|
Het bestemmingsplan 'Kopraweg e.o.' vertaalt het ruimtelijk beleid voor een deel van het havengebied Wespoort in een actuele juridisch planologische regeling. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om voor het van kracht worden van de Omgevingswet digitale en objectgerichte bestemmingsplannen te hebben. Dit voor het plangebied niet het geval, nu hetbestemmingsplan Amerikahaven e.o. dat door voorliggend plan wordt vervangen in 1996 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Doel van het plan is om een actueel toetsingskader te creëren voor het plangebied. In het plangebied spelen geen concrete (grootschalige) ontwikkeling. Het betreft daarom in hoofdzaak een conserverend plan.
Het havengebied van Westpoort waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, behoort niet tot een stadsdeel. Derhalve worden de bevoegdheden met betrekking tot dit gebied uitgeoefend door de centrale stad. Het bevoegde bestuursorgaan voor het vaststellen van dit bestemmingsplan is de gemeenteraad van Amsterdam.
Het plangebied maakt onderdeel uit van Westpoort dat gelegen is in het noordwesten van Amsterdam. Het gebied, met een oppervlakte van 35,47 km², ligt ten zuiden van het Noordzeekanaal. Westpoort is een bedrijventerrein en industriegebied, en omvat de westelijke havens van de stad. Dit bestemmingsplan bevat een klein gedeelte van de Amerikahaven. Het betreft de terreinen van twee bedrijven die gelegen zijn aan de Kopraweg. Hieronder is een afbeelding van het plangebied opgenomen.
Afbeelding: begrenzing plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk) het bestemmingsplan Amerikahaven e.o", dat op 7 februari 1996 door de gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan kennen de gronden de bestemmingen "Industrie- en bedrijfsgebouwen (BbI en BbII), Groenvoorzieningen (G), water (Vw) en verkeersareaal (Va). Hieronder is een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan opgenomen.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Amerikahaven e.o.
Voor een klein deel van het plangebied geldt geen bestemmingsplan. Het betreft een perceel gelegen langs de provinciale weg. Hierop is een biodieselinstallatie aanwezig.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot
2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het heeft als ondertitel
‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit,
de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk
en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel
op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze
gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt
gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering
van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer
van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer
een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen.
Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe
wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe
veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt
het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke
cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land. In het ruimtelijk domein
zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid
worden van provincies en gemeenten.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het besluit geeft nadere regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het besluit
is op 30 december 2011 deels in werking getreden. De projecten van rijksbelang waarop
het besluit aanvankelijk slechts betrekking had, zijn: mainport Rotterdam, kustfundament,
grote rivieren, Waddenzee c.a., defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele
waarden. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. In onderhavig bestemmingsplan komen deze aspecten niet aan de orde.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen
gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd.
Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In
artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een
nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het
bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
In dit bestemmingsplan wordt echter niet meer toegestaan dan nu het geval is in het nu geldende bestemmingsplan Amerikahaven uit 1996. Er is dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten.
Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan,
het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie
in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een
voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame
economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige
leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig
klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Dit bestemmingsplan past binnen dit beleid van de provincie. Met een actuele bestemmingsplanregeling die is toegesneden op de toekomstige ontwikkeling van dit bedrijventerrein wordt bijgedragen aan het vergroten van de agglomeratiekracht van de stad Amsterdam.
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening de Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie vastgesteld; deze verordening is op 1 november 2010 in werking getreden. De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) heeft provinciale staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:
Het voorliggende plangebied is in de ruimtelijke verordening aangeduid als bestaand stedelijk gebied. De provincie stimuleert de (betere) benutting van de bestaande binnenstedelijke ruimte. Het voorliggende plan voorziet hierin.
Plabeka 3.0
Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale
samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de
Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed
mogelijk op elkaar af. In het Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de
kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van het Plabeka luidt als volgt:
Het
creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen,
zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een
bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie
van de
Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het
bedrijfsleven.
Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in Plabeka 3.0 Ruimte voor werken in de MRA van Morgen. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2017 vastgesteld.
Voor bedrijventerreinen wordt in Plabeka 3.0 geconstateerd dat ruim 500 hectare bedrijventerrein wordt getransformeerd, vooral in Amsterdam en Zaanstad. Als gevolg daarvan wordt een vervangingsvraag van 30% voorzien. Tegenover die behoefte (uitbreidings- en vervangings-vraag) staat een uitgeefbare voorraad en harde plannen die – zonder verdeling naar segmenten en regio's – ruim voldoende is op MRA-schaal. Amsterdam zal voor de uitplaatsing van bedrijven een beroep moeten doen op de andere deelregio's.
Met een actuele bestemmingsplanregeling die is toegesneden op de toekomstige ontwikkeling van dit deel van het bedrijventerrein wordt bijgedragen aan het ceeeren van zoveel mogelijk ruimte voor bedrijven.
Visie Noordzeekanaalgebied 2040
De gemeenten in het Noordzeekanaalgebied (Amsterdam, Beverwijk, Haarlemmerliede &
Spaarnwoude, Velsen en Zaanstad), de provincie Noord-Holland en het Rijk werken gezamenlijk
aan de totstandkoming van de Visie Noordzeekanaalgebied 2040. Het doel van de visie
is dit specifieke gebied een bijdrage te laten leveren aan de versterking van de internationale
concurrentiepositie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Wonen, werken, natuur en
recreëren dienen daarvoor op een goede manier samen te (blijven) gaan. De visie bevat
beslissingen voor de korte en langere termijn. Een aantal aspecten zijn relevant:
het gaat daarbij specifiek om het mogelijk maken van groei van de haven op in ieder
geval bestaand terrein, met intensivering en verduurzaming als belangrijke principes
en een aanpassing van de geluidzone. Tevens wordt voor de lange termijn ingezet op
een reductie van milieuoverlast en het specifiek terugleggen van geluidcontouren.
Structuurvisie Amsterdam 2040
De gemeenteraad heeft op 17 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld.
In deze structuurvisie wordt geconstateerd dat het goed gaat met de Amsterdamse haven.
De overslag groeit met spectaculaire cijfers, bedrijven vestigen zich graag in de
Amsterdamse haven. De haven levert een hoge toegevoegde waarde en biedt veel mensen
een baan. De Amsterdamse haven behoort in grootte al jaren tot de top 5 van Europa.
De verwachting is dat de Amsterdamse haven profiteert van de internationale groei
in het goederenvervoer. Dat stelt de stad wel voor nieuwe uitdagingen. Niet langer
is ruimte de troef, maar schaarste: schaarste aan beschikbare haventerreinen, maar
ook schaarste aan milieuruimte. In de Havenvisie geeft het gemeentebestuur aan die
schaarste te gebruiken om inventiever en efficiënter met de beschikbare middelen om
te gaan. In de structuurvisie gaat het erom intensiever en efficiënter om te gaan
met bereikbaarheid en ruimtegebruik. Westpoort is in de structuurvisie ook aangewezen
als geschikte locatie om grootschalig windturbines te plaatsen.
Het havengebied is in de Structuurvisie aangeduid als een van de grootschalige bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen zijn met name bedoeld voor grootschalige bedrijven, met daarnaast stadsverzorgende bedrijven. Daarbij is maximaal 30%, tot maximaal 2.000 m2 kantoorvloer per bedrijfsvestiging toegestaan. Er mogen bedrijven met een milieuruimte tot en met milieucategorie 5/6 worden gevestigd. Wonen is niet toegestaan. Zelfstandige kantoorontwikkeling is evenmin toegestaan. Kleinschalige ondersteunende en niet zelfstandig trekkende voorzieningen passen wel.
Afbeelding 'Structuurvisie Amsterdam 2040'
Nota Parkeernormen Auto
De Nota Parkeernormen Auto is op 8 juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad. In
de Nota Parkeernormen Auto zijn de nieuwe parkeernormen voor auto’s vastgesteld voor
nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar
en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte
voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren
etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto’s
in de openbare ruimte.
De stedenbouwkundige opzet van het gebied Amerikahaven, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, weerspiegelt de functie van het gebied. Centraal staan de grotere havenbekkens Amerikahaven, Australiëhaven, Aziëhaven, en de kleinere havenbekkens Tasmaniëhaven, Texashaven en Cacaohaven. De Amerikahaven is met name bedoeld voor grootschalige havengebonden "natte" bedrijfsactiviteiten. De twee bedrijven binnen het plangebied liggen aan de Amerikahaven. Er is in het plangebied sprake van een ruime verkaveling met een ruim stratenpatroon en grootschalige industriële bebouwing
Het plangebied is bedoeld voor de vestiging van havengebonden en havengerelateerde bedrijven. Bij vestiging van nieuwe bedrijven wordt beoordeeld of ze dusdanig havengebonden zijn, dat ze aan een kade gevestigd worden (1e linie) of meteen daarachter (2e linie). Dit is in het onderhavige bestemmingsplan vertaald in respectievelijk de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2'.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Besluit m.e.r., maar vanwege de omvang van de activiteit (onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke ruimtelijk besluit, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan project voorziet in een conserverende bestemming van een
deel van het industrieterrein Westpoort. Deze (her)ontwikkeling is geen aangewezen
geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst
een m.e.r.-plicht geldt. Ook is geen sprake van een ontwikkeling die voorkomt op de
D-lijst.Van een nieuw industrieterrein of wijziging ervan is namelijk geen sprake.
Conclusie
De wettelijke regeling over de milieueffectrapportage is verder niet van toepassing
op dit bestemmingsplan.
De havens van Amsterdam, Zaandam, Beverwijk en IJmuiden/Velsen vormen samen de Havenregio Amsterdam, ook wel aangeduid als Zeehavens Amsterdam. Het totale havengebied omvat circa 600 ha vaarwater. De regio vormt op nautisch gebied (begeleiding van het scheepvaartverkeer) een eenheid onder het Centraal Nautisch Beheer (CNB). Deze organisatie zorgt voor een veilige, vlotte en milieuverantwoorde afhandeling van het scheepvaartverkeer. De regie wordt gevoerd over de hele afhandeling van de schepen.
Als goederen over water of spoor worden vervoerd, is er minder milieubelasting dan bij vervoer over de weg. Het streven is dan ook gericht op een verbetering van de "modal split" door relatief meer over water en spoor te vervoeren en minder over de weg.
De belangrijkste as voor het scheepvaartverkeer is het Noordzeekanaal. Het kanaal is geclassificeerd als klasse VIb (volgens de CEMT-classificatie; Conférence Européenne des Ministres des Transports) en tevens als "zeehaventoegang". Dit stelt eisen aan de afmetingen van de ruimte voor de vrije doorvaart over het kanaal.
De haven(bekken)s zijn primair ingericht voor het doorvaren en afmeren van bedrijfsschepen. Er zijn tevens voorzieningen zoals wachtplaatsen voor binnenvaartschepen en duwbakken ingericht. Hier mogen wel voorzieningen ten behoeve van aanmeren, laden, lossen e.d. worden gebouwd. De ontwikkeling van het gebied maakt het noodzakelijk zonodig water te dempen, danwel bedrijfsterrein af te graven. Het bestemmingsplan voorziet hierin middels een wijzigingsbevoegdheid.
Westpoort (waarvan het onderhavige plangebied deel uitmaakt) is een haven- en industriegebied waar een belangrijk deel van de Amsterdamse werkgelegenheid is gesitueerd. Er zijn in dit gebied veel arbeidsplaatsen. Dit aantal zal in de toekomst verder toenemen. Deze arbeidsplaatsen zorgen voor een fors aantal verplaatsingen per dag, waarvan een deel met de auto. Daarnaast is door het type van de bedrijven in Westpoort - veelal opslag, overslag, distributie en industrie - het aandeel vrachtverkeer vrij hoog.
Voor de externe ontsluiting van het plangebied is met name de A5 van belang. Deze weg verbindt Westpoort (waaronder het plangebied) direct met het regionale en nationale wegennet. Daarnaast draagt de A5 - met de rijksweg A9 - bij aan de tweede ring rond Amsterdam, waardoor het doorgaand verkeer en het havenverkeer niet meer door de stad behoeven te rijden en de overbelaste A10 een meer stedelijke functie kan krijgen.
Er is beperkt openbaar vervoer in het plangebied. Om toch in de behoefte aan openbaar vervoer te voorzien is Westpoort Bus opgericht. De Westpoort Bus is de naam van het besloten vervoer voor de werknemers en bezoekers van Station Sloterdijk naar diverse bedrijven in Westpoort. Het vervoer is alleen geldig voor werknemers van de deelnemende bedrijven en voor de ritten die het bedrijf heeft ingekocht. Iedere organisatie in Westpoort kan zich aansluiten bij de Westpoort Bus.
Er zijn de afgelopen jaren langs een groot aantal doorgaande wegen vrij liggende, geasfalteerde en verlichte fietspaden aangelegd. In totaal ligt er ten tijde van de opstelling van dit bestemmingsplan ongeveer 45 km aan fietspaden in Westpoort. Dit maakt het voor fietsers mogelijk om veilig en comfortabel naar en van hun werk te fietsen. Het aantal kilometers aan fietspaden zal nog verder worden uitgebreid. Fietsen naar het werk in Westpoort wordt gestimuleerd. Fietsen naar het werk is winst voor werknemers, voor bedrijven en voor het milieu.
Het gebied is op grond van de Nota Parkeernormen Auto aangemerkt als C-locaties. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is minder goed dan in de rest van de stad. Bij nieuwbouwplannen in deze gebieden is maatwerk nodig. Het kan zijn dat de gemeente eistdat het parkeren op eigen terrein opgelost wordt, maar ook het parkeren op straat kan een optie zijn.
Milieuzonering betreft het hanteren van bepaalde richtafstanden tussen bedrijven en hindergevoelige functies/bestemmingen. Om in deze zonering enige eenheid te brengen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uitgebracht die als richtlijn geldt.
De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende plan gekoppeld aan de bij de planregels behorende “Staat van Inrichtingen” die gebaseerd is op de eerdergenoemde VNG-brochure. Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting (de categorieën 1-6). Hoe hoger de categorie, hoe ernstiger de potentiële milieubelasting en hoe groter de richtafstand ten opzichte van hindergevoelige bestemmingen.
De milieubelasting wordt bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, stof, geur, geluid, verkeer en visueel. Voor elk milieuaspect geldt een aparte minimaal aan te houden richtafstand tussen hinderveroorzakende functie en hindergevoelige functie. Het aspect met de hoogste categorie is maatgevend voor de uiteindelijke minimaal aan te houden richtafstand. De richtafstanden variëren van 0 meter (voor categorie 1 bedrijven) tot 1000 meter (voor categorie 6 bedrijven). Benadrukt zij nogmaals dat het gaat om richtafstanden.
Het voorgaande plan "Amerikahaven e.o." kende een milieuzonering. Op de gronden die aangewezen waren voor havengebonden bedrijvigheid (met oriëntatie op het water), waren bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 5 van de bij dat plan behorende Lijst van Bedrijfstypen. Op de gronden in de overgangszone waren bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 4 van de Lijst van Bedrijfstypen toegestaan. In resterende "droge deel" van het plangebied waren bedrijven tot maximaal categorie 3 van de Lijst toegelaten.
Er is in het voorliggende plan een vergelijkbare zonering opgenomen door middel van het leggen van de bestemmingen "Bedrijf - 1" en "Bedrijf - 2".
De bestemming "Bedrijf - 1" is gelegd op het deel van het plangebied, met name op het "natte" deel van het plangebied, dat specifiek is aangewezen voor havengebonden bedrijven. Deze bestemming voorziet in de vestiging van bedrijven tot en met categorie 5 van de bij de planregels behorende Staat van Inrichtingen.
De overige gronden in het plangebied hebben de bestemmingen "Bedrijf - 2" gekregen. De bestemming "Bedrijf - 2" voorziet - evenals de bestemming "Bedrijf - 1" - in de aanwezigheid van bedrijven tot en met categorie 5 van de Staat van Inrichtingen; hier geldt echter - anders dan in het geval van de bestemming "Bedrijf - 1" - geen beperking tot havengebonden bedrijven.
Het plan voorziet in de vestiging van inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in het Besluit omgevingsrecht, bijlage I, onderdeel D. Daar worden de categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder aangewezen, in casu bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Aangezien dergelijke bedrijven in het bestemmingsplan zijn toegestaan, dient het plangebied ingevolge hoofdstuk V van de Wet geluidhinder te zijn voorzien van een zone waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de realisering van geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder binnen het plangebied. Evenmin voorziet het bestemmingsplan in de aanleg van in akoestisch opzicht relevante nieuwe wegen of spoorwegen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het grotere geheel van het gezoneerde industrieterrein
Westpoort. Het beschermingssysteem van de Wet geluidhinder waarborgt dat de geluidbelasting
vanwege het hele industrieterrein Westpoort buiten deze geluidzone rondom Westpoort
niet hoger is dan 50 dB(A).
Op 2 maart 2015 is het Provinciaal Inpassingsplan "Aanpassing geluidszones Westpoort
en Hoogtij" vastgesteld. Uitgangspunt van het inpassingsplan is om de geluidszones
rond het gezoneerde industrieterrein van regionaal belang Westpoort en rond het gezoneerde
lokale industrieterrein HoogTij als ook om de nieuwe begrenzing van het industrieterrein
Westpoort na dezonering (onttrekking) van de nu nog gezoneerde delen van de gebieden
Sloterdijk en Sloterdijk-1 juridisch-planologisch vast te leggen.
Geluidszone rond Westpoort
Als uitwerking van het provinciaal inpassingsplan is op 14 maart 2018 het geluidverdeelplan Westpoort vastgesteld. In dit paraplubestemmingsplan is beschikbare geluidruimte per akoestische kavel verdeeld. Om te voorkomen dat dit bestemmingsplan deze wijze van geluidverdeling frustreert is in dit bestemmingsplan een regel opgenomen die de regels uit het paraplubestemmingsplan van overeenkomstig van toepassing verklaart op dit bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel
5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het
doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten
van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit
van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een
aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt
de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof. Van deze
stoffen komen in Nederland namelijk concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden
liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties
niet in de buurt van de grenswaarden.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen
van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten.
Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate
(NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een
verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere
projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als
is aangetoond dat de negatieve effecten van dat project worden weggenomen door de
maatregelen ter verbetering van luchtkwaliteit die ook in het NSL zijn opgenomen.
Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging
is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan
worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor
wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede
ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking
tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling
aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen
voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen
om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving
daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf
aan de gebiedsontsluitende wegen
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof, namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentraties van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In dit bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik van de gronden opnieuw bestemd en worden geen extra bouwmogelijkheden toegevoegd. Ook zijn er geen bestemmingswijzigingen opgenomen die zorgen voor een extra voertuigaantrekkende werking, zodat een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Daarnaast wordt de luchtkwaliteit jaarlijks door het Rijk gemonitord en geregistreerd in de Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Uit die monitor blijkt dat langs de Westpoortweg, die grenst aan het plangebied, in de toekomst (2030) geen overschrijding van de grenswaarden bestaat (zie onderstaande tabel en figuur).
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.
In dit hoofdstuk wordt onder meer ingegaan op de veiligheidscontour die is vastgesteld voor Afrika- en Amerikahaven. Daarnaast wordt ingegaan op het bevi-bedrijf Oiltanking, de twee kerosineleidingen die ten zuiden van het plangebied ter plaatse van het bedrijf Oiltanking liggen en de windmolen die ten zuidoosten van het perceel van Oiltanking staat.
Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen
in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond
luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht
of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het
verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht
beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in
de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen.
Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen
in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden.
Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht
in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen,
zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring
van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie
en de Rijksoverheid.
Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.
In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.
Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.
Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Het Besluit stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico die gelden voor transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel. Ook is per trajectdeel aangegeven of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied.
Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen soms (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Deze moeten voldoen aan de extra eisen uit het Bouwbesluit 2012
Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze moet worden opgenomen in de toelichting bij een bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning tot afwijken. Deze verantwoording heeft in elk geval betrekking op de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 8 december 2009 de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben de gebiedsvisie bij besluit van 15 december 2009 vastgesteld. Deze visie omvat onder meer een zonering van Westpoort op het punt van de toelaatbaarheid van risicoveroorzakende (Bevi) bedrijvigheid en de toelaatbaarheid van (beperkt) kwetsbare objecten. In het havengebied zijn drie zones opgenomen:
Zoneringskaart 2009
De integrale gebiedsvisie is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Het college van Gedeputeerde Staten van Noord - Holland en het college van Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben op 9 december 2014 een veiligheidsconour voor het gebied Afrika- en Amerikahaven op het industrieterrein Westpoort vastgesteld.
Een veiligheidscontour is een vastgestelde contour rondom een gebied waarin risicovolle bedrijven zijn gelegen, bijvoorbeeld in een gebied met een specifieke functie zoals in dit geval een havengebied. Een veiligheidscontour geeft de grens aan tot hoever het plaatsgebonden risico van inliggende bedrijven mag reiken ten opzichte van de omgeving van het gebied. Het gebied wordt als geheel bekeken en er wordt niet meer getoetst op individuele risicocontouren van bedrijven. Binnen de contour kunnen niet-risicovolle bedrijven worden toegestaan op voorwaarde dat die een functionele binding hebben met het desbetreffende gebied.
Naar aanleiding van de vaststelling van de veiligheidscontour voor Arika- en Amerikahaven is de zoneringskaart die is opgenomen in de gebiedvisie Externe Veiligheid Westpoort aangepast. .
Zoneringskaart 2014
Binnen het plangebied is een op- en overslagbedrijf van brandstoffen aanwezig. Dit Bevi-bedrijf is gevestigd aan Heining 100 en valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland. De ligging van de plaatsgebonen risicocontour van 10-6 per jaar is met rood aangegeven op onderstaande figuur. De contour ligt deels binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
Kwetsbaar object binnen contour
Binnen de 10-6 contour van het Bevi-bedrijf is een kantoor van meer dan 1500 m2 behorend bij een ander bedrijf aanwezig. Dit kantoor betreft vanwege de omvang een kwetsbaar object. In principe is het niet toegestaan om kwetsbare objecten binnen de10-6 contour van een bevi-bedrijf te vestigen. Er was in het verleden dan ook sprake van een saneringsituatie. Die situatie is opgelost door het instellen van een veiligheidscontour. Binnen die contour zijn op grond van het Bevi beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan, mits sprake is van functionele binding. Er is op grond van het Bevi sprake van functionele binding als een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object een binding heeft met een binnen de veiligheidscontour gelegen risicovolle inrichting of een binding heeft met het gebied waarvoor de veiligheidscontour is vastgesteld.
Omdat het gebouw uitsluitend geschikt is om te gebruiken als kantoor, wordt in dit bestemmingsplan het als zodanig bestemd, met als randvoorwaarden dat hier kantoren ten dienste van bedrijven mogen, waarbij ook sprake dient te zijn van functionele binding.
Groepsrisico
De orientatiewaarde van het groepsrisico wordt vanwege bovenstaande situatie overschreden.
Een dergelijke overschrijding van de orientatiewaarde dient verantwoord te worden,
waarbij wordt gekeken naar onder meer de onderwerpen zelfredzaamheid en hulpverlening.
Deze verantwoording heeft al plaatsgevonden bij het instellen van de veiligheidscontour
in de vorm van een notitie behorend bij voornoemd besluit Deze notitie is bij dit
bestemmingsplan gevoegd als bijlage 2. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar deze bijlage.
Verder toename van het groepsrisico is binnen dit bestemmingsplan uitgesloten. Vestiging
van nieuwe beperkt kwetsbare en kwestbare objecten is binnen het plangebied van dit
bestemmingsplan niet toegestaan.
Aan de zuidkant van het plangebied ligt kerosineleiding en een olieleiding die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen vallen. De kerosineleiding loopt van de zuidzijde van het Bevi-bedrijf in zuidelijke richting naar Schiphol. De olieleiding loopt vanaf de noordzijde van het bedrijf in westelijke richting in de richting van IJmuiden. Deze risicovolle leidingen hebben (met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding) de dubbelbestemming "Leiding - Olie" gekregen.
Beide leidingen hebben een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 op maximaal 15 meter aan weerszijden van de leidingen. Dit omvat gronden met de bestemmingen "Bedrijf - 1" en "Verkeer-1". Binnen deze contouren zijn geen kwetsbare objecten aanwezig of bestemd en dus voldoet het plan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Binnen de PR 10-6 contouren zijn ook geen beperkt kwetsbare objecten aanwezig of bestemd en voldoet het plan aan de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Er staat in het plangebied één windturbine met een vermogen van 660 kW.
Volgens het besluit van 14 oktober 2010 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht (wijziging milieuregels windturbines) gelden bij windturbines de volgende criteria voor externe veiligheid:
De externe veiligheidsrisico's kunnen worden bepaald aan de hand van het handboek “Risicozonering Windturbines 3.1” uit 2014. Het handboek geeft voor een windturbine met een vermogen van 3MW een generieke afstand van 100 meter voor de plaatsgebonden 10-6 risicocontour. Voor de afstand tot de plaatsgebonden 10-5 risicocontour wordt een waarde van 48 meter gegeven. Deze afstanden bedragen voor de windturbine van 660 kW respectievelijk 116 meter en 24 meter.
De PR-contouren van de windturbines omvatten gronden met de bestemmingen "Bedrijf - 1", "Verkeer" en "Water". Er bevinden zich geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten binnen de contouren van de windmolen. Het bestemmingsplan staat de vestiging van nieuwe beperkt kwestbare objecten en kwetsbare objecten in de omgeving van de windturbine ook niet toe. Daarmee word voldaan aan het besluit.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te
weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening
moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden
gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en
de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet
voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar
de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in
verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht
welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen
realiseren.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuw gebruik mogelijk. Met name de bestaande situatie
wordt vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de
kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is
daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. In deze nota staat het gebruik van de bodem centraal. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Deze Amsterdamse maximale waarden gelden evenwel niet voor Westpoort. De grond in dit gebied is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken. Daarom stelt de gemeente zich als doel deze grond schoon te houden en is voor dit gebied geen gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld. Grond die toegepast wordt in dit gebied moet schoon zijn, ongeacht de bodemfunctie.
Het plangebied is in de jaren zestig en zeventig opgehoogd met (schoon) zeezand in een laagdikte variërend van 3 tot 5 meter. Ten tijde van de aanvankelijke inrichting van het gebied was de bodem dan ook nagenoeg schoon. In het plangebied hebben zich in de loop van de tijd bedrijven gevestigd die met hun activiteiten de bodem in min of meerdere mate belastten.
Op enkele plaatsen is de bodem verontreinigd met minerale olie. De omvang van de verontreinigingen is relatief klein. Deze verontreinigingen zijn veelal veroorzaakt door lek- en morsverliezen van tankinstallaties voor de opslag en distributie van brandstoffen. De meeste van deze verontreinigingen zijn reeds gesaneerd.
In het overige gedeelte van het plangebied vestigden zich havengebonden bedrijfsactiviteiten die in het algemeen niet bodembelastend zijn geweest.
Er is voor geheel Westpoort door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze is vastgesteld door de gemeenteraad.
Bodemkwaliteitskaart Amsterdam
blauw: grond klasse 1A : schone of MVR-grond met verhoogde gehalten EOX en minerale
olie
rood: sterk verontreinigd
grijs: saneringssituatie
Voor het bedrijf gevestigd aan de Kopraweg 1 geldt een klasse 1A grond. De bodemkwaliteit heeft geen gevolgen voor eventuele ontwikkelingen op het perceel.Voor het bevi-bedrijf geldt een saneringssituatie. Op dit perceel zit een historische verontreiniging van voor 1987. Bij ontgraven van grond vanuit deze deelzone is goedkeuring van het bevoegd gezag vereist. Toepassingen binnen saneringslocaties vallen onder de Wet bodembescherming en moeten zijn beschreven in het saneringsplan of moeten passen binnen de BUS-melding. Er is geen aanleiding aan te nemen dat de bodemkwaliteit gevolgen heeft voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan (dat voor een substantieel deel reeds is gerealiseerd). De bodemkwaliteit zal eveneens bij de eventuele aanvragen voor omgevingsvergunningen aan de orde komen.
Op grond van artikel 3.1.6, lid b, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
De waterparagraaf omvat ook de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van het aspect water in ruimtelijke plannen.
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.
Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.
Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.
Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.
Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:
Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.
De Provinciale watervisie 2021 is de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Het thema van de Watervisie is ‘Buiten de oevers’. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen we meer buiten het eigenlijke waterdomein gaan vinden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. Om de veiligheid te garanderen zijn slimme en ruimtelijke alternatieven nodig. Innovatieve oplossingen, waarvoor de provincie Noord-Holland volop ruimte wil bieden.
De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt. Zo is er op en aan het water rust, maar ook ruimte voor recreatie. Dit biedt kansen voor economische ontwikkeling, maatregelen ten behoeve van de veiligheid kunnen bijvoorbeeld worden gecombineerd met het aanleggen van recreatieve functies.
De Watervisie 2021 is een zelfbindend document dat de kaders stelt voor wateropgaven in Noord-Holland. Dit wordt gedaan op basis van de kaders Veilig en Schoon & Voldoende.
In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners wordt gezorgd voor veilige dijken en keringen. Met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt.
Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt voor gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan wordengebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.
Op 8 oktober 2015 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2016-2021 vastgesteld. Het is het tweede waterbeheerplan van AGV in de 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Waterbewust en waterrobuust'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: waterveiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de lange termijn. Deze ambitie voor de lange termijn is vervolgens herleid naar een aantal doelen voor de planperiode en een aanpak op hoofdlijnen. Door middel van indicatoren zijn de doelen voor de planperode meetbaar gemaakt.
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2017 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 4.20, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat. Dit is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het eerdere ‘Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015’.
Waterbank
Haven Amsterdam, Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht hebben
medio 2011 een overeenkomst gesloten inzake de instelling van de Waterbank Haven Amsterdam.
Daarmee wordt de waterkwantiteit in het haven- en industriegebied Westpoort geregeld.
Dempingen en verhardingen dienen te worden gecompenseerd. Het Hoogheemraadschap is
waterbeheerder voor de niet bevaarbare wateren in Westpoort. Het buitendijks gebied
van Westpoort en de zijhavens en wateren aan de zuidzijde van het Noordzeekanaal zijn
grotendeels in beheer en in eigendom bij Haven Amsterdam; dit gebied maakt deel uit
van het watersysteem van het Noordzeekanaal. Circa 25% van het beheergebied van Haven
bestaat uit oppervlaktewater. Er is geen sprake van een wateropgave; dat wil zeggen
dat het saldo van de Waterbank positief is (eind 2012). Met behulp van de watertoets
dient bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan door het bevoegd gezag
te worden bepaald of de waterhuishouding in balans is. Het watersysteem is echter
groter dan het beheersgebied van Haven; dit omvat ook gebieden elders binnen en buiten
Amsterdam. Er worden door Haven Amsterdam regelmatig wateren gedempt en/of gegraven;
er worden ook regelmatig door Haven Amsterdam verhardingen verwijderd en/of aangebracht.
Het wordt niet efficiënt geacht bij iedere demping of verharding één op één water
compensatie te realiseren. Het wordt efficiënter geacht om het saldo van dempingen,
verhardingen etc. bij te houden voor geheel Westpoort. Verder is het mogelijk om in
geval van stedelijke ontwikkelingen waarbij ontgravingen en/of dempingen plaatsvinden
afspraken te maken over compensatie elders, maar wel in hetzelfde watersysteem. Indien
zo'n ontwikkeling plaatsvindt buiten Westpoort maar in hetzelfde watersysteem, heeft
het de voorkeur dat compensatie binnen de eigen ontwikkeling plaatsvindt, maar is
het mogelijk dat compensatie plaatsvindt door middel van (de overeenkomst inzake de
instelling van) de Waterbank Haven Amsterdam.
Waterkwantiteit
Ruimtelijke ontwikkelingen dienen "waterneutraal" of "waterpositief" te worden uitgevoerd.
Hiermee wordt een zodanige inrichting beoogd dat de afwenteling van problemen van
(grond)waterkwaliteit of -kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen of verminderd.
Eventuele problemen moeten, waar mogelijk, opgelost worden in het gebied waar ze ontstaan.
In de Keur staat dat een initiatiefnemer het dempen van water één op één moet compenseren
met oppervlaktewater. Voor een toename van het verharde oppervlak in stedelijk gebied
met meer dan 1000 m2 geldt dat een initiatiefnemer 10% van het extra te verharden oppervlak in waterberging
moet omzetten. Het compenseren met fysiek oppervlaktewater is het uitgangspunt.
Alternatieve vormen van waterberging zijn alleen mogelijk wanneer het watersysteem op orde is en aangetoond wordt dat de alternatieve vorm van waterberging ten alle tijden zijn functie behoudt en qua beheer en onderhoud te handhaven is. Dat kan bijvoorbeeld door de ruimte voor water te combineren met andere functies. Als regenwater, afkomstig van een toename van het verharde oppervlak (wegen, daken), zodanig wordt afgevoerd of hergebruikt dat dit niet meer in het oppervlaktewatersysteem terecht komt, dan hoeft de aanleg van deze verharding niet gecompenseerd te worden in de vorm van open water. De wateraan- en afvoer moeten gegarandeerd blijven. Dit zal vorm krijgen via de waterbank. Daarbij zal het principe van demping en/of toename verhard oppervlak tegenover nieuw oppervlaktewater in onderhavig bestemmingsplan niet wezenlijk veranderen.
Riolering en regenwaterafvoer
Binnen de gemeente Amsterdam voert Waternet de rioleringstaak uit. Voor het rioolontwerp
moet uiteindelijk een "watervergunning" aangevraagd worden. Uitgangspunt voor het
ontwerp van het rioolstelsel is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden.
Relatief schoon regenwater (daken/buurtwegen) wordt waar mogelijk hergebruikt (toiletspoeling,
daktuinen) of kan rechtstreeks naar het oppervlaktewater/grondwater worden afgevoerd.
Hemelwater afkomstig van wegen met een relatief lage verkeersintensiteit wordt voorgezuiverd
met een lokale voorziening (door middel van een helofitenfilter / bezinkvoorziening
/ wadi = water afvoersystemen door infiltratie) alvorens het op het oppervlaktewater
te lozen. Vervuild regenwater, afkomstig van hoofdwegen, drukke parkeerplaatsen en
dergelijken wordt met een verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Op deze wijze wil Waternet de inzameling van afvalwater (gemeentelijke taak) en het
zuiveren en lozen ervan (waterschapstaak) in samenhang benaderen.
Grondwater
Waternet heeft binnen de gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak. Belangrijke doelstelling
is dat bij nieuw in te richten gebieden voorkomen wordt dat er problemen met het grondwater
ontstaan. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de grondwaterstand
en -stroming veroorzaken. Grondwateroverlast en/of grondwateronderlast in nieuwe gebieden,
maar ook in de omliggende gebieden moeten worden voorkomen. De grondwaterstand mag
ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ondergrondse werken (kelders,
parkeergarages, bergbezinkbassins) moeten waterdicht zijn en mogen de vrije afstroming
van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Daar waar zonder kruipruimte
gebouwd wordt, mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar,
niet langer dan vijf dagen achtereen minder dan 0,50 meter onder het maaiveld staan.
Waar met kruipruimtes wordt gebouwd, geldt een norm van 0,90 meter. Met een grondwaterstandberekening
moet de initiatiefnemer aantonen dat het plan aan de grondwaternorm voldoet.
Waternet verbiedt om nieuw in te richten gebieden met een stedelijke functie permanent te ontwateren middels drainage. Grondwateroverlast kan worden voorkomen door ophoging van het terrein, verbetering van de doorlatendheid van de bodem en door kruipruimteloos te bouwen. Er zijn in dit gebied freatische peilfilters aanwezig die periodiek door Waternet gemeten worden.
Waterkeringen
In het bestemmingsplangebied zijn geen waterkeringen aanwezig/
Materiaalgebruik
Het gebruik van uitlogende materialen leidt tot verontreiniging van afstromend hemelwater,
oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. Het gebruik van dergelijke materialen
dient voorkomen te worden gedurende de bouw- en gebruiksfase van bouwwerken maar ook
bij inrichting en gebruik van de openbare ruimte. Emissies naar het oppervlaktewater
van bitumeuze materialen, geïmpregneerd hout, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer)
moeten worden tegengegaan. Afhankelijk van de gebruikte (bouw)materialen kan een melding
of een vergunning noodzakelijk zijn, vooral wanneer deze materialen in contact (kunnen)
komen met (regen)water.
Beheer en onderhoud
Om de stabiliteit van oevers te beschermen moet men langs de wateren een vrijwaringszone
vrijhouden van obstakels en van ongewenste activiteiten. Deze toegankelijkheid is
noodzakelijk om het onderhoud van het water vanaf de oever uit te kunnen voeren. Deze
zone is tevens noodzakelijk om de afzet van baggerslib en maaisel mogelijk te maken.
Bij primaire wateren dient dit onderhoudspad minimaal 5 meter breed te zijn.
Aanpassingen oppervlakte havenwater
Ten aanzien van het creëren van nieuw wateroppervlak en het onttrekken van bestaand
wateroppervlak biedt dit bestemmingsplan flexibiliteit ten behoeve van de vestiging
van havengebonden bedrijvigheid. Er is voor wat betreft de bestemmingsvlakken “Bedrijf
- 1” en "Bedrijf - 2" door middel van de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid
ontgraving ten behoeve van insteekhavens of inkassingen mogelijk. Evenzo is door middel
van de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid voor wat betreft het bestemmingsvlak
“Water” aanplemping van taluds ten behoeve van een nieuwe steigers of kades mogelijk.
Hoe het geheel van ontgravingen en aanplempingen per saldo zal uitpakken is niet van
te voren te bepalen.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de oude Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Met de Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes, uiteen in een regime voor gebiedsbescherming en een voor soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde
Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde
Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura
2000-gebied. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens
voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking')
op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten
die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht.
Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante
negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de
ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting
van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soort valt uiteen in drie afzonderlijke
regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:
Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stelsel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde soorten uit de Wnb niet aan de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dit kan door het doen van ecologisch onderzoek worden aangetoond.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. Er worden met dit conserverende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarmee gebieden of soorten worden verstoord. De verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde soorten uit de Wnb staan dan ook niet in aan de weg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) heeft in april 2011 in opdracht van de Haven Amsterdam een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied "Amerikahaven". Het onderzoek is bedoeld om archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Het archeologisch bureauonderzoek is als bijlage 3) toegevoegd aan deze toelichting.
De mogelijkheid dat in de grond aanwezige archeologische waarden worden verstoord is afhankelijk van de grootte en de diepte van het te verstoren oppervlak bij toekomstige bouwingrepen. De beleidskaart in bovengenoemde bijlage maakt onderscheid tussen een zone met een lage archeologische verwachting en een zone zonder archeologische verwachting.
Voor de beleidszone zonder archeologische verwachting geldt een vrijstelling van verdere archeologische maatregelen. Voor de beleidszone met een lage archeologische verwachting geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 4 m ÷ NAP. Dit is in het voorliggende bestemmingsplan met toepassing van de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" geregeld.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
In het plangebied zijn op basis van de bovengenoemde cultuurhistorische analyse twee deelgebieden te onderscheiden (zie bijlage 3 blz. 23).
IJpolders
De oorspronkelijke IJ-bodem is ingepolderd en vervolgens afgedekt met een dik pakket
zand. De kades van de IJpolders evenwijdig aan het IJ/Noordzeekanaal zijn de buitengrenzen
van de IJpolders. Van de ontginnings- en verkavelingsstructuren die dateren van de
aanleg van de IJpolders zijn binnen het plangebied Amerikahaven geen landschappelijke
kenmerken meer aan het oppervlak / op maaiveldniveau aanwezig.
Amerikahaven
De typologische herkenbaarheid van de grootschalige insteekhaven met vertakkingen
voor de op- en overslag van onder meer olie en kolen, is van belang voor de leesbaarheid
van de geschiedenis van de Amsterdamse haven. Deze typologische karakteristiek moet
daarom zoveel mogelijk behouden blijven.
In artikel 8.8, lid 1, van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) in acht moet worden genomen.
Het oorspronkelijke LIB is op 31 augustus 2004 in werking getreden. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied beperkingen ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden die noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid en de geluidsbelasting in relatie tot de luchthaven Schiphol.
Per 4 november 2015 is het Luchthavenindelingbesluit (LIB) gewijzigd (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar-advies heeft afgegeven. Het instrument "radar-advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB. De procedures - in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning - voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden. De genoemde beperkingen betreffen: de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden
aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen,
of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Het voorliggende plan valt deels binnen het LIB gebied waarvoor een beperking geldt
voor de bestemming en het gebruik van grond voor gevoelige objecten. Volgens artikel
2.2.1 van het LIB zijn in dit gebied geen woningen, gebouwen met een onderwijsfunctie
of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
Dit bestemmingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk.
Het plangebied ligt niet de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan.
Het voorliggende plan valt wel binnen het hoogtebeperkingengebied van het LIB. Op grond van het LIB mogen bouwwerken de op de kaart aangegeven maximale hoogtes niet overschrijden. Daarbij maakt het LIB onderschied tussen hoogtes in verband met
In dit bestemmingsplan is een juridisch planologisch kader opgenomen voor twee bedrijfslocaties. De maximale bouwhoogte op deze percelen betreft 50 meter. In het kader van het LIB geldt hier een toets bouwhoogte oplopend van 59 tot 65 meter en 89 tot 110 meter. Voor de toetshoogtes radar geldt een hoogte van 61 oplopend tot 65 meter. De maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan valt hier binnen.
Toetshoogtes (exclusief radar)
Toetshoogtes radar
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
In het eerste hoofdstuk (Inleidende regels) worden de in de regels gehanteerde begrippen en de wijze van meten gedefinieerd. Het is de bedoeling begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten dienen te worden vastgesteld.
De bestemming "Bedrijf - 1" is gelegd op het grootste deel van het plangebied, met
name op het "natte" deel van het plangebied dat specifiek is aangewezen voor havengebonden
bedrijven, dat wil zeggen bedrijven die voor wat betreft aan- en/of afvoer van goederen
mede afhankelijk zijn van het vervoer over water. Deze bestemming voorziet in de vestiging
van havengebonden bedrijven tot en met categorie 5 van de bij de planregels behorende
Staat van Inrichtingen, alsmede in alle bijbehorende voorzieningen. De maximale bouwhoogtes
en maximale bebouwingspercentages staan aangegeven op de plankaart. Deze bedragen
respectievelijk 60 meter en 55 %. Voor voor technische installaties; voor havenkranen
en schoorstenen, die hoger zijn dan 30 meter geldt de bestaande bouwhoogte als maximaal
toegestaan.
Een deel van het plangebied heeft de bestemming "Bedrijf - 2" gekregen. De bestemming
"Bedrijf - 2" voorziet in beginsel eveneens in de aanwezigheid van bedrijven tot en
met categorie 5 van de Staat van Inrichtingen, maar dan niet specifiek voor havengebonden
bedrijven. Ook hier zijn de maximale bouwhoogtes en maximale bebouwingspercentages
op de verbeelding aangegeven. Deze bedragen respectievelijk 60 meter. Voor voor technische
installaties; voor havenkranen en schoorstenen, die hoger zijn dan 30 meter geldt
de bestaande bouwhoogte als maximaal toegestaan. Het bebouwingspercentage voor deze
gronden is gesteld op 75 % overeenkomstig het percentage uit het voorheen geldende
bestemmingsplan "Amerikahaven e.o." .
Er was in het voorgaande bestemmingsplan voor wat betreft de gronden met de bedrijfsbestemmingen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een maximum bouwhoogte bepaald van 3 meter. Een dergelijke maximale hoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is in de praktijk nagenoeg altijd ontoereikend gebleken. De maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is daarom gesteld op 30 meter.
De planregels voorzien in een bevoegdheid de bestemmingen "Bedrijf - 1" en "Bedrijf - 2" tot ten hoogste 10% van de aldus bestemde gronden te wijzigen in de bestemming "Water - 2" ten behoeve van de vergroting of "aanplemping" van de havenbekkens.
Wegen hebben binnen het bestemmingsplan de bestemming "Verkeer" gekregen. Er kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
De bestemming "Water" heeft betrekking op het "havenwater". Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en de naastgelegen haventerreinen worden gebouwd (zoals kades en andere havenvoorzieningen). De bestemming kan ten behoeve van eventuele demping/aanplemping van delen van de havenbekkens worden gewijzigd in één van de bedrijfsbestemmingen.
Deze bestemming is gelegd op de twee kerosineleidingen in het zuiden van het plangebied met een bijbehorende belemmeringenstrook ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
Deze dubbelbestemming betreft de gronden waar sprake zou kunnen zijn van archeologische waarden en voorziet in een regeling ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden. Deze bestemming is primair aan de "onderliggende" bestemming.
Binnen het plangebied zijn twee aanduidingen opgenomen. Het betreft een aanduiding voor een windturbine, die is gelegen binnen het plangebied. Deze heeft de aanduiding "windturbine"(wt) gekregen.
In het gebied is een kantoorgebouw aanwezig, wat gezien de oppervlakte aangemerkt moet worden als kwetsbaar object. Dit kantoorgebouw heeft de aanuiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' gekregen. In dit bestemmingsplan is geregeld dat dit gebouw als kantoor gebruikt mag blijven worden, mits het aantal vierkante meter kantooroppervlakte hetzelfde blijft, het geen zelfstandig kantoorgebouw wordt en er sprake is van functionele binding.
Op grond van het Bevi is van functionele gebondenheid sprake bij bedrijvigheid die een verbinding heeft met een risicovol bedrijf dat is gevestigd binnen de contour of bij bedrijvigheid die uit hoofde van haar functie past bij het karakter van het gebied, waarvoor de contour is vastgesteld. Het deel van Westpoort waarvoor de veiligheidscontour is vastgesteld betreft een zeehaventerrein met daarop hoofdzakelijk havengebonden bedrijven. Bij functionele binding moet het dan ook gaan om bedrijven die in ieder geval een relatie hebben met dit karakter.
Voor het overige worden geen beperkt kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan in dit bestemmingsplan.
Het derde deel (Algemene regels) omvat een aantal regels die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar die van toepassing zijn op het gehele plangebied of betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Het gaat daarbij onder meer om algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene procedureregels.
Het laatste deel van de regels omvat de overgangsbepalingen (voor wat betreft de met het voorliggende bestemmingsplan strijdige bouwwerken en het met het voorliggende plan strijdige gebruik), alsmede de slotbepaling die de naam vermeldt waaronder het plan kan worden aangehaald.
Voor zover het bestemmingsplan strekt tot het vastleggen van de bestaande situatie is geen economische uitvoerbaarheid aan de orde. Waar het nieuwe ontwikkelingen betreft in de zin van de Wet ruimtelijke ordening besluit de gemeenteraad, ingevolge artikel 6.12 Wro, of wel of niet wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval is een dergelijk besluit niet aan de orde omdat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen in de zin van de Wro. Dit betreft een conserverend bestemmningsplan; er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:
Het Havenbedrijf, Waternet, Prorail en de Brandweer hebben gereageerd. Waternet, Prorail en de Brandweer hebben aangegeven geen op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan te hebben. Het Havenbedrijf is wel gekomen met een inhoudelijk reactie.
Het Havenbedrijf Amsterdam heeft verzocht om een aantal kleine aanpassingen in de toelichting, welke zijn doorgevoerd. Bovendien heeft het Havenbedrijf verzocht om een aanpassing van het begrip functioneel gebonden bedrijf opgenomen in artikel 1.21. Ze verzoeken om het zinsdeel voor wat betreft aan- en/of afvoer van goederen (deels) afhankelijk is van het vervoer over water – te vervangen door: 'voor wat betreft aan- en/of afvoer van goederen mede afhankelijk is van het vervoer over water.' Tegen deze aanpassing bestaat geen bezwaar.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening voor een
periode van 6 weken ter visie gelegd. Eenieder kon gedurende voornoemde periode een
zienswijze in dienen. Er is 1 zienswijze ingediend door Liander infra ingediend. Deze
zienswijze is beantwoord in bijgevoegde nota van beantwoording.
Het bestemmingsplan Kopraweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0363.B1703BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en installeren van goederen.
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.
Een in de regels of plankaart aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is.
Objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), met uitzondering van beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g, en artikel 1, lid 2, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Bedrijven die vallen onder artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
Een aaneengesloten stuk grond, samenvallend met een kadastraal perceel of met aan dezelfde pachter(s) uitgegeven kadastrale percelen, waarop krachtens het bestemmingsplan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Van functioneel gebonden bedrijf is sprake als het bedrijf:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
Zone rond een industrieterrein als bedoeld in de Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder.
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Water, met aansluitende kaden, kadeterreinen en de bijbehorende kunstwerken en steigers, ingericht voor het afmeren van schepen.
Een bedrijf dat voor wat betreft aan- en/of afvoer van goederen mede afhankelijk is van het vervoer over water.
Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door of in opdracht van de kopende partij.
Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
Objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) waaronder in ieder geval worden begrepen objecten waarbinnen op elk moment meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig zijn (die ieder tevens ten minste 8 uur per etmaal aanwezig zijn) en waarvan de brutovloeroppervlakte per persoon kleiner of gelijk is aan 30 m2, met uitzondering van kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voorzieningen ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, voorzieningen ten behoeve van de opwekking en/of besparing van energie en voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, oplaadpunten ten behoeve van electrisch vervoer en zendmasten.
Onder het peil wordt verstaan:
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen.
Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.
Dienstgebouwen, stations, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken behoeve van railvervoer.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
Veiligheidscontour als bedoeld in artikel 14, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.
Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, die verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, alsmede aanwijzingen voor de scheepvaart, scheepvaartverkeerstekens en (zend)masten voor de scheepvaart.
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt/turbine waarin winddruk omgezet wordt in mechanische energie.
Een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
De voor Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van:
Ter plaatse van de aanduidng specifieke vorm van bedrijf - 1 is in afwijking van artikel 4.1 onder o en artikel 4.4.1. onder 6 een kwetsbaar object toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de wet, de bestemming Bedrijf - 2 voor maximaal 10% van de aldus bestemde gronden wijzigen in de bestemming Water zoals bedoeld in artikel 6 van deze planregels.
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming en de naastgelegen haventerreinen, met een maximale bouwhoogte van 60 meter.
Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken als lig- en/of afmeerplaats voor pleziervaartuigen, woonschepen, woonboten en woonarken.
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de wet, de bestemming Water voor maximaal 10% van de aldus bestemde gronden wijzigen in:
Op en in de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het bepaalde in lid 8.2 is niet van toepassing op een bodemverstoring:
Aan de in lid 8.3 genoemde omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
Het bepaalde in lid 8.3 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie" geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten dienste van:
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kan:
Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.