Inhoud voorschriften

 

 

Blz.

1.

Inleidende bepalingen

93

 

Artikel 1

Begripsbepalingen

93

 

Artikel 2

Wijze van meten

98

 

 

 

2.

Bestemmingsbepalingen

99

 

Artikel 3

Woondoeleinden (W)

99

 

Artikel 4

Maatschappelijke doeleinden (M)

103

 

Artikel 5

Gemengde doeleinden 1 (GD1)

105

 

Artikel 6

Gemengde doeleinden 3 (GD3)

108

 

Artikel 7

Gemengde doeleinden 4 (GD4)

111

 

Artikel 8

Horecadoeleinden (H)

114

 

Artikel 9

Kantoren (K)

116

 

Artikel 10

Bedrijfsdoeleinden (B)

118

 

Artikel 11

Nutsdoeleinden (ND)

120

 

Artikel 12

Natuur (N)

122

 

Artikel 13

Groenvoorzieningen (G)

124

 

Artikel 14

Water (WA)

126

 

Artikel 15

Verkeersdoeleinden (V)

128

 

Artikel 16

Verkeer- en verblijfsdoeleinden (V V)

130

 

Artikel 17

Verkeersdoeleinden railverkeer (VR)

132

 

Artikel 18

Archeologisch waardevol gebied (dubbelbestemming)

134

 

Artikel 19

Waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming)

136

 

Artikel 20

Leidingenstrook (dubbelbestemming)

137

 

Artikel 21

Waterkering (dubbelbestemming)

139

 

Artikel 22

Geluidzone (dubbelbestemming)

141

 

 

 

3.

Overige bepalingen

143

 

Artikel 23

Anti-dubbeltelbepaling

143

 

Artikel 24

Bestaande afstanden en andere maten

144

 

Artikel 25

Algemene vrijstellingsbevoegdheid

145

 

Artikel 26

Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

146

 

Artikel 27

Algemeen procedurevoorschrift

147

 

Artikel 28

Overgangsbepalingen

148

 

Artikel 29

Slotbepaling

149

 

 

 

 

Bijlagen

 

 

1.

Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

2.

Staat van horeca-activiteiten

 

 

3.

Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan-huis-verbonden beroep

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Hoofdstuk 1    Inleidende bepalingen

 

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

 

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

1.

Het plan:

 

Het bestemmingsplan Zuilenstein-Huis de Geer van de gemeente Nieuwegein.

 

 

2.

De kaart:

 

De kaart van het bestemmingsplan Zuilenstein-Huis de Geer bestaande uit de kaarten SRO-Zu-BPL-00004, SRO-Zu-BPL-00005, SRO-Zu-BPL-00006, SRO-Zu-BPL-00007, SRO-Zu-BPL-00008 en SRO-Zu-BPL-00009.

 

 

3.

Aan-huis-verbonden beroep:

 

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

 

 

4.

Aanbouw:

 

De toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw.

 

 

5.

Ambachtelijk bedrijf:

 

Een bedrijf, dat is gericht op het overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

 

 

6.

Antennedrager:

 

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

 

 

7.

Antenne-installatie:

 

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de la dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

 

8.

Bebouwing:

 

Één of meerdere gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

9.

Bebouwingspercentage:

 

Een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

 

10.

Bedrijfswoning/dienstwoning:

 

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

 

 

11.

Besluit geluidhinder:

 

Besluit van 20 oktober 2006, houdende regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder.

 

 

12.

Bestaand:

 

-

Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

 

-

Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

 

13.

Bestemmingsgrens:

 

Een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

 

 

14.

Bestemmingsvlak:

 

Een op de kaart aangegeven vlak met een zelfde bestemming.

 

 

15.

Bijgebouw:

 

Een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.

 

 

16.

Bouwgrens:

 

Een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

 

 

17.

Bouwlaag:

 

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder

 

 

18.

Bouwperceel:

 

Een aaneengesloten stuk grond, waar krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

 

 

19.

Bouwperceelgrens:

 

Een grens van een bouwperceel.

 

 

20.

Bouwvlak:

 

Een op de kaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

 

 

21.

Bouwwerk:

 

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

22.

Bruto vloeroppervlak:

 

Tot het bruto vloeroppervlak behoort het totale vloeroppervlak binnen een gebouw tussen de buitenzijde van de gevels minus het oppervlak voor vides en technische ruimten.

 

 

23.

Carport:

 

Een overdekte stallinggelegenheid voor auto’s, met niet meer dan twee wanden.

 

 

24.

Cateringbedrijf:

 

Een bedrijf dat ter plaatse maaltijden bereid en vervolgens deze maaltijden bezorgt aan de afnemer, waarbij uitstalling en verkoop ter plaatse niet is toegestaan.

 

 

25.

Consumentenvuurwerk:

 

Vuurwerk voor particulier gebruik als bedoeld in het Vuurwerkbesluit (Stb.2002, 33, laatst gewijzigd Stb. 2004, 26).

 

 

26.

Detailhandel:

 

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

 

27.

Dienstverlening:

 

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

 

 

28.

Garagebox:

 

Een niet voor bewoning of andere doeleinden bestemd gebouw, dat door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend geschikt is als stalling van voertuigen.

 

 

29.

Gebouw:

 

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

30.

Geluidbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein:

 

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau dB8A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein.

 

 

31.

Geluidbelasting in dB:

 

De geluidbelasting in Lden op een bepaalde plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00 – 19.00 uur, van 19.00 – 07.00 uur en van 23.00 – 07.00 uur van een jaar.

 

 

32.

Geluidgevoelige bestemmingen:

 

Woningen of andere geluidgevoelige gebouwen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

 

 

33.

Geluidzoneringsplichtige inrichting:

 

Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

 

 

34.

Groothandel:

 

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel aan personen die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden.

 

 

35.

Maximale ontheffingswaarde of hogere grenswaarde:

 

De ten hoogste toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

 

 

36.

Hoofdgebouw:

 

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

 

37.

Horecabedrijf:

 

Onder horecabedrijf wordt verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

 

 

38.

Kantoor:

 

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard en daarmee gelijk te stellen instellingen.

 

 

39.

Landschappelijke waarde:

 

De aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aard­oppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de on­derlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

 

 

40.

Maatschappelijke doeleinden:

 

Het openbaar bestuur, medische-, sociale, culturele, educatieve, levensbeschouwelijke en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

 

 

41.

Natuurwaarde:

 

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.

 

 

42.

Nutsvoorzieningen:

 

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasredu­ceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzie­ningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

 

 

43.

Overkapping:

 

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde en voorzien van een gesloten dak.

 

 

44.

Peil:

 

a.

Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

 

 

-

De hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

 

b.

In andere gevallen:

 

 

-

De gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

 

c.

Indien in of op het water wordt gebouwd:

 

 

-

Het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

 

 

45.

Prostitutie:

 

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

 

46.

Risicovolle inrichting:

 

Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

 

47.

Seksinrichting:

 

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

 

 

48.

Uitbouw:

 

De toevoeging aan een woning voor de vergroting van een bestaande ruimte.

 

 

49.

Verblijfsmiddelen

 

Voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaar­tuigen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voor zover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen zijnde.

 

 

50.

Voorkeurgrenswaarde:

 

De maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

 

 

51.

Wet geluidhinder:

 

Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

 

 

52

Woonschip/woonark:

 

Elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

 

 

53.

Woning:

 

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

 

54.

Woonvloeroppervlak:

 

De totale oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienst van de toegestane functie.

 

 

 


Artikel 2.  Wijze van meten

 

Bij toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten:

1.

De goothoogte van een bouwwerk:

 

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

 

2.

De inhoud van een bouwwerk:

 

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

 

3.

De bouwhoogte van een bouwwerk:

 

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

 

4.

De oppervlakte van een bouwwerk;

 

De oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

 

5.

Hoogte van de eerste bouwlaag:

 

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping

 

 

6.

De hoogte van een antenne-installatie:

 

Vanaf peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping.

 

 

7.

De hoogte van een woonschip:

 

Vanaf het hoogste punt van een woonschip tot aan de waterlijn, uitgezonderd masten en ondergeschikte dakopbouwen, zoals luchtbehandelinginstallaties en schoorstenen.

 


Hoofdstuk 2    Bestemmingsbepalingen

 

 

Artikel 3.  Woondoeleinden (W)

 

3.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor woondoeleinden (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Alsmede voor:

b.

Bergingen en entreeportalen ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart;

c.

Garages en entreeportalen ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart;

d.

Een onderdoorgang ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

e.

Hoofdgebouwen;

f.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

g.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

h.

Parkeervoorzieningen;

i.

Tuinen, erven en paden.

 

3.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75 ;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

3.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 3.2 onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619), voorzover het bedrijven betreft uit de categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep;

 

b.

Het bepaalde in artikel 3.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voorzover het medische beroepen betreft.

 

3.3. Bouwvoorschriften

3.3.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Voor zover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

3.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 40 bedragen, met inachtneming van de volgende bepaling:

 

 

-

Ten minste 60 % van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;

 

c.

De diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen;

 

d.

De goothoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

 

e.

De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

 

f.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

 

g.

De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 2,7 m bedragen;

 

 

3.3.3

In afwijking van het bepaalde in lid 3.3.2 gelden voor het bouwen van gebouwen in voortuinen de volgende bepalingen:

 

a.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden met de aanduiding (g) of (b);

 

b.

Op de gronden met de aanduiding (g) mogen uitsluitend garages en entreeportalen worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

 

1.

de gezamenlijke oppervlakte van garages/entreeportalen niet meer dan 20 mag bedragen;

 

 

2.

de goothoogte van een garage/entreeportaal niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

 

c.

Op de gronden met de aanduiding (b) mogen uitsluitend bergingen en entreeportalen worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

 

1.

de gezamenlijke oppervlakte van bergingen/entreeportalen niet meer dan 10 bedragen;

 

 

2.

de goothoogte van een berging/entreeportaal niet meer dan 2,5 m mag bedragen;

 

 

3.

indien de onbebouwde ruimte tussen een vrijstaande berging en het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 2 m mag er een entreeportaal worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bergingen/entreeportalen niet meer dan 10 bedraagt;

 

 

3.3.4

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

 

3.4. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

3.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

3.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 3.3.1 onder a en toegestaan dat entreeportalen met een maximaal oppervlakte van 3 en een bouwhoogte van 2,50 m buiten het bouwvlak aan het hoofdgebouw mogen worden aangebouwd;

 

b.

Het bepaalde in lid 3.3.1 onder a en toestaan erkers over ten hoogste 3/5 van de weg naar de toegekeerde gevel en zijgevel van het hoofdgebouw mogen worden opgericht met een maximale diepte van 1 meter;

 

c.

Het bepaalde in lid 3.3.2 onder a en toestaan dat carports worden opgericht met een maximale oppervlakte van 18 en een maximale bouwhoogte van 2,7 m, mits het perceel onmiddellijk grenst aan de bestemming verkeersdoeleinden of Verkeers- en verblijfsdoeleinden, er tussen de perceelsgrens en het bouwvlak een onbebouwde zone van ten minste 7 m aanwezig is en de aansluitende rijweg minimaal

5 m breed is;

 

d.

Het bepaalde in lid 3.3.2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw per te bebouwen erf maximaal 60 mag bedragen, met dien verstande dat tenminste 75 % van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.

 

 

3.5.2

De in lid 3.5.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

De woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid.

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden en gebouwen;

 

g.

De bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en gebouwen.

 

3.6. Gebruiksvoorschriften

3.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

3.6.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.6.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

 

b.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.6.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 3.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

3.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 3.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 


Artikel 4.  Maatschappelijke doeleinden (M)

 

4.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Maatschappelijke doeleinden (M) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Maatschappelijke doeleinden, uitgezonderd risicovolle inrichtingen;

Alsmede voor:

b.

Eén dienstwoning, ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Gebouwen, uitgezonderd dienstwoningen;

d.

Aan- uitbouwen en bijgebouwen

e.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f.

Bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

4.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75 ;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

4.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 4.2 onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619), voorzover het bedrijven betreft uit de categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep;

 

b.

Het bepaalde in artikel 4.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voorzover het medische beroepen betreft.

 

4.3. Bouwvoorschriften

4.3.1

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan op de kaart is

aangegeven;

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

 

4.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 40 bedragen; 

 

d.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,0 m bedragen.

 

e.

De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,0 m bedragen.

 

 

4.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen; met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

4.5. Gebruiksvoorschriften

4.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

4.5.2

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.5.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

4.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

4.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 4.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

Artikel 5.  Gemengde doeleinden 1 (GD1)

 

5.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Gemengde Doeleinden 1 (GD1) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Op de begane grond en onder peil:

 

1.

Detailhandel;

 

2.

Dienstverlening;

 

3.

Horeca in de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende staat van horeca-activiteiten;

 

4.

Ambachtelijke bedrijven;

 

5.

Maatschappelijke doeleinden;

Alsmede voor:

 

6.

Wonen, ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep.

 

7.

Complexgewijze of solitaire garageboxen, ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

b.

Op de verdieping:

 

1.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Hoofdgebouwen;

d.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

e.

Bouwwerken geen gebouw zijnde;

f.

Tuinen, erven en paden.

 

5.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75m²;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

5.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 5.2. onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619), voorzover het bedrijven betreft uit de categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep;

 

b.

Het bepaalde in artikel 5.2. onder f en een aan-huis-verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voorzover het medische beroepen betreft.

 

 

 

 

5.3. Bouwvoorschriften

5.3.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

5.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven”;

 

c.

De goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

d.

De bouwhoogte van een complexgewijs gebouwde en/of solitair gebouwde garagebox mag niet meer bedragen dan 3,0 m;

 

e.

De oppervlakte van een complexgewijs gebouwde en/of solitair gebouwde garagebox mag niet meer bedragen dan 20 .

 

5.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

5.4

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

 

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

Een goede woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid;

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

5.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 5.3.1 onder a en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd tot maximaal 2 m gemeten vanuit het bouwvlak mits:

 

 

-

De geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

 

b.

Het bepaalde in lid 5.3.2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot 100% van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven”, mits:

 

 

-

Ten dienste van de bestemming genoemd in artikel 5.1.a met uitzondering van de bestemming genoemd in lid 5.1.a onder 6;

 

c.

Het bepaalde in lid 5.3.2 onder c en toestaan dat de goothoogte van een aan- uitbouw en een bijgebouw mag worden vergroot tot 4,5 m.

 

5.5.2

De in lid 5.5.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :

 

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

Een goede woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid;

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.6. Gebruiksvoorschriften

5.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

5.6.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.6.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

 

c.

Het gebruik van complexgewijze of solitaire garageboxen voor bedrijfsmatige activiteiten.

 

 

5.6.3

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 5.1 onder a3 om:

 

a.

Horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 5.1 onder a3 is aangegeven, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.

 

b.

Horecabedrijven toe te laten die niet zijn genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.

 

 

5.6.4

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 5.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

5.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 5.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 


Artikel 6.  Gemengde doeleinden 3 (GD3)

 

6.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Gemengde Doeleinden 3 (GD3) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Op de begane grond en onder peil:

 

1.

Dienstverlening;

 

2.

Ambachtelijke bedrijven;

Alsmede voor:

b.

Op de verdieping:

 

1.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Hoofdgebouwen;

d.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

e.

Bouwwerken geen gebouw zijnde;

f.

Tuinen, erven en paden.

 

6.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75m²;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

6.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 6.2. onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619), voorzover het bedrijven betreft uit de categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep;

 

b.

Het bepaalde in artikel 6.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voorzover het medische beroepen betreft.

 

6.3. Bouwvoorschriften

6.3.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven.

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

6.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 40 bedragen met inachtnemening van de volgende bepaling:

 

 

-

Ten minste 60% van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;

 

c.

De diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 3m bedragen;

 

d.

De goothoogte van een aan- en uitbouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;

 

e.

De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

 

f.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

 

6.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

6.4

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

 

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

Een goede woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid;

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.5. Gebruiksvoorschriften

6.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

6.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.5.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

 

 

6.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 6.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

6.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 6.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

Artikel 7.  Gemengde doeleinden 4 (GD4)

 

7.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Gemengde Doeleinden 4 (GD4) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Op de begane grond en onder peil:

 

1.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan huis verbonden beroep;

 

2.

Dienstverlening;

 

3.

Ambachtelijke bedrijven;

Alsmede voor:

 

4.

Detailhandel ter plaatse van de andere aanduiding daartoe op de plankaart;

b.

Op de verdieping:

 

1.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Hoofdgebouwen;

d.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

e.

Bouwwerken, geen gebouw zijnde;

f.

Tuinen, erven en paden.

 

7.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75m²;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

7.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 7.2. onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619), voorzover het bedrijven betreft uit de categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep;

 

b.

Het bepaalde in artikel 7.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voorzover het medische beroepen betreft.

 

7.3. Bouwvoorschriften

7.3.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven.

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

7.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 40 bedragen met inachtnemening van de volgende bepaling:

 

 

-

Ten minste 60% van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;

 

c.

De diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 3m bedragen;

 

d.

De goothoogte van een aan- en uitbouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;

 

e.

De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

 

f.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

7.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

7.4

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

 

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

Een goede woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid;

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.5. Gebruiksvoorschriften

7.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

7.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.5.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

 

 

7.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 7.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

7.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 7.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 


Artikel 8.  Horecadoeleinden (H)

 

8.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Horecadoeleinden (H) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Horeca in de categorie 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van horeca-activiteiten ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

b.

Horeca in de categorie 1, 2 en 3 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van horeca-activiteiten ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c

Gebouwen;

d.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

e.

Bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

 

8.2. Bouwvoorschriften

8.2.1

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een gebouw en overkapping mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

f.

De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

 

8.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m  mag bedragen;

 

b.

De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

 

8.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Sociale veiligheid;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De milieusituatie;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

8.4. Gebruiksvoorschriften

8.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

8.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 8.4.1 wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

 

b.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

8.4.3

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 8.1 onder a om:

 

a.

Horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 8.1 onder a is aangegeven, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;

 

b.

Horecabedrijven toe te laten die niet zijn genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.

 

 

8.4.4

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 8.1 onder b om:

 

a.

Horecabedrijven toe te laten die niet zijn genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van Horeca-activiteiten.

 

 

8.4.5

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 8.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

8.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 8.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 9.  Kantoren (K)

 

9.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Kantoren (K) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Kantoren, al dan niet in combinatie met aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening met uitzondering van risicovolle inrichtingen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

b.

Hoofdgebouwen;

c.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

d.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

e.

Bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

 

9.2. Bouwvoorschriften

9.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven.

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

9.2.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen en de bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 40 bedragen met inachtnemening van de volgende bepaling:

 

 

-

Ten minste 60% van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;

 

c.

De diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 3 m bedragen;

 

d.

De goothoogte van een aan- en uitbouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;

 

e.

De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

 

f.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

 

9.2.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m  mag bedragen;

 

 

 

 

b.

De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

9.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Sociale veiligheid;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De milieusituatie;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

9.4. Gebruiksvoorschriften

9.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

9.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 9.4.1 wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

 

 

9.4.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 9.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

9.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 9.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 


 Artikel 10.  Bedrijfsdoeleinden (B)

 

10.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijfsdoeleinden (B) aangewezen gronden zijn

bestemd voor:

a.

Bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

b.

Dienstverlening;

c.

Ambachtelijke bedrijven;

Alsmede voor:

d.

Een installatiebedrijf ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

e.

Een reinigingsbedrijf ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

f.

Uitsluitend een bus- en tramremise ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

g.

Gebouwen;

h.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i.

Bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

10.2. Bouwvoorschriften

10.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd.

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

 

10.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 7 m bedragen;

 

10.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede milieusituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

Sociale veiligheid;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

10.4. Gebruiksvoorschriften

10.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

10.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.4.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

 

 

10.4.3

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, vrijstelling van het bepaalde in lid 10.1. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die:

 

a.

zijn genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 3A; èn

 

b.

naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven die zijn genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten onder ten hoogste categorie 2;

 

mits het geen geluidszoneringspichtige of risicovolle inrichtingen betreffen.

 

 

10.4.4

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, vrijstelling van het bepaalde in lid 10.1. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in de in de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorie 2, mits het geen geluidszoneringspichtige of risicovolle inrichtingen betreffen.

 

 

10.4.5

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 10.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

10.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 10.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 


Artikel 11.  Nutsdoeleinden (ND)

 

11.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Nutsdoeleinden (ND) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatiehuisjes, schakelhuisjes, bemalinginrichtingen, hulpwarmtecentrale, gasdrukregel- en meetstations en voorzieningen voor tele- en datacommunicatie.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

b.

Gebouwen;

c.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.

Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, ontsluitingswegen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

11.2. Bouwvoorschriften

11.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen.

 

a.

Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

11.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

De woonsituatie;

b.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

11.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

11.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 11.2.2 onder b en toestaan dat een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt gebouwd met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

11.4.2

De in lid 11.4.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

de woonsituatie;

 

c.

de verkeersveiligheid;

 

d.

de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden;

 

e.

de waterstaatsbelangen;

 

f.

de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

11.5. Gebruiksvoorschriften

11.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

11.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.5.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

11.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 11.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

11.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 11.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 


Artikel 12.  Natuur (N)

 

12.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Natuur (N) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Behoud en bescherming van natuurwetenschappelijke, landschappelijke, of cultuurhistorische waarden;

Alsmede voor:

b.

Extensief recreatief medegebruik;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Groenvoorzieningen en beplantingen;

d.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden;

e.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f.

Bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.

 

12.2. Bouwvoorschriften

12.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

12.2.2

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, welke van ondergeschikte betekenis zijn.

 

 

12.2.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,5 m bedragen.

 

 

12.2.4

In afwijking van het bepaalde onder 12.2.3 mag:

 

-

De bouwhoogte van lichtmasten en geluidsafschermende voorzieningen ten hoogste 12 m bedragen.

 

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

De sociale veiligheid;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De milieusituatie;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

12.4. Aanlegvoorschriften

12.4.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

b.

Werken of werkzaamheden, welke wijziging van de waterhuishouding of de waterstanden beogen of ten gevolge hebben;

 

c.

Het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

d.

Het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;

 

e.

Het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egalise­ren, afgraven of ophogen;

 

f.

Het vellen of rooien van houtgewas anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;

 

g.

Het bebossen van gronden die ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan niet als bosgronden konden worden aangemerkt.

 

h.

Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan

30 cm.

 

 

12.4.2

Het verbod als bedoeld in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.

Normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

 

b.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

c.

Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

 

12.4.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door de genoemde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen als genoemd in lid 12.1. van dit artikel, niet worden of kunnen worden aangetast.

 

12.5. Gebruiksvoorschriften

12.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

12.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.5.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Als staan- of ligplaats van kampeer- en verblijfsmiddelen;

 

b.

Als sport-, wedstrijd- of speelterrein, als parkeerterrein, als lig- en/of speelstrand, lig- of speelweide en als zwemgelegenheid;

 

c.

Voor het varen met speedboten en het beoefenen van waterskisport;

 

d.

Voor het aanwezig of opgeslagen hebben van materialen en voorwerpen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen, stoffen of producten betreft.

 

 

12.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 12.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

12.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 12.4.1 en lid 12.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 13.  Groenvoorzieningen (G)

 

13.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Groenvoorzieningen (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Groenvoorzieningen;

b.

Recreatief medegebruik;

Alsmede voor:

b.

Een dierenweide, ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

c.

Een ecologische verbindingszone ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

d.

Een antenne-installatie ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

e.

Bergingen ten behoeve van woonschepen, ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

Alsmede voor:

f.

Geluidwerende voorzieningen;

g.

Oeververbindingen;

h.

Bruggen ter hoogte van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

i.

Groenvoorzieningen, beplantingen;

j.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van;

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden;

k.

Speelvoorzieningen;

l.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

m.

Bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.

 

13.2. Bouwvoorschriften

13.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

13.2.2

In afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 mogen ter plaatse van de nadere aanduiding “Gd” (dierenweide) daartoe op de plankaart gebouwen worden gerealiseerd met dien verstande:

 

-

De bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

 

-

De gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 .

 

 

 

13.2.3

In afwijking van het bepaalde in lid 13.2.1 mogen ter plaatse van de nadere aanduiding “Gb” daartoe op de plankaart bergingen worden gerealiseerd met dien verstande dat:

 

-

Per woonschip 1 berging is toegestaan;

 

-

De berging maximaal 1.50 m vanaf maaiveld, (zijnde het peil van de aansluitende weg) hoog mag zijn;

 

-

Het maximale oppervlak van de berging bedraagt 9 .

 

 

13.2.4

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 10 m bedragen;

 

b.

In afwijking van het bepaalde onder a mag:

 

 

-

De bouwhoogte van lichtmasten en geluidwerende voorzieningen mag ten hoogste 12 m bedragen;

 

 

-

De bouwhoogte van een antenne-installatie mag ten hoogste 15 m bedragen.

 

13.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

c.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

d.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

13.4. Aanlegvoorschriften

13.4.1

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding “Ge” zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

 

b.

Het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

 

c.

Het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

d.

Het aanlegen van waterlopen, sloten en andere waterwegen.

 

e.

Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm.

 

 

13.4.2

Het verbod als bedoeld in lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaam­he­den die:

 

a.

Betrekking hebben op het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte kleiner dan 25 ;

 

b.

Normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

 

c.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

d.

Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

 

 

13.4.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de betekenis van de gronden als ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

13.5. Gebruiksvoorschriften

13.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming (en).

 

 

13.5.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 13.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

13.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 13.4.1 en lid 13.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 


Artikel 14.  Water (WA)

 

14.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Water (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Waterberging;

b.

Waterhuishouding;

c.

Waterlopen en waterpartijen;

d.

Infiltratievoorzieningen;

e.

Ecologische verbindingszone;

Alsmede voor:

f.

Woonschepen ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

g.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

h.

Taluds, oevers en onderhoudsstroken;

i.

Bruggen ter hoogte van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart.

 

14.2. Bouwvoorschriften

14.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

14.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de  bouwhoogte ten hoogste 3,5 m mag bedragen.

 

14.3

Bouwvoorschriften woonschepen

14.3.1

De woonschepen dienen in een enkele rij en tevens in de lengterichting langs de oever van het Merwedekanaal afgemeerd te worden.

 

 

14.3.2

De onderlinge afstand tussen onderbouw/opbouw van de woonschepen bedraagt ten minste 2 m.

 

 

14.3.3

Per woonschip zijn de volgende maximale afmetingen toegestaan:

 

a.

De lengte van de opbouw en onderbouw mag niet meer dan 18 m bedragen;

 

b.

De breedte van de onderbouw mag maximaal 5,5 m en de breedte van de opbouw mag maximaal 5 m bedragen;

 

c.

De goothoogte mag maximaal 3,5 m en de hoogte mag maximaal 4,5 m bedragen.

 

14.4. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

De woonsituatie;

b.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

14.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

14.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 14.2.2 en toestaan dat een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt gebouwd met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

14.5.2

De in lid 14.5.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

de woonsituatie;

 

c.

de verkeersveiligheid;

 

d.

de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

e.

Waterstaatsbelangen

 

f.

De ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

En er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

14.6. Gebruiksvoorschriften

14.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

14.6.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 14.6.1 wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

14.6.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 14.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

14.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 14.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

Artikel 15.  Verkeersdoeleinden (V)

 

15.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeersdoeleinden (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Wegen met ten hoogste 2x3 doorgaande rijstroken, exclusief opstelstroken en bus­stroken (stadsautoweg);

b.

Wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken en busstroken (wijk- en buurtweg);

c.

Straten en paden;

d.

Voet- en fietspaden;

e.

Oeververbindingen;

f.

Bruggen ter hoogte van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

g.

Geluidwerende voorzieningen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

h.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i.

Parkeervoorzieningen;

j.

Groenvoorzieningen;

k.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het staat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

15.2. Bouwvoorschriften

15.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

15.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;

 

b.

In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van  lichtmasten en geluidswerende voorzieningen ten hoogste 12 m bedragen.

 

15.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

De woonsituatie;

b.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

15.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

15.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 15.2.2 onder a en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

b.

Het bepaalde in lid 15.2.2 onder b en lichtmasten toestaan met een maximale bouwhoogte van 15 m.

 

 

15.4.2

De in lid 15.4.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

de woonsituatie;

 

c.

de verkeersveiligheid;

 

d.

de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

 

15.5. Gebruiksvoorschriften

15.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

15.5.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 15.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

15.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 15.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 


Artikel 16.  Verkeers- en verblijfsdoeleinden (V V)

 

16.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeers- en verblijfsdoeleinden (V V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Woonstraten, woonerven en pleinen;

b.

Voet- en fietspaden;

c.

(loop)Bruggen ;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

d.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

e.

Verhardingen, waaronder parkeervoorzieningen;

f.

Groenvoorzieningen;

g.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het staat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

16.2. Bouwvoorschriften

16.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

16.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;

 

b.

In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 12 m bedragen;

 

16.3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

De woonsituatie;

b.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

16.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

16.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 16.2.2 onder a en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

16.4.2

De in lid 16.4.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

de woonsituatie;

 

c.

de verkeersveiligheid;

 

d.

de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

16.5. Gebruiksvoorschriften

16.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en)

 

 

16.5.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 16.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

16.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 16.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 


Artikel 17.  Verkeersdoeleinden railverkeer (VR)

 

17.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeersdoeleinden railverkeer (VR) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Spoorwegvoorzieningen;

b.

Oeververbindingen;

c.

Bruggen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

d.

Gebouwen;

e.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f.

Wegen en paden;

g.

Groenvoorzieningen.

h.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

17.2. Bouwvoorschriften

17.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

 

b.

De oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 bedragen;

 

 

17.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,50 m bedragen;

 

c.

In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van masten (voor de bovenleiding) ten hoogste 8 m bedragen.

 

17.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

De woonsituatie;

b.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

 

17.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

17.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 17.2.1 onder a en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

b.

Het bepaalde in lid 17.2.1 onder b en een gebouw toestaan met een oppervlak van ten hoogste 75 m2;

 

c.

Het bepaalde in lid 17.2.2 onder b en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

17.4.2

De in lid 17.4.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

De woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

17.5. Gebruiksvoorschriften

17.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

17.5.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 17.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

17.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 17.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 


Artikel 18.  Archeologisch waardevol gebied (dubbelbestemming)

 

18.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Archeologisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn mede be­stemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn bouw­werken, geen gebouwen zijnde, toegelaten.

 

18.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Archeologisch waardevol gebied is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar in­dien, mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waar­den niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

18.3. Bouwvoorschriften

18.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

 

18.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

18.3.3

In afwijking van het bepaalde in lid 18.3.1 en 18.3.2 mogen bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen worden gebouwd, indien:

 

a.

Op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

 

b.

Het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

 

18.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 18.3.1 en 18.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waar­den door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

18.5.  Aanlegvoorschriften

18.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aan­legvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

 

b.

Het verlagen van het waterpeil;

 

c.

Het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

 

d.

Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

18.5.2

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 18.5.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waar­den niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

 

18.5.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

 

a.

Op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen ar­cheologische waarden aanwezig zijn;

 

b.

De werken of werkzaamheden:

 

 

-

Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

 

 

-

Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;

 

 

-

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

 

-

De werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

18.6. Wijzigingsbevoegdheid

18.6.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen door:

 

a.

De medebestemming Archeologisch waardevol gebied geheel of gedeeltelijk te doen ver­vallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

 

b.

De medebestemming Archeologisch waardevol gebied toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze medebestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing be­hoeft.

 

18.7. Gebruiksvoorschriften

18.7.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

18.7.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 18.7.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

18.8. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 18.5.1 en 18.7.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 19.  Waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming)

 

19.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Waterstaatsdoeleinden aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

a.

Waterberging;

b.

Waterhuishouding;

c.

Waterkering;

d.

Waterlopen;

En secundair voor de overige daaraan gegeven bestemmingen.

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

e.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f.

Duikers;

g.

Watergangen, waterlopen en, waterpartijen;

h.

Taluds, oevers en onderhoudsstroken;

i.

Bruggen.

 

19.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Waterstaatsdoeleinden is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering en/of waterloop, verenigbaar is met het belang van de waterkering en/of waterloop.

 

19.3. Bouwvoorschriften

19.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

19.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

19.3.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 3,5 m bedragen.

 

19.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

19.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 19.3.1 en 19.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

 

-

geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

 

-

vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterloop.

 

19.5. Gebruiksvoorschriften

19.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

19.5.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 19.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

19.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 19.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 20.  Leidingenstrook (dubbelbestemming)

 

20.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Leidingenstrook aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor: 

a.

(Ondergrondse) hoogspanningsleiding(en);

b.

Ondergrondse hogedrukgasleiding(en);

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

c.

Bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

20.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Leidingenstrook is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en),  verenigbaar is met het belang van de leiding(en).

 

20.3. Bouwvoorschriften

20.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

20.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

20.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

 

-

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen.

 

20.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

20.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 20.3.1 en 20.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

 

-

geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

 

-

vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding(en).

 

20.5. Aanlegvoorschriften

20.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leidingenstrook zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

b.

Het aanbrengen van het huidige maaiveldniveau door bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

 

c.

Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

 

d.

Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

 

e.

Diepploegen;

 

f.

Het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;

 

g.

Het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

 

20.5.2

Het verbod als bedoeld in 20.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.

Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

 

b.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

c.

Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

20.5.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

 

a.

Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

 

b.

Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

20.6. Gebruiksvoorschriften

20.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

20.6.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 20.6.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

20.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 20.5.1 en lid 20.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 21.  Waterkering (dubbelbestemming)

 

21.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

a.

Het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

b.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

c.

Bruggen.

 

21.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Waterkering is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering en/of waterloop, verenigbaar is met het belang van de waterkering en/of waterloop.

 

21.3. Bouwvoorschriften

21.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

21.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

21.3.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 3,5 m bedragen.

 

21.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

21.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 21.3.1 en 21.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

 

-

geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

 

-

vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

 

21.5. Aanlegvoorschriften

21.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

b.

Het aanbrengen van het huidige maaiveldniveau door bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

 

c.

Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

 

d.

Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

 

e.

Diepploegen;

 

f.

Het aanleggen van andere kabels en daarmee verband houdende constructies;

 

g.

Het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

 

21.5.2

Het verbod als bedoeld in 21.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.

Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

 

b.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

c.

Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

21.5.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 21.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

 

a.

geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

 

b.

vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

 

21.6. Gebruiksvoorschriften

21.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

21.6.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 21.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

21.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 21.5.1 en 21.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

Artikel 22.  Geluidzone (dubbelbestemming)

 

22.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Geluidzone aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van geluidsgevoelige gebouwen.

 

22.2. Bouwvoorschriften

22.2.1

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

 

-

Een op grond van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw mag niet worden gebouw.

 

22.3. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

22.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 22.2.1 en toestaan dat geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits:

 

-

De geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde , of een verkregen hogere grenswaarde.

 

22.4. Gebruiksvoorschriften

22.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

22.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 22.4.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

-

Het gebruik van niet-geluidsgevoelige gebouwen als geluidsgevoelige gebouwen.

 

 

22.4.3

Burgemeester en wethouders kunnen verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 22.4.2 en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits:

 

-

De geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

 

 

22.4.4

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 22.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

22.4. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 22.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

Hoofdstuk 3    Overige bepalingen

 

 

Artikel 23.  Anti-dubbeltelbepaling

 

Gronden welke eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waar­aan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouw­plannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 24.  Bestaande afstanden en andere maten

 

24.1. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten

van be­staande bouw­werken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maxi­maal toelaatbaar worden aangehouden.

 

24.2. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of

oppervlakten van be­staande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedra­gen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoe­veelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

24.3.  In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 24.1

en 24.2 uitslui­tend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 


Artikel 25.  Algemene vrijstellingsbevoegdheid

 

25.1. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a.

De bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

De inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 zal bedragen;

e.

De bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;

f.

Het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:

 

-

De maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

 

-

De hoogte ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

g.

Het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte op het dakvlak ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftschachten en installaties, mits:   

 

-

De maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende dakvlak zal bedragen;

 

-

De maximale bouwhoogte 3,5 meter zal bedragen.

 

25.2. Vrijstelling wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken

 


Artikel 26.  Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzi­gen ten behoeve van:

a.

Overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

b.

Overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aanslui­ting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mo­gen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

 

Artikel 27.  Algemeen procedurevoorschrift

 

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, die­nen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

a.

Het ontwerpbesluit tot wijziging ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter in­zage;

b.

Burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de ge­bruikelijke wijze bekend

c.

De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen;

d.

Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit.


Artikel 28.  Overgangsbepalingen

 

28.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken

Bouwwerken, welke ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of gedane melding en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

a.

Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.

Na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan.

 

28.2 Vrijstellingsbepaling

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 28.1, dat de bestaande afwijkingen naar de omvang niet mogen worden vergroot en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van de in lid 28.1 toegelaten bouwwerken met ten hoogste 10%.

 

28.3 Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

 

28.4 Uitzonderingen op het overgangsrecht

28.4.1

Lid 28.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

28.4.2

Lid 28.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


Artikel 29.  Slotbepaling

 

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel:

 

Voorschriften deel uitmakend van het bestemmingsplan Zuilenstein-Huis de Geer van de gemeente Nieuwegein

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

………………………

 

De griffier,

 

De voorzitter,

……….

 

……….