3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nieuwegein is dit het geval. Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.
3.2 Rijks-, provinciaal en regionaal beleid
3.2.1 Ruimtelijk beleidskader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is in werking getreden de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de 2e Kamer aangenomen. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
AmvB Ruimte
Het deel van het rijksbeleid dat bindend is voor andere overheden is vastgelegd
in de AmvB Ruimte (vastgesteld op 15 juni 2011). Hierin legt het rijk vast in welke gebieden nationale belangen gelden. Deze nationale belangen zijn onder meer van toepassing op gebieden die tot de Ecologische Hoofdstructuur behoren. De AmvB Ruimte schrijft voor dat provincies in verordeningen moeten opnemen welke gebieden hiertoe behoren. De Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009 is op 21 september 2009 vastgesteld door Provinciale Staten.
Streekplan 2005-2015 (2004: sinds 1 juli 2008 Structuurvisie)
Het streekplan geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende periode weer. Het ruimtelijk beleid is voor een belangrijk deel ingegeven door het principe van beheerste groei. GS willen zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook willen zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren. Het plangebied Galecopperzoom valt als stedelijk groen binnen de stedelijke contour.
Op dit moment wordt gewerkt aan de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028 en het beleid dat kaders stelt voor gemeenten in de provincie Utrecht door middel van een verordening. Van 3 april tot en met 14 mei hebben de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS), de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de planMER(Milieu Effect Rapportage) ter inzage gelegen. Daarna is de reactie op alle zienswijzen opgesteld. Deze concept Nota van beantwoording is 28 augustus jl. vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Begin 2013 stellen Provinciale Staten de PRS en PRV definitief vast.
Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009
In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Regionaal Structuurplan 2005-2015
Het Regionaal Structuurplan, dat op 21 december 2005 is vastgesteld, vormt een integraal afwegingskader, een toetsingskader voor planologische besluiten en een uitvoeringskader voor de periode 2005-2015. Ambities van het RSP zijn: invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad, het versterken van de regionaal-economische structuur en het verbeteren van de bereikbaarheid.
Regionale kwaliteiten moeten gewaarborgd en verder uitgebouwd worden door het veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefklimaat; het versterken van de regionaal-economische structuur; het streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht; een bereikbare en leefbare regio voor iedereen; het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten voor versterking van identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het hanteren van water als ordenend principe. De regio Utrecht wil de groei van de bevolking in de regio zelf opvangen door tot 2015 voldoende nieuwe woningen te bouwen samen met de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur. Het plangebied Galecopperzoom is op de plankaart bij de RGS grotendeels aangewezen als recreatie groen. Dergelijke gebieden zijn recreatiegebieden binnen stedelijk en landelijk gebied aansluitend aan stedelijk gebied, met een grote stedelijke invloed door een afwisseling van onder andere (dag)recreatieterreinen, recreatief groen, fiets- en wandelpaden en omvangrijke sportcomplexen.
De gemeente Nieuwegein heeft met het Bestuur Regio Utrecht het Uitvoeringscontract Regionaal Structuurplan afgesloten. In dit contract is vastgelegd op welke wijze de gemeente en Bestuur Regio Utrecht bijdragen aan de ruimtelijke ontwikkeling van de Utrechtse regio. In het contract is ook de investering in de recreatieve voorzieningen in groene zone geluidswal A2 en een recreatieve plus op ecologische verbindingszone
3.2.2 Beleidskader verkeer, vervoer en parkeren
Regionaal Verkeers- en VervoerPlan 2005-2015 (2004)
Het BRU-beleid concentreert zich rond drie thema's: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Omdat mobiliteitsproblemen zich al lang niet meer alleen op de spits concentreren en grootschalige uitbreidingen van infrastructuur vanwege financiële én ruimtelijke beperkingen voorlopig niet aan de orde zijn, kiest het BRU voor "selectieve bereikbaarheid" als centrale notitie. De bereikbaarheid van de ruimtelijk en economisch belangrijke kerngebieden krijgt daarbij de hoogste prioriteit. Deze bereikbaarheid heeft betrekking op alle vervoerswijzen: auto, fiets en openbaar vervoer. Het wegennet kan de forse groei van het autogebruik niet verwerken hetgeen een toename van de lengte van de files betekent als er geen maatregelen worden genomen.
Hoofdpunten van het BRU-beleid zijn:
het mobiliteitsbeleid is niet vraagvolgend; het autogebruik wordt door diverse maatregelen beïnvloed (onder andere gedragsbeïnvloeding); oogmerk is de spitsen te ontlasten;
de verkeersveiligheid wordt verbeterd door het oplossen van knelpunten en het toepassen van het concept Duurzaam Veilig;
leefbaarheid vormt een randvoorwaarde voor de te nemen maatregelen;
prijsmaatregelen, onmisbaar als sturingsinstrument, worden voorbereid;
de nadruk komt te liggen op benuttingsmaatregelen;
de verbindingen in de Randstad (Deltametropool) worden verbeterd;
problemen worden opgelost door gebiedsgerichte samenwerking;
nieuwe technologieën worden toegepast;
integrale netwerkvisie is uitgangspunt.
3.2.3 Beleidskader waterhuishouding
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Nationaal Waterplan (NW);
Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
Waterwet;
Beleidslijn grote rivieren.
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan.
Waterschapsbeleid
“Water voorop!” Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
er is sprake van een goede waterkwaliteit;
de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
Vasthouden, bergen, afvoeren;
Voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
Vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
Grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in ons werkgebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water.
Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1000 m2 in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.
3.2.4 Beleidskader natuur en landschap (flora en fauna)
Vogel- en Habitatrichtlijn (1992)
De Europese Unie heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn uitgevaardigd, ter waarborging van de biologische diversiteit op het grondgebied van de EU. De Europese vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.
In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Het plangebied Galecopperzoom maakt geen deel uit van een dergelijke beschermingszone. De dichtstbijzijnde zones liggen in de Krimpenerwaard. Dit betreft de Habitatrichtlijngebieden Luistenbuul en Koekoeksche Waard en het Vogelrichtlijngebied Rouwe Boezem. Beide gebieden liggen op ruim 10 km van het plangebied.
Natuurbeschermingswet 1998
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet). Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd. Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk.
In het plangebied liggen geen natuurbeschermingswetgebieden, de dichtstbijzijnde gebieden zijn dusdanig ver verwijderd van het plangebied (zij bevinden zich buiten de gemeentegrenzen) dat zij geen invloed uitoefenen op dit bestemmingsplan.
Structuurschema Groene Ruimte (1995)
Het rijksbeleid is gericht op een duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig gebruik van het landelijk gebied, onder andere in de vorm van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De geluidswal aan de westzijde van het plangebied Galecopperzoom maakt deel uit van de EHS.
3.2.5 Beleidskader cultuurhistorie en archeologie
Archeologie
Verdrag van Malta (1992)
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het "Verdrag van Malta" is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid. Het Verdrag is door het rijk geratificeerd door wijziging van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Op basis van het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld bij de verlening van een bouw- of aanlegvergunning als voorwaarde worden gesteld dat de aanvrager een archeologisch rapport overlegt.
Provinciaal archeologiebeleid
Het provinciaal beleid voor de archeologische monumentenzorg is er in de eerste plaats op gericht waardevolle archeologische vindplaatsen in situ te behouden. Dit beleid is nader uitgewerkt en vastgelegd in de provinciale Cultuurnota, de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht (CHS). Hierin is de omgang van de provincie met cultuurhistorische waarden vastgelegd. Ten slotte verplicht de Provinciale Ruimtelijke Verordening gemeentes om in een bestemmingsplan in specifieke gebieden bestemmingen en regels op te nemen die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.
Cultuurhistorie
Nota Belvedère
In de Nota Belvedère (juli 1999) geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. In de ruimtelijke inrichting dienen de cultuurhistorische waarden niet alleen herkenbaar te blijven, maar ook te worden versterkt. De doelstellingen zijn:
het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit;
het versterken en benutten van de kwaliteit van cultuurhistorisch waardevolle gebieden;
het scheppen van voorwaarden voor initiatieven van derden;
het verspreiden van kennis, het toegankelijk maken en het stimuleren van inspiratie voor inrichting en ontwerp;
het verbeteren van de samenwerking tussen overheden en derden;
het beter gebruik maken van bestaand instrumentarium.
Modernisering Monumentenzorg
Met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 januari 2012, in het kader van de MoMo (Modernisering Monumentenzorg), zijn gemeenten verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Het besluit regelt dat de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden in een gebied inzichtelijk worden gemaakt, en indien nodig worden de waarden vastgelegd in het plan, middels specifieke regels. Met deze wetswijziging is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening.
3.2.6 Beleidskader milieu
Geluid
De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Geluidsgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Bedrijven zijn niet gevoelig. In de Wet geluidhinder is regelgeving voor wegverkeer-, railverkeers- en industrielawaai opgenomen. De regelgeving geldt alleen voor wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen die een geluidszone hebben. Daarnaast geeft de Wet milieubeheer geluidsvoorschriften voor bedrijven, ook voor bedrijven die niet op een gezoneerd bedrijventerrein zijn gelegen.
Bodem
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de
uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Lucht
De Wet milieubeheer geeft de wettelijke kwaliteitsnormen voor verschillende verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Bij de kwaliteitsnormen wordt onderscheid gemaakt tussen grenswaarden en plandrempels. Grenswaarden gelden voor de toekomstige situatie. Plandrempels geven een huidig kwaliteitsniveau waarboven het maken van plannen ter verbetering van de luchtkwaliteit verplicht is. Indien een plandrempel niet wordt overschreden, maar de grenswaarde wel, voldoet de luchtkwaliteit (nog) niet aan de wettelijke norm. Er behoeven in dat geval echter geen plannen opgesteld te worden, aangezien wordt verwacht dat de luchtkwaliteit vanwege het schone-auto-beleid – zonder het treffen van aanvullende maatregelen – in de toekomst voldoet aan de grenswaarde.
Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor voornoemd bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Vuurwerkbedrijven vallen onder het Vuurwerkbesluit.
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS). De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Besluit transport externe veiligheid (Btev). Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatie waarde voor het GR.
In voornoemde Besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ruimtelijk beleidskader
Structuurvisie Nieuwegein 2030
Hoe spelen wij in op alle ruimtelijke ontwikkelingen die op onze stad afkomen? In de Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 (vastgesteld in de raad van januari 2010) geeft de gemeente Nieuwegein antwoord op deze vraag. Bij de opgaven voor de toekomst wordt ingezet op 'kwaliteit'. Bij de invulling hiervan is 'verbinden' de rode draad, zowel in sociaal als in fysiek opzicht. Bij het uitwerken en vertalen van de opgaven in ruimtelijke oplossingen en voorstellen wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds stadsbrede ontwikkelthema's die integraal voor de hele stad gelden en anderzijds ontwikkelzones en -assen als aparte ruimtelijke onderdelen van de stad. Eén van deze ontwikkelzones betreft de A12 zone: de ontwikkelingszone aan de noordrand van Nieuwegein langs de A12. De A12 zone wordt in de visie getransformeerd naar een hoogwaardig, intensief woon-, werk- en voorzieningengebied. Plangebied Galecopperzoom maakt hier deel van uit.
Woonvisie (2005)
De woonvisie 2005 is een middellange termijnvisie op het wonen in Nieuwegein en geeft aan hoe attractief Nieuwegein als woongemeente is en hoe deze attractiviteit behouden kan blijven en waar mogelijk verbeterd kan worden. De woonvisie wordt als input gebruikt vanuit het Wonen bij meer integrale beleidsafweging. Op basis van de woonvisie zijn de volgende beleidsuitgangspunten vanuit het Wonen geformuleerd:
Mogelijkheden voor aanvullende woningbouw zoveel mogelijk benutten en kansen creëren.
Bij woningbouwontwikkelingen krijgt de realisering van groene woonmilieus voorrang.
Daar waar voorzieningen aanwezig en bereikbaar zijn krijgt huisvesting voor senioren prioriteit.
Er dient meer (goedkoop) aanbod te komen voor jongeren en starters door bevordering van de doorstroming en nieuwbouw op strategische locaties, bijvoorbeeld aan de randen van het centrum.
Daarnaast blijft er aandacht voor huisvesting voor gezinnen, met name in het duurdere segment.
Het is wenselijk om het imago van Nieuwegein te verbeteren en meer in overeenstemming te brengen met de kwaliteiten die de stad als (woon)gemeente heeft.
Bij nieuwbouw wordt dus ingezet op het vergroten van de differentiatie aan woningen en woonmilieus. Naast nieuwbouw is het realiseren van meer diversiteit ook mogelijk door in een bestemmingsplan een hoge mate van flexibiliteit toe te laten; dus om een woning uit te bouwen of bijgebouwen te plaatsen. Deze uit- en bijbouwmogelijkheden moeten zo maximaal mogelijk zijn. Differentiatie en flexibiliteit moeten ook in het gebruik van de woonruimte terugkomen. Dit houdt in dat een gedeelte van de woning voor andere functies ingezet moet kunnen worden, mits de woonfunctie de hoofdbestemming blijft. In dit verband wordt aangesloten op de Nota aan huis verbonden werkactiviteiten (2005).
Toeristisch recreatieve beleidsvisie (2005)
Het toeristisch en recreatief beleid van de gemeente Nieuwegein is vastgelegd in de nota Toeristisch-Recreatieve beleidsvisie Nieuwegein (2005-326). Hierin staat centraal dat gestreefd wordt naar een, in aard en omvang, dusdanig toeristisch-recreatief aanbod in Nieuwegein, dat het een verrijking betekent voor haar inwoners en aantrekkelijk is voor bezoekers van buiten de stad. Het beleid richt zich met name op de sterke punten aanwezig binnen de gemeente. Nieuwegein is een groene stad met veel parken en openbaar groen. Daarnaast bieden de water-as en de aanwezige cultuurhistorische elementen, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de historische dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk, kansen voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Om aan te geven waar de grootste kansen liggen om concrete toeristisch-recreatieve projecten te realiseren, zijn vier beleidsspeerpunten benoemd. Aan ieder van deze speerpunten zijn concrete projecten toegevoegd.
Cultuurhistorie, "behoud door ontwikkeling"
Nieuwegein beschikt over twee oude dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk. Samen met de Nieuwe Hollandse Waterlinie vormen zij de historische ruggengraat van de gemeente. Uit toeristisch-recreatief oogpunt liggen hier kansen en is het van belang deze cultuurhistorische elementen te behouden. Hierbij geldt dat behoud van kwaliteit heel goed samen gaat met ontwikkeling, waarbij gezocht moet wordt naar een gezond evenwicht.
Water, "verbindende schakel"
Het water in Nieuwegein kan beschouwd worden als de verbindende schakel tussen diverse toeristisch-recreatieve producten. De "water-as", gevormd door de Hollandsche IJssel, het Lekkanaal en het Merwedekanaal, is een interessant speelveld voor diverse projecten. Belangrijk is dat de inspanningen ter verbetering van de "water-as" blijven bestaan.
Recreatief groen, "laagdrempelig en toegankelijk"
Het proces van verstedelijking gaat verder, hierdoor wordt het steeds belangrijker dat de Nieuwegeinse bevolking dicht bij huis toegang heeft tot openluchtrecreatie. Nieuwegein beschikt over relatief veel openbaar groen. Investeringen om deze kwaliteit te behouden en versterken zijn daarom nodig.
4. Imago en betrokkenheid, "promotie van de stad en het wij-gevoel"
Nieuwegein beschikt over een vrij ruim aanbod aan toeristisch-recreatieve elementen. Belangrijk is deze als één samenhangend geheel naar buiten toe te presenteren. Dit bevordert culturele levendigheid en het imago van de stad. Minstens zo belangrijk is het bevorderen van de binding van bedrijven en inwoners met Nieuwegein. Het wij-gevoel van inwoners en ondernemers moet de basis vormen voor een sterke binding met de stad. Door hen te informeren en te betrekken kan de saamhorigheid vergroot worden.
Nota aan-huis-verbonden werkactiviteiten (2005)
Deze notitie bevat het kader, waar binnen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen en bijgebouwen mogen plaatsvinden. Doel van de nota is om een heldere, duidelijke regeling te krijgen voor mensen die een klein gedeelte van hun huis willen inrichten om van daaruit werkactiviteiten te ontplooien. De regeling maakt het voor bewoners mogelijk om binnen de juridische mogelijkheden werkactiviteiten te ontplooien, echter zonder dat dit voor de buurt tot onredelijke overlast gaat leiden. Een aan-huis-verbonden werkactiviteit wordt gedefinieerd als het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijk en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Maximaal mag een oppervlakte van 35% van het bruto vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 75 m² worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden werkactiviteit.
Aanpasbaar bouwen
Sinds 1992 heeft Nieuwegein een eigen beleid voor aanpasbaar bouwen. Ingegeven door de toenemende vergrijzing, bevordert aanpasbaar bouwen, behalve voor gehandicapten en ouderen, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van woningen en woongebouwen voor iedereen. Veel eisen uit het basispakket in de nota “Nieuwegein bouwt aanpasbaar” zijn inmiddels overgenomen in het bouwbesluit. De nota is echter nog steeds actueel omdat hierin extra eisen zijn opgenomen.
Prostitutiebeleid
Naar aanleiding van het opheffen van het bordeelverbod in oktober 2002 is de Algemeen Plaatselijke Verordening gewijzigd en is er prostitutiebeleid opgesteld. Het prostitutiebeleid gaat uit van één regeling voor de gemeenten binnen het politiedistrict Lekstroom (Nieuwegein, Houten, Lopik en IJsselstein). In Nieuwegein worden seksinrichtingen aangemerkt als bedrijfsactiviteit. Dergelijke activiteiten zijn planologisch alleen mogelijk in bestemmingen voor bedrijven. In dit bestemmingsplan zijn geen bedrijfsbestemmingen waardoor dit bestemmingsplan deze activiteit niet planologisch mogelijk maakt.
Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal
Het college heeft in april 2011 ingestemd met de lange termijn visie voor de A12-zone. De visie is vastgelegd in de rapportage ´Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal´. Essentie van de visie is dat de A12-zone zich in de periode van 2025 tot 2040 kan ontwikkelen van een mono functionele, extensief gebruikte, stedelijke rafelrand tot een multifunctioneel dynamisch woonwerkgebied in het hart van een aaneengesloten metropolitane regio. Deze visie is tot stand gekomen in samenwerking met gemeenten Utrecht, Nieuwegein en Houten, Bestuur Regio Utrecht en Provincie Utrecht, in samenwerking met Rijkspartijen. Realisatie is pas voorzien op de lange termijn, na 2025.
3.3.2 Beleidskader verkeer, vervoer en parkeren
Beleidsnota Autoverkeer (1997)
De gemeenteraad heeft op 18 december 1997 de beleidsnota Autoverkeer, fase Stroommodellen en de beleidsnota Autoverkeer, Nota van Antwoord vastgesteld (1997-516). Daarmee heeft de raad een keuze gemaakt voor stroommodel 2 als toekomstige verkeersstructuur voor de gemeente Nieuwegein. In het stroommodel 2 wordt onderscheid gemaakt tussen stadsautowegen, wijkwegen en wegen van een lagere orde. Sinds de invoering van Duurzaam Veilig kunnen de stadsautowegen worden aangeduid als gebiedsontsluitingswegen (70 km/h), wijkwegen zijn gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) en de wegen van een lagere orde zijn erftoegangswegen (30 km/h). De gebiedsontsluitingswegen (70 km/h) zijn bestemd voor de afwikkeling van de autoverplaatsingen over langere afstanden. De gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) ontsluiten de aanliggende wijken en vervullen de verkeersschakel tussen de wijk en de gebiedsontsluitingsweg (70 km/h). De erftoegangswegen liggen in verblijfsgebieden, waar de verkeersfunctie van ondergeschikt belang is. Als uitwerking van de Beleidsnota Autoverkeer zijn verkeersmaatregelen genomen, teneinde een betere afstemming te krijgen tussen het gebruik en de functie van de weg, conform stroommodel 2. Zo zijn er over langere afstanden wegen gecategoriseerd als erftoegangsweg met rijsnelheid 30 km/h, waardoor de routes via de gebiedsontsluitingswegen (70 km/h) aantrekkelijker zijn geworden.
Voetganger (1999)
De voetgangersnota is in 1999 door de gemeenteraad goedgekeurd. In de nota wordt een zogenaamd "Hoofdnet Voetganger" voorgesteld. Aan het hoofdnet worden hoge eisen gesteld. Daarnaast is het oversteken van voetgangers een belangrijk onderwerp in de nota. Tenslotte is een aantal aanbevelingen voor maatvoering en voorzieningen opgenomen. Een deel van de Galecopperdijk maakt onderdeel uit van een hoofdroute voor de voetganger.
Fietsnota Nieuwegein (2004)
Naar aanleiding van de in 2002 verschenen "Fietsbalans" van de Fietsersbond is deze nota opgesteld. In de nota zijn de sterktes en zwaktes van het fietsnetwerk van Nieuwegein beschreven en er is aangegeven wat nodig zal zijn om het fietsnetwerk van Nieuwegein te verbeteren. Op het gebied van fietsgebruik, verkeersveiligheid en fietsparkeren is in de nota een aantal aanbevelingen gedaan. Er zijn geen aanbevelingen gedaan die specifiek van toepassing zijn voor Galecopperzoom. Wel maakt de Galecopperdijk onderdeel uit van het gemeentelijke fietsnetwerk.
Nota parkeernormen (2011)
De Nota parkeernormen 2011-2015 maakt onderdeel uit van het verkeersbeleid voor de gemeente Nieuwegein. Het doel van de Nota parkeernormen is het vaststellen van parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten om in de toekomst in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
3.3.3 Beleidskader waterhuishouding
Waterplan en watervisie Nieuwegein
De gemeente heeft in samenwerking met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en waterleidingbedrijf Vitens een zogeheten Waterplan ontwikkeld. Het Waterplan bestaat uit twee delen. In 2004 is de Watervisie Nieuwegein vastgesteld, de beleidsvisie op het waterbeheer van de gemeente. De bijbehorende concrete maatregelen op het gebied van waterkwaliteit en waterbeheer zijn vastgelegd in de Nota Waterplan 2006-2010. Uit een evaluatie van het waterplan is gebleken dat de voorgestelde maatregelen voldoende zijn uitgevoerd. De watervisie is nog steeds actueel en de Structuurvisie Nieuwegein 2030 voegt hier bovendien waardevolle nieuwe elementen aan toe. Jaarlijks stelt de gemeenten na samen met betrokken partijen een jaarplan Water op in plaats van een uitvoeringsnota met een lange doorlooptijd. Zo zijn er proces- en beleidsmatig meer sturingsmogelijkheden. Het eerste jaarplan is opgesteld voor 2012.
Met het waterbeleid en de maatregelen streeft de gemeente naar een watersysteem met voldoende capaciteit en een grote belevingswaarde. Dit betekent dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater goed is en dat er geen overlast meer ondervonden wordt. Daarnaast wil de gemeente ook de aandacht voor het thema water onder haar inwoners vergroten.
3.3.4 Beleidskader natuur en landschap (flora en fauna)
Groenstructuurschets
De schets (1995) is opgesteld om te komen tot een kwalificering en kwantificering van het bestaande openbare groen in de gebouwde omgeving van Nieuwegein en om de relatie met de ecologische infrastructuur aan te geven.
De uitgangspunten en wensen met betrekking tot de groenstructuur zijn inzichtelijk gemaakt, uitgesplitst naar de functies ecologie, beleving en recreatie en de combinatie van deze functies. In de schets is vastgesteld dat de ontwikkeling van Nieuwegein zelf (met uitzondering van enkele lokaal structurerende elementen op buurt- en wijkniveau) niet los kan worden gezien van de ontwikkeling in de regio. Gedurende de afgelopen periode heeft de gemeente hieraan inhoud gegeven.
Sein op groen; Nota natuurontwikkeling Nieuwegein
In de nota Sein op groen uit 1997 wordt de gemeentelijke visie op natuurontwikkeling verwoord. Het algemene beleid is gericht op een verhoging van natuurwaarden. Specifiek voor het stedelijk gebied wordt het veiligstellen of verder ontwikkelen van natuurwaarden in kerngebieden en het verhogen van natuurwaarden in de directe woonomgeving door middel van het inrichten en beheren van migratiegebieden van en naar de kerngebieden nagestreefd. De stedelijke ecologische structuur zal moeten aantakken op de provinciale structuur zoals vastgelegd in het Beleidsplan natuur en landschap van de provincie Utrecht.
Ruimte voor bomen; Bomenbeleidsplan 2001-2011 (2001)
In het Beleidsplan voor bomen in Nieuwegein werden problemen genoemd die slechts deels zijn opgelost. Op veel plaatsen staan bomen te dicht opeen en staan ze op plaatsen waar de groeiplaatsomstandigheden ongunstig zijn. Daarnaast blijken veel bomen nog steeds beheersproblemen te veroorzaken, dat tot onnodig hoge beheerskosten leidt. Hierdoor zijn voor alle wijken per wegtype in Nieuwegein nieuwe maatregelen geformuleerd die in het beleidsplan zijn uitgezet. Voor het plangebied geldt:
Galecopperlaan: Deze weg is een wijkontsluitingsweg met een laanbeplanting met bomen uit de eerste orde grootte aan weerszijden van de weg. Op enkele plaatsen staan ook in de middenberm bomen. De bomen vormen een aaneengesloten laan, die is opgebouwd uit meerdere boomsoorten. Op enkele plaatsen moeten de bomenrijen langs de Galecopperlaan worden aangevuld. Het deel van de Galecopperlaan aan de noordkant is beplant met een onderbroken beukenlaan. De ontbrekende delen moeten worden aangevuld, zodat er over de hele lengte een fraaie beukenlaan ontstaat die de wijk Galecop een duidelijke entree bezorgt.
Reinesteijnseweg: De beplanting langs de Reinesteijnseweg bestaat uit een laan van populieren. Als er in de toekomst grote gaten ontstaan in de bomenrijen, dan dient de gehele laan in één keer te worden herplant.
Galecopperdijk: De Galecopperdijk is een oude verbindingslijn die op fraaie wijze is ingepast in de woonwijk Galecop. De dijk is beplant met oude knotwilgen en essen. Op enkele plaatsen zijn delen van de beplanting weggevallen. Hier dient inboet plaats te vinden, teneinde dit historische element te behouden.
3.3.5 Beleidskader cultuurhistorie en archeologie
Archeologie
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld. De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van bouw- en aanlegvergunningen.
Cultuurhistorie
Om adequaat invulling te kunnen geven aan de nieuwe taak van de gemeente rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (RAAP-Rapport 2538). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Het onderzoek is gemeentebreed opgezet. Hierdoor kunnen ondermeer waardevolle structuren optimaal in beeld worden gebracht. Het onderzoek en bijbehorende kaarten vormen de basis voor de cultuurhistorische paragraaf in nieuwe bestemmingsplannen.
3.3.6 Beleidskader milieu
Geluid (2009)
In het Beleid hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Nieuwegein (15 april 2009) zijn voorwaarden en criteria voor het vaststellen van hogere waarden vastgelegd. Het beleid moet een bijdrage leveren aan een goed akoestisch klimaat in de gemeente en dient geluidshinder zoveel mogelijk te voorkomen. Het gemeentelijk beleid voor het vaststellen van hogere grenswaarden steunt op twee pijlers:
wettelijk vereiste afweging van mogelijke maatregelen
In de eerste plaats moet worden voldaan aan de wettelijke eisen voor onderzoek naar en afweging van mogelijke maatregelen. Doel hiervan is het aantal woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld en de hoogte van de geluidsbelasting zo beperkt mogelijk te houden.
gemeentelijke eisen aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat
Erkend wordt dat, met name langs vele (spoor)wegen niet altijd aan de voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan. Op deze locaties wordt een aanvaardbaar akoestisch klimaat nagestreefd.
In het beleid is beschreven dat het niet realistisch, noodzakelijk en gewenst is voor elke situatie met beide pijlers van het beleid om te gaan.
Externe veiligheid (2007)
In de beleidsvisie Externe veiligheid heeft de gemeente Nieuwegein veiligheidsambities geformuleerd naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid. In deze visie is aangegeven op welke bedrijventerreinen in Nieuwegein zich risicovolle bedrijven mogen vestigen. In het plangebied zijn risicovolle inrichtingen niet toegestaan. In dit plan wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen niet mogelijk gemaakt.
Luchtkwaliteit (2008)
De gemeente Nieuwegein heeft in het Luchtkwaliteitsplan beleid opgesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zo wil de gemeente de doorstroming op de wegen in haar grondgebied verbeteren, de verkeersintensiteit beperken, het gebruik van schone voertuigen stimuleren en voldoende afstand creëren tussen wegen en gevoelige bestemmingen.
Duurzaam bouwen (2007)
In de nota 'Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein' is vastgelegd dat de gemeente Nieuwegein bij nieuwbouw/renovatie streeft naar het realiseren van een milieuprestatie van 15% of hoger ten opzichte van de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland.
Energie (2009)
Door het college is het gemeentelijke Klimaatprogramma 2009-2013 vastgesteld. Hierin is het streven geformuleerd om bij nieuwbouwprojecten de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) minimaal 10% aan te scherpen ten opzichte van het Bouwbesluit. Daarnaast geldt een streven naar 10% duurzame energie evenals het streven naar aansluiten op en uitbreiden van het stadsverwarmingsnet (indien relevant, zoals in dit gebied).