direct naar inhoud van Regels

Meikampgraaf 14 te Hellouw

Status: Onherroepelijk
Idn: NL.IMRO.0304.BPhelmeikampgrf14-1305

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een Bevi-inrichting als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, al dan niet met een niet-agrarische nevenfunctie;

 

alsmede voor:

  1. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  2. de huisvesting van seizoensgebonden arbeiders;

 

een en ander met daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen, duikers en zinkers;

  4. groenvoorzieningen, zoals bermen en overige beplantingen;

  5. verkeers-, en parkeervoorzieningen, waaronder in- en uitritten en overige verhardingen;

  6. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in lid 3.1 onder a, genoemde bestemming;

  2. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

  3. tijdelijke (teeltondersteunende) kassen en tunnels;

  4. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

  2. Per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  4. De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  5. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  6. Nieuwbouw van kassen is niet toegestaan, met uitzondering van tijdelijke hoge tunnels en ondersteunende kassen, mits:

  1. de (bouw)hoogte niet meer bedraagt dan 5,5 m;

  2. de afstand tot gevoelige functies, waaronder woningen, niet minder bedraagt dan 25 m.

 

3.2.3 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd.

  2. De voorgevel van de bedrijfswoning moet worden gesitueerd in voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

3.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Bij een bedrijfswoning mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. bij en aan woningen mogen aan- en bijgebouwen worden gebouwd, zoals bergingen, garages, dierenverblijven (mits niet in strijd met APV), werk- en hobbyruimten, hobbykassen en serres;

  2. met uitzondering van het onder c bepaalde, mogen de aan- en bijgebouwen uitsluitend op de gronden behorende tot de zij- en achtertuin worden gebouwd;

  3. in afwijking van het bepaalde onder b., mag op de gronden behorende tot de voortuin per woning één aanbouw, zoals een portaal of een erker worden gebouwd met een oppervlak van ten hoogste 6 m² en een (bouw)hoogte van maximaal 4 meter, tenzij de woning direct aan de openbare weg is gesitueerd, zonder voortuin, dan is dit niet toegestaan.

  4. behoudens het in lid 3.3 sub c bepaalde, dient de afstand van de bijgebouwen tot de voorgevelbouwgrens c.q. voorgevelrooilijn tenminste 3 meter te bedragen;

  5. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijgebouwen per woning mag ten hoogste bedragen:

  1. 75 m² of het bestaande oppervlak aan bijgebouwen, die eertijds zijn opgericht als onderdeel van een agrarisch bedrijf;

  2. deze maten mogen niet overschreden worden, met uitzondering van een hobbykas van maximaal 6 m²;

een en ander met dien verstande, dat achter de woning een eigen buitenruimte aanwezig moet blijven van minimaal 25 m²;

  1. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen en die van aanbouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de begane grondlaag van de hoofdbebouwing;

  2. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw moet minimaal 3 meter bedragen, tenzij:

  1. het bijgebouw ligt in de hoek, bepaald door het verlengde van de zijgevel en van de achtergevel van het hoofdgebouw;

  2. het bijgebouw voor 75% ligt buiten de vlakken bepaald door het verlengde van de zijgevels van de woning en de breedte van het bijgebouw niet groter wordt dan 4 meter;

in dat geval mag de afstand van het bijgebouw tot de woning 1 meter bedragen.

 

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van silo's mag niet meer bedragen dan 15 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De inhoud van een mestopslag mag niet meer bedragen dan 2.500 m3.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.2 onder f voor het toestaan van permanente hoge tunnels en ondersteunende kassen, met dien verstande dat:

  1. de (bouw)hoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;

  2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.500 m2;

  3. de afstand tot gevoelige functies, waaronder woningen, niet minder bedraagt dan 25 m;

  4. de afwijking niet mag leiden tot een (geleidelijke) omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf;

  5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

  1. lid 3.2.3 onder a voor het toestaan van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat

  1. de aard van het bedrijf zulks wettigt;

  2. dit bedrijfseconomisch en organisatorisch noodzakelijk is;

  3. de overige bepalingen van lid 3.2.3 onverkort van toepassing zijn.

  1. lid 3.2.4 onder d:

  • ten behoeve van de bouw van een bijgebouw;

  • ten behoeve van de bouw van een overkapping;

op minder dan 3 meter van de voorgevelrooilijn dan wel geheel en/of gedeeltelijk voor de voorgevelrooilijn, onder de voorwaarden dat:

  1. het aan- en/of bijgebouw wat betreft de situering en afmetingen past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;

  2. door de bouw van het aan- en/of bijgebouw geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning van het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;

  3. het aan- en/of bijgebouw is verbonden met het hoofdgebouw aan de voorgevel respectievelijk zijgevel dan wel met de voorgevel respectievelijk zijgevel van het hoofdgebouw één geheel vormt;

  4. het oppervlak van het aan- en/of bijgebouw ten hoogste 20 m² bedraagt;

  5. de goothoogte van het aan- en/of bijgebouw ten hoogste 2,75 meter bedraagt;

  6. het gedeelte van het gebouw dat voor de voorgevelbouwgrens c.q. voorgevelrooilijn wordt gebouwd, geen (geheel of nagenoeg) gesloten wanden mag hebben.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Algemeen gebruik gronden

Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de bestemming geldt de volgende bepaling:

  1. Het gebruik conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien de gronden landschappelijk zijn ingepast, conform hetgeen hierover in het, als bijlage aan de regels toegevoegde, erfbeplantingsplan is opgenomen.

 

3.4.2 Niet-agrarische nevenfunctie

Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf’ zijn ondergeschikte aan de agrarische bedrijfsvoering niet-agrarische activiteiten toegestaan, met dien verstande, dat:

  1. de gezamenlijke vloeroppervlakte aan niet-agrarische activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 350 m²;

  2. de nevenfunctie qua oppervlak en inkomensafhankelijkheid ondergeschikt blijft;

  3. de uitoefening van de nevenfunctie geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk;

  4. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel in lokaal geproduceerde agrarische producten;

  5. er geen buitenopslag voor de nevenfunctie plaatsvindt.

 

3.4.3 Huisvesting seizoensarbeiders

De vestiging van seizoensarbeiders binnen bestaande bedrijfsgebouwen is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de voor bewoning ingerichte bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers die binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn en/of direct aangrenzende agrarische bedrijven werkzaamheden verrichten;

  2. de voor bewoning ingerichte bedrijfsgebouwen voldoen aan alle eisen uit de gemeentelijke bouwverordening.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.1 voor het toestaan van het gebruik van de bedrijfswoningen ten behoeve van een bed and breakfast als niet-agrarische nevenberoepsactiviteit, mits:

  1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande (bedrijfs)woning;

  2. de hoofdfunctie (agrarische bedrijfs)woning blijft;

  3. het maximaal 2 kamers van de (bedrijfs)woning voor bed and breakfast gebruikt worden;

  4. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt.

  1. lid 3.4.3 ten behoeve van de plaatsing van stacaravans, woonunits en/of de inrichting van zelfstandige logiesgebouwen teneinde seizoenarbeiders te huisvesten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bouw van zelfstandige logiesgebouwen is uitsluitend toegestaan, indien de bestaande bebouwing aantoonbaar onbruikbaar is voor bewoning door seizoensarbeiders;

  2. de stacaravans, woonunits en/of zelfstandige logiesgebouwen worden uitsluitend gebruikt voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan werknemers die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest, hun werkzaamheden verrichten;

  3. de stacaravans, woonunits en/of zelfstandige logiesgebouwen voldoen aan alle eisen uit de gemeentelijke bouwverordening;

  4. de stacaravans, woonunits en/of zelfstandige logiesgebouwen dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak;

  5. de stacaravans en/ of woonunits hebben een maximale hoogte van 3,0 meter;

  6. de stacaravans, woonunits en/of zelfstandige logiesgebouwen zijn zodanig in de omgeving ingepast dat omwonenden geen onevenredige hinder ondervinden van de bebouwing en de bebouwing geen afbreuk doet aan de karakteristieke landschappelijke kwaliteiten van het gebied;

  7. de stacaravans en/of woonunits mogen maximaal 4 maanden per jaar op het erf aanwezig zijn. Buiten die periode moeten de stacaravans en/of woonunits verwijderd worden. Niet-tijdige verwijdering kan leiden tot intrekking van de tijdelijke bouwvergunning.

 

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen terreinen zijn, naast andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

 

4.2 Bouwregels

  1. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

  2. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:

  1. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;

  2. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 100 m² en de verstoring minder diep dan 50 cm is.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

  2. De afwijking wordt verleend, indien op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

  2. op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.

  1. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een afwijking als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.

  2. Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend is het ten tijde van de bouwwerkzaamheden aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen.

 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m², waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.

  1. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

  2. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:

  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  3. de werken en werkzaamheden:

  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

  1. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

  1. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

  2. In geval van omgevingsvergunningverlening is het aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.