HWC Johan Huizingalaan    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

N.V. Nuon Energy (hierna: Nuon) is eigenaar en operator van het stadsverwarmingsnet in Amsterdam en heeft in 2013 met de gemeente Amsterdam een samenwerkingsovereenkomst getekend. Het doel hierbij is om de Amsterdamse energievoorziening te verduurzamen en de stad leefbaar en aantrekkelijk te houden, waarbij de ambitie van de gemeente Amsterdam is om in 2025 de uitstoot van CO2 met 40% te hebben gereduceerd. Daarnaast werken Nuon en de gemeente Amsterdam samen om tot 2040 circa 230.000 huishoudens aan te sluiten op het stadsverwarmingsnet.

Voorgaande houdt in dat forse investeringen moeten worden gedaan in de ontwikkeling en infrastructuur van het stadsverwarmingsnet. Het Amsterdam South Connection project (hierna ASC) speelt hierin een cruciale rol. Momenteel bestaat het stadsverwarmingsnet van Amsterdam uit twee aparte netten, te weten het verwarmingsnet Nieuw-West (NW) en het verwarmingsnet Zuideramstel (ZA). Nuon is voornemens deze netten met elkaar te verbinden middels een koppelleiding en hier een Hulp Warmte Centrale (HWC) te realiseren. Deze centrale wordt gevestigd nabij de Johan Huizingalaan te Amsterdam.

Om de kwaliteit, efficiëntie en bedrijfszekerheid van het stadsverwarmingsnet te kunnen borgen, is Nuon in dit kader voornemens de volgende activiteiten en werkzaamheden uit te voeren:

  • Het bouwen en in bedrijf hebben van een Hulp Warmte Centrale (HWC), en;
  • Het bouwen en in bedrijf hebben van een warmtebuffer (HAT) met een inhoud van circa 3.600m³.

Een HWC is bedoeld voor het opvangen van de piekvraag in koude perioden en te dienen als backupsysteem voor de stadswarmtevoorziening. Dit laatste betekent dat bij uitval van de AEB (Afval Energie Bedrijf) en/of de Centrale Diemen de HWC de verwarmingsfunctie overneemt, zonder dat de aangesloten adressen er ook maar iets van merken.

De nieuwe HWC zal bestaan uit vijf gasgestookte warmteketels, ieder met een thermisch (input/output) vermogen van 33/30 MWth en een rendement van 92%. De HWC wordt toekomstbestendig gebouwd, zodat te zijner tijd ook op biobrandstof kan worden overgeschakeld. Het maximaal thermisch (input/output) vermogen van de vijf warmteketels zal circa 165/150 MWth bedragen. Daarvan zal 30 MWth naar het verwarmingsnet NW en 90 MWth naar het verwarmingsnet ZA worden geleid. Afhankelijk van de vraag, kan de overige 30 MWth naar zowel NW als naar ZA worden geleid.

verplicht

Impressie van de HWC (indicatief)

Het ontwerp van de HWC is dusdanig ingericht dat wanneer er een warmtevraag is, eerst de warmtebuffer wordt aangesproken. Buiten piektijden zal de buffer vervolgens weer worden opgeladen vanuit AEB, dit zorgt voor een verdere vergroening van het warmtenet. In koude periodes is de buffer gereserveerd als reserve-eenheid. De HWC zal onbemand en automatisch opereren.

Omdat de HWC niet binnen het vigerende bestemmingsplan past, is hiervoor een Omgevingsvergunning voor gebruik strijdig met het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingediend tezamen met een goede ruimtelijke onderbouwing. Deze omgevingsvergunning is op 30 oktober 2018 verleend. De aangevraagde omgevingsvergunning maakt de bouw en het gebruik van de HWC met bijbehorende voorzieningen reeds mogelijk.

De HWC betreft echter ook een zogenoemde grote lawaaimaker als bedoeld in Bijlage I, onderdeel D, bij het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143 ofwel Bor). Door de vestiging van een dergelijke inrichting ontstaat er een industrieterrein op basis van de Wet geluidhinder en tevens brengt een dergelijke inrichting een geluidzone met zich mee. Het bestemmingsplan regelt het industrieterrein alsmede de daarbij behorende geluidzone. Tevens legt het bestemmingsplan de gebruiks- en bouwmogelijkheden, zoals die zijn aangevraagd in het kader van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, planologisch vast.

1.2 Doel     

Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de HWC en legt het gezoneerde industrieterrein alsmede de bijbehorende geluidzone planologisch vast.

1.3 Wettelijk kader     

Op basis van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (Wgh) dient rondom een industrieterrein, waarop bepaalde typen lawaaiproducerende bedrijven zijn gevestigd, of kunnen worden gevestigd, een geluidzone te worden vastgesteld.

Deze bedrijven zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel D, bij het Besluit omgevingsrecht en werden/worden aangeduid met het begrip “A-inrichtingen” of “grote lawaaimakers”.

De geluidzone vormt een bufferzone tussen de bedrijven op het industrieterrein en de geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving. Buiten deze zone mag de geluidbelasting vanwege alle bedrijven op het industrieterrein tezamen niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de zone gelden beperkingen voor geluidgevoelige bestemmingen. In de Wgh is bepaald dat een vastgestelde zone uitsluitend kan worden gewijzigd bij vaststelling, wijziging of herziening van een bestemmingsplan.

1.4 Ligging locatie Hulp Warmte Centrale     

De HWC wordt gerealiseerd nabij de Johan Huizingalaan 801 in Amsterdam. Deze locatie ligt nabij het knooppunt 'De Nieuwe Meer' (ten noorden van de A4 en ten westen van de A10-west). Het betreft een momenteel braakliggend terrein. De locatie wordt begrensd door een spoorweg van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB), een spoorweg van Prorail en de snelweg A4.

verplicht

Overzicht van de ligging van de Hulp Warmte Centrale Johan Huizingalaan Amsterdam

1.5 Planologische regeling     



Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen/besluiten:

  • Nieuwe Meer e.o., vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013.

    De gronden ter plaatse van de Hulp Warmte Centrale hebben de bestemming 'Verkeer - 1' en de functieaanduiding 'Opslag'. De gronden waar de geluidzone komt te liggen, hebben de bestemmingen 'Verkeer - 1' (grijze kleur op onderstaande uitsnede van de verbeelding), 'Groen' (felgroene kleur), 'Water' (blauwe kleur), 'Kantoor' (roze-grijze kleur) en 'Sport' (lichtgroene kleur) en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3. Het gehele gebied ligt voorts binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.3 (vogels)'. Verder ligt op een deel van het gebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie - schiphol'.

 

verplicht

Vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl), locatie Hulp Warmte Centrale ter plaatse van rode ster

  • Tracébesluit Zuidasdok, oorspronkelijk vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 18 maart 2016. Een deel van de geluidzone en het gehele bestemmingsvlak 'Bedrijf' komen te liggen op de in het Tracébesluit opgenomen opgenomen maatregelvlakken 'Verkeersdoeleinden, werkterrein', 'Verkeersdoeleinden, Groen, Water', 'Verkeersdoeleinden, Zone Wegverharding', 'Verkeersdoeleinden, Talud' en 'Verkeersdoeleinden, Berm'.

De vigerende regelingen voorzien niet in een industrieterrein en de bijbehorende geluidzone. Vandaar dat voorliggend bestemmingsplan is opgesteld. Voor zover de gronden samenvallen met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' mogen de gronden pas overeenkomstig de bestemming worden bebouwd en gebruikt wanneer door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

1.6 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie en het beoogde industriegebied met de bijbehorende geluidzone. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de (relevante) omgevingsaspecten. Voorts wordt in hoofdstuk 5 het juridische systeem toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid behandeld. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan het overleg met instanties en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Bestaande situatie     

De HWC ligt nabij de Johan Huizingalaan 801 in Amsterdam. Deze locatie bevindt zich nabij het knooppunt ‘De Nieuwe Meer’ (ten noorden van de A4 en ten westen van de A10-west). Het betreft een momenteel braakliggend terrein. Het terrein wordt begrensd door een spoorweg van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB), een spoorweg van Prorail en de snelweg A4. De gronden waar de geluidzone komt te liggen, zijn hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van wegverkeer, spoorverkeer, groen, water, kantoor (aan de westzijde) en sport (aan de oostzijde).

De dichtstbijzijnde woningen bevinden zich aan de Voetbalstraat op circa 350 meter ten noordoosten van de inrichting. Daarnaast zijn er plannen om woningen te realiseren op het voormalig sportcomplex Riekerhaven. Deze woningen worden gebouwd op ongeveer 170 meter afstand van de inrichting. De exacte ligging van de woningen en de bouwhoogte zijn echter nog niet bekend. In de geluidzone zelf bevinden zich geen woningen of andere geluidsgevoelige functies.

2.2 Nieuwe situatie     

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het toevoegen van de aanduidingen industrieterrein ter plaatse van het HWC en de bijbehorende geluidzone op de omliggende gronden. Daarnaast wordt het HWC met de bijbehorende voorzieningen in het bestemmingsplan meegenomen; hiervoor is reeds een omgevingsvergunningaanvraag voor afwijken van het bestemmingsplan verkregen op 30 oktober 2018.

2.2.1 Geluidzone     

De geluidzone is het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de (geluid)zonegrens. Buiten de zonegrens mag de door alle bedrijven die op het industrieterrein zijn gevestigd gezamenlijk veroorzaakte geluidbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. De zone is dus het gebied, behalve het industrieterrein zelf, waarbinnen vanwege dat industrieterrein een geluidbelasting mag heersen van 50 dB(A) etmaalwaarde of meer. Deze eis is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer (Wm). Gevolg hiervan is, dat zowel bij ruimtelijke plannen, als bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening wordt gehouden met de geluidzone die om het industrieterrein is gelegen.

Het doel van de zone is het vormen van een buffer (ruimtelijke scheiding) tussen industriële activiteiten en woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen, zoals ziekenhuizen en onderwijsgebouwen. De keuze van de ligging van de zone is gebaseerd op een afweging tussen de ruimte voor de industrie en de ruimte voor geluidgevoelige objecten. De geluidzone zelf vormt hierbij een aandachtsgebied voor geluid, waarin niet zonder meer woningen (en andere geluidgevoelige objecten) mogen worden gebouwd. De geluidzone voorkomt enerzijds dat woonbebouwing oprukt in de richting van bedrijven. Anderzijds geeft de geluidzone de akoestische ruimte aan waarover bedrijven op het industrieterrein maximaal kunnen beschikken. Een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en milieugevoelige bestemmingen vastleggen in het bestemmingsplan biedt daarmee zowel de omgeving (omwonenden) als bedrijven rechtszekerheid over de kwaliteit van het gebruik van hun kavel.

De omvang van een geluidzone is niet vastgelegd in de Wgh of een daaraan gekoppeld besluit. Een zone wordt in een bestemmingsplan gelegd rond een industrieterrein, waar volgens dat bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen als bedoeld in bijlage I, onderdeel D, bij het Bor mogelijk is. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone (die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A)-contour) worden vastgelegd.

Binnen de zone rond industrieterreinen kunnen echter wel geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, liggen. De hoogte van de maximaal toelaatbare geluidbelasting op deze bestemmingen is onder andere afhankelijk van de aard van de geluidgevoelige bestemming en of het gaat om nieuwbouw dan wel bestaande bouw. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bedrijf op een gezoneerd industrieterrein moet het bevoegd gezag de hoogste toelaatbare geluidbelasting binnen de geluidzone in acht nemen. Dit wordt ook wel het toetsen aan een geluidzone genoemd. Deze toets is verplicht voor alle bedrijven op het industrieterrein die vallen binnen het toepassingsgebied van de Wm. Dus ook de niet-vergunningplichtige bedrijven moeten getoetst worden aan de wettelijke hogere waarde voor de geluidzone. De vergunningverlener moet hierbij ook rekening houden met eventuele besluiten hogere waarde, die zijn vastgesteld voor binnen de geluidzone gelegen geluidgevoelige bestemmingen. Elk bedrijf mag dus een in de omgevingsvergunning vastgelegde geluidbelasting veroorzaken op de toetsingspunten. Dit wordt ook wel de geluidruimte van een bedrijf genoemd.

2.2.2 Gezoneerd industrieterrein     

Op het gezoneerd industrieterrein zijn 'grote lawaaimakers' zoals aangewezen in bijlage I, onderdeel D, bij het Bor toegestaan. Daarnaast is op een gezoneerd industrieterrein nog geluidruimte beschikbaar, als alle bedrijven gezamenlijk minder dan 50 dB(A) op de zonegrens veroorzaken. Deze ruimte is beschikbaar voor het ontplooien van nieuwe activiteiten door bedrijven. Voor deze activiteiten moet het bedrijf een omgevingsvergunning aanvragen of een melding doen. Wanneer bij het vaststellen van een geluidzone de hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden, moet een besluit hogere waarden voor geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone worden vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voortkomen die van nationaal belang zijn:

  1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het plangebied is in de SVIR aangewezen als een gebied voor efficiënt gebruik van de ondergrond, het verbeteren van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam, en het bevorderen van het vestigingsklimaat voor internationale bedrijven. Daarnaast ligt het plangebied in de 20KE-contour, wat betekent dat woningbouw er alleen onder voorwaarden is toegestaan. Ten slotte is het gebied aangewezen voor het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico’s.

Het voorliggende bestemmingsplan dat een HWC mogelijk maakt, staat deze nationale belangen niet in de weg. De gevolgen vanwege de milieukwaliteit zijn onderzocht en staan beschreven in paragraaf 4.2.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 grotendeels in werking getreden en aangevuld per 1 oktober 2012 en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS; tegenwoordig NNN (Nederlands Natuurnetwerk genoemd)), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Het Barro heeft geen gevolgen voor de onderhavige bestemmingsplanherziening.

3.1.3 Duurzame verstedelijking     

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking', zoals die is neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking dient bij een planologisch besluit dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt allereerst te worden aangetoond dat deze ontwikkeling voorziet in een behoefte. Wanneer de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied voorzien wordt, dan dient tevens te worden aangetoond waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder is een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. De realisatie van de HWC moet op basis hiervan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Vervolgens is het van belang om te constateren of de locatie waar de HWC wordt gesitueerd, is aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarover kan worden opgemerkt dat het gebied van de Zuidas zich kenmerkt als een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daarmee is sprake van bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking.

Daarnaast moet de motivering van de behoefte aan die ontwikkeling in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient deze zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Die behoefte moet vervolgens worden afgewogen tegen het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Zowel de beschrijving van en het overleg over de behoefte, alsmede de resultaten worden opgenomen in de toelichting.

Met de HWC wordt invulling gegeven aan het gemeentelijk doel om de Amsterdamse energievoorziening te verduurzamen en de stad leefbaar en aantrekkelijk te houden, waarbij de ambitie staat om in 2025 de uitstoot met 40% te hebben gereduceerd. Tevens is het wenselijk om tot 2040 circa 230.000 huishoudens aan te sluiten op het stadsverwarmingsnet. Daarbij is een stabiele warmwatervoorziening voor de stad Amsterdam noodzakelijk om de stad Amsterdam in de toekomst te blijven voorzien van warm water. Deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt indien er een nieuwe warmtecentrale wordt gerealiseerd. De HWC voorziet daarin. Daarmee is de behoefte aan de HWC aangetoond.

3.1.4 Structuurvisie Zuidasdok     

Op 9 juli 2012 is de Rijksstructuurvisie Zuidasdok vastgesteld. Zuidasdok zorgt ervoor dat de bereikbaarheid van de noordelijke Randstad verbetert en Zuidas een stevige impuls krijgt om zich verder te ontwikkelen als internationale toplocatie en hoogwaardig stedelijk gebied. De doorstroming van de A10 wordt verbeterd door de uitbreiding van de capaciteit van de A10 tussen de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel. Tegelijkertijd wordt het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer van elkaar gescheiden.

Door een verbeterde doorstroming op de A10 Zuid ontstaat een robuust autonetwerk in de noordelijke Randstad. Ter hoogte van het centrumgebied van Zuidas wordt de A10 ondergronds aangelegd onder andere de barrièrewerking wordt verminderd.

Het huidige station Amsterdam Zuid wordt aangepast tot een kwalitatief hoogwaardige openbaarvervoerterminal, waar de Noord/Zuidlijn, trams en bussen in geïntegreerd zijn. Niet alleen vanuit de stad en regio is Zuidas goed bereikbaar, door aanlanding van de Hanzelijn en de hogesnelheidstreinen is een groot deel van Nederland beter aangesloten op Zuidas en Amsterdam.

De structuurvisie is uiteindelijk vertaald in een Tracébesluit en een bestemmingsplan. Op 18 maart 2016 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu het Tracébesluit Zuidasdok ondertekend. Op 20 april 2016 heeft de Gemeenteraad het bestemmingsplan Zuidasdok vastgesteld.

Het voorliggende bestemmingplan past binnen het beleid en bij het bepalen van de situering van nieuwbouw evenals bij het gebruik van de gronden is rekening gehouden met de ontwikkeling van het Zuidasdok (zie hoofdstuk 5). Ook bij het bepalen van de plangrens van voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met de plangrens van het Tracébesluit en het bestemmingsplan Zuidasdok.

Het voorliggende bestemmingsplan dat een HWC mogelijk maakt, staat de structuurvisie Zuidasdok niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In deze structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De Structuurvisie is door de jaren heen een aantal keer gewijzigd, maar het uitgangspunt is en blijft dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de Structuurvisie staan drie hoofdbelangen vast:

  1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.
  2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad.
  3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

Het plangebied is aangewezen als een gebied voor kantoorfuncties, bereikbaarheid, fijnmazige waterberging en kleinschalige oplossingen voor duurzame energie. In het gebied is behoefte aan kantoren. De Structuurvisie voorziet een menging van kantoorfuncties met stedelijke functies en de bijbehorende infrastructuur. Om in de toekomst bestand te zijn tegen klimaatverandering is behoud van bergingscapaciteit van regenwater belangrijk. De waterschappen realiseren deze fijnmazige waterberging en doen dat op integrale wijze. Verder heeft de provincie de ambitie om de innovatie in de Noord-Hollandse duurzame energiesector te versterken. Noord-Holland zal de sector daarbij ondersteunen en wil de economische kansen benutten die de verduurzaming van de energievoorziening biedt.

De provinciale structuurvisie leidt niet tot consequenties voor het onderhavige bestemmingsplan waarin een HWC mogelijk wordt gemaakt.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening     

Tegelijk met de invoering van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 werd in juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld als een van de instrumenten om de beleidsdoelen die de provincie in de structuurvisie heeft gesteld te bereiken. De PRVS is na haar vaststelling vier keer gewijzigd. Bij de vijfde wijziging is besloten om de PRVS opnieuw vast te stellen, om te voorkomen dat er een stapeling van toelichtingen zou ontstaan. Hierdoor was het ook mogelijk om de naam te veranderen in Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV); een benaming die beter aansluit bij overige provinciale verordeningen. Door de term 'structuurvisie' te laten vallen is bovendien verduidelijkt dat de PRV een zelfstandig en, in tegenstelling tot de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040, een voor burgers bindend document is.

Op 1 mei 2018 is een gewijzigde versie van de PRV in werking getreden. De wijziging heeft betrekking op het onderdeel ecologie. In de PRV hebben Provinciale Staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn, ter uitvoering van de Structuurvisie Noord-Holland 2040, algemene regels vastgesteld over onder meer:

  • detailhandel;
  • advisering door de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling over de ruimtelijke ordening, verstedelijking en ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland;
  • aardkundige waardevolle gebieden;
  • meerlaagse veiligheid;
  • locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied;
  • verbod tot aanleg bedrijventerreinen en kantoorlocaties en ruimtelijke kwaliteitseisen bij nieuwe woningbouw en andere vormen van verstedelijking in het landelijk gebied;
  • de groene ruimte;
  • de blauwe ruimte;
  • energie.

Daarnaast zijn regels opgenomen die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening waaronder:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionaal watersysteem.

Aan de PRV zijn diverse kaartbeelden verbonden. Ook zijn in bijlagen toetsingskaders voor de toepassing van de provinciale regels opgenomen.

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de regels zoals gesteld in de PRV.

3.2.3 Milieubeleidsplan 2015-2018     

Provinciale Staten hebben op 15 december 2014 het Milieubeleidsplan 2015-2018 vastgesteld.

De basis van het milieubeleid van de provincie is gelegen in het nakomen van wettelijke regels en normen. Daarnaast zet de provincie in op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De provinciale visie is vastgelegd in de onderwerpen 'Gezonde Stad en Mobiliteit, Visie op de Ondergrond, Circulaire Economie en Transitie Duurzame Energie'.

Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie Amsterdam 2040     

De gemeente Amsterdam heeft een Structuurvisie opgesteld met haar ambities voor de ontwikkeling van Amsterdam. Om zich als levendig en krachtig centrum van de metropoolregio te handhaven moet de stad economisch sterk blijven en duurzamer worden. De zeven pijlers zijn: intensivering grondgebruik, samenhangend OV-netwerk, inrichting van het publiek domein, aantrekkelijker groen en water, transformatie (mengen van functies), het post-fossiele brandstoftijdperk en de ambitie gastheer te zijn voor de Olympische Spelen van 2028. Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangewezen voor werken-wonen. De Nieuwe Meer is aangewezen als strategische positie om de bereikbaarheid van de stad te verbeteren. Daarvoor zijn twee scenario’s denkbaar: de aanleg van een regiotrein die Schiphol verbindt met Zuidas en Almere, en de aanleg van de Oost-Westmetrolijn. Het gebied rondom de Nieuwe Meer kan grotendeels groen-recreatief blijven.

De gemeentelijke structuurvisie leidt niet tot consequenties voor het onderhavige initiatief.

3.3.2 Duurzaamheid     

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Amsterdam is vastgelegd in de beleidsdocumenten "Duurzaam Amsterdam, Agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestemdige stad" (11 maart 2015), "Naar een stad zonder aardgas, Strategie voor de verduurzaming van de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving" (7 november 2016) en het Coalitieakkoord "Een nieuwe lente en een nieuw geluid" (mei 2018).

De gemeente Amsterdam wil een wezenlijke bijdrage leveren aan het halen van de doelstellingen van Parijs, en heeft daarom de ambititie de CO2 uitstoot in de stad terug te dringen met 55% in 2030 en 95 % in 2050. Referentiejaar daarbij is 1990.Voorts is het streven erop gericht dat Amsterdam in 2040 aardgasvrij wordt. De warmtenetten worden open netten waarbij de warmtebronnen duurzaam moeten zijn of worden. Het is de bedoeling steeds meer woningen aan te sluiten op het stadswarmtenet.

Door de groei van het stadswarmtenet zal de behoefte aan hulpwarmtecentrales in de toekomst alleen maar toenemen; het netwerk groeit en daarmee de energievraag en specifiek ook het piekvermogen. Hulpwarmtecentrales zijn essentieel voor het opvangen van de piek en het leveren van backupvermogen. De voorgestelde centrale gaat uit van 150 (inclusief 1 reserverketel) MWth piek- en backupvermogen. Als de hulpwarmte centrale niet doorgaat, stokt de energietransitie in de directe omgeving. Westpoort Warmte geeft aan dat het op korte termijn gaat om ca 10.000 woningequivalenten (weq), waarvan 2000 een gasaansluiting zullen handhaven en 3-4000 (nieuwbouw) hun planvorming anders moeten gaan inrichten omdat men een andere energievoorziening moet treffen en nog een 3-4000 weq een alternatieve voorziening zullen moeten gaan ontwikkelen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Algemeen     

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten, te weten geluid, lucht, bodem, verkeer, flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, externe veiligheid, niet-gesprongen conventionele explosieven, ruimtegebruik, woonklimaat, Luchthavenindelingbesluit Schiphol en de waterhuishouding.

4.2 Geluid     

De HWC heeft een thermisch (input/output) vermogen van circa 165/150 MWth. Dit betekent dat op grond van bijlage 1, onderdeel D, artikel 1 lid a van het Besluit omgevingsrecht de HWC wordt aangemerkt als een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. Een dergelijke inrichting kan alleen op een gezoneerd terrein worden gevestigd en dient van een geluidzone te zijn voorzien. Volgens artikel 40 van de Wet geluidhinder mag buiten de grens van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht niet meer bedragen dan:

  • dagperiode (07.00-19.00 uur): 50 dB(A)
  • avondperiode (19.00-23.00 uur): 45 dB(A)
  • nachtperiode (23.00-07.00 uur): 40 dB(A)

Voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen die in een geluidzone komen te liggen, geldt conform artikel 44 van de Wet geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien geen doeltreffende maatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelasting te beperken tot de voorkeursgrenswaarde, kan onder toepassing van artikel 45 van de Wet geluidhinder, een hogere grenswaarde tot maximaal 55 dB(A) worden vastgesteld.

Voor de ontwikkeling van de HWC is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de 50 dB(A) contour is berekend. Dit onderzoek, Akoestisch onderzoek Hulp Warmte Centrale Nuon Amsterdam, is als Akoestisch onderzoek bij deze toelichting opgenomen.

De geluidzone is vervolgens gebaseerd op een afgeronde, omhullende lijn van de 50 dB(A) contour. Binnen deze 50 dB(A) contour bevinden zich geen geluidgevoelige objecten en terreinen. Ook zijn er geen plannen om binnen deze contour geluidgevoelige objecten of terreinen te realiseren.

verplicht

Geluidcontouren (Letmaal) Hulp Warmte Centrale Johan Huizingalaan Amsterdam

Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat het maximaal toegestane geluidniveau (LAMAX) op bestaande en (mogelijk) toekomstige woningen niet wordt overschreden.

In een aanvullend akoestisch onderzoek naar het langtijdgemiddelde beoordelingniveau LAr,LT op de gevel van het voormalig IBM gebouw is berekend dat dit ten hoogste 32 dB(A) in de dag-, avond en nachtperiode bedraagt. Hieruit blijkt dat sprake is van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat. Dit aanvullend onderzoek is bijgevoegd als Aanvullend akoestisch onderzoek bij deze toelichting.

4.3 Lucht     

4.3.1 Luchtkwaliteit     

Binnen de inrichting worden ten behoeve van de warmteketels een aantal emissiepunten gerealiseerd. In dat kader is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd, zie bijlage Luchtkwaliteitsonderzoek. Bepalend zijn de vijf ketels die op aardgas zullen worden gestookt.

Omdat de ontwikkeling niet gekenmerkt kan worden als in ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de luchtverontreiniging, dient te worden berekend of er voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen zoals deze zijn opgenomen in titel 5.2 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer.

De belasting van de nieuwe HWC op de omgeving is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met standaardrekenmethode 3 conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De gebruikte PC-applicatie is Geomilieu, module STACKS, versie 4.30. Dit model is gebaseerd op het Nieuw Nationaal Model (NNM). STACKS is goedgekeurd door het Ministerie van IenW voor luchtverspreidingsberekeningen.

Conclusies

Uit het onderzoek naar de luchtkwaliteit volgt dat de HWC voldoet aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor de concentraties van stikstofdioxide (NO2). Fijn stof en zwavel komen niet vrij bij een aardgasgestookte installatie. Daarmee wordt voldaan aan artikel 5.16l, eerste lid, onder a, van Wet milieubeheer en vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van de HWC.

4.3.2 Stikstofdepositie     

Ook is het effect van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden onderzocht. Omdat sprake is van industrie, kan niet zonder meer gezegd worden dat, gezien de afstanden tussen het projectgebied en de beschermde gebieden, geen significante gevolgen zich zullen voordoen. Derhalve is het project verder onderzocht. Daartoe is gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator waaruit is gebleken dat de grenswaarde op een aantal Natura 2000-gebieden wordt overschreden (zie ook de bijlage Aerius berekening. In dat kader is bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord een aanvraag om Wnb-vergunning voor het onderdeel ‘Gebiedsbescherming’ ingediend. De resultaten van de AERIUS-berekeningen zijn bijgevoegd als bijlage Aerius berekening. De gehanteerde uitgangspunten zijn opgenomen in de bijlage Toelichting stikstofdepositie 

4.4 Bodem     

4.4.1 Bodemkwaliteit     

Informatie over bodemkwaliteit is beschikbaar via de bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Amsterdam en het Bodemloket. De kaart van de Gemeente Amsterdam laat zien dat het plangebied ligt in Zone 1. Deze zonering wordt gekwalificeerd als 'schone grond'.

verplicht

Uitsnede bodemkwaliteitskaart Gemeente Amsterdam (Bron: Nota Bodembeheer Gemeente Amsterdam) 

Het is echter wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken.

Informatie over het plangebied is beschikbaar in het Bodemloket. In de bovenstaande Uitsnede bodemkwaliteitskaart Amsterdam is een uitsnede opgenomen van het projectgebied. Hierin is (met roze) aangegeven dat de projectlocatie voldoende onderzocht is. Tevens is er een historisch onderzoek beschikbaar (kenmerk: AM036315773/O05 d.d. 28-1-2013) dat door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied is opgesteld. Een deel van het projectgebied ligt in een gebied waar de aanbeveling geldt onderzoek uit te voeren.

verplicht

Uitsnede bodeminformatie kaart (bron: bodemloket.nl) 

4.4.2 Bodembescherming     

De bodemrisicoanalyse is opgenomen in de bijlage Bodemrisico analyse. Het bodemrisico als gevolg van de aangevraagde activiteiten is vastgesteld aan de hand van de bodemrisicochecklist (BRCL) van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Uit de bodemrisicoanalyse blijkt dat zodanige combinaties van voorzieningen en maatregelen (cvm) worden getroffen dat sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico. Hiermee wordt voldaan aan de NRB 2012.

Conclusies  

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling. Uit de NRB analyse blijkt dat het maatregel- en voorzieningenpakket van Nuon ervoor zorg draagt dat een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd.

4.5 Verkeer     

Tijdens de bouw zullen er verkeersbewegingen van en naar de HWC plaatsvinden. Tijdens ingebruikname is er sprake van een onbemande installatie, waarbij slechts enkele verkeersbewegingen per week zijn voorzien. Hierdoor is er slechts sprake van een tijdelijke verkeersbelasting en na realisatie is er incidenteel verkeer voorzien. Op de locatie van de HWC zal een (klein) parkeerterrein met maximaal 3 parkeerplaatsen worden ingericht.

Conclusies

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6 Flora en fauna     

Om de impact op lokale flora en fauna te bepalen, is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Op basis van deze Quickscan (bijgevoegd als bijlage Quickscan flora en fauna) is vastgesteld dat er binnen het projectgebied beschermde soorten kunnen voorkomen. Om negatieve effecten op algemeen voorkomende broedvogels en algemeen voorkomende en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën te voorkomen, dienen maatregelen te worden getroffen, zoals is opgenomen in paragraaf 3.6 van de Quickscan.

De RUD heeft bij schrijven van 24 mei 2018 (zaaknummer RUD.246565), namens de provincie Noord-Holland, aangegeven dat aanvullend onderzoek niet nodig is:

"Naar ons oordeel maakt het overlegde rapport "Quickscan flora en fauna; N.V. NUON ENERGY - HWC Johan Huizingalaan, Amsterdam" van ARCADIS van 19 maart 2018 bij elk van de verschillende soortengroepen voldoende aannemelijk dat verblijfplaatsen en of exemplaren van beschermde soorten in het projectgebied zijn uitgesloten. Daarnaast zijn de maatregelen die in het rapport worden voorgesteld voldoende om verstoring van de in de omgeving voorkomende beschermde soorten en algemeen voorkomende broedvogels te voorkomen. Wij zijn van mening dat om die reden geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is."

Conclusies  

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de HWC. De gebruikelijke voorzorgsmaatregelen zullen in acht worden genomen.

4.7 Archeologie     

De inrichting zal worden gerealiseerd op een (nu braakliggend) bestaand bedrijventerrein. De archeologische waarden en verwachtingen in en rond het plangebied zijn in 2012 door de Gemeente Amsterdam onderzocht, in het kader van het bestemmingsplan 'Nieuwe Meer e.o'. Het plangebied kent geen archeologische monumenten. Op basis van de historisch-topografische inventarisatie is een inschatting gemaakt van de in het plangebied te verwachten materiële overblijfselen. Dit heeft geleid tot een indeling in verwachtingszones van archeologische materiële neerslag voor het plangebied. Het plangebied voor de HWC valt binnen zone G: Sloterpolder. De sporen die hier kunnen voorkomen houden verband met landgebruik vanaf de middeleeuwen tot in de 20e eeuw. Dergelijke overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde verspreiding. Eventuele archeologische sporen zijn echter door de 20ste-eeuwse herinrichting deels verstoord.

Op basis van de huidige gegevens van het gebied en de archeologische verwachting is vervolgens een indeling gemaakt in zones met een bijbehorende specifieke beleidsmaatregel. Dit is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. Voor het plangebied geldt Beleidsvariant 11: Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij alle bodemingrepen.

Conclusies  

Het planvoornemen heeft geen belangrijke nadelige gevolgen ten aanzien van archeologie. Wel geldt voor het gehele plangebied de wettelijke meldingsplicht. Wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en er toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, dient dit aan Bureau Monumenten en Archeologie te worden gemeld. In overleg met de opdrachtgever worden dan maatregelen getroffen tot documentatie en berging van de vondsten.

4.8 Cultuurhistorie     

Er is sprake van een braakliggend terrein waar geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het aspect cultuurhistorie staat de geplande ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid     

In het kader van de aanvraag om oprichtingsvergunning heeft toetsing aan de drempelwaarden uit het Brzo 2015 plaatsgevonden waarbij is vastgesteld dat de totale opslag van (grond)stoffen binnen de HWC, de PBZO- en VR-drempelwaarden uit het Brzo 2015 niet overschrijden. Nuon valt daardoor niet onder de werkingssfeer van de Brzo 2015.

Doordat de aan te vragen situatie niet zal leiden tot een overschrijding van de drempelwaarde voor opslag van (verpakte) gevaarlijke stoffen, valt de inrichting van Nuon niet onder de werking van het Bevi.

De inrichting is ontworpen om volledig automatisch te opereren, waaronder een safe start-up en shut-down proces is ontworpen. Indien er niet gepermitteerde afwijkingen van het proces wordt geregistreerd zal een intern alarmsysteem in werking treden.

Conclusies  

Het aspect externe veiligheid vormt hierdoor geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.10 Niet-gesprongen conventionele explosieven     

Het terrein zal vooruitlopend op de bouw worden onderzocht op niet-gesprongen explosieven, indien deze aanwezig zijn, zal het worden gesaneerd, conform geldende wet-, regelgeving & veiligheidsvoorschriften.

Conclusies  

Het aspect 'niet-gesprongen conventionele explosieven' levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Ruimtegebruik     

Er is sprake van een braakliggend terrein begrensd door twee spoorwegen en een snelweg. Het terrein is momenteel nog bestemd voor Verkeersdoeleinden alsmede voor buitenpandige opslag. Door het terrein in gebruik te nemen voor de HWC is er sprake van een ruimtelijk doelmatige invulling van het terrein. De hoogte van de bebouwing detoneert niet met de in de omgeving aanwezige bebouwing en functies. Het aspect ruimtegebruik vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Woonklimaat     

Uit de uitgevoerde milieutechnische onderzoeken (voor het woonklimaat zijn daarbij met name van belang geluid, luchtkwaliteit en verkeer) blijkt dat de installatie voldoet aan de geldende milieu wet- en regelgeving. Er wordt dus geen afbreuk gedaan aan het woonklimaat van de omliggende (toekomstige) woningen.

4.13 Luchthavenindelingbesluit     



Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Onder meer zijn beperkingen gesteld aan de hoogte van de bebouwing, door middel van toetshoogtes.

Bestemmingsplannen dienen deze toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Voor de radartoets gelden afzonderlijke (en lagere) toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een kaart in bijlage 4a bij het LIB.

De genoemde beperkingen betreffen:

  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

In artikel 8.9, eerste lid van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de verlening van een omgevingsvergunning het LIB in acht moet worden genomen.

De voorliggende ontwikkeling valt deels binnen het LIB-5 gebied. In dit gebied is het LIB van toepassing en er geldt een beperking voor de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting en externe veiligheid. Volgens artikel 2.2.1 van het LIB geldt voor deze gebieden dat buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan.

De voorliggende ontwikkeling valt onder het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. Voor de locatie van de HWC zijn hiervoor toetshoogten van 38 en 39 meter opgenomen.

Met de voorliggende ontwikkeling wordt voldaan aan het LIB, de daarin gestelde maxima worden niet overschreden: de maximaal toegestane hoogte betreft de warmtebuffer met circa 30 meter. Binnen de bouwhoogtezone is die hoogte toelaatbaar.

4.14 Waterhuishouding     

4.14.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, conform de watertoets.

De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek brengt.

De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  1. De verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken.
  2. De verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in acht worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

De waterparagraaf moet inzicht geven in de vertaling van het waterbeleid naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  • ruimtelijk relevant waterbeleid;
  • de taken van de waterbeherende instantie;
  • het overleg met de waterbeherende instantie;
  • het huidige watersysteem;
  • het toekomstige watersysteem.

4.14.2 Regelgeving     

4.14.2.1 Waterwet     

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en waarborgt de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld, met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning.

4.14.2.2 Waterbesluit     

in het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn bij het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. het IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en het IJmeer, de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, het Buiten IJ, het Afgesloten IJ en het Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het Rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk. Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist.

In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn geen waterstaatswerken aanwezig die in beheer zijn bij het Rijk.

4.14.2.3 Keur AVG     

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de behartiging van aan het waterschap opgedragen taken. In december 2011 is de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het Hoogheemraadschap AGV is gericht op het beschermen van de wateraanvoer en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 3.13, onder a, van de Keur is het verboden om zonder vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap in stedelijk gebied meer dan 1.000 m2 verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 m2 te laten toenemen.

Legger

De legger is een openbaar register van het Hoogheemraadschap AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen en dient als uitwerking van de Keur.

Op 2 juli 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap AGV een nieuwe legger vastgesteld. De nieuwe legger heeft geen invloed op voorliggend bestemmingsplan.

4.14.3 Beleid     

4.14.3.1 Nationaal Waterplan 2016-2021     

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.

4.14.3.2 Provinciale Watervisie 2021     

In de Watervisie 2021 "Buiten de oevers" (november 2015) zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem. Aan de hand van de thema's veilig, schoon en voldoende is beleid vastgesteld voor de lange termijn (2040) en prioriteiten voor de planperiode (2016-2021). Het Uitvoeringsprogramma 2016-2021 (december 2015) geeft aan wat de concrete maatregelen zijn om de lange termijn doelstellingen te verwezenlijken.

4.14.3.3 Waterbeheerplan AVG 2016-2021     

Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) het Waterbeheerplan AGV 2016-2021: Waterbewust en Waterrobuust vastgesteld. Het betreft het tweede waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap AGV in de nieuwe zesjarige waterplancyclus van het Rijk, de provincie en het waterschap.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken, te weten nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn, wat de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.

4.14.3.4 Gemeentelijk rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  • treffen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRA) 2016-2021 staat vermeld hoe deze drie zorgplichten voor de komende jaren door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Het doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen. Het GRA 2016-2021 heeft de volgende uitgangspunten:

Stedelijk afvalwater  

  • zoveel mogelijk scheiding aan de bron van de componenten van stedelijk afvalwater;
  • waar mogelijk decentrale zuivering in plaats van de huidige centrale, zolang dit duidelijk aanwijsbare voordelen biedt.

Hemelwater  

  • de perceeleigenaar is in principe zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op eigen terrein;
  • de verwerking van hemelwater is een inspannings- en geen resultaatverplichting voor de gemeente;
  • uitgangspunt is om verontreinigd hemelwater gescheiden te houden van het overige hemelwater;
  • gebruik heeft de voorkeur boven direct lozen;
  • gemeente houdt bij de inrichting van de openbare ruimte rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien.

Grondwater

  • duurzaam functionerend grondwatersysteem om nieuwe hinder voorkomen en bestaande hinder weg te nemen;
  • de perceeleigenaar is in principe zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein.
4.14.3.5 Waterplan Nieuw-West: Visie 2040     

Op 27 februari 2013 is het Waterplan Nieuw-West door de stadsdeelraad vastgesteld. De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.

Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.

De waterwegen In Nieuw-West zijn belangrijke lijnelementen welke versterkt worden door de koppeling aan wandel- en fietspaden. Het water geeft een duidelijke maatschappelijke meerwaarde aan het wonen in het plangebied.

4.14.4 Watertoets     

4.14.4.1 Waterkwaliteit     

Het betreft hier een nieuwe installatie waardoor ook nieuwe afvalwaterstromen ontstaan. Het jaarlijkse waterverbruik wordt geschat op circa 500 m³. Bij reguliere bedrijfsvoering is er geen waterverbruik. Slechts incidenteel is leidingwater benodigd voor het bijvullen van enkele tanks.

Bij de HWC komen de volgende afvalwaterstromen vrij:

  • Hemelwater;
  • Bedrijfsafvalwater;
  • Huishoudelijk afvalwater.

Hemelwater

Het hemelwater van het dak wordt opgevangen in een grindstrook rondom het gebouw en via het grind in de bodem geïnfiltreerd.

Het hemelwater dat op de losplaats terecht komt wordt via een olie-/slibafscheider geloosd op het gemeentelijk riool. De rest van het terrein is grotendeels onverhard. De voorzieningen zijn conform de richtlijnen van artikel 3.3 van het Activiteitenbesluit.

Het huidige terrein is momenteel gedeeltelijk verhard met asfalt. Door de nieuwe ontwikkeling zal het percentage verhard oppervlak gelijk blijven.

Bedrijfsafvalwater

De HWC omvat enkel gesloten processen. Hierdoor komt er op dagelijkse basis geen bedrijfsafvalwater vrij. Incidenteel wordt een ketel geleegd om een keuring mogelijk te maken. Hierbij komt circa 45 m³ ketelwater (vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater) vrij dat op de riolering wordt geloosd. Het betreft water met een verhoogde pH (<9,5) en temperatuur van meer dan 30 °C. De HWC beschikt over een voorziening om koud water bij te mengen. De HWC loost geen water met een temperatuur van meer dan 30 °C.

Huishoudelijk afvalwater

De inrichting is onbemand, hierdoor is de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater zeer beperkt. De nieuw geplande HWC aan de Johan Huizingalaan heeft geen significant negatieve impact op het milieuaspect afvalwater en voldoet aan de geldende normen, wet- en regelgeving.

4.14.4.2 Grondwater     

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient (middels een geohydrologisch onderzoek) aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het 'Plan gemeentelijke watertaken' en luidt: 'Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan'. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

Bij de voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in een fundering en een kleine kelder waar de stadswarmteleidingen het gebouw in komen.

4.14.4.3 Dempingen van oppervlaktewater     

Verlies aan oppervlaktewater dient elders binnen het plangebied (vooraf) te worden gecompenseerd. Het laten ontstaan van doodlopende watergangen is hierbij niet toegestaan. In het kader van de onderhavige ontwikkeling zal 322 m2 oppervlaktewater worden gedempt. Dit zal elders op het terrein worden gecompenseerd.

4.14.4.4 Waterberging     

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap AGV dient bij een toename van meer dan 1.000 m2 verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem.

Binnen het projectgebied is circa 3.800 m2 aan verhard oppervlakte aanwezig. De onderhavige ontwikkeling voorziet niet in een toename van het verharde oppervlak, zodat er geen compensatie-eis aan de orde is. Het hemelwater van het dak wordt opgevangen in een dakgoot en via de riolering rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater. De rest van het terrein is grotendeels onverhard. De voorzieningen zijn conform de richtlijnen van artikel 3.3 van het Activiteitenbesluit.

4.14.4.5 Conclusie     

De geplande HWC leidt niet tot onaanvaardbare gevolgen voor het milieuaspect water en voldoet aan de geldende normen, wet- en regelgeving. Het aspect water staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de we.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

5.1 Algemeen     

Het plan voorziet in het planologisch regelen van de HWC en het opnemen van de daarbij behorende geluidzone en het daarbij behorende gezoneerde industrieterrein. Ter plaatse van de bedrijfslocatie wordt het vigerende Tracébesluit ingepast in het bestemmingsplan. Hiertoe is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' opgenomen. In de regels is vervolgens bepaald dat de betreffende gronden niet bebouwd/gebruikt mogen worden overeenkomstig de nieuwe bestemming, tenzij met instemming van de directeur Zuidasdok. Voor een deel van de gronden waarover de geluidzone valt, blijven de planregels in het thans geldende bestemmingsplan (Nieuwe Meer e.o.) gelden, met uitzondering van de anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht, nu deze op grond van het Bro in het bestemmingsplan dienen te worden opgenomen.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de aanpassing van de geluidzone en de bescherming ervan zijn verwoord in de planregels en de verbeelding (voorheen: plankaart). Er wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke regels.

5.2 Planregels (voorschriften)     

5.2.1 Algemeen     

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en planregels (voorschriften), vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de planregels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de regels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Tevens is uiteengezet op welke wijze er gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 is de bestemming opgenomen met de bijbehorende bouwregels. Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.

5.2.2 Artikelsgewijze toelichting     

  • Bestemming Bedrijf - HWC

In dit artikel is de hulp warmte centrale (HWC) geregeld. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding ingetekende bouwvlak worden gerealiseerd. Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maatvoeringen opgenomen. Voor zover de gronden samenvallen met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' mogen de gronden pas overeenkomstig de bestemming worden bebouwd en gebruikt wanneer door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

  • Antidubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Wetgevingszone - wet geluidhinder

In dit artikel wordt het gezoneerde industrieterrein aangegeven. In dit gebied zijn 'grote lawaaimakers' toegestaan. Buiten het aangeduide gebied mogen zich geen 'grote lawaaimakers' vestigen.

  • Geluidzone - industrie

In dit artikel wordt de relatie met de geldende bestemmingsplannen vastgelegd als ook dat de geluidcontour die op de verbeelding van dit bestemmingsplan is opgenomen, wordt toegevoegd aan het genoemde bestemmingsplan en daarbij behorende en van toepassing zijnde planregels. Voor het overige blijven de planregels en de verbeelding voor de gronden gelegen in het genoemde geldende bestemmingsplan van toepassing met uitzondering van de anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht.

  • Overgangsrecht

Hierin staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van de bestemmingen en/of de regels in het bestemmingsplan.

  • Slotregel

Deze bepaling bevat de citeertitel van de regels.

5.3 Verbeelding (plankaart)     

De gronden waarop de HWC komt te liggen, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen.

De geluidzone wordt op de verbeelding (plankaart) aangeduid met de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'.

Met de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - wet geluidhinder' wordt op de verbeelding het gezoneerde industrieterrein aangeduid, waar 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan. Voor zover de gronden samenvallen met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' mogen de gronden pas overeenkomstig de bestemming worden bebouwd en gebruikt wanneer door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid bestaat uit een tweetal componenten, namelijk de maatschappelijke (overleg met de instanties) en economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt ook ingegaan op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan.

6.1.1 Concept ontwerpbestemmingsplan     

6.1.1.1 Overleg met de instanties ex artikel 3.1.1 Bro overleg     

In beginsel geldt voor bestemmingsplannen de overlegverplichting uit het Besluit ruimtelijke ordening. Binnen Amsterdam wordt voor vrijgave voor het wettelijke (bestuurlijk) vooroverleg een termijn gehanteerd van zes weken. Gedurende deze periode worden de formele overlegpartners zoals het waterschap en provincie in de gelegenheid een reactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan. Gelet op de doorlooptijden van de benodigde procedures en belangen die in het geding zijn, is bij collegebesluit besloten om van het voorontwerpbestemmingsplan af te zien van participatie alsmede van het wettelijk vooroverleg met dien verstande dat de overlegpartners en belangstellenden in de gelegenheid zijn om een zienswijze in te dienen bij het ontwerpbestemmingsplan.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan     

Op 18 september 2018 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam het ontwerpbestemmingsplan 'HWC Johan Huizingalaan' vrijgegeven. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 september 2018 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn twee zienswijzen ontvangen.

De zienswijze van ProRail, 22 oktober 2018, heeft geen aanleiding gegeven tot inhoudelijke wijzigingen.

De zienswijze van Rijkswaterstaat, 7 november 2018, heeft aanleiding gegeven tot inhoudelijke wijzigingen met betrekking tot het Tracébesluit.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

Het Bro schrijft voor dat de economische uitvoerbaarheid van een plan wordt aangetoond. Met deze herziening wordt een een geluidzone als ook het gezoneerde industrieterrein vastgelegd. Door deze herziening ontstaan geen saneringssituaties. Om de nieuwe zonering te realiseren hoeven geen maatregelen getroffen te worden. Zoals aangegeven is rekening gehouden met de vergunde geluidruimte van alle bestaande bedrijven. Aan de uitvoering van het plan zijn derhalve geen bijzondere kosten verbonden. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Er kan dan ook worden gesteld dat onderhavig bestemmingsplan in financieel-economische zin uitvoerbaar is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan HWC Johan Huizingalaan met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1805BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.3 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 Bestaand gebouw     

Een gebouw dat:

  1. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  2. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, waarbij de aanvraag voor dat tijdstip is gediend.

1.8 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 Bouwwerk     

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.11 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 Geluidsbelasting vanwege een industrieterrein     

Een etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de (gezamenlijke) inrichting(en) op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.13 Geluidgevoelig object     

Woningen en andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.14 Geluidzone - industrie     

De zone rond een industrieterrein als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.15 Industrieterrein     

Een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder.

1.16 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. in geval van bouwen in het water: het gemiddelde waterpeil.

1.17 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'HWC Johan Huizingalaan'.

1.18 Verbeelding / plankaart     

Digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven.

1.19 Verkeersareaal     

gronden die als verkeersruimte worden gebruikt, bestaande uit rijwegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en bermen.

1.20 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder mede begrepen (natuurlijke) oevers, sluizen, duikers en dammen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met inbegrip van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tijdelijk werkterrein ten behoeve van de aanpassing van de A10 zoals genoemd in het Tracébesluit Zuidasdok, uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 van het Tracébesluit Zuidasdok;
  2. een gasgestookte hulpwarmtecentrale;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. verkeersareaal;
  7. waterberging.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     
  1. Op en onder de in het eerste lid genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen ten behoeve van de functies als genoemd in lid 3.1, onder b tot en met g, slechts zijn toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
  2. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van de functies als genoemd in lid 3.1, onder b tot en met g, niet eerder wordt verleend dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.
3.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte: maximaal 15 meter, met dien verstande dat voor maximaal 35% van het bouwvlak een bouwhoogte tot maximaal 27 meter is toegestaan en dat voor maximaal 20% van het bouwvlak een bouwhoogte tot maximaal 30 meter is toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 3 meter;
  2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 15 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. Er mogen ten behoeve van de functie als bedoeld in lid 3.1, onder b, maximaal 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
  2. Het gebruik van de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - tracéwet' ten behoeve van de functies als genoemd in lid 3.1, onder b tot en met g, is niet eerder toegestaan dan nadat door de directeur Zuidasdok is meegedeeld dat de reservering van het werkterrein niet langer nodig is.
  3. Het verhard oppervlak binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 3.800 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels     

5.1 Geluidzone - industrie     

Het onderstaande vigerende bestemmingsplan:

  • Nieuwe Meer e.o., vastgesteld 26 juni 2013, met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1108BPSTD-VG02

wordt aangevuld met de navolgende regels:

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd tot de geluidzone - industrie behorend bij het industrieterrein HWC Johan Huizingalaan.

5.2 Wetgevingszone - wet geluidhinder     

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone-wet geluidhinder' is het industrieterrein HWC Johan Huizingalaan gelegen, waar een hulp warmte centrale, zijnde een inrichting als aangewezen in bijlage I, onderdeel D, bij het Besluit omgevingsrecht is toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 6 Overgangsrecht     

6.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'HWC Johan Huizingalaan'.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Amsterdam.