Van Eeghenstraat 94-98    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Er zijn plannen om de kantoorpanden aan de Van Eeghenstraat 94-98 in Amsterdam Zuid te herontwikkelen. De huidige eigenaar is van plan om het pand te herontwikkelen voor de realisatie van vijf appartementen en een parkeerkelder. In de tuin worden enkele bijbehorende bouwwerken gerealiseerd. Voor de herontwikkeling van deze panden wordt een separate omgevingsvergunningsprocedure doorlopen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. Binnen de herontwikkeling worden parkeerplaatsen onder maaiveld gerealiseerd. De bestaande parkeerplaatsen op maaiveld zijn om die reden niet meer noodzakelijk. Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Willemspark - Vondelpark 2019' zijn ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de tuin toegestaan.

Omwille van het van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is het de wens om de bestaande parkeervoorzieningen in de tuin te amoveren. Parkeren wordt ondergronds in de te realiseren parkeerkelder opgelost. Voor het verwijderen van de aanduidingen 'parkeerterrein' en 'garage' dient een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het wegnemen van de mogelijkheid om te parkeren op het maaiveld. Tevens worden de afwijkingen van het bestemmingsplan die zijn vergund en die binnen de plan grenzen liggen meegenomen in dit bestemmingsplan. Ook worden er maatvoeringseisen opgenomen m.b.t. de parkeerlift. Tevens wordt, vanaf de Van Eeghenstraat gezien, rechts naast het pand de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' toegevoegd, zodat het doorzicht vanaf de straat naar het Vondelpark hersteld wordt. Voor het overige blijft de juridisch-planologische regeling zoals vastgelegd in de bestemmingsplannen 'Willemspark - Vondelpark 2019' en 'Grondwaterneutrale Kelders' onverminderd van toepassing.

1.2 Ligging plangebied en plangrens     

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Van Eeghenstraat 94-98 in de Willemsparkbuurt in Amsterdam Zuid. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Amsterdam, sectie U, perceelnummer 5240, 5241 en 5242 met een grootte van circa 1.500 m2. In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven. Voor de precieze planbegrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

verplicht
Globale ligging plangebied (in rood).

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

Voor het plangebied van dit plan zijn nu twee bestemmingsplannen van kracht:

  • Bestemmingsplan 'Willemspark - Vondelpark 2019', vastgesteld op 28 april 2020 door de gemeenteraad van Amsterdam;
  • Bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders', vastgesteld op 7 oktober 2021 door de gemeenteraad van Amsterdam.

Binnen het bestemmingsplan 'Willempark - Vondelpark 2019' heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' met de functieaanduidingen 'kantoor', 'parkeerterrein' en 'garage'. Voor het bestaande gebouw is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen grotendeels een maximale goot- en bouwhoogte geldt van respectievelijk 14 meter en 19 meter. Voorts rust op een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.

Binnen het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders' heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2'. Binnen deze gebiedsaanduiding gelden aanvullende regels met betrekking tot het realiseren van kelders.

1.4 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.

Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

2.1 Beschrijving huidige situatie     

Het plangebied betreft het perceel Van Eeghenstraat 94-98. In de huidige situatie zijn op het perceel drie aaneengeschakelde historische panden met een kantoorfunctie gelegen. Deze panden zijn in de loop der tijd aan lichte veranderingen onderhevig geweest waardoor historische elementen zijn verdwenen. Om op eigen terrein parkeermogelijkheden te realiseren is de tuin volledig verhard met tegels en is een carport gerealiseerd.

De kavel heeft een oppervlak van circa 1.500 m2. De huidige bebouwing bestaat uit drie bouwlagen, een souterrain en een kap. De goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 13,8 en 18,8 meter. Het perceel grenst aan de achterzijde direct aan het Vondelpark.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

Voor de doorwerking van het rijksbeleid zijn de volgende beleidskaders relevant:

  • Nationale Omegvingsvisie (NOVI);
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro);
  • Ladder Duurzame verstedelijking.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de genoemde Rijksdoelen in bovenstaande beleidsstukken. De NOVI heeft, gezien de aard en de beperkte omvang van het project, geen specifieke betekenis voor onderhavige ontwikkeling. Het project speelt zich af op lokaal niveau en er zijn geen nationale belangen in het geding. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorgenomen initiatief. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het projectgebied.

Gezien het initiatief dusdanig klein van aard is dat het geen invloed heeft op rijksbeleid, vormen de beleidskaders dan ook geen belemmering voor de voorgenomen planologische wijziging.

3.2 Provinciaal beleid     

Voor de doorwerking van het provinciaal beleid zijn de volgende beleidskaders relevant:

  • Omgevingsvisie Noord-Holland 2050;
  • Omgevingsverordening NH2020.

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De doorwerking van de ambities in de Omgevingsvisie zijn doorvertaald in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening NH2020 vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

  1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt het niet meer mogelijk om (bestaande) onbebouwde parkeervoorzieningen op maaiveld te gebruiken. Het amoveren van deze voorzieningen draagt bij aan het verbeteren van de leefomgeving en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Wel worden de vergunde afwijkingen meegenomen. Gezien het initiatief dusdanig klein van aard is dat het geen invloed heeft op het provinciaal beleid, vormen de beleidskaders dan ook geen belemmering voor de voorgenomen planologische wijziging.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050     

De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving, die elke overheid opstelt in het kader van de Omgevingswet. De ontwerp-omgevingsvisie heeft samen met het ontwerp-OmgevingsEffectRapport (OER) vanaf 21 januari 2021 zes weken ter inzage gelegen. De omgevingsvisie is samen met het OER op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040.

Met vaststelling van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de gemeenteraad is de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. Hierop zijn twee uitzonderingen, de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld. De Gemeente Amsterdam wil met een brede blik sturen. Deze omgevingsvisie heeft daarbij een drieledige functie:

  • richting geven aan groei;
  • versnellen van transities;
  • ruimte bieden aan initiatieven.

De omgevingsvisie bouwt voort op eerder geformuleerde beleidsinzetten. In sommige paragrafen wordt derhalve nog verwezen naar de Structuurvisie Amsterdam 2040. Op een aantal punten formuleert de omgevingsvisie een aangepaste ruimtelijke koers. Die is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op kansengelijkheid en leefbaarheid, op het verduurzamen van de stad en op herstel en vernieuwing van de economie.

Wereldwijd groeien steden. Steden hebben aantrekkingskracht omdat ze bedrijvigheid, wetenschap en creativiteit dicht bijeenbrengen en zo innovatie stimuleren en kansen bieden aan individuen. De stad moet kansen bieden aan iedereen. Om die reden omarmt Amsterdam zowel nieuwe inwoners als nieuwe banen. Economische groei is gewenst, niet in de laatste plaats vanwege de inkomsten. Maar Amsterdam wil ook ruimte bieden aan vernieuwing en een meer circulaire economie. Groei een plek geven in de stad is daarmee ook een verantwoordelijkheid. Om volledig profijt te trekken moet die groei richting gegeven worden. Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes:

  • Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven.
  • Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven.
  • Groeien binnen grenzen: duurzame, compacte stedelijke ontwikkeling en intensief ruimtegebruik. Daarmee maken we sociaal sterke buurten, met veel ruimte voor ondernemerschap en beperken we de ecologische voetafdruk van de stad.
  • Duurzaam en gezond bewegen: in een compacte stad staan ontmoeten en bewegen in de openbare ruimte voorop. In de hele stad krijgen lopen, fietsen en openbaar vervoer ruim baan.
  • Rigoureus vergroenen: nieuwe parken en meer groen in de openbare ruimte en op en aan gebouwen houdt de stad klimaatbestendig en leefbaar voor mens, dier en plant.
  • Samen stadmaken: meer mogelijkheden voor maatschappelijk initiatief. Samen met Amsterdammers, corporaties en private partijen bouwen we aan de stad. Daarbij maken we meer ruimte voor experimenten en verantwoordelijk en eigenaarschap voor onze inwoners.

Specifiek voor het stadsdeel Zuid is het zaak de balans tussen rust en reuring en de leefbaarheid in zijn algemeenheid te bewaken. Het beheer van de openbare ruimte dient daarnaast op niveau te worden gehouden.



Conclusie

Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat het niet meer mogelijk is om (bestaande) onbebouwde parkeervoorzieningen op maaiveld te gebruiken. Ook worden de afwijkingen van het bestemmingsplan op basis van de omgevingsvergunning voor het perceel meegenomen. Het amoveren van deze voorzieningen draagt bij aan het verbeteren van de leefomgeving en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De beleidskaders uit de Omgevinsgvisie vormen geen belemmering voor de voorgenomen planologische wijziging.

3.3.2 Grondwaterneutrale kelders     

Op 7 oktober 2021 is het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale Kelders' vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Doel van dit bestemmingsplan is het voorkomen van negatieve effecten van (cumulatieve) aanleg van kelders op de stand en de stroom van het grondwater in Amsterdam. Waar de aanleg van een enkele kelder in de regel geen of nauwelijks effect heeft op het grondwater kan een cumulatie van kelders wel effect hebben. Door de situatie op de Amsterdamse woningmarkt is een (verdere) toenamevan de aanleg van kelders te verwachten.



Amsterdam moet voor iedereen een veilige, gezonde woonplek zijn. Tegelijkertijd moet de stad zich

aanpassen aan het veranderende klimaat (het regent bijvoorbeeld vaker en heftiger), zodat de

schadelijke gevolgen, zoals wateroverlast, worden beperkt. De gemeente Amsterdam beschermt de

stad daarom zoveel als mogelijk tegen grondwaterproblemen door maatregelen te treffen in de openbare ruimte. Grondwater houdt zich echter niet aan perceelgrenzen. Activiteiten op zowel openbaar als privéterrein kunnen invloed hebben op het grondwater.



Het bouwen van kelders (bijvoorbeeld onder woningen) leidt op een aantal plekken in de stad tot

problemen met de stand van het grondwater, vooral als sprake is van meerdere kelders naast elkaar.Als naast elkaar gelegen kelders een ondergrondse muur vormen, kan het grondwater niet (goed)

doorstromen en ontstaat barrièrewerking. Het grondwater komt dan te hoog of juist te laag te staan met kans op schade tot gevolg. Andere plekken in de stad hebben geen of minder last van deze problemen.



Waar het kan, wil de gemeente de aanleg van kelders blijven toestaan, omdat een kelder in diverse

situaties een oplossing kan zijn. Daarbij kan worden gedacht aan woonruimte-uitbreiding als het moeilijk is om ergens anders een betaalbare grotere woning te vinden, aan het financieren van funderingshersteldoor dit te combineren met de aanleg van een kelder, aan opslagruimte voor een ondernemer of aan (fiets)parkeerruimte zodat schaarse openbare ruimte en tuinen hiervoor niet opgeofferd hoeven te worden. Om te zorgen dat een kelder geen nadelige gevolgen heeft voor de stand van het grondwater en dat de kans op schade aan aangrenzende terreinen of panden of de openbare ruimte minimaal is, zijn met het afwijkingskader regels opgesteld voor de aanleg van kelders. Alleen de aanleg van 'grondwaterneutrale' kelders is toegestaan. De aanleg van kelders die 'niet-grondwaterneutraal' zijn, is op grond van de regels niet langer toegestaan. Een aanvraag voor de aanleg van een kelder wordt alleen goedgekeurd als het gaat om een grondwaterneutrale kelder. Dat wil zeggen dat het grondwater ook na de komst van de kelder goed kan blijven doorstromen, de stand van het grondwater niet of nauwelijks verandert (en waar mogelijk zelfs verbetert) en als er ook verder geen negatieve gevolgen zijn voor het grondwater.



Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd, is op basis van de omvang en de diepte van de te bouwen kelder het volgende onderscheid gemaakt:

  1. Kelders met één verdieping, een oppervlakte van maximaal 300 m2 en een diepte van maximaal 4

    meter onder het grondoppervlak (maaiveld, gerekend aan de straatkant) kunnen grondwaterneutraal worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de technische maatregelen die zijn opgenomen in de

    beleidsregels. Deze (bouw)technische maatregelen moeten er voor zorgen dat zowel gedurende de aanleg en bouw van de kelder (op korte termijn) als gedurende de levensduur daarvan (op lange

    termijn) de grondwaterneutraliteit gegarandeerd blijft. In de praktijk gaat het bij kelders binnen de gestelde maximum maten om kelderbouw die de afgelopen jaren met name gewenst is gebleken

    onder particuliere woningen.
  2. Kelders die wat betreft omvang en/of diepte groter zijn dan bovenstaande kelders, kunnen alleen

    mogelijk worden gemaakt indien op basis van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat

    het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen. Hiervoor zal vrijwel altijd maatwerk noodzakelijk zijn.



In het plan is onderzocht in welke gebieden welke maatregelen vereist zijn om

grondwaterneutraliteit te waarborgen. In alle buurten van Amsterdam zijn de belangrijkste

eigenschappen van de bodem die een rol spelen bij kelderbouw in kaart gebracht. De situatie in de verschillende buurten blijkt nogal te verschillen. Het effect van een kelder op de grondwatersituatie is daarom ook verschillend. Het risico op te hoge grondwaterstand, te lage grondwaterstand en

onherstelbare schade is in sommige buurten veel groter dan in andere. Per buurt is daarom gekeken of het mogelijk is om grondwaterneutrale kelders aan te leggen en zo ja welke maatregelen daarvoor nodig zijn. Daarbij is ook gebleken dat er in de stad een aantal 'rode gebieden' ligt, dat wil zeggen gebieden waar kelders (ongeacht de omvang) in het geheel niet kunnen worden toegestaan.



Conclusie

Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat het niet meer mogelijk is om (bestaande) onbebouwde parkeervoorzieningen op maaiveld te gebruiken. Ook worden de afwijkingen van het bestemmingsplan op basis van de omgevingsvergunning voor het perceel meegenomen. Het amoveren van deze voorzieningen draagt bij aan het verbeteren van de leefomgeving en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De beleidskaders uit het bestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders vormen geen belemmering voor de voorgenomen planologische wijziging en zal in het vervolg voor nieuwe ontwikkelingen blijven gelden.

3.3.3 Parkeerbeleid     

De gemeente Amsterdam voert al jaren parkeerbeleid, waarmee invloed kan worden uitgeoefend op de bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. Dit onder meer vanuit het idee dat minder auto's op straat leidt tot meer ruimte voor voetgangers en fietsen en een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Daarnaast willen ondernemers en bewoners ook een bereikbare stad, een stad waar zij hun auto kwijt kunnen en klanten een parkeerplek kunnen vinden. Minder auto's op straat en tegelijkertijd een goede (auto)bereikbaarheid van de stad lijken tegenstrijdige doelstellingen. Een oplossing om deze doelstellingen te verenigen, is het verplaatsen van een groot deel van de parkeerplaatsen op straat naar parkeergarages. In het Parkeerplan uit 2012 staat de aanpak om de auto minder op straat te parkeren, de openbare ruimte te verbeteren en het verkeer te laten doorstromen door het verminderen van zoekverkeer. In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit is die lijn doorgetrokken met de aankondiging meer ruimte op straat te maken voor voetgangers en fietsers door de bouw van parkeergarages en het opheffen van parkeerplaatsen op straat.



Parkeernormering helpt om de toekomstige parkeervraag in (ondergrondse) garages op te lossen, door ontwikkelaars te verplichten om bij nieuwbouw parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. In de 'Nota Parkeernormen Auto', vastgesteld door de gemeenteraad op 29 november 2017, staan beleidsregels en parkeernormen voor (sloop)nieuwbouw- en transformatieplannen. Ook is aangegeven wanneer de regels en beleid worden toegepast. Het nieuwe beleid treedt in werking voor alle ontwikkelingen waarvoor de eerste grondprijsovereenkomst wordt gesloten, na moment van vaststelling van de Nota Parkeernormen Auto. Over bestemmingsplannen die ten tijde van de inwerkingtreding van de nota reeds zijn vastgesteld en waarin een eigen parkeernormering is opgenomen, is aangegeven dat de parkeernorm van het bestemmingsplan het toetsingskader blijft. Dit geldt ook voor bestemmingsplannen waarin een uitwerkingsverplichting is opgenomen en waarvan de uitwerking plaats vindt nadat de nota in werking is getreden.

In de 'Nota Parkeernormen Auto' en de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter'' is voor parkeernormen onderscheid gemaakt in drie typen locaties: A-,B-, en C-locaties. Onderhavig plangebied is aangemerkt als B-locatie. De B-locaties hebben goed openbaar vervoer, maar liggen verder van de intercitystations af.In B-locaties wordt naast een maximumparkeernorm voor auto's ook een minimumparkeernorm gehanteerd. Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen voor auto's op eigen terrein te realiseren. Voor kleine projecten voor vrije sectorwoningen op B-locaties bestaat een uitzondering op de te hanteren parkeernorm voor woningen.



Alle (sloop)nieuwbouwplannen en transformatieplannen worden getoetst aan de parkeernormen. Een deel van deze plannen zal niet (kunnen) voldoen aan de gestelde minimum parkeernormen. Daarom biedt het beleid de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen en vergunningverlening bij nieuwbouw, indien het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein op overwegende bezwaren stuit en/of op andere geschikte wijze in de benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien. Daarbij kunnenin de omgevingsvergunning aanvullende voorwaarden worden opgenomen.



Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop)nieuwbouwplannen en transformatieplannen moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor auto's, fietsen en scooters aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Auto' (gepubliceerd op 22 december 2017) en de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (gepubliceerd op 28 augustus 2018). Het parkeerbeleid kan in de toekomst wijzigen. Voor de toepassing van het parkeerbeleid dient op grond van de bepalingen van dit bestemmingsplan te worden uitgegaan van de meest recente versie van het vastgestelde en in werking getreden beleid. Het parkeerbeleid is voor een ieder raadpleegbaar op internet.



Conclusie

Dit bestemmingsplan ziet erop om parkeren op maaiveld niet meer mogelijk te maken en tegelijktijd de vergunde afwijkingen binnen het plangebied mee te nemen in dit bestemmingsplan. Daarbij worden de plannen getoetst aan het gemeentelijke parkeerbeleid, waarbij rekening is gehouden met uitsluitend het bestaan van een parkeerkelder. Hiermee wordt het niet meer noodzakelijk om de (bestaande) onbebouwde parkeervoorzieningen op maaiveld te gebruiken. De beleidskaders inzake het parkeerbeleid vormen geen belemmering voor de voorgenomen planologische wijziging.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

Aanleiding en (enig) doel van het plan is het verwijderen van de mogelijkheid om te parkeren op maaiveld en het meenemen van de afwijkingen op basis van een omgevingsvergunning voor het perceel. De huidige juridisch-planologische regeling wordt voor zover relevant gehandhaafd. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.



Milieuhygiënische aspecten betreffen onder andere bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, ecologie, water, externe veiligheid en archeologie. Voor deze aspecten geldt dat er geen wezenlijke wijzigingen zullen plaatsvinden ten opzichte van de huidige situatie. Er treden dan ook geen belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse en in de directe omgeving. Een nadere toetsing van deze aspecten voor de beoogde wijziging (het verwijderen van de aanduiding (’parkeerterrein') is derhalve niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting     

5.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

5.2 De bestemmingen     

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale taalgebruik.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden.

Artikel 3 - Wonen

De regeling sluit aan op het vigerende bestemmingsplan 'Willemspark - Vondelpark 2019'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald welk gebruik binnen deze bestemming toegestaan is. De belangrijkste is de woonfunctie. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn ook huisgebonden bedrijf, bed & breakfast en huisgebonden beroep toegestaan in een woning. Voorts rust op de verbeelding de aanduiding 'kantoor'. Daarmee geldt voor het pand dat de kantoorfunctie mag worden omgezet naar de woonfunctie (en vice versa).

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een parkeergarage toegestaan. Ter plaatse van de maatvoeringseis 'maximum bouwhoogte 3m' is de parkeerlift mogelijk. Ten slotte wordt ook het bouwvlak iets vergroot conform het bouwplan op basis van de omgevingsvergunning voor het perceel.

In de specifieke gebruiksregels zijn bepalingen opgenomen voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen en bed & breakfast in woningen en ondersteunende horeca in de kantoren.

Artikel 4 - Waarde - Landschap

Belangrijke doorzichten zijn aangeduid op de verbeelding die vrij moeten blijven van bebouwing. Deze doorzichten hebben in het nieuwe bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' gekregen. De bedoeling van deze dubbelbestemming is de doorzichten te beschermen door te voorkomen dat hier, al of niet vergunningvrije, bebouwing tot stand komt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Vanwege de conserverende aard van het bestemmingsplan is de financieel-economische uitvoerbaarheid dan ook niet in het geding.

Het bestemmingsplan maakt geen bouwplan in de zin van afdeling 6.4 van de Wro mogelijk, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet is vereist.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.1 Vooroverleg     

Het plan wordt in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden: PM

Tijdens de gestelde termijn is/ zijn er reacties ontvangen van ..... Naar aanleiding van deze opmerkingen is de toelichting van het bestemmingsplan aangepast.

7.2 Zienwijzen     

Van xx tot en met xx heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn xx zienswijzen ingediend. In bijlage xx zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleidt tot een wijziging van het bestemmingsplan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Van Eeghenstraat 94-98 met identificatienummer NL.IMRO.0363.K2307BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Achtererfgebied     

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.6 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.7 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage     

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd ten behoeve van gebouwen, met uitzondering van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

1.9 Bed & breakfast     

Een gelegenheid die met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is.

1.10 Bedrijf     

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen, met dien verstande dat alleen bedrijven conform Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

1.11 Bedrijfsvaartuig     

Een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt ten behoeve van de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten, waaronder in ieder geval passagiersvaartuigen worden begrepen.

1.12 Belwinkel     

Een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen.

1.13 Bestaand     

  1. Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning
  2. Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het bestemmingsplan inwerking treedt.

1.14 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.

1.17 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain en kap.

1.18 Bodemverstoring     

Elke vorm van grondverzet.

1.19 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.22 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 Deklaag     

De bovenste bodemlaag die in de laatste ca. 10.000 jaar is ontstaan en die tevens de ophooglaag bevat die door de mens is aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw.

1.25 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Geldwisselkantoor     

Een voor publiek toegankelijk kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.

1.28 Geluidsgevoelige objecten     

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.29 Geluidsluwe zijde     

Gevel(deel) met een geluidsbelasting lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

1.30 Geohydrologisch rapport     

Het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.31 Gevel     

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

1.32 Groen dak     

Dakbedekking die hoofdzakelijk bestaat uit beplanting, zoals gras, sedum, mossen en/of andere planten.

1.33 Grondwaterneutraal bouwen     

Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.34 Hoofdgebouw     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 Horeca van categorie 1     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekt, die voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden in elk geval begrepen: fastfoodrestaurant, cafetaria, snackbar, automatiek, loketverkoop en shoarmazaak.

1.36 Horeca van categorie 2     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met verstrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijf, sociëteit en (dance)club.

1.37 Horeca van categorie 3     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderzijds de uitstraling hebben van een café, daaronder worden begrepen: café, bar, cocktailclub. Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak.

1.38 Horeca van categorie 4     

Een inrichting die:

  1. geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaar, die uitsluitend ter plaatse genuttigd worden, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie, en in zoverre deze inrichting niet valt onder horeca van categorie 1 en horeca van categorie 3, daaronder worden begrepen: restaurant en eetcafé (categorie 4a). Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak;
  2. gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren (niet vallende onder horeca van categorie 1), sandwiches en ijswaren, daaronder worden begrepen: lunchroom, koffie-/theehuis, juicebar en ijssalon (categorie 4b). Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak.

1.39 Hotel     

Een horeca-inrichting die in hoofdzaak nachtverblijf verstrekt, één en ander met inbegrip van vergader-, horeca- en congresfaciliteiten.

1.40 Huisgebonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt wel een bed & breakfast begrepen, maar niet detailhandel of horeca.

1.41 Huisgebonden beroep     

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of horeca.

1.42 Kantoor     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen aan het kantoor ondergeschikte congres- en vergaderaccommodaties en bedrijfsrestaurants.

1.43 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.

1.44 Maaiveld     

De bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.45 Massagesalon     

Inrichting, niet zijnde van (para)medische aard, waarin druk, spanning, beweging, of trilling - manueel of met mechanische hulp - wordt toegepast op de zachte weefsels van het lichaam, met inbegrip van de huid, spieren, bindweefsel, pezen, ligamenten, gewrichten, lymfevaten, organen van het maag-darmstelsel en reproductief systeem, ter verhoging van enigerlei aspect van het welzijn van de gemasseerde.

1.46 Maximale grenswaarde     

De hoogst toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige objecten, die bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.47 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de elektronische communicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen warmte- en koudeopslag, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, bergbezinkbassins, telefooncellen en zendmasten.

1.48 Omgevingsvergunning     

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.49 Ondersteunende horeca     

Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 of horeca van categorie 4, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

1.50 Passagiersvaartuig     

Een bedrijfsvaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

  1. vervoer van personen;
  2. het beschikbaar stellen aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.51 Peil     

  1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk in het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de weg gerichte gevel; Indien er meerdere gevels naar de weg zijn gericht, geldt de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de gevel waar de hoofdtoegang is gesitueerd.

1.52 Perceel     

Het ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan stuk grond dat in eigendom was van of in erfpacht is uitgegeven aan de (hoofd)bewoner/-gebruiker van de op dit stuk grond aanwezige of toegestane gebouw(en).

1.53 Pleziervaartuig     

Een vaartuig, gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.54 Seksinrichting     

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 Sloop/nieuwbouw     

Het geheel of nagenoeg geheel slopen en opnieuw oprichten van een hoofdgebouw.

1.56 Smartshop     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen.

1.57 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.58 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.59 Toeristische voorziening     

Vormen van detailhandel en dienstverlening die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering hoofdzakelijk richten op dagjesmensen en/of toeristen.

1.60 Vaartuig     

Vervoermiddel op of onder water.

1.61 Verbeelding     

De verbeelding van het bestemmingsplan 'Van Eeghenstraat 70-72'.

1.62 Vestiging     

Een (deel van een) gebouw waar een niet-woonfunctie, inclusief de daarbijbehorende nevenruimten, wordt uitgeoefend en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft.

1.63 Voorerfgebied     

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.64 Voorgevel     

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.65 Wettelijke regelingen     

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen, NEN-normen, verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van:

  1. de tervisielegging van het ontwerpplan voor wat betreft het bouwen;
  2. de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik;

tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.66 Woning     

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De begrenzing van de ondergescheidene bestemmingen     

Voor zover niet in maten op de (analoge) verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 0,5 meter.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De bruto vloeroppervlakte van een vestiging     

De oppervlakte van een bouwwerk vermenigvuldigd met het aantal bouwlagen waar een vestiging zich bevindt, bijzondere bouwlagen daarin begrepen (tenzij in de regels anders bepaald), vermeerderd met het bruto vloeroppervlak van de door de vestiging in gebruik genomen bijbehorende bouwwerken.

2.4 De diepte van een gebouw     

De afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken, loodrecht gemeten vanaf de voorgevel naar de achterzijde van het gebouw.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De hoogte van een bouwlaag     

Vanaf de vloer van de betreffende bouwlaag tot de vloer van de daarboven gelegen bouwlaag.

2.7 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De netto vloeroppervlakte van een vestiging     

De bruto vloeroppervlakte van een vestiging, verminderd met de oppervlakten van draagconstructies, separatiewanden, gevels, brandwerende wanden, schachten en ruimten lager dan 1,5 meter.

2.9 De bruto oppervlakte van een gebouw     

De oppervlakte tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Balkons, erkers, luifels en vergelijkbare bouwwerken dienen in deze projectie meegenomen te worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (zorg)woningen, inclusief huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf en bed & breakfast, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.1;
  2. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  3. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en/of de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw en, ondergrondse parkeervoorzieningen in de tuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  4. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen kantoren, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.2;
  5. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
  6. tuinen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. voet- en fietspaden.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte:19 meter;
  2. maximale goothoogte: 14 meter;
  3. minimale hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bij sloop-nieuwbouw: 3,5 meter;
  4. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Het bijbehorende bouwwerk dient te worden voorzien van een groen dak.
  2. Het groene dak dient een waterverwerkingscapaciteit te hebben van minimaal 60 liter per m2 per uur.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied, danwel in het achtererfgebied grenzend aan de openbare weg: 1 meter;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een bouwwerk binnen de aanduiding 'parkeergarage' met een maximale bouwhoogte zoals op de verbeelding staat aangegeven;
  3. maximale bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Wonen     

Voor de gebouwen op de in 3.1 onder a genoemde gronden geldt dat huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf en bed & breakfast is toegestaan:

  1. in gestapelde woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2;
  2. in grondgebonden woningen tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak.
3.3.2 Ondersteunende horeca     

Voor ondersteunende horeca geldt een maximum vloeroppervlak van 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 20 m2.

3.3.3 Geluidsgevoelige objecten     

Voor zover op grond van artikel 3.1 nieuwe, nog niet bestaande geluidsgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd, zijn deze alleen toegestaan indien:

  1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of;
  2. in het geval van nieuwe woningen er minstens één geluidsluwe zijde wordt gerealiseerd.
3.3.4 Onbebouwde gronden     

Voor gronden buiten het bouwvlak geldt dat het gebruik ten dienste van het in artikel 3.1 onder b en c genoemde gebruik niet is toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Geluidsgevoelige objecten     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in 3.3.3 onder c een omgevingsvergunning te verlenen zonder dat het betreffende deel van de gevel wordt uitgevoerd als een dove gevel, indien is aangetoond dat de daarvoor geldende maximale grenswaarde niet wordt overschreden.

Artikel 4 Waarde - Landschap     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en het versterken van de aanwezige doorzichten.
  2. De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, bestaande gebouwen daarop uitgezonderd. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Bestaande, vergunde overschrijdingen     

  1. Bestaande bebouwing, die in overeenstemming met een verleende vergunning is gebouwd en afwijkt van dit bestemmingsplan, is toegestaan.
  2. Het geheel of gedeeltelijk vervangen of vernieuwing van de onder a bedoelde bebouwing is toegestaan, mits de afwijking van dit bestemmingsplan naar aard en omvang niet wordt vergroot, tenzij daarvoor met toepassing van enige in dit bestemmingsplan geregelde afwijkingsbevoegdheid een omgevingsvergunning voor wordt verleend.

6.2 Ontbreken bouwhoogte     

Voor zover op de verbeelding of in de regels van dit bestemmingsplan geen maximum bouwhoogte is opgenomen, geldt de bestaande bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.

6.3 Ondergeschikte bouwdelen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. gevelelementen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
  3. bestaande ondergeschikte bouwdelen zoals erkers, serres, bordessen, buitentrappen, galerijen, balkons, luifels, hijsbalken, lift- en trappenhuizen zijn toegestaan, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
  4. bestaande veranda's, bordessen en wolfskuilen aan de achterzijde van een hoofdgebouw, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 4 meter bedraagt.

6.4 Autoparkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor auto's aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Auto' (gepubliceerd op 22 december 2017). Indien deze beleidsregels in de planperiode worden gewijzigd, gelden de meest recent vastgestelde beleidsregels als toetsingskader.

6.5 Fietsparkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet ten behoeve van de te realiseren functies voldoende parkeergelegenheid voor fietsen aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Hierbij moet voldaan worden aan de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (gepubliceerd op 28 augustus 2018). Indien deze beleidsregels in de planperiode worden gewijzigd, gelden de meest recent vastgestelde beleidsregels als toetsingskader.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

7.2 Gebruiksverbod     

Onder verboden gebruik als bedoeld in 7.1wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:

  1. als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. als toeristische voorziening, automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, smartshop en massagesalon;
  3. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. als stortplaats voor puin, schroot, afbraak- en bouwmaterialen of andere afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheden afvalstoffen;
  5. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
  6. als ligplaats voor woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en stationerende vaartuigen en objecten, behoudens pleziervaartuigen;
  7. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  8. ten dienste van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is;
  9. ten behoeve van gemotoriseerde (buiten)sporten.

7.3 Toegelaten bedrijven     

Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:

  1. Voor zover op grond van deze regels bedrijven zijn toegestaan, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
  2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd in afwijking van het bepaalde in a een omgevingsvergunning te verlenen met dien verstande dat het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
  3. niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  4. in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  5. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels     

8.1 Overige zone - 2     

8.1.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.

8.1.2 Bouwregels     
  1. Binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 2' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
  2. Binnen de gebiedsaanduidinge 'Overige zone - 2' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.
8.1.3 Afwijken van de bouwregels     
  1. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 8.1.2 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd.
    1. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
      • voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m2 en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
      • voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 8.1.1.
  2. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 8.1.1.
  3. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in 8.1.3 sub a tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  4. Indien de beleidsregel wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

  1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:
    1. gebouwen voor nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m²;
    2. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fonteinen, kunstobjecten, vrijstaande muren, geluidswerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies;
    3. geringe afwijkingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
    4. de in de regels toegestane maximale goot- en bouwhoogten met maximaal 1,5 meter;
    5. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, met ten hoogste 3 meter ten behoeve van technische ruimtes, liftschachten en trappenhuizen, met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, antennes, ventilatie-inrichtingen, antennemasten voor mobiele telefonie, zonnepanelen, zonneboilers en dergelijke en met ten hoogste 5 meter ashoogte ten behoeve van windmolens;
    6. Het in gebruik nemen van de kelder in de tuin of de kelder, het souterrain of eerste bouwlaag van het hoofdgebouw voor het parkeren van auto's onder voorwaarde dat:
      • eventuele bestaande, ongebouwde parkeervoorzieningen in de tuin van het betreffende perceel worden verwijderd;
      • verhardingen worden verwijderd en groen wordt aangeplant;
      • eventuele bestaande, gebouwde parkeervoorzieningen in de tuin van het betreffende perceel worden gesloopt;
      • de nieuwe gebouwde parkeervoorziening in het hoofdgebouw niet zichtbaar is vanaf de weg, met uitzondering van de in- en uitrit;
    7. het bouwen van kelders en souterrains het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarde dat:
      • het ondergrondse bouwwerk wordt gebouwd onder het hoofdgebouw en/of de met een bouwvlak op de verbeelding opgenomen bijbehorend bouwwerk aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
      • het ondergrondse bouwwerk maximaal één bouwlaag onder de grond bevat;
      • de bouw van het ondergrondse bouwwerk niet ten koste gaat van de aanwezige bomen;
      • de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
      • er grondwaterneutraal wordt gebouwd, zodat er geen belemmering van het grondwater optreedt.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:

  1. de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels wordt gewijzigd, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  2. de regels in de voorafgaande artikelen worden aangepast, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden gewijzigd;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Van Eeghenstraat 94-98'.