In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0313.Buitengebied0601-0301
met de bijbehorende regels.
1.2
plan:
het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening van de gemeente Bunschoten.
1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen
van deze gronden.
1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig
voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het fokken of houden
van dieren, met uitzondering van paardenhouderijen;
1.6
Agrarisch bouwvlak:
een bouwperceel waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch
bedrijf is toegestaan;
1.7
agrarisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat, voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen, diensten
verleent, hoofdzakelijk aan agrarische bedrijven;
1.8
ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bed-and-breakfast-appartement:
een deel van agrarische opstallen, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door
een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of
verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval
niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep
van personen;
1.11 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling
of voorziening;
1.12 bedrijfswoning
of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en
functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw
of op dat terrein;
1.13 Besluit
omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene
bepa-lingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;
1.14 bestaande
woning, bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte, inhoud en afstand tussen
gebouwen:
de woning, bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte, inhoud en afstand tussen
gebouwen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan
bestaat althans rechtens mag bestaan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend
bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op
de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bij een woning behorend, daaraan
ondergeschikt en daarvan losstaand gebouw, zoals een garage, berging of
hobbyruimte;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een
gebouw;
1.26 plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0313.Buitengebied0601-0301.
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending
overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 extensieve
openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel
van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie
geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden,
vis- en picknickplaatsen;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op
het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 horecabedrijf:
hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting,
waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of
spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander,
tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs,
discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder
geval niet begrepen een seksinrichting;
1.32 intensieve
veehouderij:
de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg
zonder weidegang, waarbij de teelt niet of nagenoeg niet afhankelijk is van de
agrarische grond ter plaatse als productiemiddel;
1.33 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of
ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen
bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 3, lid 2 van bijlage II van het Bor
een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of
voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden
of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.34 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten,
trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de
exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine
of soortgelijke horecavoorziening;
1.35 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar-,
vlieg- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is
aan te merken, alsook een tent;
1.36 paardenbak:
een niet overdekt terrein met daarbij behorende voorzieningen, ingericht voor
het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins
beoefenen van de paardensport;
1.37 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van
paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken,
africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.38 peil:
de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk
toegankelijk is, dan wel
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze
hoogte meer dan 1 m boven of beneden de onder a bedoelde hoogte is gelegen;
1.39 permanente
bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen van een
ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij niet aannemelijk is of kan worden gemaakt
dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.40 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door
een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of
verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval
niet begrepen permanente bewoning;
1.41 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten
ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele
handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in
elk geval verstaan: een bordeel;
1.42 stacaravan:
een als een gebouw aan te merken caravan, uitsluitend bestemd om te dienen voor
recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen,
die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief
woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning;
1.43 verbindingsteken:
aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden gebiedsdelen als
één worden aangemerkt;
1.44 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakten van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een
gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen
sanitaire ruimten, garderobes, opslag-, personeels- en andere dienstruimten en
keukens;
1.45 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of,
indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van de gevels;
1.46 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige, rechte lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot
aan de perceelsgrenzen;
1.47 "vrij"
beroep:
beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch,
paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te
stellen gebied.
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
b. de inhoud
van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
c. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
d. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
Artikel 3
Agrarisch met waarden
Bestemmingsomschrijving
1. daarvan
zijn uitgezonderd kwekerijen van bomen, heesters en andere houtgewassen, en intensieve
veehouderijen;
2. paardenhouderij
uitsluitend is toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak ter plaatse van de
aanduiding 'paardenhouderij toegestaan';
b. instandhouding
van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder
hier in ieder geval zijn begrepen ter plaatse van de aanduiding:
1. 'specifieke
vorm van agrarisch - openheid' de openheid van het landschap;
2. 'specifieke
vorm van agrarisch - karakteristiek verkavelingspatroon' het karakteristieke
verkavelingspatroon.
c. voorzieningen
ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en
picknickplaatsen;
e. watergangen
en -lopen en oevers met natuurwaarden.
Bouwregels
a. de bij één
agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen ;
a. de
gezamenlijke oppervlakte van kassen met een hoogte van meer dan 1,2 meter mag binnen elk agrarisch bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
Afbeelding 1: Maximale (goot)hoogte.
bouwwerk
|
maximale goothoogte
|
maximale hoogte
|
bedrijfswoning
|
6 meter
|
9 meter
|
bijgebouwen en gebouwen als bedoeld in lid 3.2, sub c
|
3 meter
|
6 meter
|
bedrijfsgebouwen
|
6 meter
|
10 meter
|
bouwwerken voor mestopslag en kassen
|
-
|
6 meter
|
silo's
|
-
|
12 meter
|
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn binnen bouwperceel
|
-
|
2 meter
|
overige erf- of perceelafscheidingen
|
-
|
1 meter
|
overige andere bouwwerken binnen agrarisch bouwvlak
|
-
|
10 meter
|
overige andere bouwwerken buiten agrarisch bouwvlak
|
-
|
2 meter
|
Afwijking van de bouwregels
3.5
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2, sub b, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte,
in of aan een bedrijfswoning, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings-
of sociaal-economische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:
1. de
gezamenlijke inhoud van de betreffende bedrijfswoning en de bedoelde woonruimte
niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
2. de
goothoogte en hoogte van de bedoelde woonruimte niet meer mogen bedragen dan
die van de betreffende bedrijfswoning;
3. op geen
van de gevels van de bedoelde woonruimte, de geluidbelasting de ter plaatse
toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder mag overschrijden;
4. het bouwen
op een zodanige wijze dient te geschieden dat de inrichting als zelfstandigheid
woonruimte, bij het vervallen van de in de aanhef bedoelde redenen, ongedaan
kan worden gemaakt.
b. lid 3.2, sub c ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg nadat advies is
ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid
daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid;
c. lid 3.3, ten behoeve van het binnen een afstand van 25 meter buiten het agrarisch bouwvlak bouwen van:
1. bedrijfsgebouwen
tot een gezamenlijke oppervlakte die samen met de oppervlakte van het
betreffende agrarisch bouwvlak niet meer dan 1,25 hectare bedraagt, en tot een goothoogte van 6 meter en een hoogte van 9 meter;
2. andere
silo's dan voor mestopslag, en kuilvoerplaatsen tot een gezamenlijke oppervlakte
van 250 m² bij elk agrarisch bedrijf, en een hoogte van 2 meter;
3. een en
ander mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is
aangetoond, en daardoor de waarden als bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden
aangetast.
Specifieke gebruiksregels
3.6
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het
gebruik van gronden buiten de aangegeven bouwpercelen voor:
a. lage
boogkassen;
b. de opslag
van hooirollen.
Afwijking van de gebruiksregels
a. lid 3.1, sub a, ten behoeve van het gebruiken van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen
binnen een agrarisch bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als
hoofdactiviteit, voor het volgende niet-agrarisch gebruik, uitsluitend als
ondergeschikte nevenactiviteit:
1. agrarisch
hulpbedrijf;
2. stallen
van paarden en pony's;
3. bewerking
van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving
daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd;
4. detailhandel
in ter plaatse voortgebrachte producten met een maximum verkoopvloeroppervlakte
van 100 m²;
5. zorgboerderij;
6. natuurvoorlichting
en -educatie;
7. ten
hoogste 5 bed-and-breakfast-appartementen binnen één gebouw met elk een inhoud
van maximaal 200 m³, en een daarbij behorende gemeenschappelijke ruimte van
maximaal 30 m²;
8. kinderdagopvang;
9. horeca ten
dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis een terras, een speeltuin,
een pannenkoekenrestaurant, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 300 m²;
10. opslag en stalling
van caravans, campers en boten;
11. andere,
niet-agrarische nevenactiviteiten tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal
300 m² binnen elk agrarisch bouwvlak.
b. lid 3.1, sub d, ten behoeve van het gebruiken van gronden als standplaats voor ten
hoogste 25 kampeermiddelen, mits:
1. wordt
voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, door
middel van afschermende beplanting, en
2. de
landschapswaarden als bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden aangetast.
3.8
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.7 worden de volgende regels in acht genomen:
a. de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch
bedrijf mag niet worden vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft
op het toegestane gebruik met de lid 3.7 bedoelde omgevingsvergunning;
b. de
agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en
bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
c. in
vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting
op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
d. het
parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het agrarisch bouwvlak
op eigen terrein plaats te vinden;
e. het andere
gebruik mag door de visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische
installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten;
f. de
waarden als bedoeld in lid 3.1, mogen niet onevenredig worden aangetast.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
3.9
Het is niet toegestaan op of in de gronden als bedoeld in lid 3.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders
de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te
voeren:
Afbeelding 2: Werken en werkzaamheden.
Ter plaatse van de aanduiding
|
a
|
b
|
c
|
d
|
e
|
f
|
o
|
openheid van het landschap
|
|
+
|
+
|
+
|
+
|
+
|
v
|
karakteristiek verkavelingspatroon
|
+
|
|
+
|
+
|
+
|
|
|
+ omgevingsvergunning vereist
|
|
a
|
aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen
of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het
aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten,
tot elk een oppervlakte van 60 m²;
|
b
|
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij
daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het
ophogen en egaliseren van de gronden;
|
c
|
aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere
waterpartijen;
|
d
|
vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden
en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging
daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
|
e
|
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden,
waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
|
f
|
definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan
ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van
ruwvoedergewassen tot een maximum van 20 % van de bij het bedrijf behorende
gronden
|
3.10 Het
verbod, zoals in lid 3.9 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en
werkzaamheden:
a. in het
kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
b. waarmee is
of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan;
c. werken en
werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
d. in het
kader van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.
3.11 De
werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.9 zijn slechts toelaatbaar, indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden van de betreffende gronden
die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden
aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet
onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.12 Alvorens
een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 3.9, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige,
ingeval ze advies nodig achten.
Wijzigingsbevoegdheid verschuiving en vergroting bouwpercelen
a. het agrarisch
bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen
gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk
worden van het plan;
b. geen
gebouw mag door het wijzigen buiten het agrarisch bouwvlak komen te liggen;
c. de
oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag door het wijzigen tot 1,5 hectare worden vergroot.
Wijzigingsbevoegdheid omschakeling naar intensieve veehouderij
a. de
inpassing van de voor intensieve veehouderij ingerichte gebouwen in het landschap
op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan,
waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende natuurwaarden
en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient
te worden voorkomen, en
b. de
behoefte aan vestiging is aangetoond aan de hand van een deugdelijk ondernemingsplan,
en
c. de waarden
als bedoeld in lid 3.1, door het wijzigen niet onevenredig worden aangetast.
Wijzigingsbevoegdheid tweede bedrijfswoning
a. de
duurzame noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is
aangetoond,
b. het
bedrijf naar omvang en activiteiten aan twee volwaardige arbeidskrachten een volledige
of nagenoeg volledige dagtaak biedt, en
c. het totaal
aantal woningen binnen het betreffende agrarisch bouwvlak niet meer dan twee bedraagt,
d. en met
dien verstande dat voor het bouwen:
e. de regels
als bedoeld in lid 3.4 sub b en d van toepassing zijn;
f. de
afstand van de tweede bedrijfswoning tot de bestaande bedrijfswoning niet meer
dan mag 20 meter bedragen;
g. op geen
van de gevels van de woning de geluidsbelasting vanwege een weg de ter plaatse
toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder mag overschrijden.
Wijzigingsbevoegdheid omschakeling naar paardenhouderij
a. de
inpassing van de voor paardenhouderij ingerichte gebouwen in het landschap op
zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan,
waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende
natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel
mogelijk dient te worden voorkomen;
b. de
behoefte aan vestiging is aangetoond aan de hand van een deugdelijk ondernemingsplan,
en
c. de waarden
als bedoeld in lid 3.1, door het wijzigen niet onevenredig worden aangetast.
Advisering bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
3.17 Alvorens
te beslissen omtrent wijziging als bedoeld in lid 3.13, 3.14 en 3.16 winnen burgemeester en wethouders advies in van:
1. de
provinciale dienst betreffende agrarische aangelegenheden, indien door het wijzigen
het agrarisch bouwvlak wordt vergroot;
2. een
landschapsdeskundige omtrent de bij het wijzigen betrokken landschappelijke
aspecten.
Artikel 4
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
Bouwregels
4.2
Op de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend gebouwen en
andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. geen
bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
b. de
maximale oppervlakte aan gebouwen 230 m² bedraagt;
c. de maximale
goothoogte en hoogte van gebouwen respectievelijk 4 en 4,5 meter bedraagt.
Wijzigingsbevoegdheid ander soort bedrijf
4.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve
van andere bedrijfsactiviteiten, mits:
a. het bedrijfsactiviteiten
betreft als bedoeld in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten, dan wel naar hun gevolgen voor de omgeving daarmee gelijk
kunnen worden gesteld;
b. de
gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen ten opzichte van de
ten tijde van de wijziging bestaande situatie niet worden vergroot;
c. deze
bedrijfsactiviteiten geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met
zich meebrengen, en
d. het ander
soort bedrijf geen seksinrichting, horeca of detailhandel betreft.
Artikel
5
Recreatie
Bestemmingsomschrijving
Bouwregels
5.2
Op de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend gebouwen en
andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. geen
bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
c. de
maximale oppervlakte aan gebouwen 850 m² bedraagt;
d. de
maximale hoogte van gebouwen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat voor maximaal 10% van de bebouwing een hoogte van 4 meter is toegestaan.
Afwijking van de bouwregels
5.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b ten behoeve van het bouwen op een
kleinere afstand tot de as van de weg nadat advies is ingewonnen bij de
beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige
aanvaardbaarheid daarvan.
Artikel
6
Wonen
Bestemmingsomschrijving
a. wonen;
b. opslag
voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
Bouwregels
6.2
Op de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend woningen,
bijgebouwen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke
gebouwen, en andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. in elk
bestemmingsvlak het aantal woningen niet meer bedragen mag dan is aangegeven,
doch niet meer dan één indien geen aantal is aangegeven;
c. de
goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6 meter of indien de bestaande goothoogte meer dan 6 meter bedraagt, niet meer dan de bestaande goothoogte;
e. bijgebouwen
mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning, waarbij de kortste afstand
tot de betreffende woning niet meer dan 20 meter mag bedragen;
h. op gronden
met op de plankaart de aanduiding 'opslag' mogen, in afwijking van het bepaalde
sub g en i, de oppervlakte, goothoogte en hoogte van de bestaande bebouwing ten
dienste van het agrarisch bedrijf niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte,
goothoogte en hoogte;
Afbeelding 3: Maximale (goot)hoogte.
bouwwerk
|
maximale goothoogte
|
maximale hoogte
|
bijgebouwen en gebouwen
|
3 meter
|
6 meter
|
overkappingen en pergola's
|
-
|
3 meter
|
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn
|
-
|
2meter
|
overige erf- of perceelafscheidingen
|
-
|
1 meter
|
overige andere bouwwerken, zoals antenne- en vlaggenmasten
|
-
|
10 meter
|
Afwijking van de bouwregels
6.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in:
a. lid 6.2, sub b, tot een inhoud van 750 m³, mits daardoor de landschappelijke waarden als
aangegeven in het Landschapsontwikkelingsplan (d.d. 9 februari 2006) niet onevenredig
worden aangetast;
b. lid 6.2, sub d ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg
nadat advies is ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid
daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid;
c. lid 6.2, sub f, ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen onder voorwaarde van sloop van
bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen op de bij de betreffende woning
behorende gronden, mits:
a. 50%
van de eerste 500 m² van de gezamenlijke oppervlakte van die bestaande
gebouwen, en
b. 25%
van de gezamenlijke oppervlakte van die bestaande gebouwen, die de eerste 500 m² te boven gaat, en in ieder geval niet meer dan 375 m², en
2. vooraf
vaststaat dat die bestaande gebouwen worden gesloopt, voor zover die niet
binnen de onder 1 bedoelde maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van
bijgebouwen worden gebruikt als of verbouwd tot bijgebouwen.
Specifieke gebruiksregels
6.4
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het
gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding:
a. 'wonen
uitgesloten' ten behoeve van zelfstandige bewoning;
b. 'opslag'
ten behoeve van opslag buiten de gebouwen.
Artikel 7
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
Bouwregels
7.2
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor
archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
b. de
betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan
worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht
op:
1. het
treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem
kunnen worden behouden;
2. het doen
van opgravingen;
3. begeleiding
van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
7.4
Het bepaalde in lid 7.3, is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a. vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,
voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik
wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b. een
bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
c. een
bouwwerk met graafwerkzaamheden van maximaal 30 cm diep en dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
a. het
uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, het boren
in gronden en het indrijven of inbrengen van voorwerpen in gronden, dieper dan 0,3 meter onder peil;
b. verlagen
van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 meter onder peil;
c. het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d. het
ophogen en egaliseren van gronden;
e. het
aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van
andere oppervlakteverhardingen.
7.6
Het verbod, zoals in lid 7.5 bedoeld, is niet van toepassing, indien (met)
de werken en werkzaamheden:
a. in het
kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
b. in het
kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen,
mits verricht door een ter zake deskundige;
c. is of mag
worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de goedkeuring
van het plan;
d. noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 7.3 in
acht is genomen.
7.7
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.5 zijn slechts
toelaatbaar, indien:
a. door die
werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect
te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende
gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden
voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden
verkleind, en
b. vooraf
door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport is overgelegd waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is
vastgesteld.
Wijzigingsbevoegdheid
7.8
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming
"Waarde-Archeologie" verschuiven danwel geheel of gedeeltelijk te
verwijderen, indien:
a. uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden
aanwezig zijn;
b. het op
grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat
het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden voorziet.
Artikel 8
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
a. instandhouding
van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
b. bij deze
functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.
Bouwregels
8.2
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte
van 3 meter.
Afwijking van de bouwregels
8.4
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in lid 8.3 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste
van de aangegeven onderliggende bestemmingen op voorwaarde dat:
a. het
waterstaatkundige belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
b. de bij die
betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels in acht worden genomen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5
Het is niet toegestaan op of in de gronden met de in lid 8.1 genoemde bestemming zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de
volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te
voeren:
a. afgraven
en bodemverlagen;
b. egaliseren,
woelen en mengen van de bodem;
c. aanbrengen
van beplanting en houtgewassen;
d. aanleggen
of verharden van paden;
e. aanbrengen
van oppervlakteverharding;
f. aanleggen,
vergraven of verruimen van waterlopen;
g. rooien van
beplanting en houtgewassen;
h. aanleggen
damwand;
i. aanleggen
van andere kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende
constructies, installaties of apparatuur.
8.6
Het verbod, zoals in lid 8.5 bedoeld, is niet van toepassing, indien de
werken en werkzaamheden:
a. normaal
onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
b. mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
c. noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 8.2 tot en
met lid 8.3 in acht is genomen.
8.7
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.5 zijn slechts
toelaatbaar, indien het belang van de waterkering door de werken of
werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
9.1
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
a. het
gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
Afwijking van de gebruiksregels
a. het plan
ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan
een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen,
mits:
1. het
betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze voorschriften deel
uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie
1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen
voor de omgeving;
2. het geen
horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte
nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit;
3. de
gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en
bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, in
voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van
een "vrij" beroep als bedoeld in lid 10.2, niet meer bedraagt dan 30%
van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij
behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²;
4. op de bij
de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten
behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
5. in de
omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de
verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
a. het
parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein
dient plaats te vinden, en
b. behoudens
in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte
rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
6. de
beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen
en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig
aantasten.
b. het
bepaalde lid 10.1, sub b ten behoeve van het gebruiken van gronden behorende
bij bedrijven en woningen, waaronder begrepen bedrijfs- en dienstwoningen, niet
zijnde recreatiewoningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere
bouwwerken ten dienste daarvan, mits:
1. het bij
eenzelfde bedrijf of woning ten hoogste één paardenbak betreft met een oppervlakte
van maximaal 1.000 m²;
2. de
paardenbak binnen een afstand van 50 meter van de betreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het betreffende bedrijf wordt gesitueerd;
3. de hoogte
van andere bouwwerken niet meer dan 2 m bedraagt, en
4. de
inpassing van de paardenbak in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt
aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting
van de in de directe omgeving voorkomende natuurwaarden en van de waterhuishouding
en van de waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
a. ten
behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor
nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en
transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,
waarvan de hoogte niet meer dan 3 meter en de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
b. indien en
voorzover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en
waterlopen, en ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en grenzen van
bouwpercelen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de
bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die
afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 meter bedragen;
c. voor
afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten
hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
d. ten
behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 meter.
Wijzing ten behoeve van wonen
12.1 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een agrarisch
bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd,
de bestemming binnen dat agrarisch bouwvlak te wijzigen in een woonbestemming, met
dien verstande dat:
a. het agrarisch
bouwvlak wordt verwijderd;
d. elke
wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende agrarisch
bouwvlak te omvatten;
1. 50% van de
eerste 500 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bij wijziging bestaande,
niet voor bewoning bestemde gebouwen, en
2. 25% van de
gezamenlijke oppervlakte van de bij wijziging bestaande, niet voor bewoning
bestemde gebouwen, die de eerste 500 m² te boven gaat ;
3. en in
ieder geval niet meer dan 375 m², mits vooraf vaststaat dat die bestaande, niet
voor bewoning bestemde gebouwen worden gesloopt, voor zover die niet binnen de
in de aanhef van dit sublid bedoelde maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte
van bijgebouwen worden gebruikt als of verbouwd tot bijgebouwen;
g. in
afwijking van het bepaalde sub b, is op de gronden binnen een voormalig agrarisch
bouwvlak, één extra vrijstaande woning toegestaan:
1. mits vooraf
vaststaat dat binnen het betreffende agrarisch bouwvlak ten minste 1.000 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
2. mits de
extra woning past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, en
3. mits vooraf
vaststaat dat binnen het betreffende agrarisch bouwvlak de overige voormalige
bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt, met
uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen
worden aangemerkt, waarbij de maximum oppervlakten niet meer mogen bedragen dan
bepaald sub f;
4. met dien
verstande dat de regels als bedoeld sub c, e en f ook voor de extra vrijstaande
woning van toepassing zijn.
Wijzing ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen
12.2 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een agrarisch
bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen agrarisch bedrijf meer is
gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch bouwvlak te wijzigen ten behoeve
van maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat:
c. de sub b bedoelde gronden nader worden bestemd voor:
1. maatschappelijke
voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs,
opvoeding, recreatie, bejaardenhuisvesting en andere openbare en bijzondere
dienstverlening en voorzieningen;
2. sociale en
medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis,
dierenkliniek, artsenpraktijk en kuuroord;
3. voorzieningen
of instellingen, die in ruimtelijk opzicht daarmee gelijk kunnen worden
gesteld;
d. de
gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen en het totaal
aantal woningen binnen het voormalige agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak
mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande
situatie, met dien verstande dat:
2. het
bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde
cultuurhistorische waarden;
e. de
voorziening of instelling moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op
eigen terrein;
f. de
voorzieningen of instellingen mogen:
1. de
agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of instelling behorende
gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
2. niet
leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu
van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of instelling voorkomt;
3. geen
wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende
bebouwing inhouden;
4. geen
opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
5. in
vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere
verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
Wijzing ten behoeve van recreatieve voorzieningen
12.3 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een agrarisch
bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen agrarisch bedrijf meer is
gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch bouwvlak te wijzigen ten behoeve
van recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:
c. de sub b bedoelde bebouwing en gronden nader worden bestemd voor kampeerboerderij, vakantie-appartementen
of kampeerterrein of daarmee gelijk te stellen recreatieve voorzieningen, met
dien verstande dat vakantie-appartementen uitsluitend zijn toegestaan indien
vooraf door middel van recent regionaal marktonderzoek de behoefte daaraan is
aangetoond;
d. de
gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen en het totaal
aantal woningen binnen het voormalige agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak
mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande
situatie, met dien verstande dat:
1. van de
gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen ten
minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m² mag blijven staan;
2. het
bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde
cultuurhistorische waarden;
e. de
voorziening of instelling moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op
eigen terrein;
f. de
voorzieningen of instellingen mogen:
1. de
agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of instelling behorende
gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
2. niet
leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu
van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of instelling voorkomt;
3. geen
wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende
bebouwing inhouden;
4. geen
opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
5. in
vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere
verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
Wijzing ten behoeve van bedrijfsactiviteiten
12.4 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een agrarisch
bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen agrarisch bedrijf meer is
gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch bouwvlak te wijzigen ten behoeve
van een bedrijfsbestemming, met dien verstande dat:
b. de sub a bedoelde bebouwing en gronden worden nader bestemd voor bedrijven met een
duidelijke relatie met het buitengebied, zoals agrarische hulpbedrijven, aan de
landbouw verwante bedrijven, ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven
en opslag- en stallingsbedrijven;
c. de
gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen en het totaal
aantal woningen binnen het voormalige agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak
mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande
situatie, met dien verstande dat:
1. van de
gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen ten
minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m² mag blijven staan;
2. het
bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde
cultuurhistorische waarden;
d. de
voorziening of instelling moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op
eigen terrein;
e. de
voorzieningen of instellingen mogen:
1. de
agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of instelling behorende
gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
2. niet
leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu
van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of instelling voorkomt;
3. geen
wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende
bebouwing inhouden;
4. geen
opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
5. in
vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere
verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
Algemene wijzigingsbevoegdheid
12.5 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen,
voor zover daaraan behoefte blijkt te bestaan ten behoeve van het wijzigen van
grenzen van bestemmingsvlakken, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij
wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en
de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.
Procedure wijzigingsbevoegdheden
Overgangsrecht bouwwerken
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
eerste lid met maximaal 10%.
14.3 Lid
14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
14.5 Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
14.6 Indien
het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat bestemmingsplan.
15.1 Deze
regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 1e
herziening.