Inhoud voorschriften

 

 

Blz.

1.

Inleidende bepalingen

91

 

Artikel 1

Begripsbepalingen

95

 

Artikel 2

Wijze van meten

 

 

 

 

2.

Bestemmingsbepalingen

97

 

Artikel 3

Woondoeleinden  (W)

97

 

Artikel 4

Horecadoeleinden (H)

100

 

Artikel 5

Sportdoeleinden (S)

102

 

Artikel 6

Nutsdoeleinden (ND)

104

 

Artikel 7

Recreatieve doeleinden (R)

107

 

Artikel 8

Groenvoorzieningen  (G)

109

 

Artikel 9

Natuur (N)

111

 

Artikel 10

Agrarische doeleinden met landschappelijke en cultuurhistorische waarde (ALC)

113

 

Artikel 11

Landgoed met cultuurhistorische waarden (L)

114

 

Artikel 12

Water  (WA)

117

 

Artikel 13

Verkeersdoeleinden  (V)

119

 

Artikel 14

Verkeer- en verblijfsdoeleinden (V V)

121

 

Artikel 15

Verkeersdoeleinden railverkeer (VR)

123

 

Artikel 16

Waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming)

125

 

Artikel 17

Waterkering (dubbelbestemming)

126

 

Artikel 18

Waterwingebied (dubbelbestemming)

128

 

Artikel 19

Leidingenstrook (dubbelbestemming)

129

 

Artikel 20

Archeologisch waardevol gebied (dubbelbestemming)

131

 

Artikel 21

Molenbiotoop (dubbelbestemming)

133

 

 

 

3.

Overige bepalingen

135

 

Artikel 22

Anti-dubbeltelbepaling

135

 

Artikel 23

Bestaande afstanden en andere maten

136

 

Artikel 24

Algemene vrijstellingsbevoegdheid

137

 

Artikel 25

Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

138

 

Artikel 26

Algemeen procedurevoorschrift

139

 

Artikel 27

Overgangsbepalingen

140

 

Artikel 28

Slotbepaling

141

 

 

 

 

Bijlagen

 

 

1

Staat van Horeca-activiteiten

 

 

2

Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan-huis-verbonden beroep

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Hoofdstuk 1            Inleidende bepalingen

 

 

Artikel 1.  Begripsbepalingen

 

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

1.

Het plan:

 

Het Bestemmingsplan Oudegein-Hoge Landen van de gemeente Nieuwegein.

 

 

2.

De kaart:

 

De kaart van het Bestemmingsplan Oudegein-Hoge Landen bestaande uit de kaartbladen SRO-Ou-BPL-00005,  SRO-Ou-BPL-00006,

SRO-Ou-BPL-00007 SRO-Ou-BPL-00008.

 

 

3.

Aan-huis-verbonden beroep:

 

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

 

 

4.

Aanbouw:

 

De toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw.

 

 

5.

Antennedrager:

 

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

 

 

6.

Antenne-installatie:

 

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

 

 

7.

Archeologische deskundige:

 

Een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

 

 

8.

Archeologisch onderzoek:

 

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

 

 

9.

Bebouwing:

 

Één of meerdere gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

10.

Bebouwingspercentage:

 

Een in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

 

11.

Bestaand:

 

-

Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

 

-

Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

 

12.

Bestemmingsgrens:

 

Een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

 

 

13.

Bestemmingsvlak:

 

Een op de kaart aangegeven vlak met een zelfde bestemming.

 

 

14.

Bijgebouw:

 

Een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.

 

 

15.

Bouwgrens:

 

Een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

 

 

16.

Bouwlaag:

 

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

 

17.

Bouwperceel:

 

Een aaneengesloten stuk grond, waar krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

 

 

18.

Bouwperceelgrens:

 

Een grens van een bouwperceel.

 

 

19.

Bouwvlak:

 

Een op de kaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

 

 

20.

Bouwwerk:

 

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

21.

Bruto vloeroppervlak:

 

Tot het bruto vloeroppervlak behoort het totale vloeroppervlak binnen een gebouw tussen de buitenzijde van de gevels minus het oppervlak voor vides en technische ruimten.

 

 

22.

Carport:

 

Een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s, met niet meer dan twee wanden.

 

 

23.

Consumentenvuurwerk:

 

Vuurwerk voor particulier gebruik als bedoeld in het Vuurwerkbesluit (Stb.2002, 33, laatst gewijzigd Stb. 2004, 26).

 

 

24.

Detailhandel:

 

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

 

25.

Dienstverlening:

 

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

 

 

26.

Extensieve recreatie:

 

Die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving;

 

 

27.

Gebouw:

 

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

28.

Geluidgevoelige bestemmingen:

 

Woningen of andere geluidgevoelige gebouwen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

 

 

29.

Geluidzoneringsplichtige inrichting:

 

Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

 

 

30.

Hoofdgebouw:

 

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

 

31.

Horecabedrijf:

 

Onder horecabedrijf wordt verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

 

 

32.

Landschapswaarde:

 

De aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aard­oppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de on­derlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

 

 

33.

Maatschappelijke doeleinden:

 

Het openbaar bestuur, medische-, sociale, culturele, educatieve, levensbeschouwelijke en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

 

 

34.

Natuurwaarde

 

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.

 

 

35.

Nutsvoorzieningen

 

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasredu­ceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzie­ningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

 

 

36.

Overkapping

 

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde en voorzien van een gesloten dak.

 

 

37.

Peil:

 

a.

Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

 

 

-

De hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

 

b.

In andere gevallen:

 

 

-

De gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

 

c.

Indien in of op het water wordt gebouwd:

 

 

-

Het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

 

 

38.

Prostitutie:

 

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

 

39.

Risicovolle inrichting:

 

Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

 

40.

Seksinrichting:

 

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

 

 

41.

Uitbouw:

 

De toevoeging aan een woning voor de vergroting van een bestaande ruimte.

 

 

42.

Verblijfsmiddelen:

 

Voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaar­tuigen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voor zover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen zijnde.

 

 

43.

Verkoopvloeroppervlakte:

 

De voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

 

 

44.

Voorkeursgrenswaarde:

 

De maximale waarde voor geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

 

 

45.

Wet geluidhinder:

 

Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

 

 

46.

Woonschip:

 

Elk vaartuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie of inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

 

 

47.

Woning:

 

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

 

48.

Woonvloeroppervlak:

 

De totale oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienst van de toegestane functie.

 

 

 


Artikel 2.  Wijze van meten

 

Bij toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten:

1.

De goothoogte van een bouwwerk:

 

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

 

2.

De inhoud van een bouwwerk:

 

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

 

3.

De bouwhoogte van een bouwwerk:

 

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

 

4.

De oppervlakte van een bouwwerk:

 

De oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

 

5.

Hoogte van de eerste bouwlaag:

 

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping.

 

 

6.

De hoogte van een antenne-installatie

 

Vanaf peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.

 



Hoofdstuk 2            Bestemmingsbepalingen

 

 

Artikel 3.  Woondoeleinden (W)

 

3.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Woondoeleinden (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Alsmede voor:

b.

Ter plaatse van de nadere aanduiding is een stalling van caravans en auto’s toegestaan;

c.

Parkeervoorzieningen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

d.

Hoofdgebouwen;

e.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

f.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

g.

Tuinen, erven en paden.

 

3.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75 m²;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

 

3.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 3.2 onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993,50, laatst gewijzigd Stb. 2004,619), voor zover het bedrijven betreft uit de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uit makende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschiften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep

 

b.

Het bepaalde in artikel 3.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten  minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voor zover het medische beroepen betreft.

 

3.3. Bouwvoorschriften

3.3.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Voor zover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

3.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 40 m² bedragen, met inachtneming van de volgende bepaling:

 

 

-

Ten minste 60 % van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;

 

c.

De diepte van aan-en uitbouwen ten opzichte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;

 

d.

De goothoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

 

e.

De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen;

 

f.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

 

g.

De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 2,7 m bedragen;

 

h.

In afwijking van het bepaalde onder b t/m f geldt voor de in lid 3.1 onder b bedoelde stalling auto’s/caravans de volgende bouwvoorschriften: 

 

 

-

de maximale oppervlakte van de bebouwing bedraagt 620 m²;

 

 

-

de maximale goothoogte van de bebouwing bedraagt 3,5 m.;

 

 

-

de maximale bouwhoogte van de bebouwing bedraagt 5 m.

 

 

3.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste

2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5  m bedragen.

 

3.4. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

3.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 3.3.1. onder a en toestaan dat entreeportalen met een maximaal oppervlakte van 3 m² en een bouwhoogte van 2,5 m buiten het bouwvlak aan het hoofdgebouw mogen worden aangebouwd;

 

b.

Het bepaalde in lid 3.3.1. onder a en toestaan erkers over ten hoogste 3/5 van de weg naar de toegekeerde gevel en zijgevel van het hoofdgebouw mogen worden opgericht met een maximale diepte van 1 meter; De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

 

c.

Het bepaalde in lid 3.3.2. onder a en toestaan dat carports worden opgericht met een maximale oppervlakte van 18 m² en een maximale bouwhoogte van 2,7 m, mits het perceel onmiddellijk grenst aan de bestemming Verkeersdoeleinden of Verkeers- en verblijfsdoeleinden, er tussen de perceelsgrens en het bouwvlak een onbebouwde zone van ten minste 6 m aanwezig is en de aansluitende rijweg minimaal

5 m breed is;

 

d.

Het bepaalde in lid 3.3.2. onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw per te bebouwen erf maximaal 60 m² mag bedragen, met dien verstande dat tenminste 75 % van de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” onbebouwd en onoverdekt blijft.

 

 

 

3.5.2

De in lid 3.5.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

De woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid.

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden en gebouwen;

 

g.

De bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en gebouwen.

 

3.6. Gebruiksvoorschriften

3.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

3.6.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.6.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

 

b.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

 

c.

Onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de stalling van kampeer- en verblijfsmiddelen.

 

 

 

3.6.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 3.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

3.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 3.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 


Artikel 4.  Horecadoeleinden (H)

 

4.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Horecadoeleinden (H) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Horeca in de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende staat van Horeca-activiteiten;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

b.

Gebouwen;

c.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.

Bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

4.2. Bouwvoorschriften

4.2.1

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een gebouw en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot maximaal het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd;

 

c.

De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Voorzover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag het hoofdgebouw worden verhoog met maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximale toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft;

 

e.

De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

 

4.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

 

4.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4. Gebruiksvoorschriften

4.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

4.4.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

4.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 4.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Artikel 5.  Sportdoeleinden (S)

 

5.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Sportdoeleinden (S) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Sportterreinen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

b.

Gebouwen;

c.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.

Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

5.2. Bouwvoorschriften

5.2.1

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een gebouw en een overkapping mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder d;

 

b.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

c.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot maximaal het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

d.

Het bouwperceel mag buiten het bouwvlak tot maximaal 1% worden bebouwd, tot een maximum van 25 m² per gebouw met een maximale bouwhoogte van 3,5 m;

 

e.

De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

 

5.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 20 m bedragen;

 

c.

De bouwhoogte van andere masten mag ten hoogste 12 m bedragen;

 

d.

De bouwhoogte van ballenvangers mag ten hoogste 6 m bedragen;

 

e.

De bouwhoogte van tribunes mag ten hoogste 6 m bedragen;

 

f.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

 

5.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.4. Gebruiksvoorschriften

5.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

5.4.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 5.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

5.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 5.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 6.  Nutsdoeleinden (ND)

 

6.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Nutsdoeleinden (ND) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Een waterwinbedrijf;

b.

Een opslagterrein ten behoeve van Rijkswaterstaat;

c.

Nutsvoorzieningen;

Alsmede voor:

d.

Een antenne-installatie ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

e.

Ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart is een dienstwoning toegestaan;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

f.

Hoofdgebouwen;

g.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

h.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i.

Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, ontsluitingswegen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

6.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75m²;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

 

6.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 6.2 onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993,50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619), voor zover het bedrijven betreft  uit de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uit makende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschiften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep.

 

b.

Het bepaalde in artikel 6.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voor zover het medische beroepen betreft.

 

6.3. Bouwvoorschriften

6.3.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

Het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot maximaal het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd;

 

c.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

e.

Voor zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

6.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen het, met de nadere aanduiding op de kaart aangegeven, gebied “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 40 m² bedragen, met inachtneming van de volgende bepaling:

 

 

-

De oppervlakte van “te bebouwen erven” dat onbebouwd en onoverdekt is dient ten minste 60% te bedragen;

 

c.

De bouwhoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bouwlaag van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

 

d.

De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

 

e.

De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

 

f.

De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 2,7 m.

 

 

6.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

 

c.

De bouwhoogte van een antenne-installatie mag niet meer dan 15 m bedragen.

 

6.4. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

6.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 6.3.2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot 60 m², met inachtneming van de volgende bepaling

 

 

-

De oppervlakte van het te bebouwen erf dat onbebouwd en onoverdekt is dient ten minste 75% te bedragen.

 

 

6.5.2

De in lid 6.5.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

De woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De sociale veiligheid;

 

e.

De milieusituatie;

 

f.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

6.6. Gebruiksvoorschriften

6.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

6.6.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.6.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

 

b.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie of een seksinrichting;

 

 

6.6.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 6.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

6.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 6.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7.  Recreatieve doeleinden (R)

 

7.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor recreatieve doeleinden (R) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Recreatieve voorzieningen;

b.

Een bouwspeelplaats;

Alsmede voor:

c.

Ter plaatse van de nadere aanduiding R(kb)  is een kinderboerderij met een museum toegestaan;

d.

Ter plaatse van de nadere aanduiding R(mec) is een milieu educatie centrum toegestaan;

e.

Ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart is een dienstwoning toegestaan;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

f.

Hoofdgebouwen;

g.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

h.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i.

Speelvoorzieningen;

j.

Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

7.2  Bouwvoorschriften

7.2.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

Het bouwperceel binnen het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;

 

c.

De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven.

 

e.

Voor de kinderboerderij geldt dat het hoofdgebouw mag worden verhoogd tot maximaal 4 m boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft;

 

f.

De bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 5 m bedragen.

 

 

7.2.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De bijgebouwen dienen vrijstaand dienen worden gebouwd, met een minimale onderlinge afstand van 1 m.

 

c.

Voor de Kinderboerderij R(kb) geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen niet meer dan 900 m² mag bedragen;

 

d.

Voor het Milieu educatie centrum R(mec) geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen niet meer dan 100 m² mag bedragen;

 

e.

De bouwhoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bouwlaag van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

 

f.

De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

 

g.

De bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

 

7.2.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m mag bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van lichtmasten en andere masten mag ten hoogste 12 m bedragen;

 

c.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkapping zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

 

7.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De sociale veiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.4. Gebruiksvoorschriften

7.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

7.4.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 7.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

7.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 7.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 


Artikel 8.  Groenvoorzieningen (G)

 

8.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Groenvoorzieningen (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Groenvoorzieningen;

b.

Recreatief medegebruik;

Alsmede voor:

c.

Ter plaatse van de nadere aanduiding op de kaart is een antenne-installatie toegestaan;

d.

Een ecologische verbindingszone, ter hoogte van de nadere aanduiding op de kaart;

e.

Ter plaatse van de nadere aanduiding op de kaart is een molen toegestaan;

f.

Ter plaatse van de nadere aanduiding op de kaart is een ijsbaan toegestaan;

g.

Ter plaatse van de nadere aanduiding op de kaart zijn aanlegsteigers voor pleziervaartuigen toegestaan.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

h.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i.

Geluidsafschermende voorzieningen;

j.

Oeververbindingen (bruggen);

k.

Speelvoorzieningen;

l.

Groenvoorzieningen, beplantingen;

m.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden;

n.

Bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.

 

8.2. Bouwvoorschriften

8.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding “molen”.

 

 

8.2.2

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.2.1 geldt dat de maximale bouwhoogte van de molen (exclusief wieken) 14 meter bedraagt, met dien verstande dat de totale maximale hoogte (inclusief wieken) – gemeten vanaf het hoogste punt van de verticaal staande wiek van de molen – 25 meter bedraagt.

 

 

8.2.3

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

 

 

8.2.4

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 10 m bedragen;

 

b.

In afwijking van het bepaalde onder a mag:

 

 

-

De bouwhoogte van lichtmasten en geluidsafschermende voorzieningen ten hoogste 12 m bedragen.

 

8.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde,, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

De sociale veiligheid;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De milieusituatie;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4. Aanlegvoorschriften

8.4.1

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding Ge zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

 

b.

Het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

 

c.

Het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

d.

Het aanlegen van waterlopen, sloten en andere waterwegen;

 

e.

Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm.

 

 

8.4.2

Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaam­he­den die:

 

a.

Betrekking hebben op het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte kleiner dan 25 m²;

 

b.

Normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

 

c.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

d.

Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

 

 

8.4.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de betekenis van de gronden als ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

8.5. Gebruiksvoorschriften

8.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

8.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 8.5.1 wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

 

8.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 8.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

8.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 8.4.1 en lid 8.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 


Artikel 9.  Natuur (N)

 

9.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Natuur (N) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Behoud en bescherming van natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden;

b.

Extensief recreatief medegebruik;

Alsmede voor:

c.

Ter plaatse of binnen een afstand van 10 m van de nadere aanduiding op de plankaart is een langzaam verkeersroute toegestaan;

d.

Ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart is parkeren toegestaan;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

e.

Groenvoorzieningen en beplantingen;

f.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden;

g.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

h.

Bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.

 

9.2. Bouwvoorschriften

9.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

9.2.2

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, welke van ondergeschikte betekenis zijn.

 

 

9.2.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 10 m bedragen.

 

 

9.2.4

In afwijking van het bepaalde onder 9.2.3 mag:

 

-

De bouwhoogte van lichtmasten en geluidsafschermende voorzieningen ten hoogste 12 m bedragen.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

De sociale veiligheid;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De milieusituatie;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

9.4. Aanlegvoorschriften

9.4.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

b.

Werken of werkzaamheden, welke wijziging van de waterhuishouding of de waterstanden beogen of ten gevolge hebben;

 

c.

Het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

d.

Het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, tenzij zulks in het belang is van de waterhuishoudkundige betekenis van de Kromme IJssel en van kaden of aanlegplaatsen;

 

e.

Het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egalise­ren, afgraven of ophogen;

 

f.

Het vellen of rooien van houtgewas anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;

 

g.

Het bebossen van gronden die ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan niet als bosgronden konden worden aangemerkt.

 

 

9.4.2

Het verbod als bedoeld in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.

Normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

 

b.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

c.

Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

 

9.4.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door de genoemde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen als genoemd in lid 9.1. van dit artikel, niet worden of kunnen worden aangetast.

 

9.5. Gebruiksvoorschriften

9.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

9.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 9.5.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Als staan- of ligplaats van kampeer- en verblijfsmiddelen;

 

b.

Als sport-, wedstrijd- of speelterrein, als parkeerterrein, als lig- en/of speelstrand, lig- of speelweide en als zwemgelegenheid;

 

c.

Voor het varen met speedboten en het beoefenen van waterskisport;

 

d.

Voor het aanwezig of opgeslagen hebben van materialen en voorwerpen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen, stoffen of producten betreft.

 

 

9.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 9.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

9.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 9.4.1 en lid 9.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10.  Agrarische doeleinden met landschappelijke en

                   cultuurhistorische waarde (ALC)

 

10.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Agrarische doeleinden met landschappelijke en cultuurhistorische waarde (ALC) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

De bedrijfsvoering van agrarische bedrijven;

b.

Het behoud en herstel van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarde;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.

Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, ontsluitingswegen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

 

10.2. Bouwvoorschriften

10.2.1

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die blijkens aard en indeling rechtstreeks ten dienste van het agrarisch bedrijf en/of noodzakelijk zijn voor het behoud en herstel van de in het gebied voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

 

 

10.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 2,5 m mag bedragen.

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

De sociale veiligheid;

c.

De verkeersveiligheid;

d.

De milieusituatie;

e.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

10.4. Gebruiksvoorschriften

10.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

10.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.4.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

 

 

10.4.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 10.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

10.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 10.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 


Artikel 11.  Landgoed met cultuurhistorische waarden (L)

 

11.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Landgoed met cultuurhistorische waarden (L) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

De bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden van de bouwwerken;

b.

Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Hoofdgebouwen

d.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

e.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f.

Tuinen, erven en paden;

g.

Parkeervoorzieningen;

h.

Groenvoorzieningen;

i.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

11.2.

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden:

 

a.

Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75 m²;

 

b.

De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

 

c.

De activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

 

d.

De activiteiten mogen niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van het Inrichtin­gen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2004, 619);

 

e.

De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

 

f.

Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

 

11.2.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in artikel 11.2 onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993,50, laatst gewijzigd Stb. 2004,619), voor zover het bedrijven betreft  uit de categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uit makende Staat van bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschiften deel uitmakende Staat van na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep.

 

b.

Het bepaalde in artikel 11.2. onder f en een aan huis verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voor zover het medische beroepen betreft.

 

11.3. Bouwvoorschriften

11.3.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

Het bouwperceel binnen het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;

 

c.

De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

Voor zover slechts de goothoogte van een hoofdgebouw op de kaart is aangegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd tot maximaal 4 m. boven de aangegeven goothoogte, met dien verstande dat het bouwdeel boven de maximaal toegestane goothoogte ten minste twee schuine dakvlakken heeft.

 

 

11.3.2

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen de gronden die op de kaart zijn aangeduid als “te bebouwen erven” worden gebouwd;

 

b.

De totale oppervlakte mag ten hoogste 30 m² per bouwperceel bedragen;

 

c.

De diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

 

d.

De bouwhoogte mag ten hoogste 3 m bedragen.

 

 

11.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 m bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen.

 

11.4. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een  goede woonsituatie;

c.

De sociale veiligheid;

d.

De verkeersveiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

11.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

11.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 11.3.1 onder a en toestaan dat buiten de op de plankaart aangegeven bouwvlakken gebouwen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

 

-

De maximale gezamenlijke oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak 30 m² bedraagt;

 

-

Er geen onevenredige aantasting van de bestaande cultuurhistorische waarden plaatsvindt;

 

-

Vooraf advies is gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie.

 

11.6. Gebruiksvoorschriften

11.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

11.6.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.6.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

 

b.

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

 

c.

Onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor de stalling van kampeer- en verblijfsmiddelen.

 

 

11.6.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 11.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

11.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 11.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 


Artikel 12.  Water (WA)

 

12.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor water (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Waterberging;

b.

Waterhuishouding;

c.

Waterlopen en waterpartijen;

d.

Recreatief medegebruik;

e.

Infiltratievoorzieningen;

f.

Aanlegsteigers voor pleziervaartuigen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

g.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

h.

Taluds, oevers en onderhoudsstroken;

i.

Een brug ten behoeve van verkeersdoeleinden.

 

12.2. Bouwvoorschriften

12.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

12.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de  bouwhoogte ten hoogste 3,5 m mag bedragen.

 

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een  goede woonsituatie;

c.

De sociale veiligheid;

d.

De verkeersveiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

12.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

12.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 12.2.2 en toestaan dat een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt gebouwd met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

12.4.2

De in lid 12.4.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

De woonsituatie;

 

c.

De verkeersveiligheid;

 

d.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden;

 

e.

Waterstaatsbelangen;

 

f.

De ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken,

 

En er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

12.5. Gebruiksvoorschriften

12.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

12.5.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.5.1, wordt in ieder geval gerekend het afmeren van woonschepen.

 

 

12.5.3

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 12.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

12.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 12.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 13.  Verkeersdoeleinden (V)

 

13.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor verkeersdoeleinden (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Ter plaatse van de Rijksweg 2: een weg met ten hoogste 2x5 doorgaande rijstroken, exclusief opstelstroken en bus­stroken;

b.

Wijk- en buurtwegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, exclusief opstelstroken en busstroken;

c.

Straten en paden;

d.

Voet- en fietspaden;

e.

Oeververbindingen (bruggen);

f.

Geluidswerende voorzieningen;

Alsmede voor:

g.

Een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG, ter plaatse van de aanduiding daartoe op de plankaart, mits de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel niet meer bedraagt dan 150 m²;

h.

Een overkapping, ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

i.

Een antenne-installatie ter plaatse van de nadere aanduiding daartoe op de plankaart;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

j.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

k.

Parkeervoorzieningen;

l.

Groenvoorzieningen;

m.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

13.2. Bouwvoorschriften

13.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart.

 

 

13.2.2

In aanvulling op het bepaalde in 13.2.1 geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

Een gebouw en een overkapping mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

Het bouwperceel binnen het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;

 

c.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven;

 

d.

De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

 

13.2.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;

 

b.

In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van lichtmasten, geluidswerende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de verkeerssignalering ten hoogste 12 m bedragen;

 

c.

De bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van Rijksweg 2 mag 20 m bedragen.

 

13.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een  goede woonsituatie;

c.

De sociale veiligheid;

d.

De verkeersveiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

13.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

13.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 13.2.3 onder a en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m;

 

b.

Het bepaalde in lid 13.2.3 onder b en lichtmasten toestaan met een maximale bouwhoogte van 15 m.

 

 

 

13.4.2

De in lid 13.4.1 genoemde vrijstellingen kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

de woonsituatie;

 

c.

de verkeersveiligheid;

 

d.

de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

13.5. Gebruiksvoorschriften

13.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

13.5.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 13.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

13.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 13.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 14.  Verkeers- en verblijfsdoeleinden (V V)

 

14.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeers- en verblijfsdoeleinden (V V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Woonstraten, woonerven en pleinen;

b.

Voet- en fietspaden;

c.

Oeververbindingen (bruggen);

Alsmede voor:

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

d.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

e.

Verhardingen, waaronder parkeervoorzieningen;

f.

Groenvoorzieningen en beplantingen;

g.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het staat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

14.2. Bouwvoorschriften

14.2.1

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

14.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen;

 

b.

In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 12 m bedragen.

 

14.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De sociale veiligheid;

d.

De verkeersveiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

14.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

14.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 14.2.2 onder a en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

14.4.2

De in lid 14.4.1 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de verkeersveiligheid.

 

14.5. Gebruiksvoorschriften

14.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

14.5.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 14.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

14.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 14.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 15.  Verkeersdoeleinden railverkeer (VR)

 

15.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeersdoeleinden Railverkeer (VR) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.

Spoorwegvoorzieningen;

b.

Oeververbindingen (bruggen);

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

c.

Gebouwen;

d.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

e.

Wegen en paden;

f.

Groenvoorzieningen en beplantingen;

g.

Water, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

1.

Het straat- en bebouwingsbeeld;

 

2.

De woonsituatie;

 

3.

De verkeersveiligheid;

 

4.

De sociale veiligheid;

 

5.

De milieusituatie;

 

6.

De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

15.2. Bouwvoorschriften

15.2.1

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

 

b.

De oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 m2 bedragen.

 

 

15.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;

 

b.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen.

 

15.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.

Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.

Een goede woonsituatie;

c.

De sociale veiligheid;

d.

De verkeersveiligheid;

e.

De milieusituatie;

f.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

15.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

15.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

 

a.

Het bepaalde in lid 15.2.1 onder a en een gebouw toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m;

 

b.

Het bepaalde in lid 15.2.1 onder b en een gebouw toestaan met een oppervlak van ten hoogste 75 m2;

 

c.

Het bepaalde in lid 15.2.2 onder b en een bouwwerk, geen gebouw zijnde, toestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

 

15.4.2

De in lid 15.4.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.

het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.

de woonsituatie;

 

c.

de verkeersveiligheid;

 

d.

de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

15.5. Gebruiksvoorschriften

15.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en).

 

 

15.5.2

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 15.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

15.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 15.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


 Artikel 16.  Waterstaatsdoeleinden (dubbelbestemming)

 

16.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Waterstaatsdoeleinden aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

a.

Waterberging;

b.

Waterhuishouding;

c.

Waterkering;

d.

Waterlopen;

En secundair voor de overige daaraan gegeven bestemmingen.

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

e.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

f.

Duikers;

g.

Water;

h.

Taluds, oevers en onderhoudsstroken;

i.

Kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.

 

16.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming waterstaatsdoeleinden is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering en/of waterloop, verenigbaar is met het belang van de waterkering en/of waterloop.

 

16.3. Bouwvoorschriften

16.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

16.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

16.3.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 3,5 m bedragen.

 

16.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

16.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 16.3.1 en 16.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

 

-

Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

 

-

Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterloop/waterkering.

 

16.5. Gebruiksvoorschriften

16.5.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

16.5.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 16.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

16.6. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 16.5.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.


Artikel 17.  Waterkering (dubbelbestemming)

 

17.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

a.

Het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

b.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

17.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming waterstaatsdoeleinden is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering en/of waterloop, verenigbaar is met het belang van de waterkering en/of waterloop.

 

17.3. Bouwvoorschriften

17.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

17.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

17.3.3

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag  ten hoogste 3,5 m bedragen.

 

17.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

17.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 17.3.1 en 17.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

 

-

Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;

 

-

Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

 

17.5. Aanlegvoorschriften

17.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

b.

Het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egalise­ren, afgraven of ophogen;

 

c.

Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

 

d.

Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

 

e.

Diepploegen;

 

f.

Het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

 

g.

Het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

 

17.5.2

Het verbod als bedoeld in lid 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.

Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

 

b.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

c.

Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

17.5.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

 

-

Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;

 

-

Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

 

17.6. Gebruiksvoorschriften

17.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

17.6.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 17.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

17.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 17.5.1 en 17.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 18.  Waterwingebied (dubbelbestemming)

 

18.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Waterwingebied aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het grondwater en de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten.

 

18.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming waterwingebied is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van het waterwingebied, verenigbaar is met het belang van de bescherming van het grondwater voor waterwinning.

 

18.3. Bouwvoorschriften

18.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders ten behoeve van deze bestemming.

 

18.3.2

Op deze gronden zijn slechts bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,5 m.

 

18.4. Gebruiksvoorschriften

18.4.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

 

18.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 18.4.1, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.

In strijd met het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht en het provinciale beleid, zoals verwoord in het Besluit Waterwingebieden van de provincie Utrecht, zoals die gold ten tijde van de vaststelling van het ontwerpplan;

 

b.

Als zwemgelegenheid;

 

c.

Als verzamelplaats van mest, huisvuil of andere afvalstoffen in te richten of te hebben, anders dan in ontvang-, bewaar-, afvoer- of doorvoerinrichtingen waaruit geen voor de waterwinning schadelijke stoffen in de bodem kunnen dringen;

 

d.

Als opslagplaats voor benzine, olie of soortgelijke stoffen;

 

e.

Voor het maken van zodanige bronnen dat van buitenaf verontreiniging van bronwater kan optreden.

 

 

18.4.3

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 18.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

18.5. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 18.4.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 19.  Leidingenstrook (dubbelbestemming)

 

19.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Leidingenstrook aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

a.

Ondergrondse hogedrukgasleiding(en);

b.

Ondergrondse brandstofleiding(en);

c.

Ondergrondse rioolpersleiding(en);

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

d.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

19.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

19.2.1

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Leidingenstrook is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien en voorzover zulks, gehoord de beheerder van de leiding, verenigbaar is met het belang van de leiding(en).

 

19.3.  Bouwvoorschriften

19.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

 

19.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

19.3.3

-

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 1,50 m mag bedragen.

 

-

De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 5 m² bedragen.

 

19.3.4

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet worden uitgebreid.

 

19.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

19.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 19.3.1 en 19.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

 

-

Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

 

-

Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

19.5. Aanlegvoorschriften

19.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leidingenstrook zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

b.

Het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

 

c.

Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

 

d.

Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

 

e.

Diepploegen;

 

f.

Het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;

 

g.

Het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

 

19.5.2

Het verbod als bedoeld in lid 19.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.

Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

 

b.

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

c.

Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

 

19.5.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

 

-

Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

 

-

Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

19.6. Gebruiksvoorschriften

19.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

19.6.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 19.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

19.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid  19.5.1 en 19.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 20.  Archeologisch waardevol gebied (dubbelbestemming)

 

20.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Archeologisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn mede be­stemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn bouw­werken, geen gebouwen zijnde, toegelaten.

 

20.2. Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Archeologisch waardevol gebied is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar in­dien, mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waar­den niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

20.3. Bouwvoorschriften

20.3.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

 

20.3.2

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

 

20.3.3

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 1,5 m mag bedragen.

 

 

20.3.4

In afwijking van het bepaalde in lid 20.3.1 en mogen bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen worden gebouwd, indien:

 

a.

Op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

 

b.

Het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

 

20.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 20.3.1 en 20.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waar­den door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

20.5.  Aanlegvoorschriften

20.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aan­legvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

 

b.

Het verlagen van het waterpeil;

 

c.

Het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

 

d.

Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

20.5.2

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 20.5.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waar­den niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

 

20.5.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

 

a.

Op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen ar­cheologische waarden aanwezig zijn;

 

b.

De werken of werkzaamheden:

 

 

-

Betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

 

 

-

Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;

 

 

-

Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

 

-

De werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

20.6. Wijzigingsbevoegdheid

20.6.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen door:

 

a.

De medebestemming Archeologisch waardevol gebied geheel of gedeeltelijk te doen ver­vallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

 

b.

De medebestemming Archeologisch waardevol gebied toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze medebestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing be­hoeft.

 

20.7. Gebruiksvoorschriften

20.7.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.

 

20.7.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 20.7.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

20.8. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 20.5.1 en 20.7.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 21.  Molenbiotoop (dubbelbestemming)

 

21.1  Bestemmingsomschrijving

De gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 400 meter rondom de op de plankaart aangegeven molen zijn mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element.

 

21.2 Voorschriften vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze voorschriften omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming molenbiotoop is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien is aangetoond dat het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element niet onevenredig wordt of kan worden geschaad, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.3.

 

 

21.3. Bouwvoorschriften

21.3.1

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt, dat op de in lid 21.1 bedoelde gronden:

 

a.

Binnen een straal van 100 m, geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan 5 m;

 

b.

Binnen een straal van 100 tot 200 m, geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan 6,25 m;

 

c.

Binnen een straal van 200 tot 300 m, geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan 7,5 m;

 

d.

Binnen een straal van 300 tot 400 m, geen bebouwing mag worden opgericht hoger dan 10 m.

 

Met dien verstande dat reeds bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd.

 

21.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften

21.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 21.3.1 voor het bouwen van gebouwen, met inachtneming van de bij de betreffende bestemming behorende voorschriften, indien is aangetoond dat het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element niet onevenredig wordt of kan worden geschaad. Alvorens te beslissen over het verlenen van vrijstelling moeten Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar afgeven.

 

21.5. Aanlegvoorschriften

21.5.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Molenbiotoop zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.

Het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing hoger dan 0,5 m in het gebied als zodanig op de plankaart aangegeven;

 

b.

Het beplanten met bomen, heesters en ander opgaande begroeiing hoger dan 5 m in het gebied als zodanig op de plankaart aangegeven.

 

 

21.5.2

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 21.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

 

 

 

 

21.6. Gebruiksvoorschriften

21.6.1

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.

 

 

21.6.2

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 21.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

21.7. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 21.5.1 en lid 21.6.1 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

 

 

 

 


 Hoofdstuk 3            Overige bepalingen

 

 

Artikel 22.  Anti-dubbeltelbepaling

 

Gronden welke eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waar­aan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouw­plannen buiten beschouwing.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 23.  Bestaande afstanden en andere maten

 

23.1. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van be­staande bouw­werken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maxi­maal toelaatbaar worden aangehouden.

 

23.2. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van be­staande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedra­gen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoe­veelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

23.3. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 23.1 en 23.2. uitslui­tend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 


Artikel 24.  Algemene vrijstellingsbevoegdheid

 

24.1. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a.

De bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.

De bestemmingsbepalingen en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

De inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ zal bedragen;

e.

De bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;

f.

Het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:

 

-

De maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

 

-

De hoogte ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

 

24.2. Vrijstelling wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 


Artikel 25.  Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzi­gen ten behoeve van:

a.

Overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

b.

Overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aanslui­ting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mo­gen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 26.  Algemeen procedurevoorschrift

 

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, die­nen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

a.

Het ontwerpbesluit tot wijziging ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter in­zage;

b.

Burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de ge­bruikelijke wijze bekend;

c.

De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen;

d.

Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit.


Artikel 27.  Overgangsbepalingen

 

27.1 Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken

Bouwwerken, welke ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of gedane melding en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

a.

Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.

Na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan.

 

27.2 Vrijstellingsbepaling

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 27.1, dat de bestaande afwijkingen naar de omvang niet mogen worden vergroot en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van de in lid 27.1 toegelaten bouwwerken met ten hoogste 10%.

 

27.3 Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

 

27.4 Uitzonderingen op het overgangsrecht

27.4.1

Lid 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

27.4.2

Lid 27.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


 

Artikel 28. Slotbepaling

 

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel:

 

Voorschriften deel uitmakend van het bestemmingsplan Oudegein - Hoge Landen van de gemeente Nieuwegein.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

………………………

 

De griffier,

 

De voorzitter,

………

 

………