Paraplubestemmingsplan Buisleiding Nieuwe Meer, Amsterdam    

Amsterdam

bestemmingsplan

identificatie planstatus
identificatiecode: datum: status:
NL.IMRO.0363.F2204BPSTD-OW01  24-03-2022 concept
30-05-2023 ontwerp
projectnummer: vastgesteld
20191066
opdrachtleider:
I. de Feijter

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Als gevolg van de aardbevingen in Groningen werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas (hoog gehalte stikstof, laag in verbrandingsenergie). Dit houdt in dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas (lager gehalte stikstof, hoog in verbrandingsenergie) of een duurzaam alternatief.

Gasunie Transport Services (GTS) is verantwoordelijk om deze negen bedrijven aan te sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Om de Vattenfall (Nuon) Diemen centrale te kunnen voorzien van hoogcalorisch gas zijn wijzigingen in het gastransportnetwerk noodzakelijk. Voor de omschakeling van de leiding Raasdorp-Sloten, wordt de aanleg van een nieuwe HTL-leiding en een RTL-koppelleiding voorzien om aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.

Het gaat om het tracé A-803-02 in de gemeente Amsterdam. Ten behoeve hiervan dienen de geldende bestemmingsplannen in drie gemeenten zodanig te worden aangepast dat de leidingen worden mogelijk gemaakt en/of worden voorzien van de relevante leidingspecificaties.

Het totale tracé heeft een lengte van 9,5 km. Het nieuwe gasleidingtracé voor hoogcalorisch gas is niet geheel in overeenstemming met de huidige planologische kaders. Een herziening van de geldende bestemmingsplannen is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken in de gemeente (Amsterdam). Hierbij zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

verplicht

Figuur 1.1. Globale ligging tracé Raasdorp - Sloten

1.2 Geldende planologische regeling     

De gronden waarop het tracé Raasdorp-Sloten is geprojecteerd in de gemeente Amsterdam, zijn geregeld in de volgende bestemmingsplannen.

Tabel 1.1 Overzicht geldende bestemmingsplannen gemeente Amsterdam

bestemmingsplannen identificatie vaststellingsbesluit
Nieuwe Meer eo NL.IMRO.0363.F1108BPSTD.VG02 2013-06-26
De Aker NL.IMRO.0363.F1312BPSTD-VG01 2016-04-20
Herziening Bestemmingsplan Jachthavengebied en Amsterdamse Bos NL.IMRO.03630000K200848H1BPSTD- 2009-01-27

Het tracé is in deze bestemmingsplannen bestemd voor groen, verkeer en water. De aanleg van een planologisch relevante leiding is binnen deze bestemmingen niet mogelijk.

Naast de genoemde bestemmingsplannen in tabel 1.1 vigeren tevens de paraplubestemmingsplannen 'Grondwaterneutrale kelders' en 'Drijvende bouwwerken'. Het leidingentracé heeft geen invloed op deze paraplubestemmingsplannen.

1.3 Leeswijzer     

Vanwege de samenhang en uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om voor de facetherziening van de geldende bestemmingsplannen één toelichting te schrijven.

  • In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het project, het tracé en op de technische aspecten van de verbinding.
  • In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst aan de relevante omgevingsaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Omschakeling van grootverbruikers naar hoogcalorisch gas     

In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas.

Op 29 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig wordt beëindigd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). Dat is de beste manier om de veiligheid te garanderen en de veiligheidsbeleving in Groningen te verbeteren. In die brief is het basispad geschetst waarlangs de gaswinning uit het Groningenveld wordt beëindigd.

Voor het behalen van het basispad is het essentieel dat tenminste de grootste verbruikers (> 100 miljoen Nm3) voor oktober 2022 van het laagcalorisch gas afschakelen (dit betreft nu negen bedrijven). Deze groep vertegenwoordigt een dusdanig verbruik dat omschakelen wezenlijk bijdraagt aan de reductie van de winning uit het Groningerveld en is daarmee essentieel voor het behalen van het basispad. Het is realistisch om deze groep bedrijven in 2022 om te schakelen.

Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan 100 miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief. Op 1 juli 2021 is de Gaswet in werking gegaan waarin dit verplicht wordt gesteld.

Dit betekent concreet dat een groep van negen bedrijven verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022. Voor deze omschakeling dient een aantal werkzaamheden uitgevoerd te worden, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet.

2.2 Beschrijving tracé en omgeving     

Het tracé wordt aangelegd in het kader van de ombouw van delen van het gastransportnet van G-gas (laag calorisch gas) naar H-gas (hoog calorisch gas). Het gaat om het tracé A-803-02 in de gemeente Amsterdam.

De totale ontwikkeling bestaat uit twee delen:

  • de aanleg van een nieuwe DN450 HTL-leiding (hoofdtransportleiding) tussen schema Raasdorp (S-293) en M&R Sloten (A-173) van 8 km (gemeente Haarlemmermeer en Amsterdam);
  • de aanleg van een nieuwe DN400 RTL-koppelleiding (regionale transportleiding) nabij de Bosbaan in Amsterdam van 1,5 km en het herstellen van een aansluiting ten oosten van de Bosbaan (gemeente Amstelveen).

De leidingen worden aangelegd in gronden die nu hoofdzakelijk groen-, verkeers- en water bestemmingen hebben. Er wordt voor de leidingen geen extra aanspraak gemaakt op land of bodem. Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na aanleg en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er niet blijvend door veranderd.

2.3 Technische beschrijving nieuw tracé     

De aan te leggen leiding heeft een druk van 40 bar. De aan te leggen leiding zal worden aangesloten op het afsluiterschema Raasdorp en het Meet- & Regelstation Sloten. Op een gasontvangststation wordt het aardgas afgeleverd aan de afnemer (regionaal gasbedrijf, industrie en centrales). Voorafgaand aan het afleveren van het aardgas wordt de druk van het gas verlaagd naar 8 bar.

De leiding wordt in de gemeente Amsterdam deels via een open ontgraving aangelegd en deels door een gestuurde boring (HDD's). Hiervoor worden sleuven en werkputten (kruisingen voor gestuurde boringen) gegraven, tot onder de grondwaterstand. Om de werkzaamheden droog te kunnen uitvoeren is bemaling nodig.

Het actuele gebruik van het plangebied blijft mogelijk na afronding van de activiteiten en het karakter van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt niet blijvend veranderd.

2.4 Geldend bestemmingsplan en plangebied     

2.4.1 Ligging plangebied     

Het plangebied bestaat uit de nieuwe HTL-leiding in de gemeente Amsterdam. In figuur 2.1 is de ligging van de leiding opgenomen.

verplicht

Figuur 2.1 Globale ligging gastransportleiding

Het tracé van de hoofdtransportleiding gaat door grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer, Amsterdam en Amstelveen. Binnen het grondgebied van de gemeente Amsterdam verloopt het tracé vanaf de gemeentegrens bij de Ringvaart tot het Meet- & Regelstation Sloten. Een klein gedeelte van de belemmeringenstrook van de leiding in Amstelveen ligt binnen de gemeente Amsterdam. Deze locatie is onderdeel van het plangebied.

2.4.2 Vigerend bestemmingsplan     

Het plangebied van de parapluherziening heeft betrekking op de bestemmingsplannen en de bestemmingen die in tabel 2.1 zijn vermeld. In de meest rechtse kolom is aangegeven waarop de herziening concreet betrekking heeft.

Tabel 2.1 Overzicht bestemmingsplannen die worden herzien

bestemmingsplannen identificatie vastgesteld door de gemeenteraad op geldende enkelbestemmingen
Nieuwe Meer eo NL.IMRO.0363.F1108BPSTD.VG02 2013-06-26 Artikel 10 Groen - 1

Artikel 17 Verkeer - 1

Artikel 21 Water - 2
De Aker NL.IMRO.0363.F1312BPSTD-VG01 2016-04-20 Artikel 14 Water - 1
Herziening Bestemmingsplan Jachthavengebied en Amsterdamse Bos NL.IMRO.03630000K200848H1BPSTD- 2009-01-27 Artikel 13 Water 1

verplicht

Figuur 2.2 Uitsnede bestemmingsplan Nieuwe Meer eo

verplicht

Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplan De Aker

verplicht

Figuur 2.4 Uitsnede bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Jachthavengebied en Amsterdamse Bos

2.5 Wijziging ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen     

De aanleg en het gebruik van de aardgasleiding wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van de geldende bestemmingsplannen (hierna: basisplannen). Het gaat om een parapluherziening waarbij de basisplannen en de geldende bestemmingen van toepassing blijven en waarbij uitsluitend de dubbelbestemming Leiding-Gas wordt toegevoegd aan het plan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  3. Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de NOVI.

Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

Het beleid voor buisleidingen op land is verder uitgewerkt in de Structuurvisie Buisleidingen. Deze is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Het Rijk wil langs deze verbindingen ruimte hiervoor vrijhouden (buisleidingenstroken). Op een visiekaart zijn de hoofdverbindingen die van nationaal belang aangegeven. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. De uitwerking ligt dus bij provincies en gemeenten. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken). De nieuwe gastransportleiding is niet opgenomen in het nationale beleid voor buisleidingen en is niet van nationaal belang.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen vanuit het beleid geformuleerd in de structuurvisie.

3.2 Provinciaal beleid     

Omgevingsvisie NH 2050 (november 2018)

In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren. Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie:

  1. Leefomgeving: een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving, met als doel:
  1. een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland;
  2. het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving;
  3. het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.
  1. Gebruik van de leefomgeving: ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, met als doel:
  1. een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor;
  2. vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen;
  3. dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden;
  4. het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
  1. Energietransitie: Noord-Holland als samenleving in 2050 klimaatneutraal en gebaseerd op hernieuwbare energie.

Conclusie

In de omgevingsvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het provinciaal beleid.

Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.

De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet, omdat ze door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet.

Natuur

De leiding doorkruist twee ecologische verbindingen van het NNN, de natuurverbinding die langs de Ringvaart loopt en de natuurverbinding Groene As (Amstelland - Spaarnwoude).

Een ruimtelijk plan ter plaatse van het Natuurnetwerk Nederland strekt in ieder geval tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden (artikel 6.43 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen).

Het ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten mogelijk maken die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.

Conclusie

In de omgevingsverordening is de locatie aangewezen als NNN. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waarden van dit natuurgebied.

Het grootste deel van de ingreep binnen het NNN vindt plaats middels een HDD (boring), waardoor hier effecten op voorhand zijn uitgesloten. Het maaiveld wordt naderhand weer hersteld. De vegetatie kan zich vervolgens weer herstellen. Kruiden- en faunarijk grasland herstelt in korte tijd. Op het vochtig bos met productie zijn geen effecten te verwachten, aangezien geen bomenkap plaatsvindt. Daarmee is er geen sprake van permanent oppervlakteverlies of verlies van samenhang.

Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zijn op voorhand uitgesloten.

3.3 Gemeentelijk beleid     

Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Amsterdam heeft een grote aantrekkingskracht. De stad groeit snel. En dat roept allerlei vragen op voor de toekomst. Hoe blijft onze stad leefbaar? Waar vinden we ruimte voor nieuwe woningen en parken? En hoe bereiden we ons voor op de uitdagingen van de toekomst? Dit zijn vragen die in de Omgevingsvisie voor Amsterdam in 2050 worden beantwoord.

Met vijf strategische keuzes geeft de gemeente invulling aan de grote opgaven voor de komende tien jaar: woningbouw, economische vitaliteit, de energietransitie, de mobiliteitstransitie, vergoten van de leefbaarheid, regionale ontwikkeling en meer ruimte voor maatschappelijk initiatief.

De strategische keuzes hangen met elkaar samen en geven samen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam als onderdeel van de metropoolregio.

De gemeente heeft hierbij een visiekaart opgesteld, zie figuur 3.1. De gronden zijn op deze visiekaart grotendeels aangeduid voor park en landschapspark. Op deze gronden is ruimte voor recreatie, ontspanning en sport.

verplicht

Figuur 3.1 Uitsnede Atlas Omgevingsvisie

Aan de overzijde van de Oude Haagseweg zijn de gronden aangeduid als een gemengde stadsbuurt. De wens is om deze locatie te ontwikkelen naar een woonbuurt met stedelijke dichtheid. Amsterdam wil een gezonde stad zijn waar mensen gezond kunnen leven. Dit betekent onder andere dat de mensen zo min mogelijk last hebben van omgevingsaspecten. Voor de leiding is de omgevingsveiligheid van belang.

Omgevingsveiligheid

Meer inwoners, banen en voorzieningen door verdichting, maar ook klimaatadaptatie, het vooroplopen in de energietransitie en het omschakelen naar een circulaire economie vragen om meer aandacht voor omgevingsveiligheid. Binnen de fysieke leefomgeving raakt veiligheid al deze aspecten en vormt daarom een integraal onderdeel hiervan. Net als van alle ontwikkelingen waarvan de risico’s of de impact op de fysieke leefomgeving nog niet (volledig) bekend zijn.

Veiligheidsbeleid moet ervoor zorgen dat:

  • onnodige risico’s worden geëlimineerd;
  • ongewoon grote risico’s worden vermeden;
  • het aanvaardbaarheidsniveau van risico’s wordt benoemd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt daarom vooraf nagedacht over de beperking van ongewenste (fysieke) veiligheidsrisico’s en worden benodigde maatregelen in het ontwerp opgenomen. Dat betekent dat er ook ruimte wordt gemaakt voor de vestiging van hulpdiensten als politie en brandweer. Door dialoog en een goede belangenafweging dragen men zorg voor bescherming tegen risico’s van branden, rampen en crises en worden de hulpverlening en nazorg van slachtoffers bij incidenten gewaarborgd.

Conclusie

In de structuurvisie is de voorgenomen ontwikkeling niet expliciet opgenomen of benoemd. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van het tracé middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De aanleg vindt deels plaats door een horizontaal gestuurde boring en deels door een open ontgraving, het maaiveld wordt naderhand weer hersteld. De gronden zijn volgens de visiekaart aangeduid voor een park, de leiding vormt hiervoor geen belemmering.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de effecten van externe veiligheid. Hieruit blijkt dat uit het oogpunt van externe veiligheid er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan zijn.

Beleidskader Hoofdgroenstructuur (Concept 2022)

Voldoende en gevarieerde groengebieden zijn van cruciaal belang voor de leefbaarheid in de stad, zeker nu er veel wordt gebouwd en de stad groeit. Amsterdam gaat daarom rigoureus vergroenen. De Hoofdgroenstructuur bevat de minimaal benodigde hoeveelheid stedelijk groen en bijbehorende waterstructuren die de gemeente Amsterdam wil borgen.

Volgen de toetskaart ligt de leiding gedeeltelijk in de zone bestemd als natuurpark. Natuurparken zijn essentieel als ecologische verbinding (land en oever) tussen verschillende leefgebieden en bieden voor de stedeling uiteenlopende mogelijkheden voor beleving van en educatie over natuur en landschap met een gevoel van afstand tot de stad. Afhankelijk van de ligging van natuurparken in of aan de rand van de stad hebben ze één of meer recreatieve zones nabij de entree(s). In het overige gedeelte ligt de kwaliteit van de beleving vooral in het ongeplande karakter: de ontwerper en beheerder blijven achter de schermen. De bezoekersdruk is laag, met uitzondering van de meer recreatieve zone(s) nabij entree(s).

Conclusie

Door de beoogde ontwikkeling vinden er geen significante wijzigingen op het maaiveld plaats. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor het park.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Archeologie     

Voor de beoogde ontwikkeling is archeologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 1.

Onderzoek

Voor het tracédeel dat ligt in gemeente Amsterdam is in het kader van een bestemmingsplan reeds een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het tracé bestaat hier grotendeels uit een gestuurde boring (HDD). Alleen bij het Meet- & Regelstation Sloten vindt aanleg middels open ontgraving aan (lengte van 7 meter), evenals de aanleg van werkputten voor het in- en uittredepunt van de HDD (horizontaal gestuurde boring). In deze zone geldt een vrijstellingsgrens van 10.000 m2 (en 50 cm –mv). Aangezien de geplande ingrepen kleiner zijn dan 10.000 m2, is archeologisch onderzoek op het Amsterdamse grondgebied niet nodig.

verplicht

Figuur 4.1 Archeologische dubbelbestemmingen

Conclusie

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoekstracé blijkt dat de vrijstellingsgrenzen niet worden overschreden. Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Bodem     

Onderdeel van een ruimtelijke procedure is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied om na te gaan of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De functie van de gronden wijzigt niet, alleen de ondergrondse gastransportleiding zal worden aangelegd. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Met het oog op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Hierbij zijn onder meer bestaande bodemonderzoeken en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Amsterdam geraadpleegd. Het onderzoek richt zich op de gehele werkstrook (15 meter vanuit hart leiding) en tot 100 meter aan weerszijden van deze werkstrook (115 meter vanuit hart leiding).

Uit het bronnenonderzoek blijkt dat de locatie grotendeels kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Desalniettemin zijn 4 locaties gedefinieerd als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging binnen de gemeente Amsterdam. Een overzicht van de verdachte locaties is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Overzicht van de van bodemverontreiniging verdachte locaties (bron: WSP Nederland B.V.)

verplicht

Uit het uitgevoerde vooronderzoek volgt dat ter hoogte van verschillende locaties vanwege het aantreffen van puin in de bodem een verkennend asbest- en/of bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.

Op de verdachte locaties zijn nadere onderzoeken uitgevoerd, zie bijlagen 3, 4, 5 en 6.

De resultaten geven geen aanleiding tot de uitvoering van vervolgonderzoek. De resultaten van dit bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden

PFAS

Op basis van de beleidsregels van de gemeente Amsterdam is geen onderzoek naar PFAS benodigd. De HTL- en RTL-leidingen zullen worden aangelegd in een gebied waar geen puntbronnen bekend zijn. Ook zijn in de directe omgeving van de geplande leidingen geen (significant) verhoogde concentraties aan PFAS vastgesteld.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie     

Wet natuurbescherming

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek soortenbescherming

Soortenbescherming

In het kader van voorliggend planvoornemen is een Natuurtoets opgesteld door Natuurbalans - Limes Divergens BV. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting. Inzicht in het voorkomen van beschermde soorten is verkregen door het uitvoeren van een oriënterend veldbezoek.

Uit de quickscan blijkt dat:

  • Het verspreidingsbeeld van streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is niet voldoende actueel en volledig om effecten van de ingreep te kunnen beoordelen.
  • Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen de volgende streng beschermde soorten voorkomen: grote bosaardbei, Kartuizer anjer, knollathyrus, knolspirea, kranskarwij, vleermuizen en boommarter. Verder dient gedurende het broedseizoen rekening gehouden te worden met broedende vogels (zowel met als zonder jaarrond beschermd nest) en dient er tussen april en augustus rekening gehouden te worden met rugstreeppad.
  • Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden.
  • Indien de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb voorkomen.

Mitigerende maatregelen

Broedvogels met jaarrond beschermd nest

  • De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van aanwezige broedvogels. Dat loopt globaal van maart t/m juli, maar in het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode.
  • Als het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om de ingreeplocatie voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te maken voor vogels om er te broeden. Dat kan door binnen de begrenzing van het werkterrein (werkputten, grond- en materiaalopslag, parkeerplaatsen, etc.) bomen en struiken te rooien en overige vegetaties kort te houden. Dergelijke maatregelen dienen uitsluitend voor het voorkómen van vestiging, niet voor het bestrijden van al aanwezige broedgevallen. Op deze wijze wordt voorkomen dat broedvogels gaan broeden op het werkterrein, waarna werkzaamheden ook in het broedseizoen kunnen plaatsvinden.

Rugstreeppad

  • Om vestiging van rugstreeppad tegen te gaan, dient het ontstaan van plassen (regen)water op het werkterrein voorkomen te worden in de periode april t/m augustus.

Vissen

  • In het kader van de zorgplicht, die ook geldt voor algemene soorten, is het noodzakelijk om het droogleggen van de watergang onder ecologische begeleiding uit te voeren. Die begeleiding houdt in dat, voordat de watergang wordt droog gepompt, aanwezige vissen worden weggevangen en verplaatst naar een locatie verderop in de sloot buiten de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Om te voorkomen dat vissen terugkeren tijdens de werkzaamheden, dient dit plaats te vinden na het afdammen van de sloot.

Op basis van de natuurtoets is een nader onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 8.

Uit het nader onderzoek blijkt dat de locatie Meet- en Regelstation Sloten is geschikt als leefgebied voor marterachtigen. De locatie bevat een vochtig grasland langs een kleinschalig jong bosperceel. Het gebied is daarnaast gelegen langs een watergang met natuurlijke oevers.

In het plangebied aan M&R sloten zijn echter geen marterachtigen waargenomen. Op de camera zijn wel andere soorten waargenomen, waaronder vos, konijn, egel, bosmuis, merel, roodborst, heggenmus, gaai en winterkoning. Het voorkomen van beschermde marterachtigen is hiermee uitgesloten.

In het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar marterachtigen, ringslang, dagvlinders en beschermde flora. In het plangebied zijn de onderzochte beschermde soorten niet aangetroffen.

De aangetroffen soorten flora hebben geen beschermde status. Beschermde flora in het plangebied is

uitgesloten.

Conclusie Soortenbescherming

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Onderzoek gebiedsbescherming

In bijlage 7 is het aspect gebiedsbescherming nader toegelicht.

Natura 2000-gebieden

Er ligt geen Natura 2000-gebied binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000- gebied zijn op voorhand uitgesloten.

Enkel kan een effect ontstaan als gevolg van stikstofdepositie, aangezien stikstof via de lucht verder reikt dan alle andere storingsfactoren. Negatieve effecten van verzuring en vermesting ten gevolge van stikstofdepositie via de lucht kunnen niet op voorhand uitgesloten worden, maar sinds 1 juli 2021 geldt voor een tijdelijke verhoogde stikstofdepositie ten gevolge van de aanlegfase geen vergunningplicht meer. Wel moet de stikstofuitstoot zo veel als mogelijk ingeperkt worden.

De effecten van stikstof in de aanlegfase zijn wel in beeld gebracht, zie bijlage 9. Voor Natura 2000-gebieden 'Kennemerland-Zuid', 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske', 'Polder Westzaan', 'Botshol', 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder', 'Naardermeer', 'Oostelijke Vechtplassen', 'Noordhollands Duinreservaat' en 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' geldt dat de achtergrondconcentratie hoger is dan de kritische depositiewaarden van een aantal habitattypen die in deze Natura 2000-gebieden voorkomen. In deze gebieden neemt de depositie met maximaal 0,03 mol/ha/jaar toe. Deze toename van de depositie is niet meetbaar en verwaarloosbaar bij de jaarlijkse variatie in de achtergrondconcentratie. Dergelijk lage deposities hebben daarnaast geen meetbare gevolgen voor de groeisnelheid van planten en leiden niet tot verschuivingen in de aanwezige habitattypen. Er wordt dus geconcludeerd dat de tijdelijke toename van de depositie geen significant negatieve gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

De ingreeplocatie kruist het NNN bij de Ringvaart en loopt langs de natuurverbinding Groene As. Door de beoogde ontwikkeling vinden er geen significante wijzigingen op het maaiveld plaats. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN zijn op voorhand uitgesloten.

Conclusie gebiedsbescherming

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid     

Toetsingskader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt bij ruimtelijke procedures, zoals hier het bestemmingsplan, de relaties tussen de activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In artikel 8, lid 1 van het Bevb is bepaald dat bij een voorgenomen wijziging van de leidinggegevens een onderzoek naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) moet worden uitgevoerd. In artikel 6 is geregeld dat de exploitant de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uitvoert dat het PR van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR 10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevb verplicht ertoe dat het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde (vaste waarde waarin het risico per jaar op een x-aantal slachtoffers wordt uitgedrukt). Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Onderzoek en conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een kwantitatieve risico analyse (QRA) uitgevoerd (Bilfinger Tebodin BV, 22 oktober, zie bijlage 10.

In het rapport is een risicoanalyse gepresenteerd waarin berekeningen zijn uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) voor een gastransportleiding van N.V. Nederlandse Gasunie (A-803-02). Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een ombouw van G-gas naar H-gas.

De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van een risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk gastransportleidingen. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van N.V. Nederlandse Gasunie zijn toegepast in de berekeningen.

Plaatsgebonden risico

Voor het tracé A-803-02 is geen PR 10-6 per jaar contour berekend. Er liggen dus geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 per jaar contour. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grenswaarde voor het PR uit het Bevb.

Groepsrisico

Voor leiding A-803-02 is een maximaal groepsrisico berekend van 0,167 maal de oriëntatiewaarde. Dit correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 3990,00 en stationing 4990,00. Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde (= 1) niet overschrijdt.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.5 Geluid     

In de Wet geluidhinder zijn regels met betrekking tot geluid voorgeschreven. Hierin is voorgeschreven dat in bepaalde nieuwe situaties akoestisch onderzoek moet worden verricht. Het gaat daarbij om nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen en scholen) en om nieuwe geluidveroorzakende functies (zoals wegen en bedrijven).

Conclusie

De aanleg van een gastransportleiding leidt niet tot een extra geluidbelasting, want dit heeft geen verkeersaantrekkende werking. Tevens is de gasleiding geen geluidgevoelige functie. Onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet nodig.

4.6 Luchtkwaliteit     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Conclusie

Deze ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en zal daarom niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Niet gesprongen explosieven     

Als gevolg van gevechtshandelingen tijdens de tweede wereldoorlog kunnen er ontplofbare oorlogsresten (OO) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van OO uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Onderzoek

Omdat er gegraven gaat worden in de bodem heeft de Gasunie een explosievenonderzoek laten uitvoeren door AVG. In het rapport 'Vooronderzoek OO' (d.d. 26 oktober 2021) zijn hiervan de bevindingen beschreven (zie bijlage 11).

De volgende gevechtshandelingen / ontplofbare oorlogsresten gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:

  • Het neerkomen van afwerpmunitie.
  • De aanleg van loopgraven, wapen-/ en geschutstellingen, munitieopslagen te velde en andere militaire objecten binnen verdedigingswerken.

De volgende ontplofbare oorlogsresten kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:

  • Afwerpmunitie.
  • Gedumpte munitie ter plaatse van de verdedigingswerken.

Het onderzoeksgebied is niet verdacht op ontplofbare oorlogsresten. De werkzaamheden kunnen onder reguliere condities worden uitgevoerd. Het aspect niet gesprongen explosieven staat het bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusie

Het aspect niet gesprongen explosieven belemmert het bestemmingsplan niet.

4.8 Water     

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer en de waterveiligheid. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.

Beleid

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van de provincie, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterprogramma (NWP 2022-2027)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

Waterwet en -besluit

  • Provinciaal
  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsverordening NH2020

Beleid Waterschap

Het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerprogramma AGV 2022-2027. In het Waterbeheerprogramma wordt verbinding gemaakt met het Waterbeheerplan 2016-2021, waarin woorden als waterbewustzijn en waterrobuust centraal stonden. Dit volgende Waterbeheerprogramma stelt vast dat er een grote urgentie is om voortvarend in te zetten op concrete maatregelen voor een toekomstbestendig watersysteem.

Het Waterbeheerprogramma schetst de opgaven voor de komende jaren:

  • voorkomen van overstromingen en het beperken van de gevolgen van een overstroming;
  • op orde houden van het polder-, boezem-, en grondwatersysteem;
  • realiseren van een goede ecologische kwaliteit en een grote biodiversiteit;
  • schoon en effluent water uit de zuiveringsinstallaties;
  • duurzaam en veilig verwerken van reststoffen uit afvalwater;
  • zo veel mogelijk nuttig hergebruiken van vrijkomende stoffen en energie;
  • onderhouden en toegankelijk maken van het watererfgoed.

verplicht

Figuur 4.2 Ligging waterschappen (buisleiding indicatief in paars ingetekend)

Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019

De Keur is de waterschapsverordening van het waterschap AGV. De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater. De zorg voor het watersysteem omvat het beheer van de oppervlaktewateren, waterkeringen en bergingsgebieden, grondwater en ondersteunende waterstaatkundige kunstwerken. Het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste is een van de wettelijke taken (artikel 2.1 Waterwet) en doelstellingen van het waterschap. De Beleidsregels geven een uitleg aan de beoordelingsregels uit de keur. Deze beoordelingsregels staan in de oogmerken en de zorgplicht.

Gemeentelijk beleid

Omgevingsprogramma Riolering 2022-2027

Het Omgevingsprogramma Riolering 2022 – 2027 concretiseert de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 voor de gemeentelijke taken voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Het Omgevingsprogramma Riolering is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021. In het Omgevingsprogramma Riolering zijn de volgende zorgplichten voor water uitgewerkt:

  1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (programma Rioolstelsels);
  2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater (programma Rainproof);
  3. Nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied (programma Grondwater).

In het programma Rioolstelsels is uitgewerkt op welke wijze de gemeente omgaat met de inzameling en het transport van afvalwater. Er wordt, samen met de juiste inrichting van de leefomgeving (Rainproof) ingezet op het beperken van hemelwateroverlast en -schade. Daarnaast is aandacht voor de rol van afvalwater om bij te dragen aan de circulaire economie.

Met het programma Rainproof wordt ingezet op het regenbestendig maken van de gemeente. Hemelwater dient goed te worden benut. Samen met het programma Riolering wordt ingezet op het voorkomen van hemelwateroverlast en -schade. De Hemelwaterverordeing Amsterdam is in het programma geïntegreerd.

Het programma Grondwater zet in op het op peil houden van grondwater. Het behoud van een doelmatig grondwaterpeil en een multifunctioneel gebruik van de ondergrond staan voorop.

Hemelwaterverordening Amsterdam

Op 26 april 2021 is de Hemelwaterverordening Amsterdam vastgesteld. Deze verordening regelt een verplichting voor nieuwe gebouwen en voor bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, waaraan één of meer bouwlagen worden toegevoegd, of waarvan het bebouwde oppervlak wordt uitgebreid, om per m² minimaal 70 liter hemelwater te bergen en dit hemelwater over de opvolgende 60 uur af te voeren. Doel van deze verordening is om bij grote regenbuien, die steeds vaker voorkomen, waterschade in de stad zoveel mogelijk te voorkomen en daarmee een bijdrage te leveren aan een klimaatbestendige stad.

Onderzoek

In het geohydrologische rapport (bijlage 12) zijn de lokale geohydrologische situatie, het te verwachten waterbezwaar en de effecten en mogelijke risico's van de bemaling beschouwd.

De bodemopbouw bestaat vanaf maaiveld (NAP -1,5 tot -5,0 meter) tot NAP -10 a -12 meter uit een deklaag van voornamelijk klei. Lokaal zijn veenlagen en zandlagen aanwezig in deze deklaag. Onder deze deklaag is een watervoerend pakket aanwezig. Dit watervoerenpakket heeft een dikte die varieert van ca. 5 meter tot meer dan 100 meter.

De freatische grondwaterstand fluctueert tussen NAP -1,7 meter a -5,3 meter (GHG) en NAP -2,7 meter en -6,0 meter (GLG). De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket varieert van NAP -3,2 a -4,0 meter (GHS) tot NAP -3,5 a -4,5 meter (GLS).

Waterkwantiteit

De watergangen in de omgeving van het tracé vallen onder het beheergebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (ten noordoosten van de Haarlemmerringvaart). Op circa 80 m ten zuiden van het tracé is de Nieuwe Meer gelegen en het tracé kruist de Haarlemmerringvaart ter hoogte van Knooppunt Badhoevedorp. Beide watergangen zijn onderdeel van de boezem en kennen een peil van NAP -0,61 m (zomerpeil) à NAP -0,64 m (winterpeil). De ontwikkeling heeft hierop geen nadelig effect.

Waterveiligheid

Conform de legger zijn in de omgeving van het tracé twee waterkeringen aanwezig. De eerste betreft een kering aan de noordzijde langs de Nieuwe Meer en de tweede betreft een kering langs de Haarlemmerringvaart. De ontwikkeling heeft hierop geen nadelig effect.

Onttrekking en lozing

Op het tracé worden een aantal vormen van bemaling geadviseerd. Dit betreft freatische bemaling in de deklaag van klei en veen, freatische bemaling in zandlagen die aan het maaiveld liggen en semi-spanningsbemaling in zandlagen die onder een kleidek liggen waar de putbodem doorheen snijdt. Voor deze delen wordt verticale bemaling geadviseerd met filters tot 2 a 3 meter onder de putbodem, mits de filters de deklaag niet doorsnijden.

Tenslotte is spanningsbemaling in een zandtussenlaag of watervoerend pakket benodigd. Op basis van bovenstaande worden open bemaling en verticale bemaling geadviseerd. Indien zeer grote debieten worden verwacht kan ook bemaling met deepwells worden overwogen.

Het totale waterbezwaar van de onttrekking bedraagt circa 1.400 m3 in het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De onttrekking voldoet aan de algemene regels van het waterschap. Derhalve kan worden volstaan met een melding. Voor de lozing kan tevens worden volstaan met een melding. Wel dient voldaan te worden aan het besluit Lozen buiten inrichtingen (Blbi). Geadviseerd wordt om te lozen op de sloten langs het tracé. Bij spanningsbemaling worden verhoogde chloride gehaltes verwacht. De lozing wordt afgestemd met de vergunningverlener.

Effecten

Er dient rekening gehouden te worden met het lozen van zout grondwater. De overige omgevingseffecten door de bemalingen zijn beperkt of verwaarloosbaar.

Conclusie

De werkzaamheden worden afgestemd met het bevoegd gezag. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Volgens het Besluit milieueffectrapportage dient voor activiteiten van onderdeel D te worden bepaald of er ten gevolge van de voorgenomen activiteit sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Afhankelijk van waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu is een milieueffect-rapportage (m.e.r., de procedure) al dan niet nodig en dient er wel of geen MER (milieueffect-rapport, het document) te worden opgesteld. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

In relatie met aardgastransportleidingen is van belang categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën".

Er is hier sprake van vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat de drempelwaarden van deze categorie D 8.1 uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. De voorgenomen aanleg heeft namelijk geen betrekking op een buisleiding geprojecteerd in gevoelig gebied zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (zoals natuurgebieden).

Conclusie

De aanmeldingsnotitie ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 13) gaat in op de mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. De ontwikkeling is, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestemmingsplanvorm, de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.

5.2 Planvorm     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat geheel uit een dubbelbestemming, zonder enkelbestemmingen. Hiervoor is gekozen, omdat enkel de gasleiding wordt mogelijk gemaakt. De andere functies in het gebied blijven hetzelfde. Het opnemen van de enkelbestemmingen zou in dat geval misleidend zijn, omdat dat niet is waar dit bestemmingsplan om gaat.

Dit voorliggende bestemmingsplan vormt een ‘parapluherziening’. Dat houdt in dat het bestemmingsplan dat onder het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt, geldend blijven en niet worden vervangen door dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan komt er als het ware ‘overheen’ te liggen.

5.3 Planregels     

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel.

Toepassingsregels

In de planregels van het bestemmingsplan zijn de planregels van het onderliggende geldende bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Alle (onderliggende) bestemmingen zijn en blijven daarmee nog steeds van kracht.

Dubbelbestemming Leiding - Gas

Het gehele plangebied bestaat uit de dubbelbestemming Leiding – Gas. Voor deze bestemming is bepaald dat er geen bouwwerken mogen worden opgericht. Hiernaast is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. Deze twee bepalingen zijn voorgeschreven in artikel 14, lid 2, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Tevens is in dit artikel, in het eerste lid, voorgeschreven dat een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Deze belemmeringenstrook moet minimaal 5 meter aan weerzijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, bedragen. In het voorliggende bestemmingsplan is deze belemmeringenstrook dan ook aangehouden en deze strook vormt de breedte van het plangebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaand hoofdstuk, zal ook de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project moeten worden aangetoond.

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

De aanleg van de nieuwe leiding (horizontaal gestuurde boring) en de aansluitingen van de leiding worden aanbesteed. GTS (Gasunie Transport Services) heeft voor het project een raming opgesteld. GTS is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor het project en ook het beheer van de leiding. De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van GTS. GTS is in staat om de werkzaamheden geheel uit eigen middelen te financieren. De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

Voor wat betreft eventuele planschade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding zal GTS een standaardovereenkomst met de gemeente afsluiten. Daarnaast heeft GTS met de zakelijk gerechtigden in de algemene voorwaarden een schadevergoedingsregeling opgenomen.

6.2 Grondexploitatie     

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente als een bouwplan zoals aangegeven in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. De aanleg van een leiding worden echter niet als dergelijke bouwplannen aangemerkt. Op grond van het Bro behoeft daarom geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De binnengekomen zienswijzen zullen in deze paragraaf behandeld worden.

Vaststelling

Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 2 Begrippen     

2.1 Plan     

het Paraplubestemmingsplan Buisleiding Nieuwe Meer, Amsterdam met identificatienummer NL.IMRO.0363.F2204BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.

2.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Artikel 3 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw

zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en

naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.2 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het

bouwwerk.

3.3 Meten     

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale)

verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

 

Artikel 4 Leiding - Gas     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

4.3 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 4.1 bedoelde

gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen

worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan

uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het

bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid

van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij

de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien

geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan van goederen, met uitzondering van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.6.1 Verbod     

Op de voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden is het verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de onderstaande werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

4.6.2 Uitgezonderde werkzaamheden     

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

4.6.3 Toetsingscriteria     

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

4.6.4 Advies leidingbeheerder     

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 4.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 6 Overgangsrecht     

6.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Buisleiding Nieuwe Meer, Amsterdam van de gemeente Amsterdam.