|
Ten behoeve van de ontwikkeling van Centrumeiland worden diverse uitwerkingsplannen opgesteld. Het bestemmingsplan IJburg 2e fase is op 20 mei 2009 (hierna: het moederplan) vastgesteld. Hierin waren (voor wat betreft Centrumeiland) nog geen directe bouwtitels opgenomen, maar uit te werken bestemmingen. Met de vaststelling van het investeringsbesluit en het bijbehorende stedenbouwkundig plan dat in juli 2016 is vastgesteld, is definitief duidelijkheid gekomen over de daadwerkelijke invulling van Centrumeiland. Voor dit plangebied is op 10-11-2020 reeds een uitwerkingsplan vastgesteld. Daarmee is een bouwtitel voor dit deel van Centrumeiland verkregen. Op basis van nieuwe inzichten blijkt het noodzakelijk om ter plaatse van blok 5, kavel 8 een aanpassing door te voeren in de grootte van het bouwvlak. Aangezien er voor dit kavel nog geen bouwvergunning is verleend en er dus geen sprake is van een gebied dat al uitgewerkt/ontwikkeld wordt, is het mogelijk om nogmaals een uitwerkingsplan op te stellen. Dit uitwerkingsplan voorziet hierin.
Het doel van dit uitwerkingsplan is het vergroten van het bouwvlak van kavel 8 om daarmee een haalbare buisinesscase voor een zorgcentrum te realiseren. Dit uitwerkingsplan zorgt voor een actueel juridisch-planologisch kader. Qua regels is dit uitwerkingsplan gebonden aan de uitwerkingsregels die in het moederplan zijn opgenomen. In Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving wordt specifiek aangegeven op welke wijze dit uitwerkingsplan voldoet aan het moederplan.
Afbeelding 1.1 Ligging Centrumeiland in de stad (bron: maps.google.nl)
Afbeelding 1.2 Ligging Centrumeiland (bron: maps.google.nl)
Afbeelding 1.3 Ligging plangebied (bron: gemeente Amsterdam)
Voor de exacte begrenzing van het plan wordt verwezen naar de digitale verbeelding van dit uitwerkingsplan.
Ter plaatse van het projectgebied geldt bestemmingsplan IJburg fase 2 (vastgesteld d.d. 20-05-2009). Dit bestemmingsplan is onherroepelijk.
Afbeelding 1.4 Uitsnede bestemmingsplan IJburg fase 2 (met weergave begrenzing uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 4 (blok 5, kavel 8))
Ter plaatse van dit uitwerkingsplan geldt de bestemming Gemengd - 1 Uit te werken en de algemene uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan IJburg 2e fase.
Het gehele project IJburg 2 is aangewezen als grootstedelijk project. Het opstellen van het bestemmingsplan IJburg fase 2 is dan ook centraal stedelijk opgepakt.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante beleidsdocumenten en in hoofdstuk 4 komen de omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Aandacht is besteed aan functies zoals wonen, bedrijven, (commerciële) voorzieningen en structuren zoals de bebouwingsstructuur en de weg-, water en groenstructuur van het plangebied.
Een aantal jaren geleden is Centrumeiland opgespoten en is het terrein ingeklonken. Nu wordt er volop gebouwd. Een deel van het eiland is al volledig bebouwd, voor de rest van het eiland wordt er nog steeds gebouwd.
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (bron: gemeente Amsterdam)
Zoals in de inleiding al is aangegeven is voor dit plangebied al een uitwerkingsplan opgesteld. In dit uitwerkingsplan is een uitgebreide omschrijving gegeven van het bestemmingsplan IJburg 2e fase, het stedenbouwkundig plan en de ontwikkelingen die voorzien zijn in heel tranche 4. Deze beschrijving en ideeen wijzigingen niet naar aanleiding van dit nieuwe uitwerkingsplan. Deze teksten worden hier daarom niet herhaald, maar hiervoor wordt verwezen naar uitwerkingsplan Centrumeiland, tranche 4 met imro-idn: NL.IMRO.0353.M1910BPGST-VG01).
Dit uitwerkingsplan ziet enkel op de ontwikkeling van blok 5, kavel 8 (zie onderstaande afbeelding).
De wijziging tussen het uitwerkingsplan tranche 4 en dit uitwerkingsplan betreft een vergroting van het bouwvlak. Het bouwvlak had een diepte/breedte van 12 meter, maar naar aanleiding van massastudie is gebleken dat deze maat onvoldoende is voor de realisatie van een zorgcentrum. Deze studie heeft uitgewezen dat een bouwvlakdiepte/breedte van 15 meter voldoende is. Het bouwvlak wordt om die reden dan ook vergroot.
Bezonningsstudie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een bezonningsstudie uitgevoerd. Hiermee wordt bepaald of naastgelegenpercelen geen onevenredige hinder gaan ondervinden van de voorgenomen wijziging. De volledige bezonningsstudie is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. Conclusie is dat een dieper gebouw slechts in beperkte mate tot afname van zonlicht leidt op andere kavels in bouwblok 5. Het gaat dan alleen om de direct aan het plangebied grenzende kavels (kavel 05-01 en 05-07). Minder bezonning is alleen merkbaar tijdens enkele uren in de ochtend, zowel op de gevels als in de tuinen. In de tuinen betreft het dat deel van de tuinen waar de autoparkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het woongenot wordt daarmee slechts in zeer ondergeschikte mate aangetast. Gezien het belang van een goed functionerend zorgcomplex waarmee tegemoet wordt gekomen aan de dringende behoefte het verouderde zorgvastgoed te vernieuwen en het nijpende tekort aan een geschikte locatie om dit mogelijk te maken, wordt het belang van het zorgcentrum groter geacht dan de minimale wijziging van het woongenot.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld; deze is op 15 september 2020 bekend gemaakt. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) wordt door deze nieuwe omgevingsvisie vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld.
De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.
De Visie
De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.
De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken. Beschreven wordt een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken?
Toelichting
In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.
Uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten. De Uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en ze zijn soms onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Consequentie plangebied
De wijzigingen van onderhavig bestemmingsplan zijn van ondergeschikte aard en is in lijn met de nationale belangen uit de NOVI.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, bufferzones, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoed van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
In het Barro is het plangebied deels onderdeel van het IJsselmeergebied. Voor dit gebied is in principe bepaald dat er geen landaanwinning dan wel nieuwe bebouwing mag worden gerealiseerd. Een aantal ontwikkelingen die reeds bekend waren op het moment dat het Barro in werking trad zijn hiervoor uitgezonderd. Dat betekent concreet dat de ontwikkeling van IJburg tweede fase is uitgezonderd van de regels die in het IJsselmeergebied gelden (zie Titel 2.12 van het Barro). De ontwikkeling van Centrumeiland en tranche 4 is in lijn met het Barro.
Primaire waterkeringen Rijkswaterstaat
De waterkering rondom Centrumeiland is conform de eisen van een primaire waterkering aangelegd. Het is echter nog niet officieel een primaire waterkering. Het formeel aanwijzen als primaire waterkering door het Ministerie I&W staat voor 2024 gepland. Tevens wordt per 1 januari 2024 het Centrumeiland volledig uit beheer genomen door het Rijk. Op dat moment is ook de eerder genomen regelementswijziging (2019) van de Provincie Noord-Holland van kracht. Dit betekent dat alle vormen van waterbeheer (waterstaatkundig, waterkwaliteit en -kwantiteit) aan waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn toebedeeld.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.
In artikel 2.1 en bijlage 8.4 van het Rarro zijn zeven radarposten met de daarbij behorende toetsingsgebieden van het ministerie van Defensie aangewezen. De toetsingsplicht maakt onderscheid in windturbines enerzijds en gebouwen en andere bouwwerken anderzijds. Dit is nodig, omdat windturbines een grotere kans hebben radars te verstoren.
Afbeelding 3.1 Radarzones Rarro
Het plangebied ligt binnen de zones met hoogtebeperkingen voor gebouwen en windturbines. Binnen dit uitwerkingsplan worden echter geen windturbines dan wel gebouwen toegestaan van dergelijke hoogte toegestaan. Van een belemmering voor de ontwikkeling is daarom geen sprake.
Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingsbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. Het luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingsbesluit van belang.
In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daarom heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies.
Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
Dit plan is niet in strijd met de regels uit het LIB. De maximum bouwhoogtes voor dit gebied zoals deze in het LIB zijn vastgesteld, worden niet overschreden.
Op 19 november 2018 heeft de Provincie Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld. Zoals de titel al doet vermoeden wil de Provincie met de Omgevingsvisie voor een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid zorgen zodat toekomstige generaties het welvaarts-en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau kunnen houden.
De provinciale visiedocumenten op het gebied van water, verkeer en vervoer, wonen, milieu, natuur, landschap en cultuur zijn met vaststelling van de omgevingsvisie vervangen door één provinciale omgevingsvisie. Voor het plangebied geldt geen specifieke wateropgave. Met de waterbelangen wordt bij de planontwikkeling integraal rekening gehouden; zie ook Hoofdstuk Water en bodem.
Om een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving te kunnen borgen, hanteert de Provincie twee basisrandvoorwaarden die volgen uit Europese/Nationale regelgeving en gaan over gezondheid, veiligheid en klimaatadaptatie. Daarnaast gelden vier generieke ontwikkelprincipes. De basisvoorwaarden luiden als volgt:
waarbij de volgende ontwikkelprincipes worden gehanteerd:
De Omgevingsvisie NH2050 kent ambities en doelstellingen op verschillende thema's:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
De provincie heeft ten slotte de ambitie dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en is gebaseerd op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie. Daarvoor biedt de provincie ruimte aan de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Rekening houdend met de ambities voor verstedelijking en landschap. De provincie monitoort de ontwikkeling van de energievraag, het aandeel duurzame energie en de hoogte van de CO2-uitstoot.
Dynamisch schiereiland
Om meer ontwikkelingen in en gebruik van alle kustgebieden, zoals het IJsselmeergebied, te kunnen opvangen, moet het systeem volgens de provincie ecologisch robuuster worden. Het is wenselijk om hierbij verder te kijken dan de grenzen van natuurregimes die nu gelden. Ook de (natte) kustlandschappen aan de randen, in het IJsselmeergebied en de binnenduinrand, kunnen bijdragen aan het realiseren van deze opgave. Ecologische verbindingen in de kustgebieden van de grote wateren (land- en waterzijde) worden behouden en aangevuld. Naast deze verbindingen tussen de wateren en het land werkt de provincie aan de verbetering van de ecologische kwaliteit van de verbindingen tussen de grote wateren, zoals Markermeer, IJsselmeer en Waddenzee.
Randvoorwaarden voor deze ambities zijn de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het IJsselmeergebied als strategische zoetwatervoorraad voor drinkwater, landbouw en andere functies. Kritische succesfactoren hiervoor zijn de extra inzet op KRW, de waterkwaliteit in relatie tot voedingsstoffen (beschikbaarheid van waterplanten) en temperatuurstijging van het water, handhaving van de milieunormen, ook in de randgebieden en een slimme combinatie van functies, zoals natuurontwikkeling, waterveiligheid, waterberging, recreatie en landbouw.
Metropool in ontwikkeling
Wereldwijd vindt verstedelijking plaats. In een aantal gevallen leidt dit tot de ontwikkeling van metropolen. In Noord-Holland ontwikkelt zich een metropool rond Amsterdam. Het gaat hier om een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoogstedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks- en belevingswaarde, (stads)landbouw, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub. De ontwikkeling komt tot uiting door een snel groeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van clustering van economische functies. In het Noordzeekanaalgebied is er een concentratie van werkgelegenheid van direct en indirect aan de haven gerelateerde activiteiten. Daarnaast concentreren zich grote aantallen arbeidsplaatsen op een aantal locaties in een zone van de Amsterdamse binnenstad tot net ten zuiden van Schiphol. Daarbij is het wenselijk om, vanuit het beperken van woon-werkafstanden en daarbij horende mobiliteitsinvesteringen, nieuwe woningen zo dicht mogelijk bij de grote werkconcentraties te realiseren, waar mogelijk in gemengde woon-werkmilieus.
De metropolitane ontwikkeling is goed voor de economie, welvaart en internationale concurrentiepositie van Nederland. De metropool in ontwikkeling kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan steden, dorpen en deelregio’s, met specifieke identiteiten en kwaliteiten. Al deze kernen liggen in een grote diversiteit aan landschappen. Deze landschappen in en om de metropool zijn van groot belang als groene longen en vestigingsfactor. De kracht van de metropool zit hem in het feit dat kernen, regio’s en gebieden een sterke eigen identiteit behouden, terwijl het geheel in steeds sterkere mate als één dailyurban system functioneert. Binnen de metropool fnctioneert sinds 2007 het samenwerkingsverband Metropoolregio Amsterdam (MRA).
De metropolitane ontwikkeling brengt grote opgaven met zich mee. Er ligt een zware druk op tal van kwaliteiten, zowel binnen de kernen als in de omringende landschappen. Het is zaak de basiskwaliteit voor gezondheid en veiligheid te behouden. En dat vergt inspanningen, in de wetenschap dat een metropool zonder hinder niet bestaat. Een zorgvuldig gebruik en verdeling van de schaarse ruimte is van belang. De provincie kiest voor het behouden van het metropolitane landschap, maar met toevoeging of verandering van functies. De provincie probeert daar milieuruimte voor bedrijvigheid te waarborgen, maar wel met duidelijke grenzen.
In de drukker wordende metropool zijn het landschap en zijn gebruiksmogelijkheden van toenemend belang. Voor de leefbaarheid, maar ook om aantrekkelijk te blijven als vestigingsplaats. Om het landschap te sparen, kiest de provincie daarom primair voor verdichting van de bestaande kernen.
Samen met enkele uitleglocaties, die al langere tijd op ons netvlies staan. Centrumeiland is als onderdeel van IJburg fase 2 één van deze aangewezen uitleglocaties. De provincie stuurt daarbij niet alleen op kwantiteit, maar ook op kwaliteit (diversiteit qua woonmilieu, woningtype, -grootte en prijs) om de metropool in sociaal opzicht inclusief te houden.
De Metropool moet ook in de toekomst een Metropool voor iedereen zijn. We verdichten op goed bereikbare plekken, zoals nabij knooppunten van openbaar vervoer.
Met de ontwikkeling van de metropool wordt het versterken van het metropolitane landschap steeds belangrijker. Dit landschap kent gebieden als Laag Holland, Markermeer en IJmeer (het ‘waterpark’ van de metropool, in relatie tot ontwikkelingen als Markerwadden en Nationaal Park Nieuwland), Gooi en Vechtstreek, Amstelscheg en natuurlijk de kust. Recreatie, natuur en voedselproductie hebben hier een plek, waarbij het landschap soms in verschijningsvorm zal veranderen. Het tegengaan van de bodemdaling in veenweidegebieden vormt eveneens een belangrijke reden voor verandering van het gebruik van het landschap.
De samenhang tussen verstedelijkings-, mobiliteits-, (lucht)haven- en landschappelijke ontwikkelingen leidt tot een versterking van de agglomeratiekracht, die cruciaal is om de metropool in ontwikkeling ook naar de toekomst toe succesvol te laten zijn.
Dit plan is in lijn met de Omgevingsvisie.
Bovengenoemde omgevingsvisie uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de omgevingsvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie op 17 november 2020 de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze vervangt de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stonden alle regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moesten voldoen. Naast de PRV bestonden nog andere verordeningen, waaronder de Provinciale Milieuverordening, Wegenverordening en Waterverordening. Vanaf 17 november 2020 zijn de 21 verordeningen die zijn samengevoegd in de omgevingsverordening ingetrokken en opgegaan in de Omgevingsverordening NH2020.
Relevant zijn de instructieregels. Op grond van artikel 6.62 van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 bevat de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering.
In de hierna volgende paragrafen wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. In deze paragrafen zijn de risico's op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte beschreven. Tevens zijn de maatregelen en voorzieningen die met dit plan worden getroffen beschreven.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving, die elke overheid opstelt in het kader van de Omgevingswet. De ontwerp-omgevingsvisie heeft samen met het ontwerp-OmgevingsEffectRapport (OER) vanaf 21 januari 2021 zes weken ter inzage gelegen. De omgevingsvisie is samen met het OER op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040.
Met vaststelling van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de gemeenteraad is de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. Hierop zijn twee uitzonderingen, de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld. De Gemeente Amsterdam wil met een brede blik sturen. Deze omgevingsvisie heeft daarbij een drieledige functie:
De omgevingsvisie bouwt voort op eerder geformuleerde beleidsinzetten. Op een aantal punten formuleert de omgevingsvisie een aangepaste ruimtelijke koers. Die is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op kansengelijkheid en leefbaarheid, op het verduurzamen van de stad en op herstel en vernieuwing van de economie.
De stad moet kansen bieden aan iedereen. Om die reden omarmt Amsterdam zowel nieuwe inwoners als nieuwe banen. Economische groei is gewenst, niet in de laatste plaats vanwege de inkomsten. Maar Amsterdam wil ook ruimte bieden aan vernieuwing en een meer circulaire economie. Groei een plek geven in de stad is daarmee ook een verantwoordelijkheid. Om volledig profijt te trekken moet die groei richting gegeven worden. Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes:
Consequenties voor dit plan
Dit plan is in lijn met de gemeentelijke omgevingsvisie.
Het voorliggende uitwerkingsplan past binnen de reeds uitgevoerde M.E.R. (Plan- en besluitMER IJburg 2e fase + Passende beoordeling IJburg 2e fase + BesluitMER OOIJ 2e+3e fase d.d 18 augustus 2008). Hieruit zijn voor het bestemmingsplan IJburg 2e fase diverse aanbevelingen naar voren gekomen. In het moederplan is hier rekening mee gehouden. Aangezien voorliggend uitwerkingsplan past binnen de kaders van dit een rechtstreekse uitwerking van het moederplan, is het niet noodzakelijk een nieuwe M.E.R. dan wel mer-beoordeling uit te voeren.
Naast dat het plan past binnen de M.E.R. zijn op grond van dit uitwerkingsplan wel diverse milieuonderzoeken uitgevoerd in het kader van de zogenoemde 'goede ruimtelijke ordening'. Deze onderwerpen worden hieronder nader toegelicht.
Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor verschillende functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van een spoorlijn en drukkere wegen worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is niet toelaatbaar.
De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden, waar gemotiveerd kan worden afgeweken. Wel is uit vaste jurisprudentie gebleken dat de Raad van State in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' toetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en bij het afwijken hiervan aan de onderliggende motivering.
In het kader van het opstellen van het moederplan is onderzoek verricht naar de ruimtelijke inpasbaarheid van bedrijven op IJburg 2e fase. In de planregels (voorschriften) van het bestemmingsplan IJburg 2e fase is aansluitend voorzien in de volgende regeling. Binnen dit plangebied zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 3.1. Categorie 3.1 is de lichtste subcategorie binnen categorie 3. Voor functies die vallen in deze subcategorie geldt als eerste extra voorwaarde dat zij op grond van de milieuaspecten geur, gevaar en stof niet hoger scoren dan functies uit categorie 2. Dit betekent dus dat functies uit categorie 3.1 alleen zijn toegestaan als zij op grond van geluid in categorie 3.1 vallen. Aanvullende voorwaarden zijn daarbij dat de activiteiten niet tijdens de nachtperiode plaatsvinden (in de Staat van Inrichtingen zijn deze functies indicatief aangegeven met een C.), dat het hoofdzakelijk inpandige activiteiten moet betreffen en dat de betreffende functie niet direct mag grenzen aan (lees: een gedeeld plafond of een gedeelde muur hebben met) een geluidgevoelige functie. Met deze extra voorwaarden hoeft binnen een gemengd gebied ook voor deze categorie geen fysieke scheiding te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies. Alle bedrijfstypen dat binnen deze categorie vallen, zijn goed verenigbaar met gevoelige functies zoals wonen.
Binnen dit uitwerkingsplan wordt wonen en maatschappelijke functiestoegestaan.
Conclusie
De functies die binnen dit plangebied worden toegestaan zijn goed verenigbaar met de omliggende woningen. Ten aanzien van bedrijven en milieuzonering is er dan ook geen knelpunt.
In het uitwerkingsplan voor tranche 4 is onderzocht of de doorontwikkeling van Centrumeiland gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling op en rondom het eiland. Hieruit is naar voren gekomen dat de wegen voldoende capaciteit hebben voor het afwikkelen van alle verkeer. Dit uitwerkingsplan maakt enkel een uitbreiding van een bouwvlak mogelijk, zonder dat dit leidt tot het toevoegen van extra kamers in het betreffende zorgcomplex. Er kan daarom gesteld worden dat er geen extra verkeer zal komen ten opzichte van het onderzoek dat in het kader van bestemmingsplan Centrumeiland tranche 4 is uitgevoerd. Aangezien er uit het onderzoek van tranche 4 geen knelpunten naar voren komen, zullen er ook nu geen nieuwe knelpunten ontstaan.
Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer)
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
Een belangrijk verschil met het vervallen Besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.
Tabel Grenswaarden conform Wet milieubeheer, tabel 2
Ministeriële regeling 'Beoordeling luchtkwaliteit 2007'
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitsonderzoeken. De regeling bevat bepalingen over de plaats waar bij wegen of inrichtingen beoordeeld dient te worden. Eén van de belangrijkste onderdelen van de regeling zijn de vastgelegde meetafstanden voor NO2, PM10 en PM2,5. Bij het berekenen van de luchtkwaliteit langs wegen worden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof maximaal 10 meter van de wegrand bepaald. Als de rooilijn van bebouwing dichter bij de weg staat dan de hierboven gestelde afstand dient de afstand vanaf de wegrand tot de rooilijn aangehouden te worden.
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 is het ''toepasbaarheidsbeginsel'' opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toegepast moeten worden: de werkingssfeer en de beoordelingssystematiek. Dit is een uitwerking van bijlage III uit de nieuwe Europese Richtlijn luchtkwaliteit (2008).
De belangrijkste consequenties van het toepasbaarheidsbeginsel zijn:
Voor het bepalen van de rekenpunten speelt het ‘blootstellingscriterium’ een rol. Het blootstellingscriterium houdt in dat de luchtkwaliteit alleen wordt beoordeeld op plaatsen waar een significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Het gaat dan om een blootstellingsperiode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is.
In de toelichting bij de RBL 2007 is het volgende opgenomen ten aanzien van het blootstellingscriterium.
Voor uitwerking van de verplichting tot beoordeling van de luchtkwaliteit daar waar
mensen worden blootgesteld gedurende een periode die significant is ten opzichte van
de bepaalde middelingstijd kan het volgende worden gehanteerd:
Significant ten opzichte van middelingstijd van een jaar
- woningen en andere voor wonen bestemde gebouwen en woonboten;
- kinderopvang, scholen, verzorgings- en bejaardentehuizen;
- revalidatie instellingen;
- overige gebouwen als penitentiaire inrichtingen en asielzoekerscentra.
Significant ten opzichte van middelingstijd van een etmaal
- tuinen bij woningen;
- recreatiewoningen en campings;
- sport- en recreatieterreinen, zwembaden etc.;
- havens voor recreatievaartuigen.
Significant ten opzichte van middelingstijd van een uur
Voor een belangrijk deel gaat het hierbij om weggebonden activiteiten of activiteiten
die in het verlengde van gebruik van de weg liggen zoals bijvoorbeeld stations en
haltes openbaar vervoer, parkeerterreinen en winkels.
Relevant in dit kader zijn ook voetpaden, trottoirs en fietspaden. Echter binnen tien meter van de wegrand is ingevolge de RBL 2007 toetsing niet aan de orde. Op de rijbaan van wegen wordt evenmin getoetst.
In de RBL 2007 is opgenomen de manier waarop het aantal dagen bepaald wordt dat de concentratie PM10 een daggemiddelde waarde van 50 µg/m3 overschrijdt. Dit dient voor inrichtingen te gebeuren door directe telling van het gemiddelde aantal overschrijdingsdagen per jaar in een verspreidingsberekening, waarbij gebruik wordt gemaakt van een tienjarige meteorologische database. Indien er sprake is van een verkeersaantrekkende werking dient het aantal verspreidingsdagen dat hier het gevolg van is ook berekend te worden op basis van berekende concentratiebijdragen en een in de wijziging gegeven relatie. De som van beide berekeningen geeft het totale aantal overschrijdingsdagen dat getoetst dient te worden aan de grenswaarde van 35 overschrijdingen per jaar, zoals weergegeven in bovenstaande tabel.
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Er is onderzoek gedaan naar het effect van de beoogde ontwikkeling van het 'Centrumeiland' op de luchtkwaliteit in de omgeving. De gemeente Amsterdam is voornemens om ter plaatse van dit gebied maximaal 1.500 woningen en 400 arbeidsplaatsen mogelijk te maken. Het Centrumeiland maakt onderdeel uit van het gebied “IJburg 2e fase” waarvoor het bestemmingsplan “IJburg 2e fase” is opgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 9.200 woningen en 317.000 m2 aan niet-woningbouwprogramma. Voor diverse woon-/werkgebieden zijn in dit bestemmingsplan uitwerkingsplichten opgenomen. Er worden nog twee tranches uitwerkt door middel van uitwerkingsplannen. Door Peutz is in 2016 onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit ten gevolge van de realisatie van Centrumeiland. Het voorliggende onderzoek is een actualisatie van het onderzoek uit 2016. Hiermee worden de twee laatste tranches ook in het onderzoek meegenomen, waardoor een actueel beeld geschetst wordt van het effect van de ontwikkeling van ‘Centrumeiland’ op de luchtkwaliteit in de omgeving.
Aangezien dit uitwerkingsplan slechts een zeer kleine wijziging betreft ten opzichte van uitwerkingsplan tranche 4 is is er op basis van expert judgement bekeken of er opnieuw een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd moet worden. Het onderzoek naar luchtkwaliteit dat is bijgevoegd bij uitwerkingsplan tranche 4 betrof een onderzoek voor het gehele Centrumeiland.
Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de berekende jaargemiddelde concentraties van de stoffen NO2, PM10 en PM2,5 (inclusief de bijdrage van het “Centrumeiland”) respectievelijk 11,0 µg/m3 , 15,7 µg/m3 en 8,7 µg/m3 bedragen. Deze concentraties liggen veel lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden. De maximale bijdrage ten gevolge van het "Centrumeiland" is voor NO2 maximaal 0,6 µg/m3, voor PM10 maximaal 0,2 µg/m3 en voor PM2,5 maximaal 0,1 µg/m3 .
Gezien voorgenoemde draagt hetgeen met dit uitwerkingsplan mogelijk wordt gemaakt niet in betekenende mate bij aan de heersende achtergrondconcentraties en is geen sprake van overschrijding van grenswaarden. Daarbij komt ook dat het moederplan met bijbehorende MER is uitgevoerd en dat plan aanvaardbaar is, daarmee is ook dit uitwerkingsplan aanvaardbaar. Er worden geen andere uitgangspunten gehanteerd. Aldus gelden er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor dit uitwerkingsplan.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.
Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.
Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.
Geluidbeleid (geactualiseerd)
Op 13 november 2007 heeft het college van B&W de nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. In 2016 is het geluidbeleid geactualiseerd. Conform het nieuwe geluidbeleid (2016) dient net als in het geluidbeleid van 2007 elke woning te worden voorzien van een stille zijde. Een stille of geluidluwe zijde (de termen zijn synoniem) is een (deel van een) gevel waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager. Aan de stille zijde worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam of deur geslapen kan worden. Woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld dienen in principe te beschikken over een stille zijde. Van dit principe mag slechts worden afgeweken als het realiseren van een stille zijde overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (criteria opgenomen in artikel 110g Wgh).
Met dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van hogere grenswaarden per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.
Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam.
Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.
Reeds in het kader van het moederplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en zijn hogere waarden verleend, welke voldoen aan het Amsterdamse geluidbeleid. Voor dit uitwerkingsplan is het dan ook niet noodzakelijk opnieuw hogere waarden aan te vragen. Voor een inzicht in de actuele situatie is wel een actualisatieonderzoek uitgevoerd.
Er kan geconcludeerd worden dat het nieuwe beleid geen (negatieve) gevolgen voor dit uitwerkingsplan heeft.
Het akoestisch onderzoek dat voor Centrumeiland tranche 4 is uitgevoerd toonde aan dat er voor blok 5 op alle punten van het blok voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De verkeerscijfers die als basis hebben gediend voor dit onderzoek zijn vergeleken met de cijfers zoals die heden ten dage volgen uit het VerkeersModel Amsterdam. Ook is gekeken naar een prognose van het verkeer in 2030. Deze verglijking laat zien dat de verkeersintensiteiten op de Pampuslaan in de toekomst lager liggen dan de intensiteiten die voor uitwerkingsplan tranche 4 zijn gebruikt. Dat betekent dat de geluidbelasting ook iets zal afnemen. Aangezien er ten tijde van uitwerkingsplan tranche 4 al voldaan werd aan de voorkeursgrenswaarde kan het niet anders, dan dat er met lagere verkeersintensiteiten nog steeds voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. Er kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van geluid.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Voor de zandsuppletie van Centrumeiland is gebruik gemaakt van ontzilt Noordzeezand dat tot op een diepte van maximaal twee meter (-waterbodem) is gewonnen. Ten behoeve van de ontzilting is het zand gespoeld met licht brak water en daarna drooggetrokken. Hierdoor is het zand geschikt om te worden gebruikt in het IJmeer zonder negatieve effecten op de waterkwaliteit als gevolg van uitspoeling van zout. Chemische verontreiniging van dit zand is uitgesloten. Hiermee is veilig gesteld dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de voorgenomen functies.
Daarnaast zal op Centrumeiland een verhoging van het maaiveld worden gerealiseerd. Het zand dat gebruikt wordt voor deze verhoging is afkomstig van het ontgraven van de watergang Wim Noordhoek. Het zand dat ontgraven wordt is oorspronkelijk afkomstig uit de vaargeul Amsterdam-Lemmer (VAL). Uit de VAL is schoon zand gewonnen en aangebracht. In de afgelopen periode zijn er ter plaatse geen activiteiten geweest die de kwaliteit van het zand hebben verslechterd. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de bodemkwaliteit niet voldoende zou zijn.
Met Rijkswaterstaat (RWS) en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) is de afspraak gemaakt dat het vrijkomend zand van onder andere Wim Noordhoek verwerkt kan worden op de gebieden van IJburg 2, mits het gemeld wordt volgens het Besluit Bodemkwaliteit. Hiervoor is een zogenaamd zandprotocol gemaakt waar RWS en de ODNZKG op toezien.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het projectgebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Er worden op Centrumeiland geen risicovolle inrichtingen toegestaan en ook in de nabijheid van Centrumeiland zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over de weg, het spoor en het water. Centrumeiland ligt niet binnen de invloedsgebieden van wegen, sporen of waterwegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er liggen in en in de omgeving van het plangebied ook geen onderzoeksgebieden voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
Tot slot zullen er op Centrumeiland geen buisleidingen komen te liggen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Omdat het hier gaat om nieuw land is er geen sprake van (in de bodem aanwezige) planologisch relevante kabels en leidingen. Ook in de directe omgeving van het plangebied is er geen sprake van planologisch relevante kabels en leidingen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied. Mochten er in de toekomst planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd moeten worden, dan zal hier een aparte procedure voor doorlopen worden. Op grond van dit uitwerkingsplan worden geen planologisch relevante kabels en leidingen aangelegd.
Centrumeiland ligt binnen het beperkingengebied van het luchthaven indelingsbesluit (LIB) voor wat betreft de maximale bouwhoogte (100 meter (radars)) van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer. Dit uitwerkingsplan staat geen bouwwerken toe met een dergelijke bouwhoogte. De maximale bouwhoogte die in dit uitwerkingsplan wordt toegestaan is 17 meter. Om die reden vormt het LIB geen belemmering voor voorliggend activiteit.
Er zijn bij het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van het landmaken geen NGE's aangetroffen.
In het SP is reeds aangegeven dat het onderwerp duurzaamheid hoog in het vaandel staat bij nieuwe ontwikkelingen. De kwantitatieve energieambitie voor het Centrumeiland is dat lokaal opgewekte energie samen met duurzame energie uit de omgeving op jaarbasis voldoende is voor het gebouwgebonden energieverbruik. Daarbij is het energieverbruik op het eiland zo laag mogelijk en het aandeel lokaal duurzaam geproduceerde energie zo groot mogelijk. Hiermee wordt gestreefd naar een energieneutraal eiland.
Om hier concreet invulling aan te geven is in het stedenbouwkundig plan al onderzocht welke vormen van duurzaamheid op deze locatie het best kunnen werken. Daaruit is naar voren gekomen dat een grootschalige Warmte-Koude-Opslagvoorziening (WKO) en het rainproof maken van het eiland de belangrijkste maatregelen zijn. De maatregelen met betrekking tot rainproof worden in paragraaf 5.1.2 nader toegelicht.
WKO
In het concept Warmteplan waar de gemeenteraad in 2016 mee heeft ingestemd, is de keuze voor een WKO vastgelegd. Daarnaast is in dit warmteplan ook bepaald dat het voor alle niet-zelfbouw projecten op Centrumeiland verplicht is aan te sluiten op deze WKO. Uitzondering hierop wordt gevormd door de mogelijkheid tot het aanleggen van een eigen duurzaam energiesysteem dat duurzamer is dan de WKO. Kleinschalige WKO's zijn in principe niet toegestaan en vergunningplichtig gesteld, aangezien deze kunnen conflicteren met de efficiëntie van de grootschalige WKO. Pas indien uit onderzoek blijkt dat er geen conflicten op kunnen treden zou een vergunning voor een WKO verleend kunnen worden.
Ten aanzien van de zelfbouw geldt dat deze niet verplicht zijn om aan te sluiten op de grootschalige WKO, maar enkel gebonden zijn aan de regels uit het Bouwbesluit zoals dat geldt op het moment van indienen van de omgevingsvergunning.
Daarnaast zal er geen stadswarmte en aardgas worden aangesloten. Aardgas is niet verplicht doordat de gemeenteraad heeft ingestemd met het warmteplan.
Andere vormen van duurzame energie, zoals zonnepanelen worden niet uitgesloten in dit uitwerkingsplan. Ten aanzien van duurzaam bouwen kan er momenteel niet meer voorgeschreven worden dan op grond van het Bouwbesluit is geregeld, maar bij de uitgifte van de kavels zullen wel tips voor duurzaam bouwen en duurzame energie meegegeven worden.
Rainproof
In de planregels behorende bij dit plan zijn expliciete regels opgenomen met betrekking tot de waterbergingsopgave die het gebied kent. Daarnaast is er voor zelfbouwers op Centrumeiland een brochure gemaakt waarin toekomstige bewoners verleid worden om extra maatregelen in het kader van rainproof en duurzaamheid te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan de realisatie van groene daken en gevels en/of het aanleggen van grindkoffers en wadi's ten behoeve van infiltratie.
Europees beleid
Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2027 op orde is.
Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de eigen wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.
De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.
Rijksbeleid
Het 'Nationaal Waterplan' (NWP) is het Rijksplan voor het waterbeleid en beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. In het Nationaal Waterplan 2022-2027 staan de volgende ambities centraal:
In 2014 heeft het Kabinet de nationale deltabeslissingen vastgesteld. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is in het NWP doorvertaald.
In 2014 heeft de gemeente Amsterdam de intentieverklaring 'Ruimtelijke Adaptatie' ondertekend, voortkomend uit de Deltastrategie. In haar beleid 'Amsterdam Waterbestendig' onderschrijft de gemeente de noodzaak voor klimaatbestendigheid en een robuuste watersysteem, mede in verband met de ambitie om de stad verder te verdichten.
Op rijksniveau heeft de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, geadviseerd de wateroverlast in een watersysteem aan te pakken door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben alle partijen deze aanpak onderschreven. Op grond van 'Amsterdam Waterbestendig' gaat Amsterdam de komende decennia werken aan de volgende opgaven:
Beleid Waterschap
Het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht 2022-2027. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.
De Keur (2019) is de waterschapsverordening van het waterschap AVG. De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.
Gemeentelijk beleid
De 'Watervisie Amsterdam 2040' is een uitwerking van de gemeentelijk Structuurvisie Amsterdam 2040 en heeft als doel het geven van een ruimtelijk-economisch perspectief op de ordening van de diverse functies en gebruik van het water. Naast een richtinggevend beleidsinstrument wordt de Watervisie ingezet als planologisch-juridisch toetsingsdocument voor ruimtelijke plannen.
Om de betekenis van het water voor de stad nog meer te vergroten is in de Watervisie de koers uitgezet aan de hand van de volgende hoofdrichtingen:
In het 'Omgevingsprogramma riolering 2022-2027' wordt het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode tot en met 2027. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
Waternet
De gemeente Amsterdam en het waterschap AGV hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet. Alle wateraspecten worden door Waternet in samenhang behandeld en uitgevoerd. Door deze samenhang kan Waternet beter bijdragen aan een duurzame omgevingskwaliteit, volksgezondheid en veiligheid.
Algemeen
Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
De waterparagraaf is afgestemd met Waternet als toekomstig waterbeheerder van Centrumeiland namens het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en als uitvoerder van de gemeentelijke watertaken zoals riolering, grondwaterzorgtaak en drinkwatervoorziening. Daarnaast zorgt Waternet ook namens het waterschap voor de verwerking van het afvalwater.
Waterkering
Het IJmeer is aangemerkt als buitenwater. Op het eiland zijn daarom primaire waterkeringen voorzien die het plangebied beschermen tegen overstromen.
Bij het ontwerp van deze waterkeringen wordt rekening gehouden met de nieuwste inzichten en ontwerpnormen. De primaire waterkering van het Centrumeiland wordt daarom ontworpen volgens de nieuwe normering en veiligheidsfilosofie die vanaf 2017 definitief van kracht is:
Met de nieuwe normering verdwijnen de in de Waterwet vastgestelde dijkringen. De primaire waterkeringen worden in dijktrajecten ingedeeld. Voor IJburg worden de primaire waterkeringen rondom de bestaande (IJburg fase 1) en nieuwe eilanden (IJburg fase 2) ingedeeld in dijktraject IJburg 13a. De planning van de formele aanwijzing van het dijktraject rond Centrumeiland als primaire waterkering is thans onderwerp van gesprek tussen gemeente, provincie en waterbeheerders. Ongeacht het moment van aanwijzen wordt de waterkering rond Centrumeiland uitgevoerd conform de bovenbeschreven normering.
Alle waterkeringen krijgen een harde oeverbescherming. De waterkeringen worden dusdanig ontworpen dat ze op een reguliere wijze kunnen worden onderhouden. Het kernprofiel van de waterkering dient vrij te blijven van oneigenlijke elementen.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het huidige peil van het IJmeer, waarin Centrumeiland ligt, fluctueert tussen NAP -0,25 m (winter) en NAP -0,10 en -0,30 m (zomer).
IJburg ligt in een Natura-2000 gebied en voor IJburg geldt daarom het zogenaamde "stand-still" beginsel. Dit houdt in dat door de aanleg en het gebruik van IJburg de waterkwaliteit van het IJmeer niet mag verslechteren. Het waterhuishoudkundig systeem binnen het plangebied wordt daarom zodanig ingericht dat aan de neerslag die op het eiland valt zo weinig mogelijk vervuiling uit het stedelijk gebied wordt toegevoegd. Daarnaast voorziet de inrichting van het eiland in mogelijkheden om vrijwel alle neerslag op het eiland lokaal te infiltreren. Het geïnfiltreerde hemelwater dient door de zuiverende werking van de bodempassage als schoon freatisch grondwater af te stromen naar het IJmeer.
De oevers, waterkeringen en kadeconstructies op Centrumeiland worden waterdoorlatend aangelegd zodat het grondwater in het plangebied ongehinderd kan afstromen naar het oppervlaktewater. Conform het bestemmingsplan mag het water vanaf de oever niet benaderbaar zijn in verband met de bescherming van watervogels. De oeverbescherming moet daarom dusdanig worden vormgegeven dat dit inderdaad niet mogelijk zal zijn.
Grondwater
De gemeente heeft een wettelijke zorgplicht voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De maaiveldhoogte van Centrumeiland varieert binnen het plangebied van NAP +5,5 m op het centrale plein tot NAP +1,9 m langs de Strandlaan.
Voor Centrumeiland streeft de gemeente naar een duurzaam functionerend grondwatersysteem. Het plangebied dient daarom te voldoen aan de volgende ontwateringsnormen:
Uit simulaties met een grondwatermodel volgt dat het plangebied tijdens alle maatgevende ontwikkelingsstadia voldoet aan alle gestelde ontwateringsnormen. Bij de berekeningen van de maatgevende gorndwaterstanden is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen als klimaatverandering, peilstijging en kelderbouw.
Toepassing van drainagesystemen om de grondwaterstand te verlagen is onwenselijk en dient voorkomen te worden. Polderconstructies zijn niet toegestaan. Onder polderconstructies wordt verstaan: constructies waarbij het grondwater via een permanente bemaling lager wordt gebracht dan het oppervlaktewaterpeil.
Verder dienen ondergrondse werken waterdicht te worden uitgevoerd. Op Centrumeiland mag niet dieper worden gebouwd dan NAP -1,0 m. Dat wil zeggen dat kelders tot een diepte van maximaal NAP -1,0 m (onderkant kelderfundering exclusief palen) wel zijn toegestaan, mits deze buiten het Keurprofiel en buiten de kernzone van waterkeringen worden gebouwd. Op deze manier blijft bij aanleg van kelders tot de maximaal toegestane diepte altijd een zandpakket van minimaal 2,5 m onder de kelder gehandhaafd en ontstaan er geen nadelige grondwatereffecten, ook niet bij aaneengesloten kelderblokken.
Het is niet toegestaan om verontreinigingen in de bodem of het grondwater te introduceren.
Hemelwater
De ambitie voor Centrumeiland is een eiland zonder hemelwaterriool. De voorkeur gaat uit naar het bovengronds (zichtbaar) laten afstromen van hemelwater en verwerking van hemelwater op het eiland zelf. Vanwege de ligging in een Natura-2000 gebied is in artikel 28.3 van het vigerende bestemmingsplan IJburg 2 bepaald dat op Centrumeiland minimaal 93% van de neerslag ter plaatse wordt geborgen of geïnfiltreerd.
Voor de openbare ruimte is daarom in hoofdlijnen gekozen voor een bovengronds systeem van hemelwaterverwerking via goten en wadi's; verdiept aangelegde groenzones met als functie berging en infiltratie van hemelwater. Als aanvulling op dit systeem kan op een aantal locaties binnen de plangrens waterdoorlatende of waterpasserende verharding worden toegepast. Bij de ontstuiltingswegen langs de randwegen wordt de optie opengehouden om IT-hemelwaterriolering toe te passen. In het ontwerp van de openbare ruimte dient tijdig en zorgvuldig rekening te worden gehouden met de aansluitingen van particuliere hemelwaterafvoer; het water wordt immers op maaiveldniveau aangeboden.
Waterbestendig bouwen, en daarbij voorbereid zijn op klimaatveranderingen, is een basisvoorwaarde voor de ontwikkelingen op Centrumeiland. Uitgangspunt is daarom dat er voldoende capaciteit in het ontwerp van het eiland aanwezig is om hemelwater op te vangen en te verwerken, ook bij extreme buien. Opvang en afvoer van regenwater bij extreme buien is onderwerp van de Rainproof strategie van de gemeente Amsterdam en Waternet/AGV.
Als uitwerking van deze Rainproof strategie is als ambitie in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam opgenomen dat de stad een extreme bui van 60 mm in één uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. Het maaiveldontwerp wordt periodiek getoetst op klimaatrobuustheid door simulaties uit te voeren met een neerslag-afvoermodel. Ook het ontwerp van de groenzones moet tijdens het ontwerpproces regelmatig getoetst worden op beschikbare waterberging en infiltratiecapaciteit. Waterdichte verharding is niet toegestaan bij speelplekken in de groenzones op Centrumeiland en sterke bodemverdichting ter plaatse van de speelplekken dient te worden voorkomen, zo nodig door (ondergronds) technische maatregelen te treffen.
Het streven is om ontwikkelende partijen op Centrumeiland klimaatbestendige en waterrobuuste ontwerpen toe te laten passen. Voor de private ruimte geldt op Centrumeiland daarom het principe dat hemelwater, opgevangen op eigen kavel, ook zoveel mogelijk op eigen kavel wordt verwerkt. Deze regeling is opgenomen in de kavelregels. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze luidt:
Het gebruik als bedoeld is slechts toegestaan indien wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 kaveloppervlak door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van de betreffende kavel, waarbij:
De gemeente ambieert om de ontwikkelaars en bewoners zoveel mogelijk te faciliteren en informeren naar de mogelijkheden om aan deze voorwaardelijke verplichting te voldoen.
Bij de aanleg van ondergrondse parkeergarages of parkeervakken op maaiveld moet aandacht worden besteed aan hoe het hemelwater lokaal kan worden verwerkt. Een aandachtspunt bij ondergrondse parkeergarages onder de binnentuin of ander onverhard oppervlak is een goede afstroming van infiltrerend hemelwater boven het kelderdak. Bij parkeren op maaiveldniveau kan worden gekozen voor waterpasserende elementenverharding.
In de buitenlucht mag alleen gebruik worden gemaakt van niet- uitlogende materialen, om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en waterbodem tegen te gaan. Daarnaast mag bij het beheer geen gebruik worden gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- of grondwater, zoals chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.
De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. De Erfgoedwet omvat zowel roerend als onroerend erfgoed en is per 1 juli 2016 van kracht geworden.
In de Erfgoedwet staat:
De Erfgoedwet is een integrale wet waarin musea en collecties, monumenten en archeologie worden beschermd. Het ruimtelijk aspect van erfgoed zal worden geregeld in de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2019 in zal gaan. Daardoor is er nu sprake van overgangsrecht, waardoor bepaalde artikelen uit de Monumentenwet 1988 nog even van kracht blijven.
Om archeologische resten te beschermen zijn gemeenten verplicht in bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische waarden en verwachtingen. Op die manier wordt archeologie meegenomen in het ruimtelijke afwegingskader. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan archeologie daardoor een rol spelen. De basis van deze werkwijze ligt in het uitgangspunt 'neem archeologie mee in het ruimtelijke ordening' van het Verdrag van Valletta, dat Nederland en een groot aantal andere landen in 1992 ondertekende. In 2007 heeft dit verdrag zijn beslag gekregen in de Nederland de wetgeving.
Voorheen werd archeologie in de Monumentenwet 1988 geregeld, maar deze wet is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet, waarin het behoud en beheer van het cultureel erfgoed is vastgelegd. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft hier verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
Het projectgebied
Archeologie speelde een rol bij het landmaken, in die zin dat er aandacht moest zijn voor de mogelijke aanwezigheid van scheepswrakken bij baggerwerkzaamheden. Er zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Door de zandsuppletie zijn eventueel aanwezige archeologische sporen in de (voormalige) waterbodem van Centrumeiland dusdanig afgedekt dat bewaring in situ is gegarandeerd. In de uitwerkingsregels zijn verder geen aanvullende regelingen opgenomen voor archeologie. In het kader van het uitwerkingsplan wordt dit onderwerp dan ook verder buiten beschouwing gelaten.
Durgerdam heeft de status van beschermd dorpsgezicht. De afstand tussen IJburg tweede fase en Durgerdam is echter zo groot dat het karakter van deze oude dijk niet verandert en de aanleg van IJburg tweede fase dus niet strijdig is met de Monumentenwet. Een zogenoemde externe werking. is hier evenmin aan de orde. De bouwhoogte op het Buiteneiland is in het moederplan om deze reden wel beperkt tot 15 meter. De cultuurhistorische eenheid van Waterland en Waterlandse dijk (Durgerdam) wordt met de aanleg van IJburg tweede fase dan ook niet aangetast.
Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden is hier in het kader van de MER onderzoek naar verricht. Op basis daarvan zijn de regels van het moederplan opgesteld. Cultuurhistorische waarden zijn op basis van de MER en het moederplan voldoende verankerd. Aangezien dit uitwerkingsplan binnen de kaders van het moederplan blijft, zijn de cultuurhistorische waarden voldoende geborgd.
Wet natuurbescherming
Onder de Wnb is sinds 1 januari 2017 een reeks soorten (planten, vissen en insecten) beschermd die voorheen niet beschermd was. De Wet natuurbescherming onderscheidt bij de bescherming van soorten drie beschermingsregimes: ‘Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn’ (Wnb § 3.1), ‘Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn’ (Wnb § 3.2) en ‘Beschermingsregime andere soorten’ (Wnb § 3.3). De Provincie Noord-Holland verleent vrijstelling voor een aantal algemeen voorkomende soorten uit de laatstgenoemde categorie waardoor geen ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992)
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna.
Natura 2000
Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zonder meer toegestaan.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.
Natuurwaardenonderzoek, juni 2016
Door de gemeente Amsterdam is in juni 2016 een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd op Centrumeiland. In dit onderzoek is zowel naar soorten- als naar gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder kort beschreven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Soortenbescherming
Gebiedsbescherming
Aanvullende schouw
Vanaf 2018 zijn er een aantal schouwen uitgevoerd naar beschermde soorten met betrekking
tot ecologische begeleiding in het projectgebied "Centrumeiland IJburg". Tijdens deze
schouwen is de rugstreeppad en de oeverzwaluw aangetroffen. In bijlage is het logboek
van deze schouwen opgenomen en zijn de genomen maatregelen, uitgevoerde schouwen en
bijzonderheden opgenomen en bijgehouden.
Rugstreeppad
Er zijn binnen de schouwen een aantal rugstreeppadden afgevangen en uitgezet in Diemerpark.
Hierna zijn tijdens recentere schouwen geen nieuwe individuen van de rugstreeppad
meer aangetroffen en is het bouwterrein vrijgegeven om te bouwen.
Oeverzwaluw
Op Centrumeiland is geen activiteit van de oeverzwaluw meer waargenomen tijdens de
schouwen op 8 en 22 augustus 2018. Op 30 augustus 2018 heeft een laatste nestcontrole
plaats gevonden om de aanwezigheid van broedgevallen uit te sluiten dan wel vast te
stellen. Tijdens deze laatste controle zijn is er geen activiteit van de oeverzwaluw
meer waargenomen. In September 2018 is het bouwterrein dan ook vrijgegeven met betrekking
tot de oeverzwaluw.
Conclusie
Er is geen aanleiding om te verwachten dat er nog (andere) beschermde soorten op Centrumeiland
aanwezig zullen zijn. Mede doordat na het vrijgeven van het bouwterrein op Centrumeiland,
naar aanleiding van het natuurwaardenonderzoek 2016, het plangebied alleen maar verder
bouwrijp is gemaakt en reeds bebouwd wordt.
Aanleg en exploitatie WKO
Naast het hierboven beschreven natuurwaardenonderzoek heeft Bureau Waardenburg een onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken wat de ecologische gevolgen zijn van het aanleggen en exploiteren van de WKO, het aanleggen van een gracht en brug en het aanleggen van de primaire waterkering rondom Centrumeiland. De aanleg van zowel de gracht en brug als de primaire waterkering maken geen onderdeel uit van dit uitwerkingsplan, maar worden gerealiseerd op basis van respectievelijk een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan en het moederplan. Voor de volledigheid wordt hier benoemd dat deze activiteiten geen effecten hebben op de mogelijk aanwezige flora en fauna en natuurwaarden. Er treden bij de uitvoering van deze activiteiten ook geen effecten op voor het Natura2000-gebied Markermeer & IJmeer.
Effecten op mosselbanken
De aanleg en exploitatie van de WKO zal een aantal hydrologische effecten hebben op het IJmeer. Te verwachten effecten zijn o.a. de lozing van water uit het WKO systeem met een hogere of lagere temperatuur en een hogere saliniteit (zoutgehalte) dan het omgevingswater in het IJmeer. Het lozen van WKO water kan daarnaast sedimenttransport en (tijdelijke) veranderingen in slibconcentratie tot gevolg hebben en zorgen voor veranderingen in stromingssnelheden en –patronen.
Wat betreft de effecten van de WKO op stroomsnelheid, turbiditeit, saliniteit en watertemperatuur en dientengevolge op de populaties Dreissena mosselen voor IJburg kan het volgende geconcludeerd worden:
Stroomsnelheid: er worden maximale stroomsnelheden van 4 cm/sec voorspeld, deze waarde ligt ver onder de tolerantie van 100 cm/sec waarbij de mosselen zich op substraten kunnen vestigen. De effecten t.g.v. van een verhoogde stroomsnelheid door de WKO op de mosselpopulaties zijn daarmee niet significant. Waarschijnlijk is eerder het omgekeerde het geval: Dreissena mosselen hebben baat bij enige dynamiek, een lichte verhoging van de waterstroomsnelheid zal waarschijnlijk gunstig zijn voor de vestiging van Dreissena mosselen.
Turbiditeit: hoewel opwerveling van slib niet berekend is, wordt aangenomen dat de toegenomen waterstromen dermate lokaal zijn (nabij het lozingspunt) en niet sterk genoeg zijn om significante toenames van de slibconcentratie – turbiditeit tot gevolg te hebben. Naar verwachting zijn eventuele toenames in turbiditeit aanzienlijk lager dan natuurlijke stijgingen in turbiditeit, bijvoorbeeld ten gevolge van regenval en storm. De effecten t.g.v. van een verhoogde turbiditeit door de WKO op de mosselpopulaties zijn daarmee niet significant.
Saliniteit: de modelberekeningen voorspellen een maximale saliniteit van 0.7 PSU – 400 mg/L. De natuurlijke saliniteit van IJburg schommelt doorgaans tussen 90 – 300 mg/L (data meetpunt Pampus – Rijkswaterstaat). Hoewel er ten gevolge van de WKO sprake is van een stijging in saliniteit ligt deze maximale waarde nog ver onder de waarde waarbij schade wordt verondersteld aan Dreissena mosselen (2800 mg/L). Voortplanting van quaggamosselen is vastgesteld tot waardes van ca. 1600 mg/L. De stijgingen in saliniteit die voorspeld worden t.g.v. de WKO liggen hier nog ver onder. Sterfte van of schade aan mosselen door verhoogde saliniteit zijn hiermee onwaarschijnlijk. De effecten t.g.v. van een verhoogde saliniteit door de WKO op de mosselpopulaties kunnen daarmee niet significant worden genoemd.
Watertemperatuur: de modelberekeningen voorspellen afnames van de watertemperatuur tot ca. 0.6 °C ten opzichte van maximale watertemperaturen van 24 °C kunnen worden bereikt (in de zomer). Dit vindt alleen op korte afstand van het lozingspunt plaats, ter hoogte van de kunstmatige mosselbanken zijn geen grote veranderingen in de watertemperatuur meer waarneembaar (maximaal 0.2 °C). De verlaging van de watertemperatuur ten gevolge van de WKO ligt daarmee in dezelfde orde grootte als dagelijkse schommelingen zoals die kunnen optreden tijdens warme dagen, er is daarmee geen sprake van een ‘cold shock effect’ waarbij plotselinge verlagingen van de watertemperatuur van > 1 °C plaatsvinden.
Dreissena mosselen zijn goed bestand tegen lage watertemperaturen, beide soorten kunnen eenvoudig bij watertemperaturen rond het vriespunt voorkomen (tabel 1). De soorten hebben een thermische bovengrens van 24- 26 °C. Bij watertemperaturen boven deze grens kan fysiologische schade – sterfte optreden. Voor quaggamossel (de meest dominante mossel in het IJmeer) is drempelwaarde 26 °C (tabel 1). De WKO leidt niet tot verhogingen van de watertemperatuur (met kans op ‘heat shocks’) waarbij deze drempelwaarde worden overschreden. De effecten t.g.v. van veranderingen in watertemperatuur (zowel ‘cold’ als ‘heat’ shocks) door de WKO op de mosselpopulaties zijn daarmee niet significant.
Effecten op watervogels
Zoals in bovenstaande paragraaf beschreven is worden geen effecten verwacht op de Dreissena mosselen in het plangebied van IJburg 2 door de realisatie van de WKO. De positieve effecten van de Dreissenamosselen op het doorzicht van het water blijven daarmee ook behouden. Er kan worden aangenomen dat er in dit opzicht geen negatieve effecten op planten (en plantenetende watervogels) zijn.
Ook is door afwezigheid van effecten op de mosselbanken de voedselbeschikbaarheid voor mosseletende duikeenden gegarandeerd. De belangrijkste potentiële Dreissena-eters in het gebied zijn kuifeend, tafeleend, brilduiker en meerkoet. Hiervan is vastgesteld dat kuifeend en tafeleend ’s nachts op de mosselbanken foerageren en de brilduiker overdag. Van de meerkoet kon niet met zekerheid vastgesteld worden dat de vogels hier daadwerkelijk op Dreissena’s foerageerden. Vermoedelijk werd er overdag door de meerkoeten op algen gefoerageerd.
’s Nachts werd er niet door meerkoeten gefoerageerd (Klaassen 2016). Het voorkomen van kuifeend, tafeleend en brilduiker wordt bepaald door de aanwezigheid van geschikt voedsel, een plaats om te rusten (kuifeend en tafeleend overdag, brilduiker ’s nachts) en de milieuomstandigheden moeten geschikt zijn. Het (voedsel)aanbod van Dreissena’s verandert niet door de aanleg van de WKO. Ook het aanbod van rustplaatsen verandert niet door de aanleg van de WKO. De meeste vogels die van de mosselbanken gebruik maken zijn lokale vogels, daar er geen verplaatsingen bij waarnemingen in het winterseizoen 2015/2016 werden vastgesteld (Klaassen 2016).
De maximale temperatuurwijziging als gevolg van de WKO is 0,6 °C vlakbij het lozingspunt (Poortman 2016). Dit betreft een wijziging met verwaarloosbaar effect op watervogels, vergelijkbaar met temperatuurverschillen als gevolg van weersomstandigheden. De beperkte temperatuurwijzigingen hebben geen invloed op de verspreiding of het gebiedsgebruik van watervogels.
Het zoutgehalte neemt onder invloed van de WKO iets toe. Van duikeenden als kuifeend, brilduiker en tafeleend is bekend dat ze onder zoute omstandigheden kunnen foerageren, maar dat ze dan bij voorkeur rusten onder zoete omstandigheden. Zo foerageerden tafeleenden, toen zeegras nog algemeen was in de Grevelingen, hier in de herfst op zeegraszaad en rustten ze overdag in zoetwatergebieden (Boudewijn 1989). Indien het zoutgehalte 13 g/L of minder bedraagt, kunnen de tafeleenden hier ook overdag verblijven. Kuifeenden gebruiken de Oostzee om te overwinteren, waar het zoutgehalte tussen 6 -20 g/L bedraagt (Nilson 1972). In vergelijking met deze waarden is de verhoging van het zoutgehalte door de WKO zo gering, dat dit geen invloed heeft op de verspreiding of het gebiedsgebruik van duikeenden bij de mosselbanken bij IJburg, aangezien de waarden door de WKO geheel binnen de tolerantiewaarden van duikeenden liggen.
Geen van de effecten van de WKO (op stroming, temperatuur en zoutgehalte) heeft derhalve een (direct) effect op watervogels.
Effecten op overige soorten
Aangezien de WKO niet leidt tot een wijziging in het voorkomen van driehoeksmosselen, zijn effecten op de waterkwaliteit uitgesloten. Doordat de mosselbanken hun capaciteit om de waterkering in positief opzicht te beïnvloeden behouden, blijft het open water nabij de WKO geschikt voor macrofauna zoals muggenlarven. Foerageermogelijkheden voor de meervleermuis blijken minimaal gelijk of mogelijk beter. Het optreden van negatieve effecten op soorten en/of habitattypen die zijn aangewezen voor Natura2000-gebied Markermeer & IJmeer is uitgesloten.
Overig onderzoek
Naast de onderzoeken die hierboven beschreven zijn heeft Bureau Waardenburg ook een onderzoek uitgevoerd ter hoogte van de Wim Noodhoekkade en gracht en de waterkering aan de zuidzijde van Centrumeiland. Deze gebieden liggen allen buiten de grenzen van dit uitwerkingsplan. Toch heeft dit onderzoek zijdelings te maken met dit uitwerkingsplan. De verschillen in maaiveld die aangebracht worden op Centrumeiland en ook in de eerste tranch, zullen aangelegd worden met het zand dat uit de Wim Noordhoekkgracht wordt gegraven. Uit het onderzoek zijn geen ecologische knelpunten naar voren gekomen.
Stikstof
Om de effecten van stikstofdepositie te beoordelen dienen mogelijke effecten in theorie te worden getoetst van zowel de gebruiksfase als de aanlegfase. De ingebruikname van de woningen zal niet tot een toename aan stikstofdepositie leiden, aangezien de woningen gasloos worden. Daarbij heeft toekomstig gebruik door het autoverkeer als gevolg van het uitwerkingsplan geen invloed als gevolg van stikstoftoename. Voor de meeste wegen geldt een lage snelheid snelheid van 30 km/u. De stedenbouwkundige structuur van Centrumeiland is ontworpen op deze snelheid. De auto is immers te gast op het eiland. De solitaire bijdrage van het gebied Centrumeiland, en dit geldt in versterkte mate voor tranche 4, op de verkeersdruk van IJburg 1e fase, zolang Strandeiland en Buiteneiland niet gerealiseerd worden, is zeer beperkt. De verkeersdruk wordt voornamelijk veroorzaakt door de 1e fase IJburg. Op grond van de Nota parkeernomen geldt daarbij een maximum parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Daarnaast geldt dat er in de openbare ruimte van heel Centrumeiland (binnengebied) maximaal 50 parkeerplaatsen voor bezoek gerealiseerd mogen worden, dit naar aanleiding van een aangenomen amendement op het Stedenbouwkundig Plan Centrumeiland. Gelet op de mogelijkheden die ook worden geboden van elektrisch openbaar vervoer als alternatief voor (eigen) autovervoer draagt ook bij aan het voorkomen van stikstofbijdragen naar de omgeving toe. Significant nadelige effecten in de gebruiksfase zijn wat dat betreft dan ook op voorhand met zekerheid uit te sluiten.
Het Markermeer & IJmeer is aangewezen voor twee habitattypen H3140 (kranswierwateren) en H3150 (meren met krabbenscheer en fonteinkruiden). H3150 is niet gevoelig voor stikstofdepositie. H3140 in (voormalige) afgesloten zeearmen zoals het Markermeer is niet gevoelige voor stikstofdepositie (KDW>2400 mol N/ha/jr. Uit het Natura 2000-beheerplan (Rijkswaterstaat, 2017) blijkt verder dat stikstofdepositie geen knelpunt is voor leefgebieden van de kwalificerende vogelsoorten. Bij een tijdelijke, kortdurende, geringe toename aan stikstof zal dit geen ecologisch meetbaar of waarneembaar effect hebben op de aanwezige habitats, omdat de habitas niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Verslechtering van de habitats alsmede significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de kwalificerende vogelsoorten en habitattypen is daarom uitgesloten. Omdat er geen stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn en stikstofdepositie geen knelpunt vormt voor de kwalificerende vogelsoorten, is verslechtering van habitattypen en leefgebieden ten gevolge van het project uitgesloten. Significante nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen zijn eveneens uitgesloten.
Desalniettemin is onderzoek uitgevoerd om aan te tonen of er sprake is van depositie. Dit onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen van deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van depositie.
Waar de overige paragrafen van deze plantoelichting de achtergronden van het uitwerkingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de planregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het uitwerkingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking enmaakt juridisch geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
In dit artikel worden de verschillende begrippen uitgelegd die in de planregels gebruikt worden.
In dit artikel wordt bepaald op welke wijze er gemeten dient te worden in dit bestemmingsplan.
In de bestemmingsregels zijn de artikelen opgenomen waaruit blijkt welke functies in het plan zijn toegestaan, aangevuld met diverse bouw- en gebruiksregels. In het moederplan is uitgegaan van de bestemming Gemengd - Uit te werken 1. In dit plan worden de gronden specifieker bestemd, namelijk voor de functies gemengd, groen, tuin en wonen. Deze functies waren ook mogelijk in de bestemming Gemengd - Uit te werken, waardoor dit plan qua bestemmingen in lijn is met het moederplan.
Binnen de bestemming Tuin zijn enkel tuinen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding parkeren zijn ook parkeervoorzieningen toegestaan. Qua bouwregels is alleen bepaald dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met uitzondering van parkeergebouwen. Dit houdt ook in dat voor het overige alleen vergunningvrij gebouwd kan worden op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bijlage II artikel 2. Deze beperkingen zijn opgenomen om te voorkomen dat tuinen volledig bebouwd kunnen worden, wat nadelig is voor de waterbergingsopgave in het kader van rainproof (zie hieronder de alinea over de regels met betrekking tot rainproof). Vergunningvrij bouwen op grond van artikel 3 bijlage II Bor is niet toegestaan.
Binnen de bestemming Wonen zijn de woningen toegestaan. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd en de parkeeropgave van de woningen dient binnen deze bestemming en de bestemming tuin opgelost te worden.
Voor de diverse kavels is enkel een maximum bouwhoogte opgenomen.
Binnen deze bestemming zijn enkele aanvullende bouwregels opgenomen voor de eerstelijns bebouwing aan de Pampuslaan. Deze regels zijn gelijk aan de regels zoals die in tranche 2 zijn opgenomen.
Ook is met functieaanduidingen aangegeven waar niet-woonvoorzieningen zijn toegestaan.
Rainproof-opgave
Op basis van het bestemmingsplan IJburg twee is het verplicht om minimaal 93% van het regenwater te verwerken op Centrumeiland. In het stedenbouwkundig ontwerp is dit een groot punt van aandacht geweest. Het principe is dat regenwater, opgevangen op eigen kavel, op eigen kavel wordt verwerkt. Allen in uitzonderlijke gevallen mag worden geloosd op openbaar gebied. Deze regeling is opgenomen in de kavelregels (de regels die de gemeente Amsterdam stelt aan gronduitgifte) . Het uitwerkingsplan bevat een gelijkwaardige regeling voor kavels. In overleg met het ingenieursbureau Amsterdam is daarnaast voorzien in een specifieke regeling voor de gronden in openbaar gebied die zijn aangewezen voor waterverwerking.
Om aan de eis van 93 % te kunnen voldoen is in de regels opgenomen dat in de bestemming Groen - 1 geen verharding is toegestaan, waardoor deze gebieden primair de opvang van water kunnen regelen. Daarnaast is er bepaald hoe groot het waterbergend vermogen van de tuinen dienen te zijn. Uit berekeningen is gebleken dat het noodzakelijk is dat gronden een minimale waterverwerkingscapaciteit van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie moeten hebben. Daarbij geldt dat hemelwater dat valt op het dak van het hoofdgebouw mag worden afgevoerd naar openbaar gebied tot een maximaal debiet van 2,5 liter/m2/uur. Door middel van deze regels is het mogelijk om aan de rainproof-opgave te voldoen.
Voor het overige is de bestemming wonen in lijn gebracht met het gemeentelijke beleid omtrent onzelfstandige woonruimte en het al dan niet toestaan van bed & breakfast.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
In de algemene bouwregels zijn de algemene bouwregels uit het moederplan onverkort overgenomen.
Ten aanzien van parkeren gelden de regels zoals die zijn opgenomen in de eerste partiele herziening van Centrumeiland. Deze regels zijn hier onverkort overgenomen. Hiermee is dit uitwerkingsplan in lijn met het geldende beleid ten aanzien van parkeren.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels en Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Voor een beschrijving van deze regels wordt onverkort verwezen naar hoofdstuk 7 (Werking van het bestemmingsplan) van het moederplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Financiële uitvoerbaarheid
De grondexploitatie Centrumeiland kent een positief resultaat. De belangrijkste investeringen die moeten worden gedaan zijn het maken van land met de waterkeringen, de maaiveldinrichting, civieltechnische kunstwerken, de hoofdinfrastructuur en technische voorzieningen in het buitenwater. Voor de genoemde investeringen zijn uitvoeringsramingen opgesteld. De investeringen worden gedekt uit de opbrengsten door gronduitgiften.
Daarnaast is er sprake van aanvullende afspraken met andere overheden:
Kostenverhaal
Voor een uitwerkingsplan geldt geen exploitatieplanplicht (art. 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro)). Het moederplan, bestemmingsplan IJburg 2, is vastgesteld zonder exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar zou worden van de gronden van IJburg 2. De gemeente heeft inmiddels volledig eigendom verkregen, ontwikkelt de locatie en geeft bouwrijpe grond uit in erfpacht. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel.
Planschade
Redelijkerwijs te verwachten en te honoreren planschadeclaims dienen bij de beoordeling van de economische uitvoerbaarheid meegewogen te worden. Voor dit uitwerkingsplan wordt een onderzoek uitgevoerd naar de kans op planschade.
In het traject van totstandkoming van het investeringsbelsuit, het SP en dit uitwerkingsplan is met veel partijen overleg gevoerd: Rijkswaterstaat, Waternet, Stadsdeel Oost, Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, commissie voor ruimtelijke kwaliteit en de commissie winkelplanning. Daarbij zijn diverse afspraken gemaakt en verwerkt in het SP en dit uitwerkingsplan.
Specifiek voor dit uitwerkingsplan wordt opgemerkt dat Waternet in het gehele planproces nauw betrokken geweest. De waterparagraaf is opgesteld met medewerking, en instemming, van Waternet.Voor zover het gaat om waterveiligheid heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 16 december 2016 aangegeven dat Centrumeiland is vrijgesteld van de vergunningplicht in paragraaf 6, hoofdstuk 6 van het Waterbesluit. Dit houdt in dat voor de woningbouw op Centrumeiland geen Watervergunning noodzakelijk meer is, hangende de overgang van het beheer naar Waternet. De daarvoor benodigde wetswijziging is met ingang van 1 juli 2017 in werking getreden. De eigendom van de gronden van Centrumeiland is inmiddels geheel overgegaan naar de gemeente Amsterdam.
Het concept ontwerpuitwerkingsplan is in het kader van het bestuurlijke overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijk ordening (Bro) voorgelegd aan:
Waternet en de provincie hebben schriftelijk gereageerd en ingestemd met het plan.
het uitwerkingsplan Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 4 (blok 5, kavel 8) met identificatienummer NL.IMRO.0363.M2307BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam;
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
het gedeeltelijk gebruiken van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;
inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht,groothandel, opslag en /of transport;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een verzamelgebouw van (betaalbare) werkplekken (co-workspaces), met onder andere ateliers, oefenruimtes en werkplaatsen voor kunstenaars;
de totale oppervlakte van bouwlagen met inbegrip van bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;
persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;
terug liggende bouwlaag die geplaatst wordt op een gedeelte van het onderliggende platte dak van een woning of woongebouw, ten behoeve van één of meer van de daaronder gelegen woningen, ter vergroting van de woonruimte;
een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woning(en);
een uitbouw van een (schijn)kap, waarbij de aansluiting van de uitbouw op het dakvlak onder de nok van het dak blijft;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van goederen aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
de bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor het publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, openbaar groen of het openbaar water, met uitzondering van:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
bewoning of andere geluidgevoelige functies (of de gebouwen die daartoe dienen) en geluidgevoelige ruimten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
een gevel of geveldeel met een geluidbelasting van maximaal de voorkeursgrenswaarde;
ruimten in de open lucht, wel of niet verhard, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, speelplaatsen, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren;
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Café (waaronder begrepen café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen due een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;
een ruimte onder een bouwvlak die geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen is;
ruimte onder de beganegrondvloer in gebruik voor het bereiken van leidingen voor inspectie, onderhoud of reparatie, en voor ventilatie van de vloer en eventuele houten constructiedelen onder het gebouw.
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, educatieve-, welzijns- (para-)medische,sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele recreatieve en sportvoorzieningen;
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen wko-installaties, transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Onder het peil wordt verstaan:
dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;
de als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder;
de verbeelding van het bestemmingsplan Uitwerkingsplan Centrumeiland tranche 4 (blok 5, kavel 8) bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.M2307BPGST-VG01.
de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterhuishouding in de ruimste zin;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende
Op en onder de in de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
Het gebruik als bedoeld in artikel 3.1 is slechts toegestaan voorzover op het erf wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van het betreffende erf, waarbij:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en met de daarbij behorende:
Op en onder de in de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
Het gebruik dan van gronden binnen deze bestemming als bedoeld in artikel 4.1 is slechts toegestaan voor zover op het erf wordt voorzien in een minimale waterverwerkingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 erfoppervlak in één uur door middel van waterberging, hergebruik en/of infiltratie; hieronder wordt mede verstaan het verwerken van hemelwater dat valt op het dak van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken van het betreffende erf, waarbij:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bebouwings- en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
De in dit plan begrepen gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken ten dienste van:
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, mag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten behoeve van: