Regels

 

Kenmerk: 3803337


INHOUDSOPGAVE REGELS

 

HOOFDSTUK 1.           INLEIDENDE REGELS  1

Artikel 1.        Begrippen  1

Artikel 2.        Wijze van meten  4

HOOFDSTUK 2.           BESTEMMINGSREGELS  5

Artikel 3.        Sport 5

Artikel 4.        Water 8

Artikel 5.        Leiding - riool (dubbelbestemming) 9

Artikel 6.       Waarde - archeologie 1 (dubbelbestemming)                                                        10

Artikel 7.       Waarde - archeologie 2 (dubbelbestemming)                                                        11

Artikel 8.       Waarde - archeologie 3 (dubbelbestemming)                                                        12

HOOFDSTUK 3.           ALGEMENE REGELS  13

Artikel 9.        Anti-dubbeltelbepaling  13

Artikel 10.      De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden - algemeen 
14

Artikel 11.      Algemene bouwregels  15

Artikel 12.      Algemene gebruiksregels  16

Artikel 13.      Algemene ontheffingsregels  17

Artikel 14.      Algemene wijzigingsregels  18

HOOFDSTUK 4.           OVERGANGS- EN SLOTREGELS  19

Artikel 15.      Overgangsrecht 19

Artikel 16.      Slotregel 20

 

 

 

Bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan Golfbaan Hoogland-West



HOOFDSTUK 1.      INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1.        Begrippen

1.1.    plan:

het bestemmingsplan Golfbaan Hoogland-West van de gemeente Amersfoort;

1.2.    bestemmingsplan:

  de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in       het GML-bestand NL.IMRO.0307.Golfbaan.0303;

1.3.    aan- of uitbouw:

een uit architectonisch oogpunt herkenbare en afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw;

1.4.    aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5.    aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6.    ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7.    archeologisch belangrijke plaats:

gebied waarin belangrijke archeologische vindplaatsen worden verwacht;

1.8.    bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9.     bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.10.  bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag om bouwvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

1.11.  bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12.  bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13.  bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaan gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14.  bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.15.  bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16.  bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17.  bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18.  detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19.  erfbebouwing:

                                de bij een hoofdgebouw behorende gebouwen en andere bouwwerken, geen
                                gebouwen zijnde;

1.20.  extensief recreatief medegebruik:

een vorm van dagrecreatie waarbij recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik maken van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers voor bijvoorbeeld fietsen, wandelen, paardrijden, kanoën en vissen;

1.21.  gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22.  hoofdgebouw:

gebouw, dat op een erf door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.23.  horeca-C:

dienstverlening door middel van de exploitatie van sportkantines, clubgebouwen etc. welke exploitatie ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke op het perceel dan wel in het gebouw wordt uitgeoefend;

1.24.  kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct;

1.25.  overkapping:

                                 een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.26.  parkeereis:

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen benodigd is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.27.  peil:

a.   voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg te plaatse van de hoofdtoegang;

b.   voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c.   voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;

d.   voor de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;

e.   de (maai)veldhoogte van de golfbaan wordt gemeten ten opzichte van NAP;

1.28.  seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prosti­tutie­bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29.  afwijking:

afwijken van de voorschriften van dit plan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.30.  voorerf

  gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;

1.31.  voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of de als zodanig aangeduide gevel van een hoofdgebouw;

1.32.  woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

 


Artikel 2.        Wijze van meten

2.1.    Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten

a.      de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

b.      de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

c.      de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

d.      de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

e.      de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

f.       de dakhelling:

                               langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

g.      afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

h.      oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden niet meegerekend (gedeelten van) aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelegen binnen het bouwvlak;

 

 

 


HOOFDSTUK 2.      BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3.        Sport

3.1.    Bestemmingsomschrijving[1]

 

De voor “Sport” aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

a.      een 9 holes golfbaan met drivingrange ter plaatse van de aanduiding (gb);

b.      een indoorgolfbaan met pitch & putt, golffitness, kleedruimten en clubgebouw ter plaatse van de aanduiding (pp);

c.      horeca-C met een maximum van 500 m² ter plaatse van de aanduiding “(pp);

d.      detailhandel ten dienste van de bestemming met een maximum van 150 m²  ter plaatse van de aanduiding (pp);

e.      een bedrijfswoning met erfbebouwing en kantoor ter plaatse van de aanduiding (bw);

f.       openbare ruiter-, fiets-, en wandelpaden;

g.      waterhuishouding;

h.      waterpartijen met taluds en groenvoorzieningen;

i.       bos- en houtopstanden

j.          parkeervoorzieningen;

k.        nutsvoorzieningen en kleinschalige infrastructurele voorzieningen;

l.          instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het hoevenlandschap en de cultuurhistorische waarden van het oorspronkelijke verkavelingspatroon;

m.     extensief recreatief medegebruik;

n.      opslag ter plaatse van de aanduiding (sb-o) ten behoeve van de bestemming Sport;

o.      drivingrange ter plaatse van de aanduiding (ss-dr);

p.      overige bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals aangegeven op het bij de regels behorende inrichtingsplan (zie legenda).

met dien verstande dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke Parkeernota van 27 januari 2009.

3.2.    Toegestane bouwwerken

                        Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.      gebouwen ten dienste van de bestemming welke in overeenstemming dienen te zijn met het inrichtingsplan welke als bijlage 1 bij de regels is opgenomen;

b.      andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals vlaggenmasten, beperkte recreatieve voorzieningen, terreinafscheidingen en beeldende kunstwerken;

c.      lichtmasten mogen alleen worden opgericht ten behoeve van de parkeervoorziening welke rondom de indoorgolfbaan (pp) en de opslaghal (sb-o) mag worden gerealiseerd;

 

3.3.    Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 2 gelden de volgende bepalingen:

a.      de gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

b.      de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven;

c.      een afslaggebouw ten dienste van de drivingrange binnen het  bouwvlak met een maximale oppervlakte van  200 m²  en een hoogte van maximaal 3 meter;

d.      de bedrijfswoning dient ter plaatse van de aanduiding (bw) te worden gebouwd;

e.      de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600m³ bedragen, tenzij op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval de inhoud niet meer mag bedragen dan de bedoelde grotere inhoud;

f.       voor het bouwen van erfbebouwing bij de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

1.     de erfbebouwing dient binnen het vlak van de aanduiding (bw) gebouwd te worden;
2.     de gezamenlijke oppervlakte van de erfbebouwing bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 75m²;
3.     de goot- en/of boeiboordhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd 0,25 meter;
4.     de erfbebouwing mag plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45º, indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45º mogen de aan- en bijgebouwen een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben.

g.      de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

 

bouwwerken

max. bouwhoogte

palen en masten, waaronder begrepen verlich­tings­elementen,  vlaggenmasten en beeldende kunstwerken

12 m

beperkte recreatieve voorzieningen

3 m

overkappingen

3 m

ballenvangers op sportterreinen

20 m

overige andere bouwwerken

2 m

h.      de hoogte van de golfbaan mag maximaal 3 meter + NAP bedragen;

i.       terreinafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan ter begrenzing van percelen ten behoeve van boerderijdieren.


 

3.4.    Afwijken Bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

-              de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied en

mits :

-               dit noodzakelijk moet zijn voor een doelmatige uitoefening van de golfsport;

af te wijken van het bepaalde in:

a.      lid 3.3 onder a, ten behoeve van het bouwen buiten het bouwvlak van bijgebouwen en andere bouw­werken ten dienste van de bestemming, anders dan het afslaggebouw als bedoelt in lid 3.3 onder c, met dien verstande dat:

1.   de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
2.   de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
3.   de bijgebouwen en andere bouwwerken plat mogen worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 450; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 450 mogen de aan- en bijgebouwen een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;

b.      lid 3.3 onder f, voor het bouwen van terreinafscheidingen tot ten hoogste 4 m.

 

3.5.    Afwijken parkeernormen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het wijzigen van de parkeernormen, overeenkomstig een nieuwe door de gemeenteraad vast te stellen parkeernota, dan wel een wijziging van de parkeernormen.

3.6.    Procedure bij afwijken

Bij afwijken wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

3.7.    Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden dat afwijkt van het inrichtingsplan welke als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.


Artikel 4.        Water

4.1.    Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      de bescherming van het waterschapsbelang, zoals de instandhouding van de waterkering en de waterhuishouding,

b.       watergangen en -partijen,

c.      onderhoudspaden, taluds, oeverbeschoeiingen, groenvoorzieningen en bermen met de daarbij behorende kunstwerken;

d.      bruggen voor het langzaam verkeer, zoals golfers, wandelaars, greenkeepers en onderhoudsmaterieel.

4.2.    Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals stuwen, gemalen, duikers en bruggen.

4.3.    Bouwregels

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als bedoeld in lid 2 gelden de volgende bepalingen:

a.      bij het beoordelen van een aanvraag om vergunning voor het oprichten van een ander bouwwerk, horen burgemeester en wethouders de beheerder van de waterkering of de watergang omtrent de voorwaarden die, gelet op het waterschapsbelang, aan de uitvoering van de bouwwerken moeten worden gesteld;

b.      de bouwhoogte van de andere bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.


Artikel 5.        Leiding - riool (dubbelbestemming)

5.1.    Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding - riool” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van rioolwater door een rioolpersleiding.

5.2.    Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming.

5.3.    Bouwregels

Voor het bouwen van andere bouwwerken ten behoeve van het transport als bedoeld in lid 1 geldt, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

5.4.    Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 5.3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de voorschriften van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:

a.      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding en de veiligheid daarvan;

b.      vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leidingen omtrent het onder a gestelde.

 


 

Artikel 6.        Waarde – archeologie 1 (dubbelbestemming)

 

6.1.  Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – archeologie-categorie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2.  Bouwregels

6.2.1    archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

6.2.2    uitzondering

Het bepaalde onder 6.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a.     vervanging, vernieuwing of  verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;

b.     de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt

c.     indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

 

6.3       Verlening vergunning

a.    Burgemeester en wethouders verlenen de onder 6.2.1. bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of

b.     schade door de met de oprichting van het bouwwerk  samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van  voorwaarden.

6.4       Voorwaarden verlening vergunning

De volgende genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen en

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

6.5       Weigering

De onder 6.2.1. bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad. 

 

 

Artikel 7.        Waarde – archeologie 2 (dubbelbestemming)

 

7.1.  Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – archeologie-categorie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2.  Bouwregels

2.1       archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

2.2       uitzondering

Het bepaalde onder 2.1. met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a.     vervanging, vernieuwing of  verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;

b.     de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m²  bedraagt

c.     indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

 

a.    verlening vergunning

a.    Burgemeester en wethouders verlenen de onder 2.1. bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of

d.     schade door de met de oprichting van het bouwwerk  samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van  voorwaarden.

2.4       voorwaarden verlening vergunning

De volgende genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,

b.de verplichting tot het doen van opgravingen en

e.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

2.5       weigering

De onder 2.1. bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad. 

 

Artikel 8.        Waarde – archeologie 3 (dubbelbestemming)

 

8.1.  Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – archeologie-categorie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

8.2.  Bouwregels

2.1       archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

2.2       uitzondering

Het bepaalde onder 2.1. met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a.     vervanging, vernieuwing of  verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;

b.     de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 10.000 m²  bedraagt

c.     indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

 

b.    verlening vergunning

a.    Burgemeester en wethouders verlenen de onder 2.1. bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of

d.     schade door de met de oprichting van het bouwwerk  samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van  voorwaarden.

2.4       voorwaarden verlening vergunning

De volgende genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,

b.de verplichting tot het doen van opgravingen en

e.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

2.5       weigering

De onder 2.1. bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad. 

 

HOOFDSTUK 3.      ALGEMENE REGELS

 

Artikel 9.        Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 10.      De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden - algemeen

 

10.1 De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in lid 10.2, is het ter waarborging van het landschappelijke karakter van het plangebied verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.        het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden         en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.        het ophogen en egaliseren van gronden;

c.        het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het            verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan           ten gevolge kunnen hebben;

en ter plaatse van de aanduiding archeologische waarden (aw):

d.        het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

e.        het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen, sloten en        andere waterpartijen;

f.         het verhogen of verlagen van grondwaterstanden.

10.2   Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar indien zij in overeenstemming zijn met het opgestelde inrichtingsplan welke als bijlage 1 bij de regels is bijgevoegd.

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1, zijn niet toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 10.1 bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijk­heden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

10.3 Uitzonderingen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 

Het in lid  10.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

a.      werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

b.      werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;

c.      het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten tot elk een oppervlakte van 60 m²;

 


Artikel 11.     Algemene bouwregels

11.1.  Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsbepalingen) mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

a.      plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;

b.      luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden;

c.      bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;

d.      bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.

11.2.  Afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

§    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

§    het straat- en bebouwingsbeeld,

af te wijken ten behoeve van het bouwen van luifels, balkons, bordessen, trappen, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, mits:

a.      de bouwgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;

b.      de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en 2,20 meter boven een voetpad.

11.3.  Procedure bij afwijken

Bij afwijken wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 


Artikel 12.     Algemene gebruiksregels

 

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening is in ieder geval het gebruik:

a.      van onbebouw­de gronden:

1.     als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
2.     als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaar­tui­gen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
3.     als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto’s, anders dan incidentele, reguliere onderhouds­werk­zaam­heden op beperkte schaal;
4.     de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;

b.      van gebouwen en onbebouwde gronden:

1.     als seksinrichting.

Artikel 13.     Algemene afwijkingsregels

13.1.  Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

a.      voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri’s, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;

b.      voor het in geringe mate verschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 meter, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt vergroot;

c.       voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;

13.2.  Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 13.1 worden geweigerd indien door afwijken:

a.      op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;

b.      daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;

c.      daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

13.3.  Procedure bij afwijken

Bij afwijken wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.


Artikel 14.     Algemene wijzigingsregels

14.1.  Wijziging in verband met archeologische waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door het opnemen van de aanduiding “archeologische waarden”, ten behoeve van de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, indien uit onderzoek blijkt dat deze gronden hoge archeologische waarden hebben en daarom bescherming behoeven. Daarbij wordt voor deze gronden in ieder geval een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van toepassing voor graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter.


HOOFDSTUK 4.      OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 15.     Overgangsrecht

15.1.  Overgangsrecht bouwwerken

a.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.     gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.     na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

c.      Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2.  Overgangsrecht gebruik

a.      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.      Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.      Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3.  Hardheidsclausule

 

                        Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht buiten toepassing verklaren.


Artikel 16.     Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Golfbaan Hoogland-West.

 

 



[1] Zie ook de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden artikel 10