De op de verbeelding als ‘Waarde – Archeologie
a instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden;
b behoud en herstel van cultuurhistorische waarden in de vorm van een archeologisch monument ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – archeologisch monument’.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a Op de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van waarde - archeologisch monument’ is het, ongeacht het hierna bepaalde niet toegestaan bouwwerken te bouwen of werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in de gronden uit te voeren.
b In afwijking van hetgeen in de overige voor deze gronden geldende bestemmingen is bepaald, zijn op deze gronden binnen deze dubbelbestemming toegestaan:
—
bouwwerken met een oppervlakte
kleiner dan
—
bouwwerken met een
funderingsdiepte van minder dan
a Het bevoegde gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in lid 13.2 onder b voor bouwwerken ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, mits uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
b In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.
a
In het belang van de
archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van
aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in
sub b, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde
gezag, op en in de in lid 1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van
1
het uitvoeren van
graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden,
dieper dan
2 het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
3 het ophogen en egaliseren van gronden;
4 het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemalen of onderbemalen, het draineren van gronden, het graven, dempen of anderszins vergroten en veranderen van waterlopen, sloten en greppels;
5 het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
6
het slopen van gebouwen en het
verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
b De omgevingsvegunning kan slechts worden verleend indien:
1 door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
2 vooraf door aanvragen van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegde gezag in voldoende mate is vastgesteld:
a dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
b er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of;
c de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
c Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
1 in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen;
2 waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
d Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 1, wint het bevoegde gezag advies in van een door hen aan te wijzen deskundige op het terrein van de archeologie.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
a naar ligging wordt verschoven;
b naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
c van de verbeelding wordt verwijderd;
d voor zover uit een nader archeologisch onderzoek geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.