Artikel
11. Landgoed met cultuurhistorische
waarden (L)
11.1. Bestemmingsomschrijving |
||
De op de plankaart voor Landgoed met cultuurhistorische
waarden (L) aangewezen gronden
zijn bestemd voor: |
||
a. |
De bescherming van de op deze gronden voorkomende
cultuurhistorische waarden van de bouwwerken; |
|
b. |
Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van
aan-huis-verbonden beroep; |
|
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn
toegelaten: |
||
c. |
Hoofdgebouwen |
|
d. |
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen; |
|
e. |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde; |
|
f. |
Tuinen, erven en paden; |
|
g. |
Parkeervoorzieningen; |
|
h. |
Groenvoorzieningen; |
|
i. |
Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van: |
|
|
1. |
Het straat- en bebouwingsbeeld; |
|
2. |
De woonsituatie; |
|
3. |
De verkeersveiligheid; |
|
4. |
De sociale veiligheid; |
|
5. |
De milieusituatie; |
|
6. |
De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden. |
11.2. |
Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep gelden de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer
dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75
m²; |
|
b. |
De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien
van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en
de woonomgeving; |
|
c. |
De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting
en/of horeca betreffen; |
|
d. |
De activiteiten mogen niet
meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004,
619); |
|
e. |
De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de
normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk
veroorzaken; |
|
f. |
Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner
en de uitgeoefende activiteit(en). |
|
|
|
11.2.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen
van: |
|
|
a. |
Het bepaalde in artikel 11.2 onder d en een activiteit
toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993,50, laatst gewijzigd Stb.
2004,619), voor zover het bedrijven betreft
uit de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uit
makende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze
voorschiften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare
activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep. |
|
b. |
Het bepaalde in artikel 11.2. onder f en een aan huis
verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten
minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voor zover het medische
beroepen betreft. |
11.3. Bouwvoorschriften |
||
11.3.1 |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende
bepalingen: |
|
|
a. |
Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak
worden gebouwd; |
|
b. |
Het
bouwperceel binnen het bouwvlak mag geheel worden bebouwd; |
|
c. |
De
goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is
aangegeven; |
|
d. |
Voor
zover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag
het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m. boven de aangegeven
goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane
goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft. |
|
|
|
11.3.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen
gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen
uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn
aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd; |
|
b. |
De totale oppervlakte mag ten hoogste 30 m² per
bouwperceel bedragen; |
|
c. |
De diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van het
hoofdgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen; |
|
d. |
De bouwhoogte mag ten hoogste 3 m bedragen. |
|
|
|
11.3.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. |
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten
hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en
terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m
bedragen; |
|
b. |
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
ten hoogste 2,5 m bedragen. |
11.4. Nadere eisen |
|
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen
aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
a. |
Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; |
b. |
Een goede
woonsituatie; |
c. |
De sociale veiligheid; |
d. |
De verkeersveiligheid; |
e. |
De milieusituatie; |
f. |
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
11.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften |
||
11.5.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen
van het bepaalde in lid 11.3.1 onder a en toestaan dat buiten de op de
plankaart aangegeven bouwvlakken gebouwen worden gerealiseerd, met dien
verstande dat: |
|
|
- |
De maximale gezamenlijke oppervlakte van gebouwen buiten
het bouwvlak 30 m² bedraagt; |
|
- |
Er geen onevenredige aantasting van de bestaande
cultuurhistorische waarden plaatsvindt; |
|
- |
Vooraf advies is gevraagd aan de gemeentelijke
monumentencommissie. |
11.6. Gebruiksvoorschriften |
||
11.6.1 |
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of
te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven
bestemming(en). |
|
|
|
|
11.6.2 |
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in lid 11.6.1, wordt in ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning; |
|
b. |
Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van
een seksinrichting; |
|
c. |
Onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken
voor de stalling van kampeer- en verblijfsmiddelen. |
|
|
|
11.6.3 |
Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het
bepaalde in lid 11.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een
beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door
dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
11.7. Strafbepaling |
Overtreding van het bepaalde in lid 11.6.1 is een
economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de
Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet. |