De voor
"Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen;
alsmede voor;
b.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin - bos’, de instandhouding van het boskarakter;
c.
ter
plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’, een ontsluiting voor het
gemotoriseerde verkeer;
met dien verstande
dat:
d. artikel 20 met voorrang van toepassing is, voorzover de gronden mede zijn bestemd voor Waarde-Cultuurhistorie 2.
Op en in de gronden
als bedoeld in lid 10.1, mogen uitsluitend worden gebouwd of opnieuw worden
gebouwd:
a.
bestaande
gebouwen, zoals bestaande erkers, bergingen en ingangspartijen,
b.
bestaande
overkappingen,
c.
erkers
en ingangspartijen, met dien verstande dat deze niet zijn toegestaan ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – bos’;
d.
andere
bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde
overkappingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van tuin – bos’ uitsluitend erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan;
met dien verstande
dat:
e.
artikel
18 met voorrang van toepassing is, voorzover de
gronden mede zijn bestemd voor Waarde-Archeologie 1.
Voor het bouwen van
bouwwerken als bedoeld in lid 10.2.1, gelden de volgende eisen:
a.
bestaande
gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op dezelfde plaats en in ten
hoogste dezelfde omvang opnieuw worden gebouwd, bestaande overkappingen
bovendien uitsluitend met ten hoogste hetzelfde aantal en dezelfde oppervlakte
aan wanden;
b.
van
erkers en ingangspartijen mag:
1.
de
diepte uit de betreffende gevel van de woning of het ander gebouw niet meer dan
2.
de
gezamenlijke oppervlakte bij elke woning niet meer dan
3.
de
goothoogte niet meer dan
c.
de
bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is
aangegeven:
bouwwerken |
max.
bouwhoogte |
vlaggen- en
andere masten |
|
erf- of perceelafscheidingen
achter de voorgevelrooilijn, op een terrein met daarop een gebouw |
|
overige erf- en
perceelsafscheidingen |
|
overige andere
bouwwerken |
|
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken vanwege de instandhouding van het boskarakter van de tuin.
Artikel 26 is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.