150 kV kabelverbinding Nieuwe Meer    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek van TenneT om een netwerkuitbreiding mogelijk te maken waarbij de bestaande 150 kV-verbinding tussen de transformatorstations Vijfhuizen en Nieuwe Meer in capaciteit wordt vergroot. Dat betekent dat extra ondergrondse hoogspanningsverbindingen worden aangelegd op het tracé zoals hierna getoond. Het overgrote deel van de tracé's zijn gelegen op het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer, echter een klein gedeelte is gelegen op het grondgebied van de gemeente Amsterdam. Onderhavig bestemmingsplan betreft dit laatste gedeelte.

verplicht Figuur 1 - Nieuwe hoogspanningsverbindingen (bron: projectatlas Tennet)

Deze netuitbreiding is noodzakelijk om capaciteitsknelpunten elders in het 150 kV-netwerk te voorkomen en bij een grootschalige calamiteit of een ernstig defect adequaat en snel te kunnen handelen.

TenneT is in de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet en heeft daarmee een wettelijke verantwoordelijkheid voor een ongestoorde werking van de hoogspanningsnetten. De aanleg van de 150 kV-verbindingen passen niet in de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Amsterdam. Dit betekent dat deze bestemmingsplannen (gedeeltelijk) moeten worden herzien om de ontwikkeling van de verbindingen mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling waarmee de verbindingen mogelijk worden gemaakt.

De capaciteitsuitbreiding in de verbinding tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer is noodzakelijk voor de elektriciteitsvoorziening in de regio. Het voorliggende bestemmingsplan maakt het gedeelte van het kabeltracé in de gemeente Amsterdam, tussen de Ringvaart en het station Nieuwe Meer, mogelijk.

Dit gedeelte maakt in een breder perspectief deel uit van een groter netwerk aan 150 kV verbindingen tussen Vijfhuizen (De Liede) nabij Haarlem én een zuidelijk tracé naar een nieuwe transformatorstation aan de Incheonweg nabij Rozenburg (zogenaamde A4-zone) in de Haarlemmermeerpolder voorzien is. Voor deze ontwikkelingen zijn separate bestemmingsplanprocedures in voorbereiding.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het volledige tracé (tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer) loopt globaal van het 150 kV-transformatorstation 'Vijfhuizen' in De Liede, langs de Schipholweg, de (omgelegde) Rijksweg A9, het dorp en het knooppunt Badhoevedorp richting het transformatorstation 'Nieuwe Meer' in de gemeente Amsterdam.

verplicht

Figuur 2 - Globale ligging tracé Vijfhuizen – Nieuwe Meer

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt gevormd door het kabelbed van de kabelverbindingen tussen de Ringvaart en het station Nieuwe Meer in de gemeente Amsterdam.

verplicht

Figuur 3 - Ligging plangebied (ontwerp) bestemmingsplan 150 kV verbinding Nieuwe Meer

1.3 Doel en planvorm     

Het onderhavige bestemmingsplan '150 kV verbinding Nieuwe Meer' heeft tot doel om het juridisch-planologisch kader te bieden voor de aanleg van nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen. Het bestemmingsplan heeft daarmee een evident ontwikkelingsgericht karakter. Het betreft een zogenaamd paraplubestemmingsplan, dat in aanvulling op de vigerende bestemmingsplannen de nieuwe hoogspanningsverbinding planologisch-juridisch mogelijk maakt.

Op de gronden van de kabelverbindingen blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht, maar deze worden aangevuld door toevoeging van een dubbelbestemming voor de ondergrondse kabelverbindingen.

1.4 Vigerend bestemmingsplan     

Het onderhavige bestemmingsplan '150 kV verbinding Nieuwe Meer' met het kabelbed voor het tracé van transformatorstation 'Vijfhuizen' naar transformatorstation 'Nieuwe Meer' doorkruist het plangebied van meerdere bestemmingsplannen. Daartoe vult het onderhavige bestemmingsplan de bestemmingen in aan met de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150kV'.

Naam Vastgesteld
Bestemmingsplan Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost 19-12-2012
Nieuwe Meer e.o. 26-6-2013
De Aker 4-20-2016

Tabel 1 - vigerende bestemmingsplannen

Tevens zijn er reeds twee paraplubestemmingsplannen vastgesteld binnen het plangebied, die ieder een specifiek thema aanvullen op de vigerende bestemmingsplannen.

Naam Vastgesteld
Drijvende bouwwerken 18-9-2019
Grondwaterneutrale Kelders 7-10-2021

Tabel 2 - vigerende paraplubestemmingsplannen

Voor deze gronden blijven de onderliggende bestemmingen met bijbehorende regels en verbeelding onverkort van toepassing, aangevuld met de nieuwe dubbelbestemming.

verplicht Figuur 4 - Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplannen (Rood aangeduid het plangebied)

1.5 Planproces     

Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het voorontwerp bestemmingsplan is ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan Rijk, provincie en waterschap.

Door de gemeente Amsterdam is in dit stadium van planvorming ook de betreffende dorps- of wijkraad (of overige relevante maatschappelijke belanghebbenden) in de gelegenheid gesteld op het (ontwerp)bestemmingsplan te reageren.

Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg en participatieproces zullen worden verwerkt in het bestemmingsplan.

Tijdens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan kan eenieder schriftelijk, mondeling of digitaal een zienswijze kenbaar maken. De ingediende zienswijzen worden afgewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

1.6 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 8 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit inleidende hoofdstuk worden de bestaande situatie en de beoogde ontwikkelingen in Hoofdstuk 2 beschreven.

Vervolgens is in Hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen.

In Hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving.

Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de juridische planbeschrijving.

Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ontwikkelingen     

2.1 Huidige situatie     

Het plangebed betreft het kabelbed (inclusief strook rondom dit kabelbed) van het voorziene 150 kV tracé Vijfhuizen-Nieuwe Meer, tussen de Ringvaart en het station Nieuwe Meer op het gebied van de gemeente Amsterdam.

In het zuidwesten van het plangebied is de Ringvaart gelegen, met aan de Ringvaartdijk woonboten. Richting het noordoosten, langs de Oude Haagseweg, is het gebied vooral groen ingericht. In deze zone ligt ook het voormalige complex van de van de Rijksluchtvaartdienst. Het is origineel gebouwd als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Het is deels aangewezen als gemeentelijk monument is tegenwoordig in gebruik als culturele broedplaats 'Rijkshemelvaartdienst'.

De Oude Haagseweg was van oudsher, als onderdeel van de eerste Rijskweg 4, de verbinding tussen Amsterdam en Den Haag totdat in de jaren '70 van de vorige eeuw de nieuwe snelweg A4 (en de aansluiting op de ringweg A10) is aangelegd.

In de Noordoosthoek van het plangebied, tegen de Anderlechtlaan is het onderstation Nieuwe Meer gelegen, waar het hoogspanningsnet van Tennet aansluit op het onderliggende electriciteitsnet van Amsterdam. Tevens is daar een meet- en regeldruk station gelegen van de Gasunie.

Onderstaande afbeelding geeft een indruk van het gebied.

verplicht

Figuur 5 - plangebied (bron: google maps)

2.2 Nieuwe situatie     

2.2.1 Aanleiding     

tussen de transformatorstations Vijfhuizen en Nieuwe Meer in capaciteit wordt vergroot. Deze netuitbreiding bestaat uit de realisatie van twee nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer en twee nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen tussen Vijfhuizen en Raasdorp te Lijnden.

Deze capaciteitsverzwaring is nodig, gelet op realistische prognoses, opgesteld vanuit een marktanalyse en lopende klantaanvragen bij TenneT. De netverzwaring biedt een oplossing voor capaciteitsknelpunten die anders in het 150 kV-netwerk ontstaan. Deze knelpunten ontstaan door een intensiever gebruik van het elektriciteitsnet en vormen een bedreiging voor de continuïteit en stabiliteit van de stroomvoorziening. Daarnaast biedt de verzwaring bij een grootschalige calamiteit of een ernstig defect in het 380 kV-net extra robuustheid bovenop het wettelijk vereiste, zodat snel gedeeltelijk herstel via het 150 kV-net mogelijk is. Herstel kan zo al plaatsvinden terwijl op het 380 kV-niveau nog onderzocht wordt welke delen weer in bedrijf genomen kunnen worden.

De 150 kV-verbindingen van en naar het transformatorstation Vijfhuizen, ter plaatse van het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer, maken geen deel uit van dit bestemmingsplan. De benodigde toestemmingen voor de realisatie van de 150 kV-verbindingen aldaar vallen onder de bevoegdheid van de gemeente Haarlemmermeer en worden in een zelfstandige procedure in een passend bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Hierna wordt de tracékeuze van de ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen (hierna: 150 kV-verbindingen) nader toegelicht.



Duurzaamheid

De ondergrondse kabelverbindingen dragen bij aan de realisering van een duurzame toekomstgerichte energievoorziening. Juist de vraag naar duurzame energie vergt een grotere capaciteit van het elektriciteitsnetwerk. De onderhavige capaciteitsuitbreiding draagt daaraan bij.

2.2.2 Tracékeuze     

In 2017 is een haalbaarheidsstudie (Bijlage 1) uitgevoerd naar onder meer de tracékeuze voor 150 kV-kabelverbindingen. Naast de 150 kV-kabelverbindingen tussen Vijfhuizen en NieuweMeer gaat deze haalbaarheidsstudie ook over andere 150 kV-kabelverbindingen en een transformatorstation in de A4-zone (in de gemeente Haarlemmermeer). Voorliggend bestemmingsplan heeft echter alleen betrekking op de capaciteitsuitbreiding 150 kV-kabelverbindingen op het gebied van de gemeente Amsterdam, tussen de Ringvaart en station Nieuwe Meer. De volledige en integrale haalbaarheidsstudie is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

In de haalbaarheidsstudie is gestart met een proces van trechtering om te komen tot onder meer een voorkeurstracé voor de 150 kV-verbindingen tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer, waaronder het plandeel tussen de Ringvaart en het station Nieuwe Meer dat in voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Daartoe is een aantal corridors benoemd waarbinnen verder gezocht kan worden naar het tracé. Voor de gehele A4-zone zijn in totaal 6 corridors gedefinieerd (A t/m F). Daarvan is alleen de corridors B relevant voor het tracé tussen de Ringvaart en station Nieuwe Meer.



Tracédeel 7

Vanaf de Ringvaart, waar de voorziene kabel diep onder door gaan, loopt het tracé grotendeels onder de Oude Haagseweg naar het station 'Nieuwe Meer'. Het tracé (inclusief wijzigingen) zoals opgenomen in dit bestemmingsplan is weergegeven op de afbeelding hierna.

verplicht

Figuur 6- Uitsnede tracédeel 7 (bron: projectatlas Tennet)



De initiatiefnemer van de nieuwe hoogspanningsverbinding, TenneT, heeft in 2021 met ons vooroverleg gevoerd over het plan. Hierbij is gebleken dat het tracé van de nieuwe hoogspanningsverbinding gedeeltelijk gelegen was in een gebied waar wij een strategische reservering op hebben gelegd. Het gaat om de locatie tussen de Oude Haagseweg en de rijksweg A4. In dit gebied worden in het kader van Zuidas fase 3 stedelijke en hoogstedelijke milieus ontwikkeld.

De Omgevingsvisie Amsterdam 2050, waarin onze ambitie is opgenomen, is vastgesteld op 8 juli 2021. De Omgevingsvisie vormt het toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen.

Vanwege voorgaande is een alternatief tracé aan initiatiefnemer voorgesteld, dat ten opzichte van het oorspronkelijke tracé naar het zuiden verschoven is, onder de Oude Haagseweg. De kabelverbinding wordt door middel van een horizontaal gestuurde boring aangelegd. De in- en uittredepunten van de boring zijn ongemoeid gelaten.

TenneT heeft in samenwerking met Gasunie, dat in dit gebied ook bezig is met het ontwikkelen van een nieuwe verbinding, en met de gemeente Amsterdam het alternatieve tracé verder uitgewerkt.

Het is gebleken dat het voorstel uitvoerbaar is en aan de richtlijnen en eisen van TenneT voldoet. De ontwikkeling van de Gasunie ondervindt geen nadelen van dit nieuwe tracé.

Daarom is ervoor gekozen om het alternatieve tracé op te nemen in het ontwerp-bestemmingsplan. Hiermee wordt recht gedaan aan de doelstellingen van TenneT en aan de onze wens om dit gebied te ontwikkelen.

2.2.3 De nieuwe kabelverbinding     

Ondergrondse kabelverbinding en bovengrondse functies

Het plan voorziet in de aanleg van ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een spanningsniveau van 150 kilovolt (kV). De ondergrondse kabelverbindingen worden in een kabelbed aangelegd dat in het bestemmingsplan een dubbelbestemming voor 'Leiding-Hoogspanningverbinding 150kV' krijgt. Daarmee kan de functie van de bovengrond (verkeer, water of bijvoorbeeld agrarische doeleinden) worden gecombineerd met de functie ten behoeve van de ondergrondse leidingstroken. De dubbelbestemming in het bestemmingsplan heeft een signaleringsfunctie, maar ook een beschermingsfunctie. Graaf- of bouwwerkzaamheden zijn alleen met toestemming van de leidingbeheerder toegestaan. De belangen van het leidingtransport zijn op deze wijze publiekrechtelijk geborgd, naast de privaatrechtelijke zakelijke rechten die met de grondeigenaren zijn overeen gekomen.



Het kabelbed

De breedte van het kabelbed wisselt afhankelijk van het aantal circuits en afhankelijk van de aanleg in een open ontgraving of met een gestuurde boring. Bij een boring moet namelijk meer ruimte (horizontaal en verticaal) tussen de kabels worden aangehouden dan bij een open ontgraving. De hoogspanningsverbinding Vijfhuizen - Nieuwe Meer bestaat uit 2 circuits.



Aanlegfase (inclusief tijdelijke bouwweg e.d.):

Het totale ruimtebeslag is tijdens de aanleg(-fase) breder dan in de uiteindelijk gerealiseerde situatie (beheerfase). Dat is omdat in de aanlegfase ook een tijdelijke bouwweg en ruimte voor de tijdelijke opslag van grond en materiaal nodig zijn.

De ruimte die alleen nodig is voor de tijdelijke activiteiten (zoals de tijdelijke bouwweg), wordt niet planologisch geregeld in het bestemmingsplan. Omdat dit tijdelijke activiteiten betreffen, is een regeling in het bestemmingsplan niet nodig, maar wordt dit uiteraard wel privaatrechtelijk geregeld met de desbetreffende grondeigenaren. Voor zover noodzakelijk worden voor tijdelijke activiteiten wel tijdelijke vergunningen aangevraagd.

verplicht

Figuur 7 - open ontgraving waarbij de kabels naast elkaar liggen



Permanente situatie/beheerfase (na aanleg):

In de beheerfase is de breedte van het samengestelde ruimtebeslag afhankelijk van het aantal circuits en van de wijze waarop de kabels zijn aangelegd, in een open ontgraving of met een boring.

Bij twee circuits in een open ontgraving is de breedte standaard 11 meter. Bij een gestuurde boring bedraagt de breedte voor twee circuits 17 meter.

Voor het onderhavige tracé is rekening gehouden met de breedte bij een boring voor 2 circuits en bedraagt de totale breedte ongeveer 17 meter

In geval van een open ontgraving wordt de hoogspanningsverbinding in particuliere grond op 1,80 meter diepte aangelegd. Hierdoor blijft diepploegen en het aanleggen en vervangen van drainagebuizen op agrarische percelen mogelijk. In openbare grond ligt de hoogspanningsverbinding op 1,20 meter diepte. Bij een boring liggen de kabels dieper, waarbij de diepte per geval verschilt.

De aanleg van de hoogspanningsverbindingen Vijfhuizen – Nieuwe Meer vindt grotendeels plaats middels gestuurde boringen.

Doorgaans worden kabelverbindingen in een open ontgraving aangelegd. De kosten voor de aanleg in een open ontgraving zijn in de regel namelijk lager dan de aanleg middels een gestuurde boring.

In dit plan is er na overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland bij uitzondering voor gekozen om dit uitgangspunt te verlaten vanwege het risico op het opbarsten van gronden en de slechte grondwaterkwaliteit in het gebied. Door het uitgangspunt te verlaten is een kostbaar logistiek en afvoerproces van het bemalingswater naar de Ringvaart voorkomen en wordt het risico op het ontstaan van kwel/ opbarsten van gronden aanmerkelijk verkleind.

Ook bij de kruisingen onder wegen, spoorwegen, watergangen, bepaalde natuurgebieden en waarden, zoals aardkundige- en cultuurhistorische waarden, aardkundige monumenten kan ervoor gekozen worden om de hoogspanningsverbindingen middels een gestuurde boring aan te leggen. Dit om de aldaar aanwezige obstakels of waarden te ontzien.

Zowel op de hoogspanningsverbindingen als binnen de beschermingszone zijn geen bouw- en graafwerkzaamheden toegestaan die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de hoogspanningsverbinding. Diep wortelende bomen en planten bijvoorbeeld zijn dan ook niet toegestaan. Het verbod op bouwen en graven geldt overigens niet voor onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspanningsverbinding.

Op de gronden ter plaatse van de beschermingszone wordt in principe door TenneT een zakelijk recht overeenkomst gesloten met de eigenaren en gebruikers. Het huidige gebruik van deze gronden blijft na aanleg in de meeste gevallen mogelijk. TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling, volledige schadevergoeding, zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

2.2.4 Vertaling in het bestemmingsplan     

In het bestemmingsplan wordt voor de hoogspanningsverbindingen een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150kv' opgenomen. Voor deze dubbelbestemming is overal de breedte van een boring aangehouden om te voorkomen dat de begrenzing telkens verspringt. Bij 2 circuits is de dubbelbestemming in theorie 18,50 meter breed, maar kan naar gelang de exacte ligging (en bochtstralen) daarvan afwijken.

verplicht

Figuur 8 - detail verbeelding (concept) bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, moet rekening worden gehouden met het beleid van de hogere overheden. Daarom wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale omgevingsvisie     

De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.

De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

In de NOVI zijn de genoemde opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemd in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

Deze 21 nationale belangen hebben ook een relatie met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).



Relatie met het plangebied

De voorgestelde aanleg van de 150 kV-verbindingen in het plangebied dragen bij aan deze belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).



Relatie met het plangebied

Het plan voorziet in een capaciteitsuitbreiding van een bestaande 150 kV-verbinding tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer in de gemeente Amsterdam. Hierbij zijn uit bovenstaande opsomming de bescherming van de bescherming van de nationale landschappen, waaronder de Stelling van Amsterdam, en de elektriciteitsvoorziening relevant.

Deze belangen worden door voorliggend bestemmingsplan niet aangetast. Specifiek geldt dat de verbinding in onderhavig bestemmingsplan niet een verbindingen met een spanning van 220 kV betreft maar met een lagere spanning. Derhalve zijn de in het Barro opgenomen regels met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening niet van toepassing voor het plan.

De gemeentelijk monumenten op het voormalig terrein van de Rijksluchtvaartdienst, onderdeel van de Stelling van Amsterdam, worden niet geschaad door de nieuwe ondergrondse kabelverbinding. Het nieuwe tracé blijft immers buiten de gronden van dit complex.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2017) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', zijn opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro.

De 'behoefte' is de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar -looptijd van een bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De Ladder bepaalt niet voor welke regio de behoefte in beeld moet worden gebracht. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. De afbakening van het onderzoeksgebied is dus afhankelijk van het beoogde programma in het bestemmingsplan.

De Ladder biedt de mogelijkheid om in geval van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingplichten en/of wijzigingsbevoegdheden, in het moederplan te bepalen dat het Ladderonderzoek pas hoeft te worden verricht bij vaststelling van het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan.



Relatie met het plangebied

De aanleg van ondergrondse 150 kV-verbindingen worden niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aangemerkt. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op voorliggend plan.

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol     

De ruimtelijke consequenties van het rijksbeleid voor Schiphol zijn geformuleerd in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid (hoge bebouwing) en geluidsbelasting.

In dit besluit zijn gronden aangewezen waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van het gebruik en de bestemming van gronden voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid (beperkingen voor hoge bebouwing) en geluidsbelasting (beperkingen voor nieuwe woningen) van Schiphol.



Relatie met het plangebied

Hoewel verschillende zones en regels uit het LIB van toepassing zijn in het plangebied, zijn ze voor ondergrondse kabelverbindingen niet relevant.

3.1.5 Structuurvisie Buisleidingen     

In oktober 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. De Structuurvisie Buisleidingen geeft aan waar in de toekomst ruimte dient te worden vrijgehouden om buisleidingen van nationaal belang voor transport van gevaarlijke stoffen te kunnen leggen. De buisleidingenstroken hebben als doel bij te dragen aan de versterking van de Nederlandse positie in het internationale aardgastransportnetwerk.



Relatie met het plangebied

Bij de realisatie van de 150 kV-verbindingen wordt de benodigde afstand tot bestaande gasleidingtracés in acht genomen. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.10.

3.1.6 Nationaal Water Programma 2022-2027     

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022 en vervangt vanaf dat moment het Nationaal Waterplan 2016-2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wetelijke bijlagen zijn opgenomen.

De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.



Relatie met het plangebied

In dit kader zijn er geen strijdige belangen met voorliggend plan. Zie hierover ook paragraaf 4.2.

3.1.7 Beleidsnota mainport en metropool     

Het Rijk heeft in samenwerking met de zogenaamde regiopartijen en de partijen uit de luchtvaartsector een beleidsnota (2016) opgesteld voor de Schipholregio. Deze beleidsnota is een uitwerking van het programma SMASH (Structuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer) en is erop gericht de mainport Schiphol en haar regio te versterken en helderheid te bieden wat betreft de mogelijkheden voor de verdere ruimtelijke en infrastructurele ontwikkeling. De nota heeft de ambitie om de kracht en kwaliteiten van de regio verder uitbouwen, de economische ontwikkeling van de regio en Schiphol te stimuleren en kansen en potenties in de regio beter benutten. Daarnaast willen de partijen binnen de regio de verwachte woningbehoefte van 440.000 geschatte woningen accommoderen. De kracht en kwaliteit van de Schipholregio komt voort uit de compactheid ervan en haar diversiteit aan functies. De focus ligt hierbij op vier beleidsopgaven:

  1. het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  2. het ruimte bieden voor verstedelijking, kwaliteit van leefomgeving en leefbaarheid;
  3. het ruimte bieden voor verdere ontwikkeling van een veilige, concurrerende en duurzame luchtvaart in combinatie met een optimale netwerk- en mainportkwaliteit.
  4. meer en betere samenwerking tussen Rijk, regio, marktpartijen en luchtvaartsector.



Relatie met het plangebied

De beoogde aanleg van ondergrondse kabelverbindingen draagt bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat in deze regio. Voldoende capaciteit van het elektriciteitsnet is immers van wezenlijk belang voor de vestiging van bedrijven, kantoren en woningen.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050     

De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018) is het integrale provinciale beleidsplan voor de gehele provincie Noord-Holland. In deze visie staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste ontwikkelingen die op ons afkomen:

  • Klimaatverandering
  • Overgang naar duurzame energie
  • Verdere verstedelijking
  • Bereikbaarheid
  • Gezonde leefomgeving
  • Economische transitie
  • Natuur en biodiversiteit

De hoofdambitie van de provincie is het vinden van een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Met de sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' heeft de provincie de regionale ruimtelijke consequenties van deze ontwikkelingen grotendeels juridisch verankerd in de Omgevingsverordening NH2020 (zie paragraaf 3.2.2.

Gelet op het voornemen van dit bestemmingsplan is in voorliggend geval uitsluitend het hoofdbelang 'Overgang naar duurzame energie' beschreven:

  • Ambitie is een klimaatneutrale provincie in 2050 en benutting van de economische potentie van de energietransitie en de circulaire economie
  • Adaptieve strategie voor het ontwikkelen van een duurzame energiemix op land
  • Grootschalige energieopwekking op zee
  • Ruimte voor energie-infrastructuur in Noord-Holland met Noordzeekanaalgebied en Den Helder als schakels in een nationaal netwerk
  • Ruimte voor circulaire economie, met name in Noordzeekanaalgebied, Westas en Boekelermeer met ruimte voor experiment

verplicht

Figuur 9 – omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Relatie met het plangebied

Met het bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan de ontwikkeling van een capaciteitsuitbreiding van een bestaande 150 kV-verbinding tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer. De uitbreiding is noodzakelijk om ook in de toekomst te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar elektriciteit in het gebied.

Ruimtelijk gezien zal de impact van de ondergrondse kV-kabelverbindingen nihil zijn.

Het plan is derhalve niet strijdig met het provinciaal beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020     

De Omgevingsverordening NH2020, is in oktober 2020 vastgesteld en in werking getreden op 17 november 2020.

Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Wel komt hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren.. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.



Relatie met het plangebied

Voor de aanleg van ondergrondse kabelverbindingen is alleen het beschermd landelijk gebied in de vorm van de natuurverbindingen relevant.



Artikel 6.4.1 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen

Op grond van artikel 6.4.1. van de verordening mag een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten mogelijk maken die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.

Het tracé van de 150 kV-verbindingen raakt aan enkele provinciale natuurverbindingen, zoals de verbinding langs de Ringvaartdijk. De verbindingszones worden door de aanleg van de kabelverbindingen echter niet aangetast. Zie daarvoor paragraaf 4.4, waar dit aspect verder wordt behandeld.

3.2.3 Beleidsagenda Energietransitie 2016-2020     

De Beleidsagenda Energietransitie (2016) is opgesteld met als uitgangspunt een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen van het Rijk bij de Klimaattop in Parijs. Uiteindelijk is het doel voor de provincie een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De beleidsagenda kent drie beleidslijnen:

  • Energie besparen
  • Duurzame energie opwekken
  • Warmte en koude

Daarbij zijn er twee doorsnijdende thema's die in elk van de beleidslijnen een belangrijke rol spelen, namelijk: op weg naar een nieuw energiesysteem en innovatie. Tot slot geldt een aantal randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om met het beleid successen te boeken. Dit zijn: Ruimtelijke impact, participatie en communicatie, financiering en monitoring.



Relatie met het plangebied

Met het bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan de ontwikkeling van een capaciteitsuitbreiding van een bestaande 150 kV-verbinding tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer, specifiek het plandeel binnen de gemeente Amsterdam tussen de Ringdijk en het station Nieuwe Meer. De uitbreiding is noodzakelijk om ook in de toekomst te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar elektriciteit in het gebied.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027     

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 10 maart 2022 vastgesteld en is een document onder de nieuwe Omgevingswet. Het loopt daarmee vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt het Waterbeheerplan 2016-2021. Het maakt nadrukkelijk verbinding met het waterbeheerplan, waarin woorden als waterbewustzijn en waterrobuust centraal stonden. Het nieuwe programma stelt vast dat er een grote urgentie is om voortvarend in te zetten op concrete maatregelen voor een toekomstbestendig watersysteem. Het sluit aan op bredere maatschappelijke ontwikkelingen waarmee de samenleving rekening heeft te houden en waarvoor doelgericht maatregelen getroffen moet worden.

Het veranderende klimaat laat zich gelden in nieuwe uitdagingen op het gebied van waterveiligheid, wateroverlast, waterbeschikbaarheid en waterkwaliteit. Tevens wil het Waterschap ook verantwoordelijkheid nemen op het gebied van duurzaamheid, de energietransitie, de herwinning van grondstoffen en de zorg voor natuur en de biodiversiteit. Het Waterbeheerprogramma legt daarvoor een belangrijke basis.

De taken van het waterschap worden ook beschouwd met de hierboven genoemde maatschappelijke opgaven. Daarom is het ook noodzakelijk om aanpassingen in het watersysteem en -beheer in samenhang te ontwikkelen met keuzes op het gebied van de ruimtelijke ordening.



Relatie met het plangebied

De planontwikkeling heeft een raakvlak met het waterbeheerplan. De werkzaamheden bijhorende bij het plan kunnen de stabiliteit van de regionale waterkering A540-003 beïnvloeden. Waardoor het Waterschap AGV in hun doelstellingen voor waterveiligheid worden gehinderd. In paragraaf wordt ingegaan op de het aspect waterveiligheid.

3.4 Gemeentelijk beleid     

In deze paragraaf zijn de relevante gemeentelijk beleidsaspecten toegelicht.

3.4.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050 – een menselijke metropool     

De Omgevingsvisie van de gemeente Amsterdam is op 8 juli 2021 vastgesteld en dient als leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Amsterdam is de kernstad van een snelgroeiende metropoolregio. Groei en transitieopgaven vragen in toenemende mate om samenwerking op regionale en landelijke schaal. Tegelijk is de kwaliteit van de directe leefomgeving juist belangrijker geworden. De opgestelde Omgevingsvisie moet handvatten bieden voor het opereren in het spanningsveld tussen grote en kleine schaal, tussen beleid voor de korte termijn en keuzes en grote investeringen voor de lange termijn, tussen de noodzaak ruimtelijk richting te geven en de wens tegelijk ruimte te bieden aan initiatieven uit de samenleving.

Met vijf strategische keuzes geeft de gemeente invulling aan de grote opgaven voor de komende jaren: woningbouw, economische vitaliteit, de energietransitie, de mobiliteitstransitie, vergoten van de leefbaarheid, regionale ontwikkeling en meer ruimte voor maatschappelijk initiatief.

De visie beschrijft de gewenste ontwikkeling op basis van vijf strategische keuzes:

  • Meerkernige ontwikkeling

    Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking
  • Groeien binnen grenzen

    Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling
  • Duurzaam en gezond bewegen;

    Heel Amsterdam een wandel- en fietsstad
  • Rigoureus vergroenen;

    Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier
  • Samen stadmaken

    Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief



Relatie met het plangebied

De ontwikkeling en uitgangspunten van voorliggend bestemmingsplan zijn passend binnen de Omgevingsvisie. De uitbreiding van het 150 kV hoogspanningsnet in de regio beogen een robuuster elektriciteitsnet, benodigd voor de voorziene groei en verduurzaming van Amsterdam.

Specifiek voor de locatie tussen de Nieuwe Meer en de Rijksweg A4 is van belang dat in de toekomst de gemeente hier mogelijk een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet. Om die reden is het tracé van de ondergrondse leiding naar het zuiden geschoven, zodanig dat deze grotendeels onder de bestaande Oude Haagseweg is komen te liggen past.

Tevens is de aanleg van 150 kV leiding randvoorwaardelijk voor stedelijke ontwikkeling. Voor stedelijke ontwikkeling is namelijk een elektriciteitsnet noodzakelijk met meer capaciteit. De aanleg van de hoogspanningsverbinding is dan ook niet in strijd met de Omgevingsvisie.

3.4.2 Duurzaamheid     

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amsterdam is vastgelegd in de beleidsdocumenten "Duurzaam Amsterdam, Agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad" (11 maart 2015), "Naar een stad zonder aardgas, Strategie voor de verduurzaming van de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving" (7 november 2016) en het Coalitieakkoord "Een nieuwe lente en een nieuw geluid" (mei 2018).

In de Agenda duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam' is het duurzaamheidsbeleid beschreven. De gemeente wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. In de Agenda Duurzaamheid staan vijf transitiepaden omschreven waarmee Amsterdam verduurzaming van de stad wil bewerkstelligen. De eerste vier paden gaan over duurzame energie, schone lucht, circulaire economie, een klimaatbestendige stad en de verduurzaming van de gemeentelijke bedrijfsvoering



Relatie met het plangebied

De uitbreiding van het hoogspanningsnet in de regio draagt bij aan een robuuster netwerk voor de elektriciteitsvoorziening en sluit aan bij de ambitie om het gebruik van duurzame energie uit te breiden. Daaronder valt onder meer ook het gebruik van elektriciteit, opgewekt door niet-fossiele grondstoffen.

Hoofdstuk 4 Milieu -en omgevingsaspecten     

4.1 Actualisatie trace in relatie tot milieu-onderzoeken     

Nadat de rapportages voor de milieuonderzoeken (zoals deze in dit hoofdstuk aan bod komen) waren afgerond, is het tracé op enkele plekken aangepast. Deze tracé-aanpassingen waren nodig met het oog op uitvoerbaarheid en kwamen aan de orde naar aanleiding van gesprekken met grondeigenaren. Het uiteindelijke tracé is beschreven in hoofdstuk 4.

Alle tracé-aanpassingen blijven binnen de onderzoeksgebieden van de diverse onderzoeken. De resultaten van de onderzoeken blijven daarmee van toepassing op het beoogde tracé.

Tevens is van belang dat de onderzoeken zijn opgesteld in het kader van het volledige tracé Vijfhuizen-Nieuwe Meer en niet specifiek op het gedeelte dat in het voorliggende bestemmingsplan voor de gemeente Amsterdam is opgenomen. De onderzoeken beslaan derhalve een groter onderzoeksgebied dan voorliggend plangebied, maar dekken inhoudelijk de situaties in voorliggend bestemmingsplan.

4.2 Water     

4.2.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf. Deze waterparagraaf geeft inzicht in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van wateren. Het nautisch beheer is ondergebracht in het programma Varen van de gemeente Amsterdam. Het stadsdeel Nieuw - West is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers. Het beheer en onderhoud van de primaire watergangen is daarbij overgedragen aan Waternet (AGV).

Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

4.2.2 Beleid- en regelgeving     

Europese Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren. Hiermee wordt beoogd vervuiling te voorkomen en te beperken, duurzaam gebruik van water te bevorderen, het aquatische milieu te beschermen en te verbeteren en de effecten van overstromingen en droogte in te perken. De algemene doelstelling is om een goede milieutoestand te bereiken voor alle wateren.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.



Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Naast de maatschappelijke en bestuurlijke uitdagingen, zet de AGV in op onder meer de volgende zaken:

  • Waterveiligheid
  • Voldoende water
  • Gezond water
  • Gezuiverd afvalwater
  • Cultuurhistorie en recreatie

Keur en Legger Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2019 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.

De Keur is één instrument voor de regulering van activiteiten in en rond het watersysteem. Andere instrumenten die het AGV heeft vastgesteld zijn het 'Keurbesluit' die toelicht welke nadere regels en vrijstellingen er gelden in de Keur. Vervolgens is er met de 'Beleidsregels voor de Keur' een afwegingskader voor vergunningverlening en maatwerkvoorschriften vastgesteld.

verplicht

Figuur 10 - Doel van de Keur, Keurbesluit en beleidsregels

In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat het risico van kabels en leidingen is dat ze een negatief effect op de stabiliteit van de waterkering kunnen hebben, zowel tijdens als na het aanleggen. Bij de aanleg zijn vaak boringen nodig, met de nodige risico's van dien. Naderhand kan er een breuk en lekkage plaatsvinden, met als gevolg verweking en erosie. Bij de aanleg van kabels en leiding moet worden voldaan aan maatregelen om aantasting van stabiliteit van de waterkering te voorkomen.

Op grond van artikel 2.17 t/m 2.20 van de Keur is het verboden om kernzone en beschermingszone van waterkeringen de volgende activiteiten uit te voeren: van kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling. Middels een watervergunning of maatwerkvoorschrift.

Op grond van de beleidsregels 8.5 'kabels en leidingen dwars op de watering', mag een watervergunning of maatwerkvoorschrift worden verleend als deze verenigbaar is met artikel 2.13 en 2.14 van de keur.

In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.



Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogenaamd verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.



(Ontwerp) Omgevingsprogramma Riolering

De gemeente Amsterdam heeft in voorbereiding op de Omgevingswet een nieuw Omgevingsprogramma Riolering in voorbereiding dat het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 zal vervangen. Het programma is op 25 maart vastgesteld maar op moment van schrijven van voorliggend bestemmingsplan nog niet gepubliceerd en in werking.

4.2.3 Onderzoek     



Waterkeringen

De hoogspanningsverbindingen kruisen geen primaire waterkeringen maar wel een secundaire waterkering, de Ringvaartdijk / Oude Haagseweg (dijkvaknummer A540_002 & A540_003). Voor het leggen van kabels en leidingen in een waterkering is een watervergunning nodig. Dit is nodig omdat kabels en leidingen in de lengterichting, dwars door of onder waterkeringen een negatief effect kunnen hebben op de stabiliteit van de waterkering. Artikelen 2.17 t/m 2.20 van de Keur verbieden daarom de aanleg van kabels en leiding binnen het beperkingengebied van waterkeringen. In de watervergunning worden voorwaarden gesteld aan het leggen en hebben van kabels en leidingen in waterkeringen, deze komen overeen met de beleidsregel 8.5 uit de 'Beleidsregels van de Keur'. De aan te leggen hoogspanningsverbinding kruist de kernzone van de waterkering dwars.

Voorafgaand aan de aanvraag van de watervergunning wordt overlegd met de beheerder van het gebied Waternet (het waterschap AGV) over de aanleg van de hoogspanningsverbinding onder de regionale waterkering door middel van een gestuurde boring.



Grondwater

Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen via open ontgraving is bemaling nodig om in den droge te kunnen werken. Vanwege de onderdoorgang onder de Ringvaart zal een gestuurde boring worden toegepast, in plaats van een open kabelbed. Bij het toepassen van gestuurde boringen zal er sprake zijn van significant minder bemaling en daarmee van significant minder grondwateronttrekking.

Voor de volledigheid wordt melding gemaakt dat ten tijde van (de voorbereiding op) de uitvoering van de werkzaamheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, een en ander in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning en meldplicht nader zal worden uitgewerkt en voorgelegd.



Oppervlaktewater

Het initiatief heeft geen effect op aanwezig oppervlaktewater. De ondergrondse boring zal ruim onder de Ringvaart liggen en heeft geen effect op deze watergang. Ook andere in de omgeving aanwezige oppervlaktewateren worden niet geraakt of beïnvloed door de aanleg van de hoogspanningsverbinding.

4.2.4 Conclusie     

Een watervergunningsprocedure dient te worden doorlopen voor de aanleg van de kabel dwars door een waterkering. De watervergunning zal voorwaarden omvatten zoals genoemd in beleidsregel 8.5 van de Beleidsregels van de Keur. Deze procedure staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Bodem     

4.3.1 Wet- en regelgeving     

Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:

  • sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden);
  • licht verontreinigde grond (boven streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden);
  • schone bodems (beneden streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden).

Voor alle typen grond speelt de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit (BsB) en de Vrijstellingsregeling grondverzet een rol. Indien gesaneerd moet worden, bestaan specifieke regels voor het bepalen van de terugsaneerwaarde en de milieuhygiënische kwaliteit van een aan te brengen leeflaag (zogenaamde bodemgebruikswaarden (BGW's). Bodemgebruikswaarden zijn een product van het functiegericht saneringsbeleid 'Van Trechter naar Zeef'. Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Tevens biedt het besluit meer mogelijkheden voor grondverzet.



Gemeentelijk bodembeheer

Informatie over bodemkwaliteit is beschikbaar via de bodemkwaliteitskaartvoetnoot: https://maps.amsterdam.nl/bodemkwaliteit/ van de Gemeente Amsterdam en het Bodemloket. De kaart van de Gemeente Amsterdam laat zien dat het plangebied ligt in Zone 1. Deze zonering wordt gekwalificeerd als 'schone grond'.

verplicht

Figuur 11 - Uitsnede bodemkwaliteitskaart Gemeente Amsterdam (Bron: Nota Bodembeheer Gemeente Amsterdam)

Het is echter wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken.

4.3.2 Onderzoek     

Het plan voorziet in het toevoegen van nieuwe dubbelbestemmingen en in bodemroerende activiteiten. Een verantwoording van de bodemkwaliteit is daarom noodzakelijk.



Historisch bodemonderzoek 150 kV-verbindingen

In juli 2019 is een update (Bijlage 2) uitgevoerd van een eerder vooronderzoek naar de bodemkwaliteit uit 2016. De update is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Volgens deze update kan op basis van het uitgevoerde onderzoek worden geconcludeerd dat er binnen het onderzoeksgebied diverse verdachte en/of verontreinigde locaties aanwezig zijn. Dit betreft zeer uiteenlopende verontreinigingen, in zowel grond als grondwater. De resultaten zijn per deelgebied weergegeven op de beoordelingskaarten (Bijlage VI van de update) en tevens opgenomen in een overzichtstabel (Bijlage IV van de update).

Op locaties die zijn aangemerkt als relevant en risicovol is (mogelijk) sprake van een (grootschalig) geval van ernstige bodemverontreiniging. Naast de locaties die zijn weergegeven in bijlage VI en IV van de update kunnen op basis van de historische informatie met name de wegen (inclusief bermen) die het onderzoeksgebied sinds oudsher doorkruisen als risicovolle locaties worden aangemerkt. Ook de boerenerven die vaak langs deze polderwegen zijn gelegen kunnen als risicovolle locaties worden aangemerkt. Hieraan gerelateerde verontreinigingen zijn veelal ontstaan door ophoging van erven, verbranding van allerhande materiaal of plaatselijke stort (puin/asbest). De verontreinigingen die voorkomen op voornoemde locaties zijn meestal heterogeen diffuus waarbij plaatselijk overschrijdingen van de interventiewaarden (van met name zware metalen, PAK en asbest) kunnen voorkomen.

Indien een deel van de onderzoekslocatie niet verdacht is op basis van historische informatie of niet als risicovol is aangemerkt, kan worden uitgegaan van de bodemkwaliteit zoals aangegeven op de bodemkwaliteitskaarten. Op basis van de bodemkwaliteitskaarten worden voor het merendeel van het onderzoeksgebied ten hoogste lichte verontreinigingen in de bodem verwacht.

Er wordt aanbevolen om voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden de bodemkwaliteit ter plaatse van de verdachte locaties die binnen het tracé/werkzaamheden vallen in meer detail in beeld te brengen door middel van een verkennend bodemonderzoek conform de onderzoekshypotheses en -strategieën zoals vermeld in de NEN 5740 [ref. 2 van de update]. Daarnaast is gezien de ligging van het onderzoeksgebied, nabij luchthaven Schiphol, het gehele gebied verdacht op PFAS en wordt geadviseerd om onderzoek naar PFAS mee te nemen tijdens het verkennend bodemonderzoek.

Verkennend bodemonderzoek

Naar aanleiding van het vooronderzoek bodem is een verkennend milieuhygiënisch bodemonderzoek (Bijlage 3) uitgevoerd ter plaatse van nieuw aan te leggen 150 kV-verbinding tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer. Doel van het onderzoek is om na te gaan of de (water)bodem ter plaatse van het geplande tracé verontreinigende stoffen bevat in zodanige gehalten dat beperkingen dienen te worden gesteld aan de graafwerkzaamheden en het toekomstig gebruik van het tracé. Daarnaast zijn de uitkomsten van het bodemonderzoek essentieel voor een adequate vergunningsverlening en het regelen van het tijdelijk gebruik van de gronden.

Uit dit onderzoek blijkt dat de verontreinigingssituatie voor het in voorliggend bestemmingsplan betreffend plangebied als volgt is:

  • HB-147, HB-151 en MB-41 zijn bijmengingen aangetroffen die duiden op mogelijke verontreinigingen. De bijmengingen bestaan voornamelijk uit (sporen/resten) baksteen en sporadisch uit resten beton.
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van de geplande open ontgravingen maximaal licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en/of minerale olie. Ter plaatse van boring HB-151 (nabij het geplande tracé) is een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Dit verhoogde gehalte is vermoedelijk gerelateerd aan bodemvreemd materiaal (brokken baksteen en resten beton) in de bodem. In de bovengrond zijn daarnaast licht verhoogde waarden met PFOS en/of PFOA aangetoond. De aangetoonde waarden overschrijden de voorlopige achtergrondwaarden echter niet. In de bovengrond is geen asbest aangetoond.
  • De ondergrond is, met uitzondering van de ondergrond ter plaatse van boring Mb-41, maximaal licht verontreinigd met zware metalen, PAK en/of minerale olie. De ondergrond ter plaatse van boring Mb-41 is sterk verontreinigd (>interventiewaarde) met PAK. Dit verhoogde gehalte is gerelateerd aan bodemvreemd materiaal in de bodem. De verontreiniging is in zowel de horizontale als verticale richting voldoende afgeperkt. De verontreiniging beperkt zich enkel tot de baksteenhoudende bodemlaag nabij boring Mb-41 (0,8 - 1,3 m -mv). Omdat er sprake is van een hoeveelheid <25 m3 is hier geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de ondergrond zijn daarnaast lokaal licht verhoogde waarden met PFOS en andere PFAS aangetoond. De aangetoonde waarden overschrijden de voorlopige achtergrondwaarden echter niet.
  • Het grondwater ter plaatse van het tracé is maximaal licht verontreinigd.
  • De onderzochte waterbodem is niet verontreinigd.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor het onderzoekstracé opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' strikt genomen niet juist is doordat er (plaatselijk) licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of minerale olie zijn aangetoond in de boven- en ondergrond. Gezien de aangetoonde relatief lage gehalten is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Vanwege de afwezigheid van asbest is ook geen vervolgonderzoek naar asbest noodzakelijk. De sterke verontreiniging met PAK in de ondergrond ter plaatse van boring Mb-41 is voldoende onderzocht. Omdat er sprake is van een hoeveelheid kleiner dan25 m3 is hier geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het gaat hier om een plaatselijke verontreinigingskern.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er voor de aanleg van het kabeltracé vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan de geplande werkzaamheden.

4.3.3 Conclusie     

Het aspect bodem is geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie     

4.4.1 Wet- en regelgeving     

Vogel- en Habitatrichtlijn

De natuurbescherming is onderverdeeld in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via de Vogel- en Habitatrichtlijn, richtlijnen voor Natura 2000. Deze richtlijnen zijn uitgewerkt in nationale wetgeving en dus niet rechtstreeks van toepassing.



Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet Natuurbescherming de Flora & Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving het uitgangspunt. Dat is niet alleen van belang vanwege het feit dat Nederland is gehouden tot nakoming van zijn internationale verplichtingen, maar ook, omdat de Europese regelgeving een hoog beschermingsniveau van de natuur verzekert, hoger dan de bescherming die vóór de totstandbrenging van de Europese kaders werd geboden door de nationale wetgeving. Met het oog op een goede doorwerking van de Europese beschermingskaders en maximale duidelijkheid voor burgers, ondernemers en overheden is ervoor gekozen de kern en reikwijdte van de Europese voorschriften op herkenbare wijze op formeel wetsniveau te regelen. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. De verschillende onderdelen van de wettelijke regeling (te weten de regelingen inzake de bescherming van gebieden, van soorten en van houtopstanden) zijn beter afgestemd op elkaar en ook op de voornemens ten aanzien van het omgevingsrecht, onder meer op het punt van procedurele integratie van plannen en besluiten inzake gebiedsontwikkeling. Het instrumentarium voor de aanpak van illegale handel in dieren en planten van beschermde soorten, illegale handel in producten daarvan en handel in illegaal geproduceerd hout of producten daarvan wordt met dit wetsvoorstel versterkt. De normen en maatregelen als voorzien in dit wetsvoorstel strekken tot de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden. Zij staan niet op zichzelf, maar maken deel uit van veel groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies. De taken en verantwoordelijkheden worden in het wetsvoorstel zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. Eén van verantwoordelijkheden van de provincie is Natuurnetwerk Nederland een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.

Een belangrijk criterium in de wet is 'gunstige staat van instandhouding van een soort'. Daarvan is sprake als:

  • uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
  • het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
  • er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.

4.4.2 Onderzoek     

Ten behoeve van de ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen Vijfhuizen-Nieuwe Meer zijn een aantal onderzoeken uitgevoerd. De relevante onderzoeksrapportages zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Het betreft de volgende onderzoeken.

In het kader van bescherming van omliggende natura2000 gebieden, is een berekening van mogelijk stikstofdepositie uitgevoerd. Een verslag van hiervan, inclusief de rekenresultaten volgens het rekenprogramma AERIUS Calculator, is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

In 2020 heeft een verkennend natuuronderzoek (Bijlage 5) plaatsgevonden, waarbij een eerder uitgevoerde vooronderzoek uit 2019 (Bijlage 6) ook is betrokken. Vervolgens is voor specifieke florasoorten een nader onderzoek (Bijlage 7) uitgevoerd, evenals een bomeninventarisatie (Bijlage 8 en Bijlage 9). De rapportages van het verkennende en aanvullende natuuronderzoek zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Bovendien is ook een ecologisch werkprotocol opgesteld voor de rugstreeppad (Bijlage 10). Deze is eveneens als bijlage bij deze toelichting bijgevoegd.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de genoemde onderzoeken betrekking hebben op het volledige (nieuw aan te leggen) ondergrondse kabeltracé tussen Vijfhuizen en Nieuwe Meer. Het plangebied in dit bestemmingsplan, de kabelverbindingen tussen de Ringvaart en het station Nieuwe Meer, maakt hiervan deel uit. Het overige deel, betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer, maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan. Hiervoor zal door de gemeente Haarlemmermeer een eigen planologische procedure worden doorlopen. Conclusies die specifiek betrekking hebben op het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer worden derhalve buiten beschouwing gelaten.

De belangrijkste resultaten en conclusies uit de onderzoeken worden hierna samengevat weergegeven.



Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het nieuwe tracé voor de ondergrondse hoogspanningsverbindingen ligt niet binnen de begrenzing van Natura 2000-gebieden en maakt geen deel uit van het leefgebied voor kwalificerende habitat- en/of vogelrichtlijnsoorten van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft 'Kennemerland-Zuid', op een afstand van circa 6,5 kilometer ten zuidoosten van het tracé. Verder is het Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan' gelegen op een afstand van circa 8,5 kilometer van het tracé (en ruim 11 kilometer ten noordwesten van het plangebied in voorliggend bestemmingsplan).

Gelet op de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, de relatief kleinschalige aard van de voorgenomen ingreep en het sterk verstedelijkt gebied dat tussen het tracé en de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden ligt, zijn directe negatieve effecten op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak voor het uitwerken van een Voortoets. Effecten van stikstofdepositie worden niet verwacht, maar in het natuuronderzoek wordt aangegeven dat deze verwachting gestaafd dient te worden met AERIUS-berekeningen.

verplicht

Figuur 12 - ligging van het tracé ten opzichte van Natura 2000 gebieden (bron: Verkennend natuuronderzoek, bewerking mRO)

Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding geen significant negatief effect heeft op de Natura 2000-gebieden. Het plan is uitvoerbaar en het voornemen kan verder in procedure worden gebracht.



Stikstofdepositie

In navolging van het advies uit het verkennend natuuronderzoek zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd (Bijlage 4) voor de aanlegfase van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. De zogenaamde gebruiksfase is niet berekend omdat er, nadat de leidingen zijn aangelegd, geen stikstofemissies en -effecten zijn als gevolg van de ondergrondse hoogspanningslijnen.

Uit de berekening komt naar voren dat er voor de aanlegfase geen toename van de stikstofdepositie plaatsvindt (0,00 mol/ha/ja). Er treden geen negatieve effecten op in stikstofgevoelige habitattypen en/of stikstofgevoelige leefgebieden als gevolg van de inzet van materieel en bouwverkeer naar de werkzaamheden voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding. De conclusie is dan ook dat er geen significant negatieve effecten op de Natura2000-gebieden plaatsvinden en het plan uitvoerbaar is en verder in procedure kan worden gebracht.

Overigens wordt in aanvulling op het stikstofdepositieonderzoek opgemerkt dat inmiddels (vanaf 1 juli 2021) in de Wnb en het Besluit natuurbescherming (Bnb) een partiele vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht is opgenomen voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van het bouwen en slopen van bouwwerken en het aanleggen, veranderen of verwijderen van werken, inclusief daarmee samenhangende vervoersbewegingen. Deze vrijstelling betekent dat voor ruimtelijke plannen die bouwactiviteiten en/of de aanleg of wijziging van werken mogelijk maken, de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase niet in beschouwing hoeven te worden genomen. Er heeft immers al een beoordeling door de wetgever plaatsgevonden die een vrijstelling voor stikstofdepositie in de aanlegfase van een project heeft vastgesteld.



Soortenbescherming

Planten (Flora)

Er zijn soorten te verwachten binnen de invloedssfeer van het tracé die beschermd zijn onder de Wnb en die door de werkzaamheden mogelijkerwijs negatief beïnvloed worden. Het betreft groeiplaatsen van dreps, naakte lathyrus en kartuizer anjer en wellicht andere beschermde soorten met dezelfde biotoopeisen, zoals glad biggenkruid. Hierbij zijn de aandachtslocaties met name de in- en uittredepunten van de gestuurde boringen en de locaties van de werkwegen evenals de locaties waar open ontgravingen zijn voorzien. Aanvullend onderzoek naar beschermde planten is noodzakelijk. Dit dient te worden uitgevoerd in de bloeiperiode van deze soorten, welke loopt van mei tot augustus.

Dit aanvullende onderzoek is inmiddels uitgevoerd (Bijlage 7), waarbij het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. De onderzochte locaties in relatie tot het plangebied zijn in navolgende weergegeven.

verplicht

Figuur 13 - Locaties van de inventarisaties (rode cirkel), op locaties waar open ontgravingen (blauwe lijn) plaats vinden binnen het tracé (gele lijn) (bron: Aanvullend natuuronderzoek, Sweco)

Er zijn tijdens de inventarisatie van het aanvullende onderzoek geen groeiplaatsen gevonden van naakte lathyrus, dreps of kartuizer anjer, noch van overige beschermde plantensoorten. Aangetroffen soorten betroffen, verspreid over het tracé, voornamelijk algemene, veel voorkomende soorten. Daarmee is aangetoond dat er geen groeiplaatsen van beschermde flora aanwezig zijn op de locaties van de open ontgravingen en de werkgebieden van de gestuurde boringen.

Met de aanleg van het kabeltracé worden dan ook geen verbodsbepalingen vanuit de Wnb overtreden. Er is geen noodzaak tot het nemen van maatregelen met betrekking tot beschermde flora en er is geen sprake van ontheffingsplicht. Zodoende is er tevens geen noodzaak tot het opstellen van en het werken volgens een werkprotocol ten behoeve van beschermde plantensoorten.



Vogels

Er zijn geen indicaties aangetroffen binnen de (omgeving van) het tracé, die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde rust- en verblijfplaatsen. De houtopstanden en houtwallen langs het tracé zijn wel geschikt om te fungeren als broedplaats voor algemeen voorkomende broedvogels. Ook op delen van het tracé door akker- en weilanden zijn geschikte broedlocaties voor grondbroeders.

Geadviseerd wordt derhalve om de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot augustus) uit te voeren en aantasting van bosschages geheel te vermijden. Indien dit niet mogelijk is, dient het werkterrein vóór de start van het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden en dienen de te kappen bomen te worden gecontroleerd op aanwezigheid van nesten.



Vleermuizen

Diverse bomen langs het tracé hebben mogelijk een functie als voortplantings- en rustplaats voor vleermuizen. Het is tevens mogelijk dat vleermuizen foerageren binnen de groenstructuren en bomenrijen langs het tracé en dat deze tevens een functie hebben als vliegroute. Het tracé wordt echter grotendeels aangelegd door middel van gestuurde boringen, waardoor er geen sprake zal zijn van aantasting. Het tracé is verder weinig aantrekkelijk als foerageergebied voor vleermuizen. Gesteld wordt dat aanvullend onderzoek ten behoeve van vleermuizen niet noodzakelijk is, mits er geen sprake is van bomenkap. Wanneer het toch noodzakelijk is bomen te kappen, dienen de te kappen bomen nader te worden onderzocht op hun functie voor vleermuizen.



Grondgebonden zoogdieren

Met name in de omgeving van Nieuwe Meer zijn meerdere landschappelijke elementen aanwezig (zoals bosschages, houtwalletjes, slootjes en (kleine) waterlichamen) die geschikt habitat vormen voor kleine marterachtigen. Mogelijk dat het tracé deel uitmaakt van het leefgebied van kleine marterachtigen. Doordat het tracé voor het grootste deel door middel van gestuurde boringen wordt aangelegd, is enkel sprake van aantasting van dit mogelijke leefgebied op de locaties van de open ontgravingen. Het betreft echter slechts een relatief klein deel van het totaal aanwezige geschikte habitat dat tijdelijk wordt aangetast. Dit deel is tevens niet essentieel, doordat in de omgeving ruimschoots soortgelijk habitat aanwezig is. Blijvende negatieve effecten op kleine marterachtingen zijn op voorhand uitgesloten.

Ook worden algemeen beschermde (vrijgestelde) zoogdieren verwacht. Voor deze soorten geldt echter een vrijstelling van ontheffingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Nader onderzoek naar grondgebonden zoogdieren wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.



Amfibieën en reptielen

Er bevindt zich binnen het plangebied geen actueel biotoop voor amfibieën en reptielen die beschermd zijn conform de Wnb. Er zijn echter wel waarnemingen van de soort bekend uit de omgeving van het plangebied. Als gevolg van ontgravingswerkzaamheden kan geschikt biotoop ontstaan voor de rugstreeppad. Er wordt geadviseerd om in afstemming met een deskundig ecoloog preventieve maatregelen te treffen om mogelijke kolonisatie tijdens de uitvoeringswerkzaamheden te voorkomen. De rugstreeppad is namelijk een pionierssoort van terreinen met een hoge natuurlijke of door mensen ingebrachte dynamiek; bouwterreinen en graaflocaties zijn derhalve ideaal leefgebied. Wanneer de soort zich vestigt, loopt de projectplanning mogelijk vertraging op, of worden onverhoopt verbodsbepalingen uit de Wnb overtreden.

Om dit te voorkomen is een ecologisch werkprotocol opgesteld (Bijlage 10) waarin maatregelen worden beschreven die het ongewenst vestigen van rugstreeppad op de werklocaties binnen het tracé verhinderen. Daarnaast worden maatregelen beschreven die negatieve effecten op beschermde vrijgestelde (fauna) soorten zoveel mogelijk doen voorkomen. Op deze wijze wordt ook aan de algemene zorgplicht voldaan. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlage bij deze plantoelichting.



Overige fauna (vissen)

Het voorkomen van overige beschermde soorten (vissen/ ongewervelden) worden vanwege het ontbreken van een geschikt biotoop binnen het tracé niet verwacht.

Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Provinciaal beleid

Het tracé maakt geen deel uit van het NNN, ganzenfoerageergebied of weidevogel leefgebied. Daarmee is ruimtebeslag op deze gebieden voorhand uitgesloten. Wel bevinden gebieden met deze status zich op korte afstand van het tracé, ter hoogte van Nieuwe – Meer (zie onderstaande figuur). Maar omdat in de provincie Noord-Holland geen sprake is van externe werking op het NNN, zijn negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de betreffende gebieden niet aan de orde. Er zijn derhalve geen belemmeringen vanuit provinciaal beleid en er is geen noodzaak tot een nadere procedure in de vorm van een 'nee, tenzij-toets'.

verplicht

Figuur 14 - Ligging tov NNN gebieden

Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de kabels grotendeels ondergronds worden aangelegd en alleen in- en uittredepunten in dit kader relevant zijn. Er is dus slechts in zeer beperkte mate sprake van bovengrondse werkzaamheden.

Ook is van eventueel aardkundige waarden geen sprake.



Houtopstanden

In het verkennende natuuronderzoek wordt vermeld dat het kabeltracé grotendeels met een gestuurde boring wordt aangelegd, en dat (afhankelijk van het definitieve tracé) ten behoeve van de open ontgravingen bomen dienen te wijken voor onder andere de aanleg van het werkpad. Hierop is voor het gehele nieuwe kabeltracé Vijfhuizen-Nieuwe Meer een bomeninventarisatie uitgevoerd (Bijlage 8). Hieruit volgt dat het nieuw aan te leggen kabeltracé nabij het transformatorstation Nieuwe Meer een zeer nat wilgenstruweel (wilg, els en bramen) kruist. Om de aanleg mogelijk te maken, moeten deze bomen en struiken worden gerooid.



Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand

Omdat het onderdeel 'Houtopstanden' uit de Wnb binnen Amsterdam niet van toepassing is (de gemeenteraad van Amsterdam heeft in 2016 een besluit genomen waarbij de 'bebouwde kom' gelijk loopt met de gemeentegrens van Amsterdam) is alleen de gemeentelijke Bomenverordening van de centrale stad van toepassing.

Dit betekent dat op grond van Bomenverordening 2014 het in de gemeente Amsterdam verboden is om zonder vergunning of jaarvergunning van het college bomen of een houtopstand te vellen of te doen vellen. In de Bomenverordening is gedefinieerd wat onder een vergunningplichtige boom en houtopstand wordt verstaan.

Vervolgens is specifiek voor het terreindeel grenzend aan het gasoverslagstation van de Nederlandse Gasunie (NGU), parallel aan de zuidelijke inrit van dit terrein, én het terreindeel westelijk van het transformatorstation Nieuwe Meer, een opname van de te vellen houtopstanden uitgevoerd. Daarbij zijn de vergunningplichtige bomen in beeld gebracht en gecategoriseerd. Het bijbehorende document is volledigheidshalve als Bijlage 9 bij deze plantoelichting gevoegd.

Voor de te kappen bomen zal bij de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand (kapvergunning) aangevraagd worden. Nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, zal in overeenstemming met de gemeentelijke Bomenverordening tot herplant van bomen op dezelfde terreindelen worden overgegaan.

4.4.3 Conclusie     

Op basis van de uitgevoerde natuuronderzoeken en AERIUS-berekeningen wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie (flora en fauna) niet in de weg hoeft te staan aan de uitvoering van de werkzaamheden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan; de nieuw aan te leggen ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen tussen de Ringvaart en het transformatorstation Nieuwe Meer, als onderdeel van het nieuwe kabeltracé Vijfhuizen-Nieuwe Meer.

Voorafgaand aan de werkzaamheden zullen de te kappen bomen binnen het plangebied nog nader worden onderzocht op hun functie voor vleermuizen. Afhankelijk van deze onderzoeksresultaten zullen mogelijk mitigerende maatregelen nodig zijn, danwel zal een ontheffing Wnb aangevraagd moeten worden bij het bevoegd gezag (de provincie Noord-Holland). Daarbij geldt dat de betreffende bomen niet eerder worden gekapt dan dat de eventuele mitigerende maatregelen zijn getroffen en de ontheffing is verleend.

Verder wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden het advies uit het opgestelde ecologisch werkprotocol opgevolgd door diverse maatregelen te treffen en rekening te houden met diverse soorten (fauna). Daarmee wordt een overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten voorkomen en wordt ook aan de algemene zorgplicht voldaan.

Ook zal er voor de te verwijderen bomen een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand aangevraagd worden.

Hierdoor is er geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het project derhalve uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie     

4.5.1 Wet- en regelgeving     

Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt 6 wetten op het gebied van cultureel erfgoed en sorteert hiermee voor op de komende omgevingswet. Door de wetten te bundelen en een aantal regels te vernieuwen is de wetgeving minder versnipperd. In de Erfgoedwet staat onder andere; wat cultureel erfgoed is; wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt. De Erfgoedwet gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed. Er is ook erfgoed in ruimtelijke ordening (de leefruimte om ons heen). Hoe Nederland daarmee omgaat staat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

4.5.2 Inventarisatie cultuurhistorie en archeologisch onderzoek     

Aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden door de provincie aangewezen komen niet voor in plangebied. Het plangebied is niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht

In het plangebied bevinden zich geen door het rijk, provincie of gemeente beschermde archeologische monumenten.

Volgens het gemeentelijk archeologisch beleid is het wel noodzakelijk om bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² een archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Het plan voorziet in een bodemingreep groter dan 10.000 m². Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Daarom is in juli 2019 een update uitgevoerd van het eerdere archeologisch bureauonderzoek uit 2016. De update is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek acht Witteveen+Bos (op basis van eerder onderzoek uitgevoerd door Archeodienst BV in 2016) een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk in het kader van het geplande tracé Vijfhuizen-Nieuwe Meer. De archeologische verwachting is voor alle periodes laag. De kans dat behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen is dan ook zeer gering.

Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wijst Witteveen+Bos erop dat dit selectieadvies niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid, die vervolgens een selectiebesluit neemt.

4.5.3 Conclusie     

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de verdere voorbereiding van dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid     

4.6.1 Wet- en regelgeving     

Wegverkeer

In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan de zogenaamde 'Hogere waarde'. De Hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de Hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.'voetnoot: Conform artikel 110g Wgh mag een correctie worden toegepast op het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer. Voor wegen waar 70 km/uur of harder gereden mag worden is de aftrek 2 dB en voor de overige wegen 5 dB. De wettelijk toegestane snelheid is hier van belang. Voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt geen aftrek aangezien deze wegen geen zone hebben en hierdoor niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder vallen. Enkel bij toetsing in het kader van het aspect 'goede ruimtelijke ordening' wordt ten behoeve van een goede beoordeling de aftrek wel toegepast. '



Industrielawaai

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde 'zware lawaaimakers' als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.



Luchtverkeerslawaai

Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.

4.6.2 Onderzoek     

De 150 kV-verbindingen zijn geen geluidgevoelige bestemmingen. De aspecten wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartverkeerslawaai zijn daarom niet relevant voor het onderhavige bestemmingsplan.



Geluid in de aanlegfase

De aanleg van een hoogspanningsverbinding heeft tijdelijk geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties.

4.6.3 Conclusie     

Het aspect geluid is geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.7 Lucht     

4.7.1 Wet- en regelgeving     

Wet luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. De hoofdlijnen van deze wet zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De luchtregelgeving is uitgewerkt in een aantal AMvB's en Ministeriële Regelingen.



Wet Milieubeheer

In bijlage II van de Wet milieubeheer zijn voor de volgende stoffen grenswaarden voor de concentratie in de buitenlucht opgenomen: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), koolmonoxide (CO). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Milieu en Natuur Planbureau blijkt dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan. In de Nederlandse situatie leveren alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen.

De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit in acht genomen dient te worden bij planvorming is geregeld in artikel 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

In aanvulling op het bovenstaande toetsingskader stelt de AMvB 'Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' dat bij de voorgenomen realisering van gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen en dergelijke op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen, moet worden onderzocht of op die locaties sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en/of NO2. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Het maakt voor de vestiging van gevoelige bestemmingen niet uit of het deel uitmaakt van 'niet in betekenende mate' projecten of 'in betekenende mate' projecten. De AMvB 'Gevoelige Bestemmingen' moet in beide gevallen worden nageleefd.

4.7.2 Onderzoek     

De voorwaarde onder 3 is uitgewerkt in de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is kortweg gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Het bestemmingsplan maakt de aanleg van 150 kV-kabelverbindingen mogelijk. De realisatie van een bestemmingsplan, artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, is een bevoegdheid genoemd in artikel 5.16, lid 2 Wet milieubeheer. Echter, de 150 kV-kabelverbindingen veroorzaken geen emissies.

4.7.3 Conclusie     

Gelet op het vorenstaande kan worden voldaan aan het bepaalde in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het aspect lucht is geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid     

4.8.1 Wet- en regelgeving     

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Denk hierbij aan risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)-opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties. De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRNVGS, 2006). De nota heeft geen wettelijk bindende werking maar is niet vrijblijvend. Daarnaast biedt risicokaart.nl inzicht in risicosituaties in de leefomgeving. Dit instrument kan gebruikt worden als informatievoorziening om te helpen bij het voorkomen, bestrijden en beperken van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Op 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling basisnet in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

4.8.2 Onderzoek     

Het bestemmingsplan maakt de aanleg van 150 kV-hoogspanningsverbindingen mogelijk. Een 150 kV-kabelverbinding is geen (beperkt) kwetsbaar object zoals bedoeld in de wetgeving rondom externe veiligheid.

De verbindingen betreffen ook geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De verbindingen vallen daarom niet onder de werkingssfeer van de wetgeving inzake externe veiligheid. Er is daarom geen onderzoek nodig voor het aspect externe veiligheid bij de aanleg van ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

Wel is een buisleiding (Gasunie) en een weg (rijksweg A9) voor het transport voor gevaarlijke stoffen aanwezig nabij de kabelverbindingen. De 150 kV-verbindingen vormen geen risico's voor de veiligheid van personen of groepen van personen.

4.8.3 Conclusie     

Gelet op de bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.9 Elektrische en magnetische velden     

4.9.1 Wet- en regelgeving     

Magneetvelden

Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden.



Beleidsadvies

De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.

Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk. Momenteel wordt door de minister verkend of dat een verbreding van het voorzorgsbeleid naar andere bronnen in het elektriciteitsnetwerk wenselijk is.

4.9.2 Magneetvelden in relatie tot de kabelverbinding     

TenneT heeft bij diverse kabelverbindingen onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden. Daaruit volgt dat aangenomen mag worden dat de contour van 0,4 microTesla (jaargemiddeld) voor deze verbinding binnen 15 meter van het hart van een kabelverbinding is gelegen. Bij de ondergrondse 150 kV-verbinding Vijfhuizen – Nieuwe Meer zijn binnen 15 meter van het hart van de kabelverbinding geen objecten gelegen die in het kader van het huidige beleidsadvies voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen zouden kunnen worden aangemerkt als gevoelige bestemming.

4.9.3 Conclusie     

Het aspect elektrische en magnetische velden zal geen belemmering vormen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen     

4.10.1 Wet en regelgeving     

NEN 3654

In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand.

4.10.2 Inventarisatie     

Er is sprake van samenloop met verschillende belangen van kabel- en leidingenbeheerders die al kabels en leidingen beheren in het plangebied en die daarnaast in de toekomst kabels en leidingen zullen aanleggen. Tijdens de voorbereiding van dit bestemmingsplan is er reeds overleg geweest over de benodigde ruimte voor alle kabel- en leidingentracés. Het beoogde tracé kruist onder andere bestaande buisleidingen van de Gasunie van en naar het meet- en regelstation Sloten.

Op basis van VELIN-richtlijnen dient TenneT vooraf onderzoek te doen naar veilige en verantwoorde aanleg en ligging van de hoogspanningsverbinding nabij kabels en leidingen derden. Hier dient onder bepaalde situaties ook toestemming van de betreffende eigenaar over te zijn. Onderdeel daarvan zijn beïnvloedingsberekeningen. Deze beïnvloedingsberekeningen zijn uitgevoerd conform de NEN 3654. Dit om vast te stellen wat het effect is van de hoogspanningsverbindingen op de gasleidingen. Waar nodig worden maatregelen getroffen. De resultaten van de beïnvloedingsberekeingen worden gedeeld met de relevante kabels- en leidingeigenaren. Er is een overleg in januari 2021 gepland om de berekeningen nader toe te lichten. De tracéoptimalisaties die sinds het eerste onderzoek zijn doorgevoerd zijn aanleiding geweest om de beinvloedingsberekeningen te actualiseren.

Waar bestaande kabels en leidingen worden gekruist, zal aan de NEN 3654 worden voldaan.

4.10.3 Conclusie     

Gelet op de bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd het aspect kabels en leidingen geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.11 Luchtvaartverkeer     

4.11.1 Wet- en regelgeving     

Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer. Tezamen vormen deze besluiten een uitwerking van het hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.

4.11.2 Inventarisatie     

Het LIB legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. Indien het plangebied gelegen is binnen het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en milieu. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten in overeenstemming zijn met het LIB. Het gaat hierbij om afwegingen die moeten worden gemaakt met betrekking tot externe veiligheid, hoogtebeperkingen, beperkingen bij het toelaten van functies (bestemmingen), het voorkomen van geluidhinder en het voorkomen van het aantrekken van vogels.

4.11.3 Conclusie     

Deze regelgeving is niet relevant voor de aanleg van ondergrondse kabelverbindingen.

4.12 Explosieven     

Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. Deze circulaire kent een effectbenadering in tegenstelling tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat een risicobenadering kent. Er worden categorieën explosieven onderscheiden waarvoor per categorie aan te houden afstanden gelden. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.

4.12.1 Onderzoek     

Voor het onderzoeksgebied uit de Haalbaarheidsstudie 2017 is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Conclusie is dat er feitelijk materiaal is aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied deels verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. TenneT zal de onderzoeken die nodig zijn voor het opsporen van conventionele explosieven ter plaatse van het beoogde kabeltracé uitvoeren.

4.12.2 Conclusie     

Gelet op de bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat het plan vanuit het aspect explosieven geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan, maar dat voor aanvang van de werkzaamheden nog nader onderzoek moet plaatsvinden om de uitvoering van de werkzaamheden veilig te laten verlopen.

4.13 Milieueffectrapportage     

4.13.1 Wet- en regelgeving     

Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst.

Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Bij sommige ontwikkeling met activiteiten uit de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-plicht mogelijk. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r. (kolom 1), maar ligt beneden de drempelwaarden in deze lijst (kolom 2) dan is er een vormvrije m.e.r. mogelijk. Er dient bij elke m.e.r.-vorm een aanmeldnotitie te worden opgesteld. In overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit wordt beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08).

Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.

4.13.2 Onderzoek     

Op 29 mei 2020 is een m.e.r.-aanmeldingsnotitie voor netuitbreiding Vijfhuizen-Nieuwe Meer ingediend. Het integrale rapport is als Bijlage 12 achter deze toelichting opgenomen.

De conclusies van het rapport zijn in de tabel hierna weergegeven.

verplicht

Tabel 3 – conclusie m.e.r. beoordeling

4.13.3 Conclusie     

Volgens het rapport kan op basis van de hiervoor opgenomen samenvatting van de effectstudies worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten op de beschouwde milieuaspecten. Op enkele thema's of in sommige deelgebieden is op basis van sectorale wetgeving of in het kader van (lokale) vervolgbesluitvorming nog nader onderzoek nodig (zoals benoemd in hoofdstuk 5). Uit dit nader onderzoek kan blijken dat (mitigerende) maatregelen getroffen moeten worden. Uit geen van de effectstudies blijkt dat, met het toepassen van de noodzakelijke (mitigerende) maatregelen, belangrijke nadelige milieugevolgen blijven bestaan. Ervan uitgaande dat de (mitigerende) maatregelen uit de onderzoeken worden opgevolgd, verwachten wij geen belangrijke nadelige milieueffecten bij het uitvoeren van het project Netuitbreiding Vijfhuizen-Nieuwe Meer.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten     

5.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

5.2 Planvorm     

Het onderhavige bestemmingsplan doorkruist het plangebied van meerdere (vigerende) bestemmingsplannen. Het betreft een paraplubestemmingsplan waarin de dubbelbestemming als aanvulling op deze onderliggende bestemmingsplannen worden gezien.

5.3 Artikelgewijze toelichting     

5.3.1 Toelichting op de planregels     

Algemeen

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.



Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

Artikel 2 Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.



Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

Artikel 3: Leiding – Hoogspanningsverbinding 150kV

De bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding 150kV' is gegeven aan de gronden waar het tracé van de hoogspanningsverbindingen met bijbehorende beschermingszone (belemmeringenstrook) is gepland. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding. De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd. Met de zinsnede 'behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen', worden dan ook niet alleen de bestemmingen uit het voorliggende bestemmingsplan bedoeld, maar ook de bestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen.

Binnen de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding 150kV' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Daarnaast is bij recht bebouwing ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen toegestaan, mits het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Dit ter bescherming van de hoogspanningsverbinding. Indien een bouwwerk geen onevenredige afbreuk doet aan een doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding, kan middels een afwijking bij omgevingsvergunning ook andere bebouwing ten behoeve van een andere voorkomende bestemming worden toegestaan. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning heeft de leidingbeheerder een adviesrol.

Voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding 150kV' is een omgevingsvergunningenstelsel in de regels opgenomen. Een vergunning voor het uitvoeren van deze werken en werkzaamheden kan alleen worden verleend indien door die werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding. Ook hier heeft de leidingbeheerder een adviesrol bij de vergunningverlening. Het vergunningenstelsel is opgenomen om de hoogspanningsverbinding na aanleg te beschermen. Het vergunningenstelsel geldt daarom voor werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de leiding, zoals de aanleg van beplanting, het uitvoeren van grondbewerkingen (dieper dan 0,80 meter beneden maaiveld) en het aanleggen van drainage (dieper dan 1,00 meter beneden maaiveld). Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen vergunning nodig. Voor het normale beheer en onderhoud van de verbinding of van de functies die ter plaatse voorkomen vanwege andere voorkomende bestemmingen is eveneens geen vergunning nodig.



Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

Artikel 7 Overige regels

In dit artikel bevat een van toepassingsverklaring, waarin alle moederplannen zijn opgenomen die met dit bestemmingsplan worden aangevuld, voor wat betreft de bestemmingen en gebiedsaanduidingen in onderhavig bestemmingsplan. Voor de duidelijkheid wordt vastgelegd dat de planregels van de bestemmingsplannen voor het overige onverminderd van toepassing blijven.



Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

Hierin staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van de bestemmingen en/of de regels in het bestemmingsplan.

Artikel 9 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

6.1 Aangewezen bouwplannen in plangebied     

De aanleg van een ondergrondse kabelverbinding is geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro, waarvoor het kostenverhaal met een exploitatieplan of anderszins moet zijn verzekerd. Uitvoering van het plan komt voor rekening en risico van TenneT. Het garanderen van leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet. Nut en noodzaak van het plan zijn aangetoond met dit bestemmingsplan, zie paragraaf 1.1. Hierdoor kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

6.2 Belemmeringenwet privaatrecht     

TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding, inclusief beschermingszone, door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten zoals als hier aan de orde zijn.

6.3 Zakelijk recht strook     

Voor de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbindingen moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) wordt vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit TenneT een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

In de situatie waarbij de hoogspanningsverbinding een buisleidingenstraat kruist, gelden ter plaatse van de buisleidingenstraat andere voorwaarden. In dat geval wordt geen gebruik gemaakt van een zakelijk recht maar van privaatrechtelijke overeenkomsten.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van bewoners en andere belanghebbenden.

7.1 Participatie omwonenden     

Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan een breed gedragen en haalbaar bestemmingsplan. In het kader van participatie zullen omwonenden en andere belanghebbenden op de hoogte worden gesteld van het project middels een brief. Hierna wordt een gesprek aangeboden om een toelichting te verkrijgen en te reageren op de planvorming.

Bijzondere aandacht is er voor de woonbootbewoners langs de Ringvaartdijk. Uitgangspunt is dat zij geen nadelige gevolgen ondervinden van de ondergrondse kabelverbinding.

Als gevolg van dit precies zijn er geen nadere reacties gekomen.

7.2 Watertoets     

Er heeft op verschillende momenten overleg plaatsgevonden met Waternet (Waterschap Amstel Vecht en Gooistreek). Tevens zal er afstemming blijven plaatsvinden over de benodigde toestemmingen.

Vanwege de risico's voor opbarsting is gekozen voor het toepassen van voornamelijk gestuurde boringen, in plaats van een open kabelbed. Bij het toepassen van gestuurde boringen zal er sprake zijn van significant minder bemaling en daarmee van significant minder grondwateronttrekking.

7.3 Wettelijk vooroverleg     

Een bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de rijksoverheid, de provincie en het waterschap. Niet in alle gevallen is het echter nodig een voorontwerp bestemmingsplan voor te leggen aan provincie en rijk. Alleen als er rijks- of provinciale belangen in het geding zijn, is vooroverleg nodig.

In dat kader zijn door de Provincie en Waternet reacties naar voren gebracht. gevolg hiervan zijn enkel kleine aanpassingen in deze toelichting verwerkt.

7.4 Ontwerpfase     

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd voor zienswijzen.

7.5 Vaststellingsfase     

Na de periode van terinzagelegging neemt de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan en neemt daarbij ook een standpunt in met betrekking tot eventueel ingediende zienswijzen. Vervolgens wordt het bestemmingsplan voor de vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het (paraplu)bestemmingsplan 150 kV kabelverbinding Nieuwe Meer met identificatienummer NL.IMRO.0363.F2202BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak:     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Automatenhal:     

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.7 Bebouwing:     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bestaande bebouwing of gebruik:     

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.9 Bestemmingsgrens:     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bijbehorend bouwwerk:     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 Bouwen:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwgrens:     

De grens van een bouwvlak.

1.14 Bouwlaag:     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.15 Bouwperceel:     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.17 Bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 Gebouw:     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 Kabelbed:     

ruimtebeslag dat door een gemeenschappelijk tracé van één of meer kabels, die toebehoren aan één netwerkbeheerder, wordt gevormd.

1.20 Maaiveld:     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.21 Normaal onderhoud:     

werkzaamheden die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de met de bestemming beoogde doeleinden.

1.22 Nutsvoorziening:     

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.23 Overig bouwwerk:     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 Peil:     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.25 Prostitutie:     

het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;

1.26 Seksinrichting:     

en voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.27 Smartshop:     

een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;

1.28 Verbeelding:     

De verbeelding van het bestemmingsplan.

1.29 Waterstaatkundige werken:     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De bouwhoogte van een windmolen     

Vanaf het peil tot aan de as van de windmolen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De brutovloeroppervlakte van een gebouw     

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.9 De minimum bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.10 De hoogte van een windmolen     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.11 De bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Leiding - Hoogspanningsverbinding 150kv     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding 150kv bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse 150 KV hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende beschermingszone aan weerszijden uit het hart van de leidingen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwen ten behoeve van de dubbelbestemming     

Voor het bouwen ten behoeve van de in lid 3 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.
3.2.2 Bouwen ten behoeve van andere bestemmingen     

Voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor zover:

  1. de veiligheid van de leidingen of het functioneren van de leidingen niet onevenredig worden geschaad;
  2. voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met de leidingbeheerder.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening in afwijking van het bepaalde in 24.2 een omgevingsvergunning te verlenen ten aanzien van het bouwen van bouwwerken en toestaan dat op of in deze gronden een bij de andere bestemming toelaatbaar bouwwerk wordt gebouwd, mits positief advies is verkregen bij de betrokken leidingbeheerder en de veiligheid met betrekking tot de hoogspanningsleiding niet wordt geschaad en kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.5.1 Verbod     

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150kv' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van beplanting en bomen, waarbij de wortels dieper (gaan) reiken dan 0,80 meter beneden maaiveld;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem dieper dan 0,80 meter beneden maaiveld;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,80 meter beneden maaiveld, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  5. het aanleggen van drainage dieper dan 1,00 meter beneden maaiveld;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het permanent opslaan van goederen.
3.5.2 Uitzonderingen     
  1. Het verbod als bedoeld in artikel 3.5.1 is enkel van toepassing op de strook grond waar ten behoeve van TenneT een zakelijk recht dan wel een gedoogplicht kan worden gevestigd, met dien verstande dat na de vestiging daarvan, het aanlegvergunningenstelsel uitsluitend betrekking heeft op de strook grond waar het zakelijk recht dan wel de gedoogplicht is gevestigd.
  2. Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    1. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsverbinding;
    2. het normale beheer en onderhoud van de hoogspanningsverbinding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
    4. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
3.5.3 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 kan slechts worden verleend indien de door de betreffende werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de betrokken hoogspanningsverbinding.

3.5.4 Advies     

De in artikel 3.5.1 bedoelde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels     

5.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

5.2 Specifiek gebruiksverbod     

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 5.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden;
  4. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
  5. ten behoeve van prostitutie, een seksinrichting, smartshop en automatenhal.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels     

  1. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften ontheffing kan worden verleend, dan kan het bevoegd gezag afwijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 25 m²;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken ;
    3. Geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
    4. De in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 1 meter mag worden overschreden ten behoeve van: lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen, schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefoniemet.
    5. De op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 2 meter mag worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;

Artikel 7 Overige regels     

7.1 Schakelbepaling     

Het bestemmingsplan '150 kV kabelverbinding Nieuwe Meer' vult de onderstaande bestemmingsplannen aan met de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150kv' zoals opgenomen in dit plan, met dien verstande dat de (onderliggende) verbeelding en regels van bovengenoemde bestemmingsplannen voor deze gronden eveneens van toepassing blijven:

Bestemmingsplan Vastgesteld d.d. Identificatienummer
Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost 19-12-2012 NL.IMRO.0363.F1002BPSTD-VG01
Nieuwe Meer eo 26-06-2013 NL.IMRO.0363.F1108BPSTD-VG02
De Aker 20-04-2016 NL.IMRO.0363.F1312BPSTD-VG01
Drijvende bouwwerken 18-08-2019 NL.IMRO.0363.GA1601PBPGST-VG01
Grondwaterneutrale Kelders 07-10-2021 NL.IMRO.0363.GA2102PBPGST-VG01

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 8 Overgangsrecht     

8.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 150 kV kabelverbinding Nieuwe Meer.