De voor ‘Agrarisch – Griendhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf gericht op de ambachtelijke be- en verwerking van griend, met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
alsmede voor:
b de huisvesting van seizoensgebonden arbeiders;
c een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
een en ander met de daarbij behorende:
d ondergeschikte kantoorvoorzieningen;
e productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen, duikers en zinkers;
g groenvoorzieningen, zoals bermen en overige beplantingen;
h verkeers-, en parkeervoorzieningen, waaronder in- en uitritten en overige verhardingen;
i nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in lid 3.1 onder a, genoemde bestemming;
b een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
d bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het aangeduide bouwvlak worden gebouwd;
b binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf te worden gebouwd;
c het desbetreffende bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij een bebouwingspercentage is opgenomen. In dat geval geldt, dat het bouwvlak mag worden bebouwd tot ten hoogste het percentage dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven;
d de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven;
e de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a Binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd.
b De voorgevel van de bedrijfswoning moet worden gesitueerd in voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.
c De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen.
d De goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
e De bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
b Het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag, per bedrijfswoning, niet meer bedragen dan 60 m².
c De dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen moet gelijk zijn aan die van de (bedrijfs)woning. De oprichting van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een dakhelling van 0° (plat dak) is toegestaan, mits de oppervlakte van het met een plat dak af te dekken gedeelte van de bebouwing maximaal 30% bedraagt van de totale oppervlakte van de (bedrijfs)woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
d De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal gelijk zijn aan de hoogte van de begane grondlaag tot de 1e verdieping van de (bedrijfs)woning.
e In afwijking van het bepaalde in b mag op de gronden voor de voorgevelrooilijn één aanbouw per bedrijfswoning worden opgericht, zoals een portaal of erker met een oppervlakte van ten hoogste 6 m², een diepte van ten hoogste 1,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 4 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens:
1 erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
3.3.1 Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Griendhandel’ is de huisvesting van seizoensgebonden arbeiders toegestaan, met dien verstande, dat:
a de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
b de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
c de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bebouwingsgrenzen van een bedrijfsgebouw;
d de gezamenlijke vloeroppervlakte aan huisvesting niet meer mag bedragen dan 200 m²;
e huisvesting van seizoensarbeiders niet is toegestaan op de eerste bouwlaag;
f er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
g de huisvesting uitsluitend inpandig mag plaatsvinden voor op het bedrijf werkzame arbeiders;
h uitsluitend huisvesting van op het bedrijf werkzame seizoensarbeiders is toegestaan;
i het aantal te huisvesten seizoensarbeiders niet meer mag bedragen dan 20.
3.3.2 Opslag van griendhout is toegestaan tot een opslaghoogte van 4 m.
3.3.1 Binnen de bestemming ‘Agrarisch - Griendhandel’ zijn ondergeschikte aan de agrarische bedrijfsvoering niet-agrarische activiteiten toegestaan, met dien verstande, dat:
a de gezamenlijke vloeroppervlakte aan niet-agrarische activiteiten niet meer bedraagt dan 25% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 350 m²;
b de nevenfunctie qua oppervlak en inkomensafhankelijkheid ondergeschikt blijft;
c de uitoefening van de nevenfunctie geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk;
d er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel in lokaal geproduceerde agrarische producten;
e er geen buitenopslag voor de nevenfunctie plaatsvindt.