Regels bestemmingsplan

 

Meent 2a en 4 te Woudenberg

Inhoudsopgave

 

Regels

Hoofdstuk 1   Inleidende regels

Artikel 1          Begrippen

Artikel 2          Wijze van meten

Hoofdstuk 2   Bestemmingsregels

Artikel 3          Wonen

Artikel 4          Waarde - Archeologie 3

Hoofdstuk 3   Algemene regels

Artikel 5          Antidubbeltelregel

Artikel 6          Algemene bouwregels

Artikel 7          Algemene gebruiksregels

Artikel 8         Algemene afwijkingsregels

Hoofdstuk 4   Overgangs- en slotregels

Artikel 9          Overgangsrecht

Artikel 10        Slotregel

 

Hoofdstuk 1        Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

plan

Het bestemmingsplan Meent 2a en 4 Woudenberg. 

bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0351.BP2018meent4-on01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

aan-huis-gebonden beroep:

het door de bewoner van de woning, in diens woning, uit te oefenen dienstverlenend beroep, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een al dan niet vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

huishouden:

een samenwoning van een groep mensen in gezinsverband of daarmee vergelijkbare samenstelling, waarbij geen sprake is van een van tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning,

kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

mantelzorg

langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband.

overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

Peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

voorgevellijn:

de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.

wonen/ woning

Het verblijven in een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting / het wonen van één afzonderlijke huishouding.

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

 

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

 

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

 

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

tussen het peil en de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.

 

2.6 inhoud van een gebouw of bouwwerk:

tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.7 inhoud van een bouwwerk voor mestopslag, mest(na)vergisting of kadaveropslag:

tussen de bovenkant van de onderste vloer en de binnenzijde van de gevels en de onderkant van de bovenste vloer /het dak.

 

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

 

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, stofkappen en andere onderdelen van technische installaties, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

2.10 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2        Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Wonen 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. alsmede voor:

  1. c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, paden, parkeervoorzieningen en groenelementen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. a. per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd;
  2. b. de inhoud van de woning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 600 m3;
  3. c. e. de goothoogte van woningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter;
  4. f. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bijgebouwen, overkappingen, erf - en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  5. g. de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2 per woning;2.
  6. h. bijgebouwen zijn uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning toegestaan;
  7. i. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
  8. j. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt 3 meter;
  9. k. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de woning bedraagt 1 meter;
  10. l. de maximale hoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn van de woning bedraagt 2 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Het vergroten van de inhoudsmaat van woningen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder 3.2.1. onder b en d voor het vergroten van de inhoudsmaat van woningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de vergroting mag maximaal 25% van de inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) op het moment van in werkingtreding van de herziening bedragen tot maximaal 800 m3, inclusief aan- en uitbouwen;
  2. b. het ontwerp van de woning sluit goed aan bij het karakter van het buitengebied en de omgeving;
  3. c. de woning wordt landschappelijk goed ingepast in de omgeving;
  4. d. het landschap wordt niet onevenredig aangetast;
  5. e. de maatvoeringseisen voor woningen worden in acht genomen;
  6. f. een afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

3.3.2 Het vergroten van de oppervlakte van bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder e voor het vergroten van bijgebouwen mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er is sprake van de sloop van gebouwen die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;
  2. b. een afwijking wordt verleend tot een gezamenlijk oppervlakte van 50 % van de voormalige bedrijfsbebouwing met een maximum van 200 m2 indien vaststaat dat die bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

c.

3.3.3 Het realiseren van een buitenrijbaan

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1 , ten behoeve van het bouwen van een buitenrijbaan ten behoeve van het houden van paarden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte van een buitenrijbaan bedraagt maximaal 800 m²;
  2. b. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter;
  3. c. de maximale hoogte van lichtmasten bedraagt 8 meter;
  4. d. een afwijking wordt niet verleend voor een buitenrijbaan gelegen voor de voorgevellijn van de bebouwing;
  5. e. een afwijking wordt niet verleend binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
  6. f. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
  7. g. een afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur en de voorkomende natuurwaarden;
  8. h. binnen een afstand van 50 meter van de door de provincie in de Verordening Ruimte vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is het realiseren van een buitenrijbaan en het oprichten van lichtmasten slechts toegestaan als de wezenlijke ecologische kenmerken, waarden en potenties van de Ecologische Hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
  9. i. alvorens af te wijken vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder f, g en h vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  10. j. een afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

3.4 Gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt maximaal 50 m2 van het vloeroppervlak van de betrokken woning inclusief de bijgebouwen;
  2. b. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan indien deze activiteit wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner;
  3. c. uitsluitend ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is beperkte verkoop van artikelen toegestaan;
  4. d. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van bed & breakfast per woning is niet toegestaan;
  5. e. bed & breakfast is niet toegestaan in een bijgebouw;
  6. f. bed & breakfast is niet toegestaan op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied';
  7. g. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn is niet toegestaan;
  8. h. permanente of tijdelijke bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan;
  9. i. het gebruiken van een bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  10. j. bewoning anders dan door één afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
  11. k. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  12. l. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.5 Afwijking van de gebruiksregels

3.5.1 Afwijking ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder 3.4  onder i voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:

  1. a. een afwijking wordt slechts verleend ter plaatse van een bouwperceel waarop krachtens het plan een woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is;
  2. b. een afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  3. c. een afwijking wordt slechts verleend als een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt overgelegd voor Awbz-zorg thuis;
  4. d. uit de indicatie van het CIZ moet blijken dat sprake is van mantelzorg voor minimaal zes maanden;
  5. e. de indicatie moet na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan zijn afgegeven voor minimaal zes maanden en geldig zijn op het moment van de aanvraag om bouwvergunning;
  6. f. de oppervlakte in gebruik voor mantelzorg bedraagt maximaal 80 m²;
  7. g. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. een tijdelijke unit wordt geplaatst aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevellijn ten minste 3 meter bedraagt;
    2. 2. de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2 meter;
  8. h. een afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  9. i. een afwijking wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.

3.6 Wijzigingsbevoegdheden

3.6.1 Wijzigen van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen in combinatie met de vergroting van de inhoud van de woning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het bouwvlak mag niet buiten het bestemmingsvlak worden gelegd;
  2. b. het landschap wordt niet onevenredig aangetast;
  3. c. de maatvoeringseisen voor woningen worden in acht genomen;
  4. d. een afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie-3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid  4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm kan worden geplaatst;
    4. 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

4.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder b ten behoeve van het bouwen voor de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - , mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
  2. b. niet is voldaan aan het bepaalde onder a: de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder b genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.

 

4.4 Aanlegvergunning

4.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde-Archeologie-3 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. c. het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  6. f. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

4.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 4.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  1. a. betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² ;
  2. b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 4.2 en/of lid 4.3 in acht is genomen;
  3. c. behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  4. d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende bouw-, aanleg- of ontgrondingenvergunning;
  5. e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  6. f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

of indien:

  1. g. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen aanlegvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 nodig is.

 

4.4.3 Voorwaarden voor een aanlegvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  4.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. 1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
    2. 2. het doen van opgravingen;
    3. 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

4.4.4 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 4.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

 

Terug naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 3        Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande afstanden en andere maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

a.       a. indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;

b.      b. indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten minste toelaatbaar worden gehouden;

c.       c. in het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in a en b uitsluitend van toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde plaats;

6.2 d. Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden door:

a.       a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;

b.      b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;

c.       c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

 

7.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval het gebruik van:

  1. gronden en bouwwerken als seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, of opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden, tenzij dit gebruik in redelijke mate verband houdt met de verwezenlijking of het beheer van de bestemming.

 

7.2 Parkeren

Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van

voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  1. bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk of de verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met bijbehorend bouwperceel dient op het bouwperceel of in de omgeving in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien;
  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of de functie in overeenstemming is met het plan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

 

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, mits geen bestemmingsgrenzen zijnde, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  3. c. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%:
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter indien het niet mogelijk is gebruik te maken van een reeds bestaande mast, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, anders dan de ondergeschikte bouwonderdelen als bedoeld in lid 2.3, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  6. f. de minimale afstand van de weg voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits dit geen problemen oplevert voor de verkeersveiligheid.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4         Overgangs- en slotregels

 

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1       Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

c.       het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2       Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.       indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Meent 2a en 4 Woudenberg’.

 

Terug naar inhoudsopgave