Artikel 5. Gemengde
doeleinden 3 (GD3)
5.1. Bestemmingsomschrijving |
||
De op de plankaart voor gemende doeleinden 3
(GD3) aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
||
a. |
Op de begane grond en onder peil: |
|
|
1. |
Dienstverlening; |
|
2. |
Ambachtelijke bedrijven; |
b. |
Op de verdieping: |
|
|
1. |
Wonen, al dan niet in combinatie met de
uitoefening van aan-huis -verbonden beroep; |
Ten dienste van en in verband met deze bestemming
zijn toegelaten: |
||
c. |
Gebouwen; |
|
d. |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde; |
|
e. |
Tuinen, erven en paden; |
|
f. |
Parkeer- en groenvoorzieningen. |
5.2. |
Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep gelden de volgende voorwaarden: |
|
|
a. |
Ten behoeve van aan-huis-verbonden
beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met
een maximum van 75m²; |
|
b. |
De activiteiten mogen zowel naar de aard als ten
aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de
woning en de woonomgeving; |
|
c. |
De activiteiten mogen geen detailhandel,
seksinrichting en/of horeca betreffen; |
|
d. |
De activiteiten mogen
niet meldings- of vergunningplichtig
zijn op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb.
2004, 619); |
|
e. |
De activiteiten mogen geen nadelige invloed
hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige
parkeerdruk veroorzaken; |
|
f. |
Er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en). |
5.3. Bouwvoorschriften |
|||
5.3.1 |
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen: |
||
|
a. |
Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een
bouwvlak worden gebouwd; |
|
|
b. |
De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer
bedragen dan op de kaart is aangegeven; |
|
|
c. |
De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer
bedragen dan op de kaart is aangegeven; |
|
|
d. |
Voor
zover slechts de goothoogte is gegeven mag het hoofdgebouw worden verhoogd
tot maximaal |
|
|
|
||
5.3.2 |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen
en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
||
|
a. |
De aan-
en uitbouwen en de bijgebouwen mogen uitsluitend in een bouwvlak en binnen
het, met de nadere aanduiding op de kaart aangegeven, gebied te bebouwen erf
worden gebouwd; |
|
|
b. |
De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw
mag niet meer dan |
|
|
|
- |
De oppervlakte van het te bebouwen erf dat
onbebouwd en onoverdekt is dient ten minste 60% te
bedragen; |
|
c. |
De bouwhoogte van een aan- en uitbouw mag niet
meer bedragen dan de hoogte van de bouwlaag van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw; |
|
|
d. |
De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan |
|
|
e. |
De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan |
|
|
|
||
5.3.3 |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende bepalingen: |
||
|
a. |
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag ten hoogste |
|
|
b. |
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer dan |
5.4. Nadere eisen |
|
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen
stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: |
|
a. |
Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; |
b. |
Een goede woonsituatie; |
c. |
De verkeersveiligheid; |
d. |
De sociale veiligheid; |
e. |
De milieusituatie; |
f. |
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden. |
5.5. Vrijstelling van de bouwvoorschriften |
|||
5.5.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling
verlenen van: |
||
|
a. |
Het bepaalde in lid 5.3.2 onder b en toestaan dat
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen
en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot |
|
|
|
- |
De oppervlakte van het te bebouwen erf dat
onbebouwd en onoverdekt is dient ten minste 75% te
bedragen; |
|
b. |
Het bepaalde in
artikel 5.2. onder d en een activiteit toestaan waarvoor een meldingsplicht
geldt op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb.
2004, 619), voorzover het bedrijven betreft uit de
categorieën 1 en 2 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van
Bedrijfsactiviteiten, die tevens voorkomen op de van deze voorschriften deel
uitmakende "Lijst na vrijstelling toelaatbare activiteiten in het kader
van een aan-huis-verbonden beroep"; |
|
|
c. |
Het bepaalde in
artikel 5.2. onder f en een aan huis
verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voorzover het medische beroepen betreft. |
|
|
|
||
5.5.2 |
De in lid 5.5.1 genoemde vrijstellingen kunnen
slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
||
|
a. |
Het straat- en bebouwingsbeeld; |
|
|
b. |
De woonsituatie; |
|
|
c. |
De verkeersveiligheid; |
|
|
d. |
De sociale veiligheid; |
|
|
e. |
De milieusituatie; |
|
|
f. |
De gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende
gronden. |
5.6. Gebruiksvoorschriften |
||
5.6.1 |
Het is verboden de gronden en bouwwerken te
gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de
gegeven bestemming. |
|
|
|
|
5.6.2 |
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming,
zoals bedoeld in lid 5.6.1, wordt in ieder geval gerekend: |
|
|
a. |
Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor
bewoning; |
|
b. |
Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten
behoeve van prostitutie of een seksinrichting; |
|
|
|
5.6.3 |
Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling
van het bepaalde in lid 5.6.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden
tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door
dringende redenen wordt gerechtvaardigd. |
5.7. Strafbepaling |
Overtreding van het bepaalde in lid 5.6.1 is een
economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de
Economische Delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet. |