Artikel 3 Cultuur en ontspanning

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het verrichten van activiteiten gericht op culturele, educatieve en maatschappelijke voorzieningen zoals een museum en informatiecentrum, met daarbij behorende ondergeschikte horeca;

  2. natuureducatieve voorzieningen waaronder een boomkronenpad;

  3. evenementen, mits de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet wezenlijk worden verstoord;

  4. instandhouding van de ter plaatse voorkomende landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

  5. openheid van het landschap, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - openheid';

  6. verbinding van hoogwaardig openbaar vervoer, fiets- en voetpad met daarbij behorende voorzieningen;

  7. parkeervoorzieningen tot maximaal 600 parkeerplaatsen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen, met dien verstande dat in ieder geval voorzien dien te worden in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernorm zoals vastgelegd in de gemeentelijke Parkeernota d.d. 18 februari 2010;

  8. bij deze doeleinden behorende overige voorzieningen, zoals watergangen en waterpartijen, waterbergingen, waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen, alsmede speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingsverhardingen, openbare verlichting, nutsvoorzieningen, open terreinen, kunstwerken en landschappelijke beplantingen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. gebouwen ten dienste van de bestemming;

  2. bij deze gebouwen behorende andere bouwwerken.

3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.1 gelden de volgende eisen:

  1. de bruto vloeroppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 50.000 m² bedragen;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 30 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

bouwwerken

bouwhoogte

Voorzieningen ten behoeve van de openbare veiligheid

18 m

Openbare verlichting

10 m

Vlaggenmasten

8 m

Kunstwerken

8 m

Speelvoorzieningen

5 m

Overige andere bouwwerken

3 m

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

 

3.3.1 Parkeren

Parkeren ten behoeve van cultuur en ontspanning als bedoeld in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan op eigen terrein;

3.3.2 verhard oppervlakte

De verharde buitenruimte ten behoeve van evenemententerrein, opstelplaats collectie en speelplaats bedraagt maximaal 31.000 m2, exclusief hoofdontsluiting, interne ontsluitingen en andere verhardingen en recreatieve hoofdstructuur.

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 bepaalde, voor het wijzigen van de parkeernormen in verband met en overeenkomstig een nieuwe door de gemeenteraad vast te stellen parkeernota, dan wel een wijziging van de parkeernormen onder voorwaarde dat er geen strijd ontstaat ten aanzien van de EHS-saldobenadering en het aantal permanente parkeerplaatsen maximaal 600 bedraagt.

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werk-zaamheden

 

3.5.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden, in andere gevallen dan die waarop de Ontgrondingenwet of de Ontgrondingenverordening van de provincie Utrecht van toepassing is, op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  2. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

  3. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse constructies, installaties of apparaten met een grotere hoogte of diepte van 0,75 m;

  5. het vellen of rooien van bomen en hagen, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover het betreft de normale uitoefening van het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande bodemgebruik en voor zover de Boswet en de krachtens die wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;

  6. het beplanten van gronden met bomen en ander opgaand houtgewas ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - openheid';

  7. het dempen of aanleggen van waterlopen, sloten en andere wateren.

3.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  4. van zodanig ondergeschikt belang en van zo geringe omvang zijn, dat aan de karakteristieke waarden van de bomen en hagen geen afbreuk wordt gedaan;

  5. voortvloeien uit een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtings- en beheerplan voor het betreffende gebied;

  6. gelet op de in de doeleindenomschrijving als bedoeld in lid 3.1 opgenomen doeleinden, waaronder het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, voor de gronden van ondergeschikte betekenis moeten worden beschouwd.

3.5.3 Vergunning; toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 mag slechts verleend worden, indien:

  1. de werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of natuurwetenschappelijke waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

  2. door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de landschappelijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of natuurwetenschappelijke waarden kan worden voorkomen;

  3. de mogelijkheden tot herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of natuurwetenschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.