2 Bestemmingsregels

 

3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' tevens een geluidwal;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' tevens een antenne-installatie;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens sportvoorzieningen in de vorm van een skatebaan en voetbalkooi;

alsmede voor:

  1. oeververbindingen;

  2. geluidswerende voorzieningen;

  3. waterlopen en waterpartijen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens een ecologische verbindingszone;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' tevens bescherming van cultuurhistorische waarden.

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden en trappen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn geen bouwwerken toegestaan;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'sport' ten hoogste 10 m bedragen;

  4. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van lichtmasten en geluidwerende voorzieningen ten hoogste 12 m bedragen;

  5. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' ten hoogste 35 m bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van en in verband met deze bestemming, mits:

  1. daardoor de functies van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden aangetast;

  2. vooraf advies is ingewonnen van de desbetreffende beheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan.

 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.4.1 Verbod

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheid en het aan
    brengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

3.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. betrekking hebben op het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte kleiner dan 25 m²;

  2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

3.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de betekenis van de gronden als ecologische verbindingszone niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op gronden met cultuurhistorische waarden

 

 

3.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. Grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;

b. Het verlagen of verhogen van het waterpeil;

c. Het aanleggen van een bos, hoogopgaande beplanting of een boomgaard, tenzij het een extensief beplante hoogstamboomgaard of individuele bomen betreft;

 

3.5.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod in sublid 3.5.1 is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

a. Bestaan uit de aanleg van traditionele erfbeplanting op de prestedelijke erven;

b. Betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;

c. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

3.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.5.1 kan pas worden verleend:

a. Indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de gronden;

b. Nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;

c. Nadat ter beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

3.5.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 3.5.3 genoemde rapport blijkt dat de cultuurhistorische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden;

b. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot mogelijke verstoring van cultuurhistorische waarden, te laten begeleiden door een ter zake deskundige.

 

4 Maatschappelijk

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke doeleinden;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. gebouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeren en groen;

met dien verstande dat ten dienste van en in verband met deze bestemming risicovolle inrichtingen niet zijn toegelaten.

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;

  3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

 

5 Sport

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van sportactiviteiten, met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens kinderopvang;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens een hondendressuurterrein;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. gebouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeren en groen;

met dien verstande dat ten dienste van en in verband met deze bestemming risicovolle inrichtingen niet zijn toegelaten.

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen aan gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen en overkappingen aan gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak mag maximaal tot het ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (bvo) (m2)' vermelde oppervlak bebouwd worden;

  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;

  4. in afwijking van het bepaalde onder a mag op gronden buiten het bouwvlak tot een oppervlak van maximaal 1% worden gebouwd, tot een maximum van 25 m² per gebouw met een maximale bouwhoogte van 3,5 m;

  5. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten en ballenvangers mag ten hoogste 15 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van spelattributen, reclame- en vlaggenmasten mag ten hoogste 8 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van tribunes mag ten hoogste 6 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2,5 m bedragen.

 

6 Tuin

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. gebouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. een entreeportaal mag met een maximaal oppervlak van 3 m² en een bouwhoogte van 2,5 m aan het hoofdgebouw worden aangebouwd;

  2. erkers mogen over maximaal 3/5 van de naar de weg toegekeerde gevel en zijgevel van het hoofdgebouw worden opgericht met een maximale diepte van 1 m; de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

  3. carports mogen in de voortuin worden opgericht met een maximale oppervlakte van 18 m² en een maximale bouwhoogte van 2,7 m mits het perceel onmiddellijk grenst aan de bestemming Verkeer, er tussen de perceelsgrens en het bouwvlak een onbebouwde zone van ten minste 5 m aanwezig is en de aansluitende rijweg minimaal 5 m breed is;

  4. overkappingen zijn niet toegestaan.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

 

7 Verkeer

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

  2. parkeer- en groenvoorzieningen;

  3. reclame-uitingen;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;

  5. geluidswerende voorzieningen;

  6. parallelwegen, bus- en carpoolstroken;

  7. verkeerstunnels voor langzaam verkeer;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding of -geleiding, mag maximaal 3 m bedragen;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 15 m bedragen;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van abri's maximaal 3 m en de oppervlakte maximaal 10 m² bedragen.

 

8 Verkeer - Verblijfsgebied

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;

  3. reclame-uitingen;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;

  5. geluidswerende voorzieningen;

  6. trappen;

  7. fietsenstallingen;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding of -geleiding, mag maximaal 3 m bedragen;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van vlaggenmasten ten hoogste 7 m bedragen;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 15 m bedragen;

  4. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van abri's maximaal 3 m en de oppervlakte maximaal 10 m² bedragen.

 

9 Water

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

  3. waterlopen en waterpartijen;

  4. infiltratievoorzieningen;

  5. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;

  6. taluds, oevers en onderhoudsstroken;

alsmede voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens een ecologische verbindingszone;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;

  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

    1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.

 

9.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding en -geleiding, mag maximaal bedragen:

    1. bruggen en viaducten 8 m;

    2. lichtmasten 12 m;

    3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 4 m.

 

10 Wonen

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;

  2. parkeren;

  3. mantelzorg in een afhankelijke woonruimte;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens het behoud en het herstel van cultuurhistorische waarden;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens een gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevol bouwwerk;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. hoofdgebouwen;

  2. aan-/uitbouwen en bijgebouwen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  4. erven.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' gelden de opgenomen maximale hoogten ten aanzien van de goothoogte.

 

10.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen aan-/uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen buiten het bouwvlak bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 70 m² bedragen, met inachtneming van de volgende bepaling:

    1. ten minste 50% van de gronden zonder de aanduiding 'bouwvlak' dient onbebouwd en onoverdekt te blijven;

  3. in uitzondering op het bepaalde onder b mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen buiten het bouwvlak bij een hoofdgebouw met een perceelsoppervlakte van meer dan 200 m² niet meer bedragen dan 90 m²;

  4. de diepte van aan- en uitbouwen ten opzichte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;

  5. de hoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag en niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag;

  6. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. op een bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast van ten hoogste 6 m worden geplaatst;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 3 m.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw per te bebouwen erf/perceel maximaal 70 m² mag bedragen, met dien verstande dat ten minste 75% van de gronden zonder de aanduiding 'bouwvlak' onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.

10.4 Specifieke gebruiksregels

 

10.4.1 Gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning is niet toegestaan;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting is niet toegestaan.

 

10.4.2 Aan-huis-verbonden beroep en -bedrijf

Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf gelden de volgende voorwaarden:

  1. het vloeroppervlak ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf mag niet meer dan 35% van het woonvloeroppervlak met een maximum van 75 m² bedragen;

  2. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;

  3. de activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting en/of horeca betreffen;

  4. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;

  5. er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).

 

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4.2 en een aan-huis-verbonden beroep toestaan, zonder dat er een relatie bestaat tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteiten, voor zover het medische beroepen betreft.

11 Waarde - Archeologie 4

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

 

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

11.2 Bouwregels

  1. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien:

    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

  2. Het bepaalde onder a.1 en a.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m² en niet dieper dan 30 cm wordt geplaatst;

    3. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm.

 

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

    2. het verlagen van het waterpeil;

    3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

    4. het aanleggen van ondergrondse transport- en energiekabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

    1. betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;

    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor de activiteit of een ontgrondingvergunning;

    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

    4. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.

  3. Indien uit het in 11.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  1. de bestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. de bestemming aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

12 Waarde - Archeologie 8

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.

 

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

12.2 Bouwregels

  1. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, indien:

    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

  2. Het bepaalde onder a.1 en a.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m² en niet dieper dan 150 cm wordt geplaatst;

    3. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 150 cm.

 

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. grondwerkzaamheden dieper dan 150 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.000 m², waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

    2. het verlagen van het waterpeil;

    3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

    4. het aanleggen van ondergrondse transport- en energiekabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

    1. betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;

    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor de activiteit of een ontgrondingvergunning;

    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

    4. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.

  3. Indien uit het in 12.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  1. de bestemming geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. de bestemming aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

13 Waarde Cultuurhistorie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden, bestaande uit:

a. Het open polderlandschap met stroken verkaveling;

b. Het ijle lint van de ontginningskade met doorzichten naar het polderlandschap;

c. Het agrarische, landelijke karakter van het gebied;

d. De kavelstructuur in relatie tot de ontginningsbasis;

e. De laanbeplanting langs de Galecopperdijk;

f. De aanwezige structuur van waterpartijen en sloten;

g. De aanwezigheid van prestedelijke erven;

h. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens voor instandhouding en herstel van de situering, massa, kapvorm, hoogtematen, gevelindeling en waardevolle details van de betreffende bouwwerken.

 

 

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen en wijzigen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geldt in aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak de volgende regels:

  1. de goothoogte en bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan de op het tijdstip van rechtskracht worden van dit plan bestaande goothoogte en bouwhoogte;

  2. de kapvorm en –richting zoals aanwezig op het tijdstip van rechtskracht worden van dit plan mag niet worden gewijzigd;

  3. een hoofdgebouw dient met een kap afgedekt te worden;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ zal een gebouw binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, waarbij het bouwvlak maximaal dient te worden benut.

 

 

 

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

 

13.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. Grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem;

b. Het verlagen of verhogen van het waterpeil;

c. Het aanleggen van een bos, hoogopgaande beplanting of een boomgaard, tenzij het een extensief beplante hoogstamboomgaard betreft;

d. Het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen .

 

 

 

13.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod in sublid 13.3.1 is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

a. Bestaan uit de aanleg van traditionele erfbeplanting op de prestedelijke erven;

b. Betrekking hebben op normaal onderhoud, vervanging en beheer;

c. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

 

 

13.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 13.3.1 kan pas worden verleend:

a. Indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de gronden;

b. Nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;

c. Nadat ter beoordeling van het rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

13.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Indien uit het in sublid 13.3.3 genoemde rapport blijkt dat de cultuurhistorische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden;

b. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot mogelijke verstoring van cultuurhistorische waarden, te laten begeleiden door een ter zake deskundige.

 

 

 

13.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

 

13.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

13.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in sublid 13.4.1, is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. Normaal beheer en onderhoud betreffen;

b. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c. Reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

13.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 13.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de betreffende bouwwerken;

b. De karakteristieke hoofdvorm van de betreffende bouwwerken niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen van de betreffende bouwwerken kan worden hersteld;

c. De karakteristieke hoofdvorm van de betreffende bouwwerken in redelijkheid niet kan worden gehandhaafd;

d. Het delen van de betreffende bouwwerken betreft, die op zich niet als karakteristiek kunnen worden aangemerkt, en door sloop daarvan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm;

e. Vooraf vaststaat dat na sloop nieuwbouw plaatsvindt met de oorspronkelijke karakteristieke hoofdvorm, het oorspronkelijke bouwvlak, oorspronkelijke goothoogte, oorspronkelijke nokhoogte en nokrichting, dakbedekking met kap.

 

14 Waterstaat

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterberging;

  2. waterhuishouding;

Ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. duikers;

  3. watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  4. taluds, oevers en onderhoudsstroken;

  5. kruisingen en overbruggingen.

 

14.2 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;

  2. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 4 m bedragen.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de betreffende watergang.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het permanent opslaan van goederen.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

    1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

    2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;

    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;

    5. diepploegen;

    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;

    7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

    1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  3. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, mits:

    1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen;

    2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de betreffende watergang.