 2018. Het plangebied ligt in het ensemble 'Waterland'. Hierna wordt aan de Leidraad getoetst, waarbij rekening wordt gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren. Deze kansen voor deze ambities en ontwikkelprincipes worden betrokken bij de ontwikkeling. De ontstaansgeschiedenis en provinciale kernwaarden van Waterland worden betrokken.

Ontstaansgeschiedenis

Het veen in Waterland is ontstaan als veenkussen achter de strandwallen. Omstreeks 500 v.Chr. had dit veenpakket haar grootste omvang. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen (dieën). De Holysloter Die is daar één van. Deze natuurlijke afwateringen zijn bepalend geweest bij de ontginning. Loodrecht op de veenstromen werden sloten gegraven, die de basis vormden voor het strookvormig verkavelingspatroon. Deze eeuwenoude verkaveling is nog vrijwel intact. Door de ontginning startte het proces van veenoxidatie en klink waardoor het maaiveld daalde. De ontginners trokken om die reden steeds verder het nog onontgonnen veen in en de nederzettingen verplaatsten mee. Een dergelijke ontwikkeling lijkt zich bij Holysloot niet te hebben voorgedaan. Door het grillige patroon van de veenstromen ter plaatse zijn slechts ondiepe ontginningsblokken ontstaan, die geen mogelijkheden tot verdere verschuivingen van de bewoning hebben geboden. Holysloot kan dan ook gezien worden als een van de weinige voorbeelden in Waterland van een ontginningsnederzetting in een vroege fase van de veenontginning. Kenmerkend hiervoor is het onregelmatige beloop van de weg door Holysloot, de Dorpsstraat.

Kernwaarden op grond van de Leidraad 

In de overzichtskaart van Waterland is de locatie aangegeven als dorpsrand. Gelegen aan een die aan de noordzijde en een veenpolderlandschap met slotenpatroon in het zuiden. In het lintdorp liggen verschillende stolpboerderijen.

verplicht

Figuur 2.1 - Overzichtskaart Waterland (bron: provincie Noord-Holland)

Kijkend naar de kernwaarden, dan zijn dat voor dit ensemble:

1. de landschappelijke karakteristiek,

2. de openheid en ruimtebeleving en,

3. de ruimtelijke dragers.

De landschappelijke karakteristiek

Het ensemble wordt grotendeels bepaald door een waterrijk veenpolderlandschap, bestaande uit onvergraven veen met een onregelmatig, vaak historisch verkavelingspatroon. Het is dooraderd met grillige veenwaterlopen (zoals de Holysloter Die), die karakteristiek zijn voor Waterland. Het veenpolderlandschap is in gebruik als grasland (veenweide).

Voor de dorpen in het veenpolderlandschap heeft het water een belangrijke structurerende rol gespeeld. Verschillende dorpen, waaronder Holysloot liggen allen langs een waterloop. De nederzettingen van Holysloot liggen met de voorzijde langs de weg en met de achterzijde aan het water. In het dorp staan veel houten woningen die in een karakteristieke lichtgrijze kleur zijn geschilderd. De te realiseren woning wordt binnen een bestaand lint gebouwd en valt daarmee niet op in het open landschap van Waterland. Bestaande (vervallen) bebouwing wordt vervangen door een woning met het typische ontwerp wat kenmerkend is voor Waterland. De kernwaarde 'landschappelijk karakteristiek' wordt niet aangetast. Er is zelfs sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering door het saneren van de oude bedrijfsbebouwing en het toevoegen van een woning in het typische ontwerp voor de regio Waterland.

De openheid en ruimtebeleving

Het veenpolderlandschap heeft een open karakter, met incidenteel een onderbreking in de vorm van een klein lint of erf. De beleving van een doorlopende ruimte overheerst. In het gebied is nauwelijks sprake van opgaand groen, met uitzondering van de begroeiing rond de verspreid liggende agrarische erven. Beplanting langs wegen komt nauwelijks voor. Dit versterkt de openheid aanzienlijk. De openheid in Waterland is zeer kwetsbaar omdat bijna elke ruimtelijke ingreep zichtbaar is in het vlakke land. Door de onregelmatige verkaveling, het ontbreken van opgaande begroeiing in combinatie met de open vlakken van de dieën is het landschap uitermate afwisselend en aantrekkelijk maar tegelijk zeer open en ruimtelijk, als een oneindig landschap.

Door de realisatie van de woning in het bestaande lint van Holysloot wordt geen afbreuk gepleegd aan de openheid in Waterland. Bestaande bebouwing wordt vervangen door nieuwe bebouwing. Daarmee kan gesteld worden dat er wordt bijgedragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het lint. De woning wordt verder iets meer richting de weg gebouwd, buiten het voormalig agrarisch bouwvlak, zodat de woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt beter past in het bestaande lint.

De ruimtelijke dragers

Het bebouwingslint van Holysloot is een van de structuurdragers in het landschap. Onderdeel daarvan zijn de stolpenstructuren. Deze staan aan historische lijnen: wegen of vaarten. Het stolpensilhouet van Holysloot wordt niet aangetast doordat de nieuwbouw zich aan bestaande goot- en bouwhoogtes houdt. Ook wordt er geen stolpenbouwwerk gesaneerd.

Ambities op grond van de leidraad

Voor het ensemble Waterland is de algemene ambitie om ruimtelijke ontwikkelingen:

  1. bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  2. bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en,
  3. helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Gelet op het perceel, zijn onderstaande ambities en bijbehorende ontwikkelprincipes vertrekpunt bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit:

  1. De combinatie van dieën en veenlandschap met verschillende verkavelingsrichtingen maken Waterland uniek;
  2. De openheid van het landschap is karakteristiek, maar kwetsbaar. Het toevoegen van bebouwing is maatwerk.

De combinatie dieën en veenlandschap met verschillende verkavelingsrichtingen maken Waterland uniek

De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij 1) het inpassen van ruimtelijke ontwikkelingen binnen de ontginningsstructuur en 2) het intact houden van verkavelingsstructuur, slotenpatronen en oevers. Door deze kleinschalige ontwikkeling mogelijk te maken op een locatie waar ook al bestaande agrarische bebouwing aanwezig is en waar planologisch gezien een agrarische bedrijfswoning is toegestaan wordt de ontwikkeling goed ingepast in het bestaande lint. Zoals eerder gezegd wordt de woning daarbij iets meer aan de straatzijde gebouwd, zodat deze stedenbouwkundig gezien beter aansluit bij het dorpslint. De bestaande sloten worden gerespecteerd en er wordt ruimte gemaakt voor onderhoud van deze sloten door de woning op enige afstand van de sloot te situeren. Dit in tegenstelling tot de bestaande bebouwing, die tegen de sloot aan is gebouwd. De mogelijkheden tot onderhoud van de bestaande sloot worden hiermee verbeterd.

De openheid van het landschap is karakteristiek maar kwetsbaar. Het toevoegen van bebouwing is maatwerk

De landschappelijke openheid is een grote kwaliteit van dit gebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt gerespecteerd door in het bestaande lint te bouwen op een locatie waar bestaande bebouwing staat en waar een agrarische bedrijfswoning is toegestaan. De woning wordt gebouwd in karakteristieke Waterlandse stijl, maar heeft ook een eigen karakter waardoor het geen repeterend gezicht wordt in het dorp. De zichtlijn naar het veenpolderlandschap ten zuiden van het plangebied blijft behouden.

Conclusie

Aan de hand van bovenstaande toelichting is de conclusie dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van artikel 6.59 van de Omgevingsverordening NH2020. Hiervoor is de ontwikkeling getoetst aan de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Er is rekening gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren. De kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes en de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren zijn betrokken bij de ontwikkeling.

Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een positieve impact op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Stedenbouwkundig wordt de woning goed passend gemaakt in het bestaande dorpslint en er wordt gebouwd in Waterlandse stijl. Ook wordt er verder van de naastliggende sloot gebouwd, wat goed onderhoud van de bestaande sloot mogelijk maakt.

Artikel 6.9 MRA Landelijk gebied

  1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied MRA landelijk gebied niet voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling.
  2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan voorzien in functiewijziging van een stedelijke functie of van een agrarisch bouwperceel naar wonen in de vorm van maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. ter plaatse van de bestaande stedelijke functie of het agrarisch bouwperceel is ten minste één bedrijfswoning planologisch toegestaan;
    2. de functiewijziging naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;
    3. de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden; en
    4. een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.

Toetsing en conclusie

Lid 2 van artikel 6.9 maakt het mogelijk dat een ruimtelijk plan in MRA Landelijk gebied kan voorzien in functiewijziging van agrarisch bouwperceel naar wonen. Daarbij dient wel aan de voorwaarden onder lid 2, a t/m c te worden voldaan. Op het perceel is momenteel één agrarische bedrijfswoning planologisch toegestaan. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.7 van deze toelichting wordt onderbouwd dat de komst van deze woning de omringende agrarische bedrijven niet verder beperkt. Om de komst van de woning mogelijk te maken wordt alle bestaande bedrijfsbebouwing op dit perceel gesloopt. De woning en bijgebouwen worden aan de straatzijde net buiten het voormalig agrarisch bouwvlak gebouwd, zodat de woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed binnen het dorpslint aansluit. Omdat er geen overige gronden in het spel zijn wordt automatisch aan sub c van lid 2 voldaan.

Stiltegebieden (Omgevingsverordening NH2020 - paragraaf 4.2.1)

Het plangebied ligt in het midden van het stiltegebied Ransdorp Holysloot, zoals weergegeven in figuur 2.2. Voor eenieder geldt de zorgplicht in stiltegebieden, zoals aangegeven in artikel 4.1.3 uit de Omgevingsverordening.

Artikel 4.20 Zorgplicht voor stiltegebieden

  1. Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in het werkingsgebied stiltegebieden geluid wordt voortgebracht in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied is of wordt verstoord, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten -behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan - dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde de verstoring te voorkomen of te beperken.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de algemene zorgplicht zoals opgenomen in artikel 1.1a van de Wet Milieubeheer van toepassing is.

verplicht

Figuur 2.2 - de groene vlakken zijn stiltegebieden, in rood het plangebied (bron: provincie Noord-Holland)

Toetsing

De provincie heeft een verbod gesteld op bepaalde (recreationele) activiteiten. Het bestemmingsplan voorziet niet in functies die deze activiteiten mogelijk maken binnen het stiltegebied. Wel geldt de zorgplicht voor stiltegebieden.

2.4 Regionaal en gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (vastgesteld 17 februari 2011)

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

Toetsing en conclusie

Er wordt niet of nauwelijks bijgedragen aan de ambitie 70.000 woningen te creëren in Amsterdam. De ontwikkeling past wel binnen het beeld van de groeiende stad, waarbij particulieren hun eigen woning realiseren.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving     

3.1 Huidige situatie     

Midden in het beschermd dorpsgezicht van Holysloot ligt een agrarisch bestemd perceel met hierop twee schuren en een hooiopslag. Op het perceel staat in totaal 286 m² aan agrarische bebouwing. Aan de noordkant grenst het perceel aan het Holysloter Die en aan de zuidkant wordt het perceel ontsloten door de Dorpsstraat. Aan weerszijden wordt het perceel verder ingesloten door burgerwoningen aan de Dorpsstraat 41 en 43. Het is toegestaan een bedrijfswoning te bouwen op het perceel. Deze is echter nooit gerealiseerd.

3.2 Toekomstige situatie     

De initiatiefnemer is voornemens één burgerwoning met schuur te realiseren op het perceel, met een grondoppervlak van respectievelijk 77 m2 en 21 m2 groot. Hiervoor dient alle bestaande bebouwing gesloopt te worden. In figuur 3.1 is het ontwerp van de woning afgebeeld en in figuur 3.2 zijn de ontwerp aanzichten van de te realiseren woning opgenomen. Omdat Holysloot is aangewezen als een beschermd dorpsgezicht is het noodzakelijk dat de woning aansluiting vindt bij de waarden en kwaliteiten van dit dorpsgezicht.

verplicht

Figuur 3.1 - ontwerp woning

verplicht

Figuur 3.2 - ontwerp van de woning

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten     

4.1 Inleiding     

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Verkeer en parkeren     

Toetsingskader

Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de nota 'Nota parkeernormen auto (gewijzigd november 2017)' de parkeerbehoefte bepaald. Het plangebied heeft een niet stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid en de locatie ligt in de dorpskern van Holysloot.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied ligt in het buitengebied van Amsterdam en in de (kleine) kern van Holysloot. In het dorp ligt één straat, de Dorpsstraat. Hier geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Het plangebied wordt alleen ontsloten door de Bloemendalergouw die in zuidelijke richting via Ransdorp naar Amsterdam gaat. De Bloemendalergouw is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/u.

Openbaar vervoer

Het plangebied is slecht te bereiken met het openbaar vervoer. In het dorp is één bushalte, waar ieder uur een belbus stopt. Het dorp ligt verder vrij ver afgelegen van andere ov-knooppunten.

Langzaam verkeer

Op de wegen rond het plangebied deelt het fiets- en voetgangersverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer.

Parkeren

Voor woningen geldt binnen 'C-locaties' een maatwerk parkeernorm. C-locaties zijn door de gemeente aangewezen locaties en zijn zeer diverse gebieden met uiteenlopende kenmerken waarvoor nog geen plannen zijn en waar maatwerk uitgangspunt is. Bij sloop/nieuwbouw gelden de normen voor nieuwbouw. Hierbij moet worden voldaan aan de minimumnorm voor C-locaties en deze moeten op eigen terrein wordt gerealiseerd. Voor C-locaties geldt geen minimumnorm. Die minimumnorm is maatwerk. Gezien de mindere bereikbaarheid per openbaar vervoer van C-locaties gaat uit van één parkeerplaats per woning. Daar mag gemotiveerd naar boven en naar beneden van worden afgeweken. In het ontwerp worden twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Omdat het verder in de straat lastig parkeren is wordt aangeraden om voor sociaal bezoek een derde parkeerplaats op eigen terrein te realiseren. Het parkeren van een fiets en/of scooter dient altijd op eigen terrein te gebeuren. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.

Verkeersgeneratie

Op basis van CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381) geldt per woning (koop, huis, vrijstaand) een verkeersgeneratie van maximaal 8,2 mvt/etmaal. Voor deze ontwikkeling komt de verkeersgeneratie daarmee uit op maximaal 8 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Op het drukste uur van de dag wordt doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld. Dit is dus 1 mvt in het drukste uur. Deze geringe verkeerstoename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer als het fietsverkeer. In de parkeerbehoefte wordt voorzien middels twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Indien er ruimte is wordt aangeraden een derde parkeerplek te realiseren voor sociaal bezoek. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zal niet leiden tot structurele knelpunten in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai     

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Artikel 110g

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor het plangebied is dit het geval. Er wordt in het onderzoek dan ook uitgegaan van 5db aftrek.

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied (binnen de bebouwde kom) van de gemeente Amsterdam. Voor wegverkeerslawaai is het plan uitsluitend gelegen binnen de geluidzone van de weg Bloemendalergouw. Hier geldt een geluidzone van 200 meter breed. Het plangebied is tevens gelegen aan de Dorpsstraat, waar 30km/u gereden mag worden. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wgh. Formeel kan voor deze weg geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien de weg niet zone-plichtig is. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning nabij de 30km/uur weg wel te worden bepaald. Derhalve is in het akoestisch onderzoek de geluidsbelasting voor de Dorpsstraat te Holysloot inzichtelijk gemaakt.

Doordat er geen verkeersgegevens beschikbaar waren is uitgegaan van kencijfers van CROW (publicatie 317, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De verdeling van lichte, middelzware en zware voertuigen over dag-, avond- en nachtperiode is gebruik gemaakt van het rapport 'bepaling verkeersgegeven ten behoeven van de wet geluidhinder' van het ministerie van VROM. De verkeersgegevens zijn geaccordeerd door de gemeente Amsterdam.

Daarnaast is rekening gehouden met het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam, zoals verwoord in het document 'Amsterdams geluidbeleid 2016'.

Onderzoek

In dit plan is alleen rekening gehouden met wegverkeerslawaai. De aspecten spoorweglawaai, luchtverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet beschouwd. De zogenaamde 'nieuwe situatie' is getoetst aan normbestelling van de Wet geluidhinder en er is aangegeven wat hiervan de consequenties zijn. Op basis van de resultaten van deze toetsing is vervolgens beoordeeld of voor de woning extra geluidwerend maatregelen nodig zijn.

Voor de gezoneerde weg Bloemendalergouw geldt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe overschrijdt.

Voor de 30km/u weg de Dorpsstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de richtwaarde met maximaal 6 dB overschrijdt aan de zuidzijde van de woning en met maximaal 2 dB aan de oostzijde van de woning. Op de andere gevels zijn de richtwaarden niet overschreden. Dat betekent dat de woning twee stille zijdes kent. Daarmee wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Doordat deze weg een niet zoneplichtige weg betreft is een procedure voor hogere waarde niet aan de orde. Daarmee is het gemeentelijk geluidbeleid ook niet van toepassing.

Volgens het bouwbesluit dient de karakteristieke geluid van de gevel (Ga;k) voor de verblijfsgebieden in een woning minimaal de in het vastgestelde besluit hogere waarden opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting minus 33 dB te bedragen. Een gevel van een nieuwbouwwoning dient minimaal een Ga;k van 20 dB te hebben. Ondanks dat voor het onderhavige plan geen hogere waarde aangevraagd kan worden, wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Geadviseerd wordt aan te sluiten bij voornoemde nieuwbouweis waarbij als hogere waarde de gecumuleerde geluidgevelbelasting exclusief correctie conform artikel 110g Wgh kan worden aangehouden. Kortom, er wordt gerekend met de gecumuleerde geluidgevelbelasting minus 33 dB.

Conclusie

Voor de gezoneerde weg Bloemendalergouw geldt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkel gevel van de nieuwe overschrijdt. Voor de 30km/u weg de Dorpsstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de richtwaarde met maximaal 6 dB overschrijdt aan de zuidzijde van de woning en met maximaal 2 dB aan de oostzijde van de woning. Doordat deze weg een niet zoneplichtige weg betreft is een procedure voor hogere waarde niet aan de orde.

Ondanks dat voor het onderhavige plan geen hogere waarde aangevraagd kan worden, wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Hierbij kan worden aangesloten op voornoemde nieuwbouweis waarbij voor de hogere waarde de gecumuleerde geluidgevelbelasting exclusief correctie conform artikel 110g Wgh kan worden aangehouden.

4.4 Bodem     

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

Verkennend bodemonderzoek

In augustus 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kobalt, nikkel, zink, lood, PCB, minerale olie en PAK. De bovengrond (klei) is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. De bovengrond (veen) was in eerste instantie sterk verontreinigd met zink en PAK en matig verontreinigd met lood en licht verontreinigd met nikkel, koper, molybdeen en kwik.

 

De ondergrond (veen) is niet verontreinigd met onderzochte parameters. De ondergrond (zintuigelijke olie) is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met kobalt, nikkel, koper, zink, barium, lood, minerale olie, xylenen en naftaleen.

Het verkennend bodemonderzoek biedt geen uitsluitsel over de aanwezigheid van een sterke vervuiling. Daarom is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Ook zijn antropogene bijmengen aangetroffen in de monsters. Hiervoor is een asbestonderzoek uitgevoerd. Ook twee nog niet genoeg onderzochte deellocaties (greppel en puinpad) zijn hierin verder onderzocht.

verplicht

Figuur 4.1 - locaties verkennend bodemonderzoek

 

Aanvullend bodemonderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er ter plaatse van:

  • boring 06 sprake is van een geval van ernstige bodemverontreining met lood in de bovengrond (> 25 m³ met verontreinigde grond). De verontreiniging is horizontaal niet afgeperkt.
  • boring 04 sprake is van een geval van ernstige bodemverontreining met zink in de boven-/ondergrond (> 25 m³ met verontreinigde grond). De verontreiniging is horizontaal en verticaal niet afgeperkt.
  • boring 03 sprake is van een geval van ernstige bodemverontreining met PAK in de bovengrond (> 25 m³ met verontreinigde grond). De verontreiniging is horizontaal en verticaal niet afgeperkt.

In de ondergrond ter plaatse van het puinpad is in de klei een lichte verontreiniging met kwik, lood en PAK aangetroffen. In het ondergrondgedeelte met veen is een lichte verontreiniging met kobalt, nikkel, molybdeen, kwik, lood, minerale olie en PAK aangetroffen.

In de bovengrond van de greppel is een lichte verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Er is op basis van de onderzoeksresultaten in de greppel geen sterke verontreiniging met minerale olie aanwezig. Verder is op deze locatie wel sprake van drie gevallen van sterke verontreiniging met lood, zink en PAK. Deze verontreinigingen zijn niet volledig afgeperkt. Waarschijnlijk betreffen het gevallen van voor 1987, waardoor er geen saneringsplicht op rust.

verplicht

Figuur 4.2 locaties aanvullend bodem- en astbestonderzoek

Asbestonderzoek

Op deelgebied 1, het puinpad is geen asbest aangetroffen. Ook op deellocatie 2, het braakliggend terrein, is ondanks de aanwezigheid van een kleine niet gevaarlijke hoeveelheid asbesthoudend materiaal geen asbest aangetroffen. Er is geen sprake van bodemverontreiniging met asbest. Opgemerkt moet worden dat er op de locatie eventueel gemiste asbestnesten aanwezig kunnen zijn welke in het aanvullend onderzoek zijn gemist.

Indien de bestemming van de locatie gewijzigd wordt dient een saneringsplan/BUS-melding opgesteld te worden. Ten behoeven van het saneringsplan kan eventueel aanvullend bodemonderzoek naar de exacte verontreiningscontouren noodzakelijk zijn.

Nader bodemonderzoek

Het verkennend en aanvullend bodemonderzoek uit respectievelijk Bijlage 5 en Bijlage 6 zijn beoordeeld door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Uit de reactie van de Omgevingsdienst bleek dat de informatie met betrekking tot de bodemkwaliteit in relatie tot de te wijzigen bestemming nog onvoldoende was. De omvang (en mate) van de verontreiniging met PAK in de grond en het grondwater ter hoogte van de toekomstige tuin (het voormalig puinpad) waren niet in kaart gebracht. Hiervoor is nader onderzoek geëist. Ook diende er een risicobeoordeling te worden toegevoegd om te bepalen of er sprake is van (on)aanvaardbare risico's. Dit nader onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

Uit het nader onderzoek is gebleken dat er sprake is van drie gevallen van ernstige verontreiniging:

  1. ter plaatse van het voormalige puinpad is sprake van ernstige verontreiniging met PAK. Een sanering is op basis van de onderzoeksgegevens niet spoedeisend beoordeeld. In het onderzoek is de verontreiniging niet geheel in beeld. Daarvoor is nog extra onderzoek nodig.
    1. in het grondwater zijn sterk verhoogde concentraties PAK aangetoond. Hierbij gaat het om geringe overschrijdingen waarbij ook nog eens vermoedelijk het grondwater is onderzocht waardoor de verwachting is dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging met PAK. Een nader onderzoek kan uitwijzen of dit klopt.
  2. ter plaatse van het noordelijk terreindeel is circa 120 m³ bodemvolume sterk verontreinigd met zink. Een sanering is op basis van de onderzoeksgegevens niet spoedeisend beoordeel Een sanering is op basis van de onderzoeksgegevens niet spoedeisend beoordeeld. Om de verontreiniging beter in beeld te krijgen wordt aanbevolen aanvullen onderzoek uit te voeren.
  3. ter plaatse van het zuidelijk terreindeel is circa 60 m³ bodemvolume sterk verontreinigd met zink en lood. Een sanering wordt hier op basis van de onderzoeksgegevens als spoedeisend beoordeeld. Ook hier wordt aanvullend onderzoek aanbevolen.

Aanbevolen wordt om een saneringsplan op te stellen voor de functiewijziging naar 'Wonen met tuin'. Hiervoor dient, zoals hierboven benoemd, nog aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de exacte verontreinigingscontouren van de diverse gevallen van bodemverontreiniging. Ook wordt aanbevolen aanvullend grondwateronderzoek uit te voeren om de hypothese dat er geen geval van grondwaterverontreiniging met PAK op de locatie aanwezig is te toetsen.

Het nader bodemonderzoek is reeds beoordeeld door de Omgevingsdienst. Daarin wordt ook aangegeven dat er bij het voorgenomen bodemgebruik onaanvaardbare risico's zijn te verwachten ten aanzien van de loodvervuiling. Conform de Nota Bodembeheer Amsterdam 2019 (hoofdstuk 5 is er bij nieuwbouw sprake van een saneringsplicht. Voor de volledigheid is dit advies opgenomen in Bijlage 8.

Conclusie

Duidelijk is dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging op enkele onderzoekslocaties met PAK, zink en lood. Voor lood zijn de te verwachten risico's onaanvaardbaar voor het beoogde gebruik. Er moet bij functiewijziging gesaneerd worden. Hiervoor dient een saneringsplan bij de Omgevingsdienst te worden ingediend. Er kan daarmee worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Archeologie     

Beleid en normstelling

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Het plangebied kent ter hoogte van de grondwerkzaamheden in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1'. Ter voorkoming van aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren van grondbewerkingen. Uit het opvragen van een archeologische quickscan (Bijlage 9) bij de gemeente Amsterdam volgt dat voor de planlocatie een uitzondering geldt voor archeologisch onderzoek bij bodemverstoringen kleiner dan 100 m² of dieper dan 50 cm. Zie ook Bijlage 10. De voorgenomen bodemingreep blijft grotendeels beperkt tot de bodem die bij de aanleg van de bestaande bebouwing is geroerd. De verstoring van de bodemoppervlakte is daarmee effectief 55 m². Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Indien er zogenaamde archeologisch waardevolle toevalstreffers worden gevonden bij de werkzaamheden dan dienen deze volgens de Erfgoedwet te worden gemeld bij Monumenten en Archeologie.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Zogenaamde toevalstreffers dienen wel te worden gemeld.

4.6 Cultuurhistorie     

Toetsingskader

De voorgenomen ontwikkeling ligt in een gebied dat is aangewezen als het rijksbeschermd dorpsgezicht Holysloot. Het rijksbeschermd dorpsgezicht is gebaseerd op een aanwijzing van het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze aanwijzing is opgenomen in Bijlage 4.

Het plangebied kent de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Deze dubbelbestemming ligt op het gehele gebied dat is aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht Holysloot. De dubbelbestemming is bedoeld voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden. In relatie tot het plangebied is het belangrijk dat de kenmerkende (kleine) wooneenheden kort op de straat zijn gesitueerd. Het gaat om typische huizen voor de regio Waterland die ten delen uit hout zijn opgebouwd en op de begane grond uit bakstenen bestaan. De nederzetting wordt gevormd door een lintbebouwing langs de Holysloter Die. De oorspronkelijke agrarische functie is nog altijd van betekenis. De samenhang tussen het dorp en de directe omgeving is zowel in functioneel als in ruimtelijk opzicht zeer groot en waardevol. Door een aantal onbebouwde percelen en door de veelal tot op de Dorpsstraat doorlopende sloten en vaartjes zijn dorp en omgeving sterk met elkaar verweven. Het karakter van het oostelijk deel van Holysloot (waar de ontwikkeling plaatsvindt) wordt voornamelijk bepaald door de agrarisch functionerende bedrijven. In de bebouwing komt dit tot uiting in markante stolpboerderijen en kaakbergen.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling vindt plaats in het bestaande lint, op een locatie waar een agrarische bedrijfsbestemming is toegestaan. De bestaande agrarische bebouwing oogt rommelig en wordt gesloopt. De woning wordt vlak aan de straat geplaatst, zodat deze past binnen de stedenbouwkundige opzet van het dorpslint. De woning wordt ook gebouwd in de stijl die typerend is voor de regio Waterland en zal daarmee het dorpsgezicht versterken.

4.7 Bedrijven en milieuzonering     

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

In de beoogde situatie wordt een agrarische bedrijfsbestemming omgezet naar een burgerwoning. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. De ontwikkelingen vinden in het buitengebied plaats, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

In de omgeving van de te realiseren woning ligt op 65 a 70 meter een agrarische bouwperceel voor een grondgebonden veehouderij/paardenfokkerij. Op zo'n 155 meter ligt het dorpshuis in een maatschappelijke bestemming en daarnaast op zo'n 160 meter ligt een horecabestemming met kleinschalige bed en breakfastvoorziening. Tevens is er een bedrijf in diervoeding aanwezig in het dorp, zoals voorkomend in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit bedrijf ligt op 160 meter van het plangebied. Op zo'n 370 meter ligt nog een meubelmakerij met categorie 3.2. Er wordt voldaan aan alle opgestelde richtafstanden. Zie tabel 4.1 voor de richtafstanden.

Bovendien liggen tussen deze bedrijven en het plangebied al andere woningen. Op de planlocatie is bovendien al een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijven worden dan ook niet meer belemmerd dan eerst.

Tabel 4.1 Afstanden tot bedrijven uit de VNG handleiding

Omschrijving Afstanden in meters


Geur


Stof


Geluid


Gevaar
Grootste afstand

Categorie
Meubelfabrieken

50


30


100


30


100


3.2
Fokken en houden van overige

graasdieren: paardenfokkerij/overige graasdieren


50


30


30


0


50


3.1
Restaurants 10 0 10 0 10 1
Groothandel in akkerbouw en veevoeders 30 30 50 30 50 3.1

Conclusie

Er wordt voldaan aan alle richtafstanden voor de hierboven genoemde bedrijven op alle aspecten. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Externe veiligheid     

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Onderzoek

In figuur 4.3 is te zien welke risicovolle inrichtingen er in de buurt van het plangebied zijn. Er zijn in de buurt geen risicovolle inrichtingen aanwezig met een externe werking. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een pluimveebedrijf met een propaantank op zo'n 1,2 km. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg, het spoor, over het water of door een buisleiding. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

verplicht

Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart met het plangebied rood omkaderd (Bron: risicokaart.nl)

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit     

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in één burgerwoning. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Uitdammerdijk ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020: 11,1 µg/m³voor NO2, 16,0 µg/m³voor PM10 en 9,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,0 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Water     

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en die is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening.

Waterschapsbeleid

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheerplan) zijn de programma's en beheertaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Keur HHNK

In november 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In deze Keur is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m².

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRP) 2016 - 2021

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken:

  1. Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (het vuilwater)
  2. Inzameling en verwerking van afvloeiend regenwater
  3. Het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRP) 2016 - 2021 staat hoe de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en hoe zij dit in de toekomst wil blijven doen. De algemene uitgangspunten voor regenwater zijn:

  • De gemeente houdt bij de inrichting van de openbare ruimte rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien. De ambitie van de gemeente is om 60 mm per uur te kunnen verwerken zonder dat er schade ontstaat aan huizen en vitale infrastructuur.
  • De perceeleigenaar is in principe verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater op eigen terrein.
  • (Her)gebruik van regenwater heeft de voorkeur boven direct lozen in het riool.

Onderzoek

De watertoets is uitgevoerd.

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied voor 286 m2 verhard middels twee schuren en een hooiopslag. Ook ligt er nog zo'n 100 m2 aan (grotendeels) verharde oprit. Aan de oostkant van het plangebied ligt een sloot en aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Holysloter Die.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit ontgonnen veenvlakte. Met betrekking tot grondwater is sprake van grondwatertrap II. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op minder dan 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 50 en 80 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 1,25 meter onder NAP.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt in het oosten begrensd door een watergang behorende tot de categorie 'secundair'. De beschermingszone van een secundaire watergang betreft 5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. De sloot aan de oostzijde wordt onderhouden door de aanliggende eigenaar. Het waterschap is verantwoordelijk voor het uitbaggeren van de sloot.

verplicht

Figuur 4.4 Uitsnede Legger watergangen (categorie) Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met plangebied zwart omcirkeld

verplicht

Figuur 4.5 Uitsnede Legger wateren (onderhoudsplicht) Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met plangebied zwart omcirkeld

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het bestaande gebouw is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is het plangebied bebouwd met een burgerwoning en schuur, respectievelijk 77 m2 en 21 m2 groot. De verharding qua oprit blijft naar verwachting gelijk.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Omdat er (sloop-)werkzaamheden plaatsvinden in de beschermingszone dient een watervergunning te worden aangevraagd. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert een grenswaarde van 800 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder dan 800 m2 is compensatie niet verplicht. Deze compensatie moet eerst plaatsvinden voordat het verhard oppervlak wordt aangelegd. Een andere werkwijze zou immers een tijdelijke vermindering van de bergingscapaciteit van het watersysteem betekenen en kan leiden tot lokale wateroverlast. Er wordt per saldo meer bebouwing gesloopt dan er wordt teruggebouwd. Er hoeft niet te worden gecompenseerd voor een toename aan verharding.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Conclusie

De ontwikkeling vindt plaats binnen de beschermingszone van 5 meter rondom de oostelijke secundaire watergang. Hierdoor moet voor de werkzaamheden een watervergunning aangevraagd worden. Ten opzichte van de huidige situatie verbetert de situatie. De huidige bebouwing grenst aan de watergang in de beheerzone. De nieuwe bebouwing staat hier verder vanaf. Per saldo neemt de verharding af. Daarmee heeft de ontwikkeling een positieve invloed op de waterhuishouding in het gebied.

4.11 Ecologie     

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Provincie Noord-Holland

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De beoogde locatie ligt op circa 4,3 kilometer afstand van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', zoals in figuur 4.6 weergegeven. Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

verplicht

Figuur 4.6 - Globale ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. NNN (grijs) en Natura 2000-gebieden (groen) (bron: Atlas leefomgeving)

Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen gezien de afstand tot Natura-2000 gebied worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten. Met het programma AERIUS Calculator (2020) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekeningen voor zowel aanleg- als gebruiksfase zijn opgenomen in de Bijlage 1. Uit de rekenresultaten blijkt dat voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Soortenbescherming

Om de effecten te kunnen bepalen is een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 11.

Zoogdieren

Het voorkomen van verblijfsplaatsen van vleermuizen is uitgesloten. In de te slopen bebouwing zijn verder geen bewoningssporen door zoogdieren aangetroffen. Ondanks dat is bewoning door bosmuizen en huisspitsmuizen wel te verwachten. De Wet natuurbescherming verwacht hier een zorgvuldig handelen (niet doden of verwonden), maar sloop of nieuwbouw uitvoeren is geen probleem. De begroeiing aan de waterkant met het Holysloter die is geschikt voor diverse soorten muizen; woelrat, muskusrat, dwergmuis, Noorse woelmuis en waterspitsmuis. Verder zijn van marterachtigen geen sporen gevonden. Aannemelijk is verder de aanwezigheid van de egel, maar een geschikte schuilplaats is niet gevonden.

Vogels

Er zijn twee broedplaatsen van de boerenzwaluw aangetroffen in de stal en schuur. Verder zijn er geen andere nesten van vogelsoorten aangetroffen. Ook is er geen aanwijzing gevonden van broeden. Wel zijn er mogelijkheden tot nestelen in het hoge kruidengras achter op het perceel en in de teruggesnoeide knotwilg. In het dak van Dorpsstaat 41 nestelen huismussen. Dit huis behoort echter niet tot de ontwikkeling. Ook zijn er in andere huizen in de buurt broedgevallen van de gierzwaluw, boerenzwaluw en spreeuw vastgesteld. De nesten van boerenzwaluwen zijn ook buiten broedtijd beschermd. De mate van bescherming hangt af van alternatieven in de omgeving. Deze zijn er in Holysloot voldoende. Er is dan ook geen ontheffing op de Wet natuurbescherming.

Planten

Er zijn geen wettelijk beschermde soorten planten aangetroffen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de sloop-, aanleg- en gebruiksfase uitgesloten. De ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 Milieueffectrapportage     

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één burgerwoning en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.13 Eindconclusie     

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten. Desondanks wordt er wel geadviseerd om vanuit het perspectief van een goed woon- en leefklimaat aanvullend geluidonderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Hierbij kan worden aangesloten op nieuwbouweis waarbij voor de hogere waarde de gecumuleerde geluidgevelbelasting exclusief correctie conform artikel 110g Wgh kan worden aangehouden. Ook is het noodzakelijk om een saneringsplan op te stellen om de bodemverontreinigingen op te ruimen.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting     

5.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is zo veel mogelijk afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Noord'.

5.2 Opbouw regels     

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen (zie paragraaf 5.4). De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk (zie paragraaf 5.5).

5.3 Bestemmingen     

Artikel 3 Tuin

Binnen de bestemming 'Tuin' zijn gronden bestemd voor op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, parkeervoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.

Artikel 4 Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen het op verbeelding aangegeven bouwvlak. Voor Holysloot geldt een rijksbeschermd dorpsgezicht. Om de karakteristieken van het rijksbeschermde dorpsgezicht te beschermen, is gekozen voor een gedetailleerde regeling waarbij de maximale goot- en bouwhoogten voor de hoofdgebouwen op de verbeelding zijn aangegeven. De woning mag een maximale goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 3,5 meter en 9 meter. Ook is middels de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' aangegeven waar aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gerealiseerd.

Middels de kop 'nadere eisen' is opgenomen dat er voorafgaand aan de vergunningaanvraag van de woning onderzoek plaats dient te vinden naar de juiste gevelwering om het maximale akoestisch binnenniveau van 33 dB aan te tonen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1 en artikel 6 Waarde - Archeologie - 6

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 6' zijn gehanteerd voor de delen van het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde. In deze dubbelbestemming wordt een aantal bouwmogelijkheden afhankelijk gesteld van een omgevingsvergunning. Dit omdat in het kader van rechtstreeks bouwrecht geen onderzoek verplicht mag worden gesteld en geen afwegingen mogen worden gemaakt. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien door onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is erop gericht om de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermde dorpsgezicht in het plangebied te beschermen. Hiertoe behoort de kern van Holysloot.

5.4 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat gronden, die betrokken zijn bij het bepalen van bouwmogelijkheden, niet nogmaals worden meegenomen bij het beoordelen van andere bouwmogelijkheden.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In de regels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, inhoud, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten. Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Qua gebruik is dit het eerste moment waarop de gebruiksregels van het bestemmingsplan van toepassing zijn. Wat bouwen betreft, is dit het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Ook zijn algemene gebruiksregels opgenomen, voor gebruiksmogelijkheden die in het gehele plangebied niet zijn toegestaan. Deze zijn waar relevant ongewijzigd overgenomen uit het moederplan.

5.5 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht

Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken) welke niet in overeenstemming zijn met dit plan te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. De huidige situatie in het plangebied is legaal.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Participatie buurt

In 2018 zijn de omwonenden geïnformeerd over de aanvraag voor het realiseren van een burgerwoning in het plangebied. Er is destijds contact geweest met de buren op Dorpsstraat 41A, 41B, 43, 43A en 60A. Gedurende het proces is de initiatiefnemer in gesprek gebleven met deze omwonenden. In de zomer van 2020 is het concept bouwplan daarom aan deze buurtbewoners voorgesteld. Allen reageerden positief op zowel de bouw van de woning als het concept ontwerp.

Een groot aantal andere bewoners uit het dorp zijn informeel ingelicht over de plannen. Geen van deze bewoners sprak over bezwaren. De bewoners vinden over het algemeen de toevoeging van de woning een verrijking voor het dorp.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Dit zijn de provincie Noord-Holland, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de brandweer Amsterdam-Amstelland. vanuit het Hoogheemraadschap is geen reactie ontvangen en de brandweer Amsterdam-Amstelland heeft laten weten geen opmerkingen te hebben. Vanuit de provincie is aangegeven dat de toetsing aan het provinciale beleid niet helemaal correct is uitgevoerd. Er werd verwezen naar artikel 17 uit de provinciale ruimtelijke verordening uit 2019, terwijl inmiddels de omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld. Paragraaf 2.3 over het provinciaal beleid is hierop aangepast. Ook de verwijzing naar artikel 6.5 uit de Omgevingsverordening NH2020 was verkeerd. Dit moest een verwijzing en toetsing aan artikel 6.9 uit de Omgevingsverordening NH2020 zijn. Tevens vraagt de provincie te toetsen aan het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). De gevraagde aanpassingen zijn doorgevoerd.

Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor de functiewijziging van het plangebied worden door de initiatiefnemer gedragen. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

Kostenverhaal

De ontwikkeling betreft een bouwplan. De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het stellen van extra eisen, regels of een fasering in een exploitatieplan is voor deze ontwikkeling niet nodig. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan '8e herziening Landelijk Noord' met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2004BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Achtergevel     

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.8 Archeologisch monument     

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 Archeologisch onderzoek     

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.10 Archeologisch rapport     

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.11 Archeologische verwachting     

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.12 Archeologische waarde     

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.13 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Beschermd stads- of dorpsgezicht     

Een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

1.15 Bestaande bebouwing of gebruik     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.16 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.21 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.24 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 Cultuurhistorische waarde     

De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds ( archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.

1.29 Eerste bouwlaag / plint     

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.30 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 Hoofdgebouw     

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van het gebied.

1.33 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.34 Monument     

Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3.1 van de Erfgoedwet.

1.35 Nieuwe bebouwing     

Het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter.

1.36 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.  

1.37 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.38 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan '8e herziening Landelijk Noord'.

1.39 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.40 Voorgevelrooilijn     

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

1.41 Watergang     

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.42 Waterpeil     

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

1.43 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.44 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of maximaal vier personen, of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Afstand     

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Breedte, lengte en diepte van een gebouw     

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 Vloeroppervlakte     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Tuin     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, parkeervoorzieningen, water, (ontsluitings)wegen en (aanlandingsplekken van) bruggen.

3.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in woningen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, (ontsluitings)wegen, water en (aanlandingsplekken van) bruggen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemene bouwregels     

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. woningen en aan- en uitbouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen bouwvlakken;
  2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie':
    1. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen op een afstand van ten minste 2 m van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd.

4.2.2 Bouwregels ten behoeve van hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van woningen geldt het volgende:

  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  2. er mag niet worden gestart met de bouw voordat de bestaande gebouwen zijn gesloopt en verwijderd;
  3. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  5. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning kan pas worden verleend als (middels onderzoek) aangetoond is dat de karakteristieke geluidwering van de gevels volgens NEN 5077 niet kleiner is dan het verschil tussen de gecumuleerde geluidsbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslawaai en 33 dB.

4.2.3 Bouwregels ten behoeve van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt het volgende:

  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatste van de 'specifieke bouwaanduiding - 2';
  2. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 5 m.

4.2.4 Bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het volgende:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen, anders dan overkappingen, mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.3 Specifiek gebruiksregels     

  1. Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.
  2. Paardenbakken zijn niet toegestaan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 5.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  4. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  6. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die het normale onderhoud betreft;
    2. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.3 Nadere eisen     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 5.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 5.1 aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. de aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. de onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 5.1 niet onevenredig schaden;
  4. aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die het normale onderhoud betreft;
    2. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 6     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 6.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  4. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  6. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² en dieper dan de waterbodem;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.3 Nadere eisen     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 6.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 6.1 aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het Dagelijks Bestuur (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. de aanvrager van een aanlegvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. de onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 6.1 niet onevenredig schaden;
  4. aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² en dieper dan de waterbodem;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden.

De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende te beschermen waarden ten aanzien van het beschermde dorpsgezicht Holysloot:

  1. de ruimtelijke structuur van het dorp en de directe relatie met het omringende gebied;
  2. de kerktoren als blikvanger.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten     

  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

9.2 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 m;
  3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een fietspad en 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 m.

9.3 Ondergronds bouwen     

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar op agrarische bouwvlakken;
  2. de bouw van ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is uitsluitend toelaatbaar voor zover zich op het bouwvlak een woning bevindt;
  3. de ondergrondse ruimte mag uitsluitend vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder het wordt gerealiseerd, toegankelijk zijn;
  4. per bouwvlak is één ondergrondse ruimte toegestaan;
  5. het oppervlak van het deel van de ondergrondse ruimte niet gelegen direct onder de woning mag ten hoogste 50 m² bedragen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Algemeen gebruiksverbod     

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  2. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  3. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
  4. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
  5. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
  6. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  7. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte.

10.2 Algemene afwijkingsregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 m bedraagt;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  3. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 0,3 m wordt vergroot.

10.3 Parkeren, laden en lossen     

10.3.1 Gebruiksregels     
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  3. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  4. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  5. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

10.3.2 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 10.3.1 onder 1, 2, 3 en 4 overeenkomstig de voorwaarden gesteld in het vigerende parkeerbeleid.
  2. het bepaalde in lid 10.3.1 onder 5 voor zover op andere wijze in laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "8e herziening Landelijk Noord" van de gemeente Amsterdam.