Bestemmingsplan Perceel hoek Stadsring-Utrechtseweg
(Vastgesteld 25 januari 2011)
Regels
Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS 3
Artikel 1 Begrippen 3
Artikel 2 Wijze van meten 7
Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS 8
Artikel 3 Kantoor 8
Artikel 4 Verkeer 10
Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS 11
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling 11
Artikel 6 Algemene bouwregels 12
Artikel 7 Algemene gebruiksregels 13
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels 14
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels 15
Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS 17
Artikel 11 Overgangsrecht 17
Artikel 12 Slotregel 18
1.1 plan:
het bestemmingsplan Perceel hoek Stadsring-Utrechtseweg van de gemeente Amersfoort;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0307.BP00007-0301 met bijbehorende regels;
1.3 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de gevellijn van het betreffende gebouw;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 ander gebouw:
een aanbouw of een bijgebouw;
1.8 antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;
1.9 antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bestaande bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren,
dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven
voorschriften;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van onderbouw en ruimten in de kap;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.22 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
1.23 cafetaria/snackbar/afhaalservice:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.24 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:
a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
1.25 dienstverlening publieksgericht:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;
1.26 erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
gebouw, dat op een erf door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.29 horeca van categorie a:
dienstverlening door middel van de exploitatie van restaurants, snackbars, ijssalons en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven waar het gebruik van (alcoholhoudende) drank ondergeschikt is aan het nuttigen van etenswaren;
1.30 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.31 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.32 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in
artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.33 overbouwing:
een deel van een gebouw, gelegen boven het peil, vrij van het aansluitende afgewerkte terrein, dat ter weerszijden wordt ondersteund door hetzelfde gebouw;
1.34 overkapping:
een ander bouwwerk voorzien van een gesloten dak;
1.35 parkeereis:
het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;
1.36 peil:
a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.37 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 telecommunicatiemast:
een constructie die uitsluitend of mede bedoeld is voor het bevestigen en dragen van telecommunicatieapparatuur;
1.39 verbeelding:
de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);
1.40 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;
1.41 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het
bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die
loopt tot aan de perceelsgrenzen.
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:
tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;
2.8 oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen:
bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden niet meegerekend (gedeelten van) aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. Administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening;
b. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen, in- en uitritten, voet- en fietspaden en parkeer- en groenvoorzieningen, met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform het besluit van burgemeester en wethouders van 8 december 2009, over de parkeernormen voor lopende projecten.
3.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.
3.2.1 Gebouwen - algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse op de verbeelding is aangegeven;
c. in uitzondering op het bepaalde onder artikel 3, lid 2.1 onder a mag zowel binnen als buiten het bouwvlak een ondergrondse parkeervoorziening worden gebouwd;
d. in uitzondering van het bepaalde onder artikel 3, lid 2.1 onder a mogen ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen', bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd waarvan de totale oppervlakte maximaal 90 m2 mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a. op en in de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken , zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens en terreinafscheidingen;
b. de
bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is
aangegeven:
bouwwerken |
max. bouwhoogte |
palen, masten en reclame- en andere tekens |
10 m |
verlichtingsmasten |
12 m |
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel |
1 m |
overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken |
2 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 bouwen van erfafscheidingen voor de voorgevel
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b, ten behoeve van het bouwen van erfafscheidingen voor de voorgevel tot ten hoogste 2 m, mits geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
a. De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. Het straat- en bebouwingsbeeld.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 parkeernormen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b, voor het wijzigen van de
parkeernormen in verband met en overeenkomstig een nieuwe door de gemeenteraad
vast te stellen parkeernota, dan wel een wijziging van de parkeernormen.
3.4.2 het gebruiken en inrichten van het gebouw ten behoeve van andere functies
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3, lid 1, ten behoeve van het gebruiken en inrichten van het gebouw voor medische voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen of bedrijven die in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteit zijn aangeduid als categorie A, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. het straat- en bebouwingsbeeld;
met dien verstande dat voldaan moet worden aan het
parkeerbeleid zoals dat is vastgelegd in de Nota parkeernormen Amersfoort d.d.
27 januari 2009.
3.4.3 Horeca A op de begane grond
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3, lid 1, ten behoeve van het gebruiken en inrichten van ruimten op de begane grond van het gebouw voor horeca A doeleinden, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. voldaan
wordt aan het parkeerbeleid zoals dat is vastgelegd in de Nota parkeernormen
Amersfoort d.d. 27 januari 2009.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voet- en fietspaden;
b. parkeervoorzieningen;
c. in-/uitritten;
d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': de ontsluiting van een ondergrondse parkeergarage;
e. bermen en groenvoorzieningen;
f. geluidwerende voorzieningen;
g. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 4, lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals nutsgebouwtjes, niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een maximale bruto-inhoud van 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
b. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, wegwijzers, verkeerstekens en regelinstallaties, bovengeleidingsportalen, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstwerken, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken |
max. bouwhoogte |
lichtmasten |
12 m |
Andere masten, wegwijzers,verkeerstekens en regelinstallaties, (beeldende) kunstwerken en geluidwerende voorzieningen |
10 m |
Overige andere bouwwerken |
4 m |
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan
van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven,
blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:
a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 2 meter mogen overschrijden;
c. bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;
d. bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.
6.2 Afwijken van bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
b. het straat- en bebouwingsbeeld;
bij een omgevingsvergunning afwijken van bouwregels ten behoeve van het bouwen
van luifels, balkons, bordessen, trappen, galerijen, reclametoestellen en
draagconstructies voor reclame, mits:
a. de bouwgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
b. de
bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en
2,20 meter boven een voetpad.
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
a. van onbebouwde gronden:
1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
b. van
gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.
8.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:
a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages, en mits het geen hoogtematen betreft;
d. voor het toestaan van andere bedrijven, die niet zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die vallen in dezelfde categorie als die volgens artikel 3.4.2 van deze regels zijn toegestaan en die, gezien de gevolgen daarvan voor de woonomgeving, redelijkerwijs kunnen worden aangemerkt als bedrijven die volgens artikel 3.4.2 zijn toegestaan;
e. voor het toestaan van andere bedrijven, die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen in een naasthogere categorie dan die volgens artikel 3.4.2 van deze regels zijn toegestaan, mits deze, gezien de gevolgen daarvan voor de woonomgeving, redelijkerwijs kunnen worden aangemerkt als bedrijven die volgens artikel 3.4.2 zijn toegestaan.
8.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 8, lid 1 worden geweigerd indien door het verlenen van de vergunning:
a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
c. daardoor
de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
9.1 Wijziging in verband met archeologische waarden
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan
wijzigen door het opnemen van de aanduiding “archeologische waarden”, ten
behoeve van de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden,
indien uit onderzoek blijkt dat deze gronden hoge archeologische waarden hebben
en daarom bescherming behoeven. Daarbij wordt voor deze gronden in ieder geval
een aanlegvergunningenstelsel van toepassing voor graafwerkzaamheden dieper dan
0,30 meter.
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bedoelde onder sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%;
c. Het bedoelde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of
gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer
natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die
persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Perceel hoek Stadsring-Utrechtseweg”.