Regels
Inhoudsopgave
1.
Inleidende regels 1
Artikel 1
Begrippen
1
Artikel 2
Wijze van meten 6
2.
Bestemmingsregels 7
Artikel 3
Agrarisch met waarden 7
Artikel 4
Bedrijf 13
Artikel 5
Recreatie
14
Artikel 6
Wonen
15
Artikel 7
Waarde - Archeologie 17
Artikel 8
Waterstaat - Waterkering 19
3.
Algemene regels 21
Artikel 9
Anti-dubbeltelregel 21
Artikel 10
Algemene gebruiksregels 22
Artikel 11
Algemene afwijkingsregels 24
Artikel 12
Algemene wijzigingsregels 25
Artikel 13
Algemene procedureregels 29
4.
Overgangs- en slotregels 30
Artikel 14
Overgangsrecht 30
Artikel 15
Slotregel
31
1.
Inleidende regels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0313.Buitengebied0601-0201 met de bijbehorende regels.
1.2
plan:
het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening van de gemeente Bunschoten.
1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig
voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het fokken of houden
van dieren, met uitzondering van paardenhouderijen;
1.6
Agrarisch bouwvlak:
een bouwperceel waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch
bedrijf is toegestaan;
1.7
agrarisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat, voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen, diensten
verleent, hoofdzakelijk aan agrarische bedrijven;
1.8
ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10
bed-and-breakfast-appartement:
een deel van agrarische opstallen, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door
een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of
verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval
niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep
van personen;
1.11
bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling
of voorziening;
1.12
bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en
functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat
gebouw of op dat terrein;
1.13
Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene
bepa-lingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;
1.14
bestaande woning, bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte, inhoud en
afstand tussen gebouwen:
de woning, bebouwing, oppervlakte, goothoogte, hoogte, inhoud en afstand tussen
gebouwen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan
bestaat althans rechtens mag bestaan;
1.15
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op
de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18
bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bij een woning behorend, daaraan
ondergeschikt en daarvan losstaand gebouw, zoals een garage, berging of
hobbyruimte;
1.19
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.23
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.25
brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een
gebouw;
1.26
plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0313.Buitengebied0601-0201.
1.27
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending
overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28
extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel
van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie
geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden,
vis- en picknickplaatsen;
1.29
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op
het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31
horecabedrijf:
hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting,
waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of
spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander,
tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs,
discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder
geval niet begrepen een seksinrichting;
1.32
intensieve veehouderij:
de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg
zonder weidegang, waarbij de teelt niet of nagenoeg niet afhankelijk is van de
agrarische grond ter plaatse als productiemiddel;
1.33
kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of
ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen
bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 3, lid 2 van bijlage II van het Bor
een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of
voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden
of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.34
manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten,
trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie
van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of
soortgelijke horecavoorziening;
1.35
onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar-,
vlieg- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is
aan te merken, alsook een tent;
1.36
paardenbak:
een niet overdekt terrein met daarbij behorende voorzieningen, ingericht voor
het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins
beoefenen van de paardensport;
1.37
paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van
paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken,
africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.38
peil:
de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk
toegankelijk is, dan wel
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien deze
hoogte meer dan 1 m boven of beneden de onder a bedoelde hoogte is gelegen;
1.39
permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen van een
ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij niet aannemelijk is of kan worden gemaakt
dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.40
recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door
een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of
verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval
niet begrepen permanente bewoning;
1.41
seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten
ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele
handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in
elk geval verstaan: een bordeel;
1.42
stacaravan:
een als een gebouw aan te merken caravan, uitsluitend bestemd om te dienen voor
recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die
zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief
woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning;
1.43
verbindingsteken:
aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden gebiedsdelen als
één worden aangemerkt;
1.44
verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakten van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een
gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen
sanitaire ruimten, garderobes, opslag-, personeels- en andere dienstruimten en
keukens;
1.45
voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of,
indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van de gevels;
1.46
voorgevelrooilijn:
denkbeeldige, rechte lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot
aan de perceelsgrenzen;
1.47
"vrij" beroep:
beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch,
paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te
stellen gebied.
Artikel 2
Wijze van meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
b.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
c.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
d.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.
Bestemmingsregels
Artikel 3
Agrarisch met waarden
Bestemmingsomschrijving
3.1
De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
1.
daarvan zijn uitgezonderd kwekerijen van bomen, heesters en andere
houtgewassen, en intensieve veehouderijen;
2.
paardenhouderij uitsluitend is toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak
ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij toegestaan';
b.
instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen
landschapswaarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen ter plaatse van
de aanduiding:
1.
'specifieke vorm van agrarisch - openheid' de openheid van het
landschap;
2.
'specifieke vorm van agrarisch - karakteristiek verkavelingspatroon' het
karakteristieke verkavelingspatroon.
c.
voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals
fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
d.
standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, met uitzondering van
stacaravans, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober, binnen een agrarisch
bouwvlak of op ten hoogste 25 meter daarbuiten;
e.
watergangen en -lopen en oevers met natuurwaarden.
Bouwregels
3.2
Binnen elk agrarisch bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1,
mogen uitsluitend worden gebouwd:
a.
de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen ;
b.
één bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen;
c.
bij een standplaats voor kampeermiddelen behorende, niet voor bewoning
bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken.
3.3
Buiten bouwpercelen mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde
bouwwerken voor mestopslag en silo's, hoge boogkassen, en/of windmolens worden
gebouwd.
3.4
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in de leden 3.2 en 3.3,
gelden de volgende regels:
a.
de gezamenlijke oppervlakte van kassen met een hoogte van meer dan 1,2
meter mag binnen elk agrarisch bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
b.
de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m³ of
indien de bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande
inhoud;
c.
de afstand van gebouwen tot de as van de weg mag niet minder dan 20
meter bedragen;
d.
de goothoogte van gebouwen en de hoogte van bouwwerken mogen niet meer
bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
Afbeelding 1: Maximale (goot)hoogte.
bouwwerk
|
maximale goothoogte
|
maximale hoogte
|
bedrijfswoning
|
6 meter
|
9 meter
|
bijgebouwen en gebouwen als bedoeld in lid 3.2, sub c
|
3 meter
|
6 meter
|
bedrijfsgebouwen
|
6 meter
|
10 meter
|
bouwwerken voor mestopslag en kassen
|
-
|
6 meter
|
silo's
|
-
|
12 meter
|
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 meter achter de
voorgevelrooilijn binnen bouwperceel
|
-
|
2 meter
|
overige erf- of perceelafscheidingen
|
-
|
1 meter
|
overige andere bouwwerken binnen agrarisch bouwvlak
|
-
|
10 meter
|
overige andere bouwwerken buiten agrarisch bouwvlak
|
-
|
2 meter
|
Afwijking van de bouwregels
3.5
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in:
a.
lid 3.2, sub b, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één
zelfstandige woonruimte, in of aan een bedrijfswoning, indien daarvoor
dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven,
met dien verstande dat:
1.
de gezamenlijke inhoud van de betreffende bedrijfswoning en de bedoelde
woonruimte niet meer dan 650 m³ mag bedragen;
2.
de goothoogte en hoogte van de bedoelde woonruimte niet meer mogen
bedragen dan die van de betreffende bedrijfswoning;
3.
op geen van de gevels van de bedoelde woonruimte, de geluidbelasting de
ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder mag
overschrijden;
4.
het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de inrichting
als zelfstandigheid woonruimte, bij het vervallen van de in de aanhef bedoelde
redenen, ongedaan kan worden gemaakt.
b.
lid 3.2, sub c ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de
as van de weg nadat advies is ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder
omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en
verkeersveiligheid;
c.
lid 3.3, ten behoeve van het binnen een afstand van 25 meter buiten het
agrarisch bouwvlak bouwen van:
1.
bedrijfsgebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte die samen met de
oppervlakte van het betreffende agrarisch bouwvlak niet meer dan 1,25 hectare
bedraagt, en tot een goothoogte van 6 meter en een hoogte van 9 meter;
2.
andere silo's dan voor mestopslag, en kuilvoerplaatsen tot een
gezamenlijke oppervlakte van 250 m² bij elk agrarisch bedrijf, en een hoogte
van 2 meter;
3.
een en ander mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering is aangetoond, en daardoor de waarden als bedoeld in lid 3.1,
niet onevenredig worden aangetast.
Specifieke gebruiksregels
3.6
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het
gebruik van gronden buiten de aangegeven bouwpercelen voor:
a.
lage boogkassen;
b.
de opslag van hooirollen.
Afwijking van de gebruiksregels
3.7
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in:
a.
lid 3.1, sub a, ten behoeve van het gebruiken van bestaande agrarische
bedrijfsgebouwen binnen een agrarisch bouwvlak waar sprake is van agrarische
bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor het volgende niet-agrarisch gebruik,
uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit:
1.
agrarisch hulpbedrijf;
2.
stallen van paarden en pony's;
3.
bewerking van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de
directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd;
4.
detailhandel in ter plaatse voortgebrachte producten met een maximum
verkoopvloeroppervlakte van 100 m²;
5.
zorgboerderij;
6.
natuurvoorlichting en -educatie;
7.
ten hoogste 5 bed-and-breakfast-appartementen binnen één gebouw met elk
een inhoud van maximaal 200 m³, en een daarbij behorende gemeenschappelijke
ruimte van maximaal 30 m²;
8.
kinderdagopvang;
9.
horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theehuis een
terras, een speeltuin, een pannenkoekenrestaurant, met een gezamenlijke
oppervlakte van maximaal 300 m²;
10.
opslag en stalling van caravans, campers en boten;
11.
andere, niet-agrarische nevenactiviteiten tot een gezamenlijke
oppervlakte van maximaal 300 m² binnen elk agrarisch bouwvlak.
b.
lid 3.1, sub d, ten behoeve van het gebruiken van gronden als
standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, mits:
1.
wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het
landschap, door middel van afschermende beplanting, en
2.
de landschapswaarden als bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden
aangetast.
3.8
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.7
worden de volgende regels in acht genomen:
a.
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende
agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot, voor zover deze vergroting
betrekking heeft op het toegestane gebruik met de lid 3.7 bedoelde
omgevingsvergunning;
b.
de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende
gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
c.
in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere
verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
d.
het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het agrarisch
bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
e.
het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals reclame-uitingen
en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet
onevenredig aantasten;
f.
de waarden als bedoeld in lid 3.1, mogen niet onevenredig worden
aangetast.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
3.9
Het is niet toegestaan op of in de gronden als bedoeld in lid 3.1 zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de
volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te
voeren:
Afbeelding 2: Werken en werkzaamheden.
Ter plaatse van de aanduiding
|
a
|
b
|
c
|
d
|
e
|
f
|
o
|
openheid van het landschap
|
|
+
|
+
|
+
|
+
|
+
|
v
|
karakteristiek verkavelingspatroon
|
+
|
|
+
|
+
|
+
|
|
|
+ omgevingsvergunning vereist
|
|
a
|
aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen
of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het
aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten,
tot elk een oppervlakte van 60 m²;
|
b
|
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij
daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het
ophogen en egaliseren van de gronden;
|
c
|
aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere
waterpartijen;
|
d
|
vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden
en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging
daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
|
e
|
bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder
begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
|
f
|
definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan
ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van
ruwvoedergewassen tot een maximum van 20 % van de bij het bedrijf behorende
gronden
|
3.10
Het verbod, zoals in lid 3.9 bedoeld, is niet van toepassing, indien de
werken en werkzaamheden:
a.
in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
b.
waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk
worden van het plan;
c.
werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische
bouwpercelen zijn begrepen;
d.
in het kader van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.
3.11
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.9 zijn slechts
toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan
hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden van
de betreffende gronden die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig
worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel
van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.12
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 3.9,
winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter
zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
Wijzigingsbevoegdheid verschuiving en vergroting bouwpercelen
3.13
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een
doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, het plan zodanig te
wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven grens van een
agrarisch bouwvlak elders op die gronden wordt aangegeven, zulks volgens de
volgende regels:
a.
het agrarisch bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van
de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde
van het onherroepelijk worden van het plan;
b.
geen gebouw mag door het wijzigen buiten het agrarisch bouwvlak komen te
liggen;
c.
de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag door het wijzigen tot 1,5
hectare worden vergroot.
Wijzigingsbevoegdheid omschakeling naar intensieve veehouderij
3.14
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig,
dat in een agrarisch bouwvlak de aanduiding 'intensieve veehouderij(tak)' wordt
aangegeven, mits:
a.
de inpassing van de voor intensieve veehouderij ingerichte gebouwen in
het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk
inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving
voorkomende natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter
plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen, en
b.
de behoefte aan vestiging is aangetoond aan de hand van een deugdelijk
ondernemingsplan, en
c.
de waarden als bedoeld in lid 3.1, door het wijzigen niet onevenredig
worden aangetast.
Wijzigingsbevoegdheid tweede bedrijfswoning
3.15
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig,
dat binnen een agrarisch bouwvlak een tweede bedrijfswoning kan worden gebouwd,
mits:
a.
de duurzame noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering is aangetoond,
b.
het bedrijf naar omvang en activiteiten aan twee volwaardige
arbeidskrachten een volledige of nagenoeg volledige dagtaak biedt, en
c.
het totaal aantal woningen binnen het betreffende agrarisch bouwvlak
niet meer dan twee bedraagt,
d.
en met dien verstande dat voor het bouwen:
e.
de regels als bedoeld in lid 3.4 sub b en d van toepassing zijn;
f.
de afstand van de tweede bedrijfswoning tot de bestaande bedrijfswoning
niet meer dan mag 20 meter bedragen;
g.
op geen van de gevels van de woning de geluidsbelasting vanwege een weg
de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder mag
overschrijden.
Wijzigingsbevoegdheid omschakeling naar paardenhouderij
3.16
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig,
dat in een agrarisch bouwvlak de aanduiding 'paardenhouderij toegestaan' wordt
aangegeven, mits:
a.
de inpassing van de voor paardenhouderij ingerichte gebouwen in het
landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk
inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving
voorkomende natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter
plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;
b.
de behoefte aan vestiging is aangetoond aan de hand van een deugdelijk
ondernemingsplan, en
c.
de waarden als bedoeld in lid 3.1, door het wijzigen niet onevenredig
worden aangetast.
Advisering bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
3.17
Alvorens te beslissen omtrent wijziging als bedoeld in lid 3.13, 3.14 en
3.16 winnen burgemeester en wethouders advies in van:
1.
de provinciale dienst betreffende agrarische aangelegenheden, indien
door het wijzigen het agrarisch bouwvlak wordt vergroot;
2.
een landschapsdeskundige omtrent de bij het wijzigen betrokken
landschappelijke aspecten.
Artikel 4
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
4.1
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor opslag
ten behoeve van een aannemingsbedrijf, waaronder begrepen afschermende en
andere groenvoorzieningen, parkeerplaatsen en tuinen.
Bouwregels
4.2
Op de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend gebouwen en
andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a.
geen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
b.
de maximale oppervlakte aan gebouwen 230 m² bedraagt;
c.
de maximale goothoogte en hoogte van gebouwen respectievelijk 4 en 4,5
meter bedraagt.
Wijzigingsbevoegdheid ander soort bedrijf
4.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve
van andere bedrijfsactiviteiten, mits:
a.
het bedrijfsactiviteiten betreft als bedoeld in milieucategorie 1 en 2
van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel naar hun gevolgen voor de
omgeving daarmee gelijk kunnen worden gesteld;
b.
de gezamenlijke oppervlakte, goothoogte en hoogte van gebouwen ten
opzichte van de ten tijde van de wijziging bestaande situatie niet worden
vergroot;
c.
deze bedrijfsactiviteiten geen opslag van goederen in de open lucht
inhouden of met zich meebrengen, en
d.
het ander soort bedrijf geen seksinrichting, horeca of detailhandel
betreft.
Bestemmingsomschrijving
5.1
De voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor
recreatieve voorzieningen ten behoeve van een schietvereniging, en voor daarbij
behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere
groenvoorzieningen en tuinen.
Bouwregels
5.2
Op de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend gebouwen en
andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a.
geen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
b.
de afstand van gebouwen tot water mag niet minder dan 5 meter bedragen;
c.
de maximale oppervlakte aan gebouwen 850 m² bedraagt;
d.
de maximale hoogte van gebouwen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat
voor maximaal 10% van de bebouwing een hoogte van 4 meter is toegestaan.
Afwijking van de bouwregels
5.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b ten behoeve van het bouwen op een
kleinere afstand tot de as van de weg nadat advies is ingewonnen bij de
beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige
aanvaardbaarheid daarvan.
Bestemmingsomschrijving
6.1
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen;
b.
opslag voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
Bouwregels
6.2
Op de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend woningen,
bijgebouwen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke
gebouwen, en andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a.
in elk bestemmingsvlak het aantal woningen niet meer bedragen mag dan is
aangegeven, doch niet meer dan één indien geen aantal is aangegeven;
b.
de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 650 m³ of indien de
bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande inhoud;
c.
de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6 meter of
indien de bestaande goothoogte meer dan 6 meter bedraagt, niet meer dan de
bestaande goothoogte;
d.
de afstand van gebouwen tot de as van de weg mag niet minder dan 20
meter bedragen;
e.
bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 meter
achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning, waarbij de
kortste afstand tot de betreffende woning niet meer dan 20 meter mag bedragen;
f.
de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende
omgevingsvergunningplichtige bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m²,
onverminderd het bepaalde sub g;
g.
buiten de oorspronkelijke woning mag ten hoogste 50% worden bebouwd van
de overblijvende bij de woning behorende gronden als bedoeld in lid 6.1;
h.
op gronden met op de plankaart de aanduiding 'opslag' mogen, in
afwijking van het bepaalde sub g en i, de oppervlakte, goothoogte en hoogte van
de bestaande bebouwing ten dienste van het agrarisch bedrijf niet meer bedragen
dan de bestaande oppervlakte, goothoogte en hoogte;
i.
de goothoogte en hoogte van gebouwen, niet zijnde woningen, en de hoogte
van andere bouwwerken, mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is
aangegeven:
Afbeelding 3: Maximale (goot)hoogte.
bouwwerk
|
maximale goothoogte
|
maximale hoogte
|
bijgebouwen en gebouwen
|
3 meter
|
6 meter
|
overkappingen en pergola's
|
-
|
3 meter
|
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 meter achter de
voorgevelrooilijn
|
-
|
2meter
|
overige erf- of perceelafscheidingen
|
-
|
1 meter
|
overige andere bouwwerken, zoals antenne- en vlaggenmasten
|
-
|
10 meter
|
Afwijking van de bouwregels
6.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in:
a.
lid 6.2, sub b, tot een inhoud van 750 m³, mits daardoor de
landschappelijke waarden als aangegeven in het Landschapsontwikkelingsplan
(d.d. 9 februari 2006) niet onevenredig worden aangetast;
b.
lid 6.2, sub d ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de
as van de weg nadat advies is ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder
omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en
verkeersveiligheid;
c.
lid 6.2, sub f, ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen onder
voorwaarde van sloop van bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen op de
bij de betreffende woning behorende gronden, mits:
1.
de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer bedraagt dan:
a. 50% van de eerste
500 m² van de gezamenlijke oppervlakte van die bestaande gebouwen, en
b. 25% van de
gezamenlijke oppervlakte van die bestaande gebouwen, die de eerste 500 m² te
boven gaat, en in ieder geval niet meer dan 375 m², en
2.
vooraf vaststaat dat die bestaande gebouwen worden gesloopt, voor zover
die niet binnen de onder 1 bedoelde maximaal toegestane gezamenlijke
oppervlakte van bijgebouwen worden gebruikt als of verbouwd tot bijgebouwen.
Specifieke gebruiksregels
6.4
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het
gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding:
a.
'wonen uitgesloten' ten behoeve van zelfstandige bewoning;
b.
'opslag' ten behoeve van opslag buiten de gebouwen.
Artikel 7
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
7.1
De voor "Waarde-Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve
voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de
veiligstelling van archeologische waarden.
Bouwregels
7.2
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor
archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn tot een maximale bouwhoogte van 3
meter.
7.3
Op deze gronden mag ten behoeve van andere voor deze gronden geldende
bestemming(en), met inachtneming van de voor die betrokken bestemming(en)
geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd indien:
a.
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd
waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van
burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a
bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan
worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht
op:
1.
het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten
in de bodem kunnen worden behouden;
2.
het doen van opgravingen;
3.
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
7.4
Het bepaalde in lid 7.3, is niet van toepassing, indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
a.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij
de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en
waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.
een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
c.
een bouwwerk met graafwerkzaamheden van maximaal 30 cm diep en dat
zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
7.5
Het is niet toegestaan op of in de gronden met de in lid 7.1 genoemde
bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester
en wethouders de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van
gronden, het boren in gronden en het indrijven of inbrengen van voorwerpen in
gronden, dieper dan 0,3 meter onder peil;
b.
verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 meter
onder peil;
c.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
d.
het ophogen en egaliseren van gronden;
e.
het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
7.6
Het verbod, zoals in lid 7.5 bedoeld, is niet van toepassing, indien
(met) de werken en werkzaamheden:
a.
in het kader van het normale beheer en onderhoud worden uitgevoerd;
b.
in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen
van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
c.
is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van
de goedkeuring van het plan;
d.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het
bepaalde in lid 7.3 in acht is genomen.
7.7
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.5 zijn slechts
toelaatbaar, indien:
a.
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct,
hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van
de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan
wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden verkleind, en
b.
vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport is overgelegd
waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende
mate is vastgesteld.
Wijzigingsbevoegdheid
7.8
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming
"Waarde-Archeologie" verschuiven danwel geheel of gedeeltelijk te
verwijderen, indien:
a.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen
archeologische waarden aanwezig zijn;
b.
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk
wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en
veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 8
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
8.1
De voor "Waterstaat – Waterkering" aangewezen gronden zijn,
behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a.
instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone(s);
b.
bij deze functies behorende waterstaatkundige voorzieningen.
Bouwregels
8.2
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming
uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3
meter.
8.3
Op deze gronden mogen ten behoeve van andere voor deze gronden geldende
bestemming(en), met inachtneming van de voor die betrokken bestemming(en)
geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan
betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet
wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Afwijking van de bouwregels
8.4
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in lid 8.3 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste
van de aangegeven onderliggende bestemmingen op voorwaarde dat:
a.
het waterstaatkundige belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig
wordt geschaad;
b.
de bij die betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels in acht worden
genomen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5
Het is niet toegestaan op of in de gronden met de in lid 8.1 genoemde
bestemming zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de
volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te
voeren:
a.
afgraven en bodemverlagen;
b.
egaliseren, woelen en mengen van de bodem;
c.
aanbrengen van beplanting en houtgewassen;
d.
aanleggen of verharden van paden;
e.
aanbrengen van oppervlakteverharding;
f.
aanleggen, vergraven of verruimen van waterlopen;
g.
rooien van beplanting en houtgewassen;
h.
aanleggen damwand;
i.
aanleggen van andere kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.6
Het verbod, zoals in lid 8.5 bedoeld, is niet van toepassing, indien de
werken en werkzaamheden:
a.
normaal onderhoud, beheer of gebruik overeenkomstig de bestemming
betreffen;
b.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
c.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het
bepaalde in lid 8.2 tot en met lid 8.3 in acht is genomen.
8.7
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.5 zijn slechts
toelaatbaar, indien het belang van de waterkering door de werken of
werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
3.
Algemene regels
Artikel 9
Anti-dubbeltelregel
9.1
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel
10
Algemene gebruiksregels
10.1
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
a.
het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
b.
van gronden, gelegen buiten de aangegeven bouwpercelen of
bebouwingsvlakken, als paardenbak.
10.2
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval niet verstaan het
gebruiken van een woning en bijbehorende bijgebouwen voor de uitoefening van
een "vrij" beroep, mits de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve
van de uitoefening van het "vrij" beroep, in voorkomend geval samen
met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en
bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 10.3, niet meer bedraagt dan 30% van de
totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende
bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².
Afwijking van de gebruiksregels
10.3
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van:
a.
het plan ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en
bedrijfsactiviteiten, andere dan een "vrij" beroep, in een woning en
daarbij behorende bijgebouwen, mits:
1.
het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze
voorschriften deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid
als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft
hun gevolgen voor de omgeving;
2.
het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als
ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
3.
de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van
beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende
bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van
de uitoefening van een "vrij" beroep als bedoeld in lid 10.2, niet
meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning
en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²;
4.
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van
goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
5.
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting
van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
a. het parkeren ten
behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein dient plaats
te vinden, en
b. behoudens in- en
uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de
betreffende woning mogen plaatsvinden, en
6.
de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten,
zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van
de omgeving niet onevenredig aantasten.
b.
het bepaalde lid 10.1, sub b ten behoeve van het gebruiken van gronden
behorende bij bedrijven en woningen, waaronder begrepen bedrijfs- en
dienstwoningen, niet zijnde recreatiewoningen, als paardenbak en het aldaar
bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits:
1.
het bij eenzelfde bedrijf of woning ten hoogste één paardenbak betreft
met een oppervlakte van maximaal 1.000 m²;
2.
de paardenbak binnen een afstand van 50 meter van de betreffende woning
respectievelijk de hoofdbebouwing van het betreffende bedrijf wordt gesitueerd;
3.
de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 2 m bedraagt, en
4.
de inpassing van de paardenbak in het landschap op zorgvuldige wijze
plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij
onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurwaarden
en van de waterhuishouding en van de waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk
dient te worden voorkomen.
Artikel 11
Algemene afwijkingsregels
11.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van het bepaalde in het plan:
a.
ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken
voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes,
telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor
motorbrandstoffen, waarvan de hoogte niet meer dan 3 meter en de inhoud niet
meer dan 50 m³ mag bedragen;
b.
indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van
wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en
grenzen van bouwpercelen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van
het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein,
mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5
meter bedragen;
c.
voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en
percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
d.
ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20
meter.
Artikel 12
Algemene wijzigingsregels
Wijzing ten behoeve van wonen
12.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan
dat in een agrarisch bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen
agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch
bouwvlak te wijzigen in een woonbestemming, met dien verstande dat:
a.
het agrarisch bouwvlak wordt verwijderd;
b.
maximaal het bestaande aantal woningen in toegestaan;
c.
ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen de
gronden tot een oppervlakte van ten hoogste 800 m² een woonbestemming krijgen
en de overige gronden binnen het voormalig agrarisch bouwvlak de betreffende
agrarische bestemming houden;
d.
elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het
betreffende agrarisch bouwvlak te omvatten;
e.
de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
f.
de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer bedragen dan:
1.
50% van de eerste 500 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bij
wijziging bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen, en
2.
25% van de gezamenlijke oppervlakte van de bij wijziging bestaande, niet
voor bewoning bestemde gebouwen, die de eerste 500 m² te boven gaat ;
3.
en in ieder geval niet meer dan 375 m², mits vooraf vaststaat dat die
bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen worden gesloopt, voor zover die
niet binnen de in de aanhef van dit sublid bedoelde maximaal toegestane
gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen worden gebruikt als of verbouwd tot
bijgebouwen;
g.
in afwijking van het bepaalde sub b, is op de gronden binnen een
voormalig agrarisch bouwvlak, één extra vrijstaande woning toegestaan:
1.
mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende agrarisch bouwvlak ten
minste 1.000 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
2.
mits de extra woning past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma,
en
3.
mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende agrarisch bouwvlak de
overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden
gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen
bij de woningen worden aangemerkt, waarbij de maximum oppervlakten niet meer
mogen bedragen dan bepaald sub f;
4.
met dien verstande dat de regels als bedoeld sub c, e en f ook voor de
extra vrijstaande woning van toepassing zijn.
Wijzing ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen
12.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan
dat in een agrarisch bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen
agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch
bouwvlak te wijzigen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, met dien
verstande dat:
a.
het agrarisch bouwvlak wordt verwijderd;
b.
ten behoeve van elke voorziening of instelling ten hoogste de ten tijde
van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende
gronden binnen het betreffende, voormalige agrarisch bouwvlak in een
maatschappelijke bestemming wordt gewijzigd;
c.
de sub b bedoelde gronden nader worden bestemd voor:
1.
maatschappelijke voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven,
cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, bejaardenhuisvesting en andere
openbare en bijzondere dienstverlening en voorzieningen;
2.
sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf,
verpleeghuis, dierenkliniek, artsenpraktijk en kuuroord;
3.
voorzieningen of instellingen, die in ruimtelijk opzicht daarmee gelijk
kunnen worden gesteld;
d.
de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen en
het totaal aantal woningen binnen het voormalige agrarisch bouwvlak of
bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het
wijzigingsbesluit bestaande situatie, met dien verstande dat:
1.
van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande
bedrijfsgebouwen ten minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m²
mag blijven staan;
2.
het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met
aangetoonde cultuurhistorische waarden;
e.
de voorziening of instelling moet voorzien in voldoende
parkeergelegenheid op eigen terrein;
f.
de voorzieningen of instellingen mogen:
1.
de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of
instelling behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
2.
niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het
natuurlijk milieu van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of
instelling voorkomt;
3.
geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de
betreffende bebouwing inhouden;
4.
geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich
meebrengen, en
5.
in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig
grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
Wijzing ten behoeve van recreatieve voorzieningen
12.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan
dat in een agrarisch bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen
agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch
bouwvlak te wijzigen ten behoeve van recreatieve voorzieningen, met dien
verstande dat:
a.
het agrarisch bouwvlak wordt verwijderd;
b.
ten behoeve van elke recreatieve voorziening ten hoogste de ten tijde
van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende
gronden binnen het betreffende agrarisch bouwvlak in een recreatieve bestemming
worden gewijzigd;
c.
de sub b bedoelde bebouwing en gronden nader worden bestemd voor
kampeerboerderij, vakantie-appartementen of kampeerterrein of daarmee gelijk te
stellen recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat
vakantie-appartementen uitsluitend zijn toegestaan indien vooraf door middel
van recent regionaal marktonderzoek de behoefte daaraan is aangetoond;
d.
de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen en
het totaal aantal woningen binnen het voormalige agrarisch bouwvlak of
bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het
wijzigingsbesluit bestaande situatie, met dien verstande dat:
1.
van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande
bedrijfsgebouwen ten minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m²
mag blijven staan;
2.
het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met
aangetoonde cultuurhistorische waarden;
e.
de voorziening of instelling moet voorzien in voldoende
parkeergelegenheid op eigen terrein;
f.
de voorzieningen of instellingen mogen:
1.
de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of instelling
behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
2.
niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het
natuurlijk milieu van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of
instelling voorkomt;
3.
geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de
betreffende bebouwing inhouden;
4.
geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich
meebrengen, en
5.
in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig
grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
Wijzing ten behoeve van bedrijfsactiviteiten
12.4
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan
dat in een agrarisch bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 3, geen
agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat agrarisch
bouwvlak te wijzigen ten behoeve van een bedrijfsbestemming, met dien verstande
dat:
a.
ten behoeve van elke bedrijfsvestiging ten hoogste de ten tijde van het
wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden
binnen het betreffende agrarisch bouwvlak in een bedrijfsbestemming worden
gewijzigd;
b.
de sub a bedoelde bebouwing en gronden worden nader bestemd voor
bedrijven met een duidelijke relatie met het buitengebied, zoals agrarische
hulpbedrijven, aan de landbouw verwante bedrijven, ambachtelijke
landbouwproducten verwerkende bedrijven en opslag- en stallingsbedrijven;
c.
de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen en
het totaal aantal woningen binnen het voormalige agrarisch bouwvlak of
bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het
wijzigingsbesluit bestaande situatie, met dien verstande dat:
1.
van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande
bedrijfsgebouwen ten minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m²
mag blijven staan;
2.
het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met
aangetoonde cultuurhistorische waarden;
d.
de voorziening of instelling moet voorzien in voldoende
parkeergelegenheid op eigen terrein;
e.
de voorzieningen of instellingen mogen:
1.
de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of
instelling behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
2.
niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het
natuurlijk milieu van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of
instelling voorkomt;
3.
geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de
betreffende bebouwing inhouden;
4.
geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich
meebrengen, en
5.
in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig
grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
Algemene wijzigingsbevoegdheid
12.5
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het
plan te wijzigen, voor zover daaraan behoefte blijkt te bestaan ten behoeve van
het wijzigen van grenzen van bestemmingsvlakken, zodanig dat de geldende
oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt
verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden
verschoven.
Artikel 13
Algemene procedureregels
Procedure wijzigingsbevoegdheden
13.1
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van deze
regels is de procedure van artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening van
toepassing.
4.
Overgangs- en slotregels
Artikel 14
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
14.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan,
mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
14.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1 een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
14.3
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
14.4
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
14.5
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld
in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat bestemmingsplan.
Artikel 15
Slotregel
15.1
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan
Buitengebied 1e herziening.