21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
'Waterstaat - Uiterwaardgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a de afvoer
en doorstroming van rivierwater.
21.2 Bouwregels
a In of op de voor stroomvoerend rivierbed
bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in lid 21.2 sub b genoemde
riviergebonden en de in lid 21.2 sub c genoemde niet-riviergebonden activiteiten
worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit
toelaten.
b De
riviergebonden activiteiten zijn:
1 de aanleg of wijziging van
waterstaatkundige (kunst)werken;
2 de realisatie van voorzieningen
voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
3 de bouw of wijziging van
scheepswerven;
4 de vestiging of uitbreiding van
overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor
zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
5 de aanleg of wijziging van scheepswerven;
6 de realisatie van natuur;
7 de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
8 de realisatie van voorzieningen die
onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
9 de winning van oppervlaktedelfstoffen.
c De
niet-riviergebonden activiteiten betreffen:
1 een groot openbaar belang en de activiteit
kunnen redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
2 een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor
bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan
redelijkerwijs niet uiten het rivierbed worden gerealiseerd;
3 een functieverandering binnen de bestaande
bebouwing; of
4 een activiteit die per saldo meer ruimte voor
de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
d De
activiteiten genoemd onder lid 21.2 sub b en c moeten voldoen aan de volgende
voorwaarden:
1 Er moet sprake zijn van een zodanige situering
en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren va het
waterstaatwerk gewaarborgd blijft.
2 Er mag geen sprake zijn van een feitelijke
belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.
3 Er moet sprake zijn van een zodanige situering
en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van
het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
4 De resterende waterstandseffecten of de afname
van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de
financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
5 En specifiek voor het bepaalde in sub d onder
punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden,
waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd
zijn.
e In
afwijking van het bepaalde in lid 21.3 sub a is een aantal kleine, tijdelijke
of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
1 activiteiten als bedoeld in het Besluit
bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken;
2 activiteiten als bedoeld in artikel 4.3.1 van
het Besluit ruimtelijke ordening;
3 een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10%
van de bestaande bebouwing;
4 overige activiteiten van, vanuit rivierkundig
opzicht, ondergeschikt belang;
5 activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of
-verruiming;
6 tijdelijke activiteiten,
7 een en ander mits voldaan wordt aan het
bepaalde in lid 21.2 sub d onder punt 1 tot en met 3.
f Medewerking kan slechts worden verleend na het
bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.
21.3 Wijzigingsbevoegdheid
a Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de
grenzen van deze dubbelbestemming te wijzigen dan wel de dubbelbestemming geheel
op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en conform door de
Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage van de
'Beleidsregels grote rivieren', Staatscourant 12 juli 2006.
b Indien toepassing wordt gegeven aan de in sub
a bedoelde wijzigingsbevoegdheid, dient de procedure te worden gevolgd als
omschreven in artikel 28 van deze planregels.